text
stringlengths
181
1.69M
label
stringclasses
11 values
num_pages
float64
1
502
split
stringclasses
4 values
| En jn en Bezoekadres 2 Gemeente | An Amstel 1 dd  nm ste rel am 1011 PN Amsterdam WE Postbus 202 i SF RN ê 1000 AE Amsterdam Í á Telefoon 14 020 ON & amsterdam.nl d Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam | zi Net Hse Datum 22 november 2016 Ons kenmerk | Uw kenmerk | Behandeld door h.kaljee, [email protected] E Kopie aan Ô | Bijlage | | El Onderwerp Beantwoording raadsadres Plan Openbare Ruimte Frederik Hendrikstraat, onderdeel onderzoek van de bomen Geachte ' nn: | Op 25 juni 2016 stuurde u ons een raadsadres over de herinrichting van de Frederik Hendrikstraat Lj în West. In de straat staan ca. vijfentwintig jaar oude bomen (watercipressen) die op verschillende | plaatsen ernstige opdruk van het fietspad en de parkeervakken veroorzaken. | De bestuurscommissie van stadsdeel West wil dit probleem oplossen en tegelijk de straat opnieuw | inrichten. | Mede door tussentijds overleg met het stadsdeel over deze zaak, heeft de beantwoording helaas | enige tijd op zich laten wachten. Mijn excuses hiervoor. Als bewoner bent u al vanaf 2014 actief betrokken bij de voorbereidingen. U geeft in uw brief aan | dat het projectranagement van stadsdeel West een extern onderzoek heeft laten uitvoeren naar de kwaliteit van de bomen en de mogelijkheid om deze bomenrijen te behouden. E | U stelt dat het projectmanagement het behoud van de bomen niet als mogelijke oplossing | presenteert en vraagt hier via dit raadsadres aandacht voor. | Navraag leerde mij echter dat het projectmanagement op dit moment de verschillende | mogelijkheden op een rijtje zet, inclusief de mogelijkheid tot behoud van de bomen. a | | | | || Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl. | HO Ej | Í Gemeente Amsterdam Datum 22 november 2016 | Kenmerk Í Pagina 2 van 2 | | Deze mogelijkheden worden naar verwachting in het 2° kwartaal van 2017 aan de | bestuurscommissie voorgelegd. Í Ik vertrouw u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, | Met mn geek, er LA) 5 ids | ie E “ Abdeluheb Choho | wethouder Openbare Ruimte en Groen | | {| Ï Ë f | L | {| || || Í LE | | | | | || | Í Ì | il | || LE | Î « | ij | Í I F | a Ê | | || | |
Raadsadres
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 145 Datum indiening 22 november 2018 Datum akkoord 12 februari 2019 Publicatiedatum 13 februari 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Mbarki inzake de druk op de Huurcommissie. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: De Huurcommissie verwacht in 2019 een hoger aantal klachten dan waar zij rekening mee heeft gehouden, zo blijkt uit een artikel op de website van AT5'. Dat zou voor de huurders die met een klacht komen betekenen dat zij lang op een uitspraak moeten wachten. Bovendien zouden medewerkers huurders aanmoedigen hun klacht in te trekken als zij verwachten dat de zaak weinig kans heeft. Huurders lijken zo de dupe te worden van de druk bij de commissie. De fractie van de PvdA vindt dat Amsterdammers voor een eerlijke prijs in een goed onderhouden huis moeten kunnen wonen. Een uitspraak van de Huurcommissie is een belangrijk middel bij geschillen waar huurders en verhuurders niet gezamenlijk uitkomen. Gezien het vorenstaande heeft het lid Mbarki, namens de fractie van de PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Hoe wordt het hoger aantal klachten bij de Huurcommissie verklaard? Antwoord: De Huurcommissie kan geen verklaring geven voor de stijging van het aantal aangemelde zaken in 2018. Het totale instroom van zaken was volgens de Huurcommissie geprognosticeerd op 6.500, op basis van een dalende trend. De daadwerkelijke instroom over 2018 is bijna 10.000. De reden van deze stijging wordt onderzocht door het ministerie van BZK. 1 https://www.at5.nl/artikelen/188757/huurcommissie-kan-hoge-aantal-klachten-niet-aan 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer LS obruar 2019 Schriftelijke vragen, donderdag 22 november 2018 2. Is het aantal klachten vanuit Amsterdamse huurders ook gestegen? Om hoeveel klachten per jaar gaat het? Antwoord: Ja, het aantal zaken van Amsterdamse huurders is volgens de Huurcommissie gestegen, en volgt daarin de landelijke trend. De zogenaamde instroom in 2018 was 1.858 zaken. Ter vergelijking: in 2017 waren dit er 1.304. 3. Zijn er cijfers van het type klachten wat door Amsterdamse huurders wordt gedaan en de afhandelingstermijn? Antwoord: Ja, deze cijfers zijn er. De Huurcommissie heeft de volgende specificatie gegeven: 2018 Zelfstandig Kamer(s) Eindtotaal Huurprijsgeschillen 893 93 986 Servicekosten 370 32 402 Huurverhoging 289 3 292 Inkomensafhankelijke 178 178 Huurverhoging Eindtotaal 1730 128 1858 Ten opzichte van 2017 is met name de stijging van de instroom van zaken die betrekking hebben tot de huurverhoging opvallend. In 2017 was de instroom bij deze categorie 85 zaken. De gemiddelde doorlooptijd is volgens de Huurcommissie 4 tot 6 maanden. Deze doorlooptijd is voor Amsterdamse zaken niet anders dan voor zaken uit andere gemeenten. In de praktijk worden langere doorlooptijden ervaren. WOON maakt op basis van een kleine steekproef melding van 9 tot 12 maanden. Zij geven aan dat dit verschil komt omdat de Huurcommissie rekent vanaf het moment dat de leges voldaan zijn en niet vanaf het moment van indiening. 4. Welk effect heeft de druk op de Huurcommissie op klachten van Amsterdamse huurders? Wat kan het college doen om een eventueel nadelige effect te verkleinen? Antwoord: Het resultaat van langere doorlooptijden is dat huurders langer dan gewenst onzeker zijn over de juiste huurprijs en daarmee hun reguliere uitgaven voor huisvesting. Het college ziet niet direct mogelijkheden om het nadelige effect van deze lange doorlooptijd te verkleinen. De gemeente heeft geen rol bij privaatrechtelijke geschillen tussen huurders en verhuurders. Het functioneren van de Huurcommissie zelf valt onder de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid. Wij hebben daarbij begrepen dat er vanwege de geconstateerde problemen, mede dankzij signalen van bijvoorbeeld Stichting WOON, extra aandacht is voor de doorlooptijden bij de Huurcommissie en er gewerkt wordt aan oplossingen. 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer LS obruar 2019 Schriftelijke vragen, donderdag 22 november 2018 5. Is het bekend hoeveel huurders een klacht intrekken nadat zij deze hebben gemeld bij de Huurcommissie? Zijn dat meer huurders dan de afgelopen jaren? Antwoord: In 2018 waren er volgens de Huurcommissie in totaal 165 intrekkingen. Dit zijn er 3 meer dan over het jaar 2017. 6. Is de personeelscapaciteit van de Huurcommissie een oorzaak van het probleem? Antwoord: De Huurcommissie geeft aan dat de gestegen instroom in verhouding tot de beschikbare capaciteit de voornaamste oorzaak is voor de langere wachttijden. Hierop hebben zij geanticipeerd door het inzetten van extra personeelscapaciteit gedurende 2018. Ze worden hierin echter beperkt door de arbeidsmarkt. Zij gaan in 2019 door met het vergroten van de capaciteit en het verkleinen van de werkvoorraden. 7. Wat kan het college doen om de druk op de Huurcommissie te verlagen? Antwoord: De gemeente Amsterdam subsidieert Stichting IWOON. WOON adviseert onder meer Amsterdamse huurders bij geschillen over de huur, probeert geschillen tussen huurder en verhuurder in onderling overleg op te lossen. Als dat niet lukt ondersteunt WOON de huurder bij de gang naar de Huurcommissie. Dit heeft als voordeel voor de Huurcommissie dat een deel van de Amsterdamse zaken goed voorbereid en eenduidig voorgelegd worden. WOON heeft directe contacten bij de Huurcommissie via een accountmanager. Het doel van het werken met een accountmanager is dat gericht onderling contact zorg voor een efficiënte afhandeling bij knelpunten. Overigens heeft WOON recent nog haar zorgen over knelpunten ten aanzien van werkwijze, voorlichting en doorlooptijden overgebracht bij de Huurcommissie en is hierover met hen in overleg gegaan. Het college is van mening dat het werk van WOON een belangrijke bijdrage is in het verlagen van de druk op de Huurcommissie. Daarnaast zijn ook in de Tweede Kamer schriftelijke vragen gesteld over de actuele problemen. Het college verwacht dat dit genoeg aanleiding geeft voor het ministerie en de Huurcommissie om tot verbeteringen te komen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
G emeente Bezoekadres Plein'40'45 1 Amsterdam 1064 SW Amsterdam Nieuw-West postbus 00 1000 CA Amsterdam Telefoon 14020 amsterdam.nl/nieuwwest Voordracht en besluit D B-AB Registratienummer 75988 - 2017/INT/oo761 Afdeling Gebiedspool Onderwerp Advies n.a.v. het voornemen van B&W tot vaststelling van het stedelijk kader Particuliere Transformaties. Portefeuille Wonen, Stedelijke vernieuwing en Gebiedsontwikkeling DB lid R. Maver Gebied Nieuw-West Vergaderdatum DB 12 september 2017 Vergaderdata AB 20 september 2017 27 september 2017 Agenderen College / Najaar 2017 Gemeenteraad Behandelend ambtenaar (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Bram Berendse 0622932239 [email protected] Pagina 1 van 5 Bezoekadres Plein'40'45 1 1064 SW Amsterdam Postbus 2003 1000 CA Amsterdam Telefoon 14020 amsterdam.nl/nieuwwest Datum 27 september 2017 Onderwerp Advies n.a.v. het voornemen van B&W tot vaststelling van het stedelijk kader Particuliere Transformaties. Het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West besluit: 1. Het Algemeen Bestuur voor te stellen de adviesaanvraag van het College van B&W inzake het voornemen om het stedelijk kader Particuliere Transformaties vast te stellen te beantwoorden met bijgevoegde brief. Tekst van openbare Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West besluit: besluiten wordt gepubliceerd 1. De adviesaanvraag van het College van B&W inzake het voornemen om het stedelijk kader Particuliere Transformaties vast te stellen te beantwoorden met bijgevoegde brief. Ondertekening Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West, Mevrouw E‚J.M. Plasmeijer, de heer A. Baâdoud, stadsdeelsecretaris voorzitter Registratienummer 75988 - 2017/INT/o0761 Pagina 2 van 5 DB-AB Bevoegdheid Verordening op de bestuurscommissies, artikel 28- adviesrecht Bestuurlijke achtergrond Op 20 juli 2017 is ons per brief (bijlage 1) gevraagd om; 1. Conform artikel 28 van de verordening op de bestuurscommissies te adviseren op het voornemen om het stedelijk kader particuliere transformaties Aanvullend is gevraagd om specifiek te adviseren over de; 2. Doelgroepenverordening 3. Procedure om af te wijken van het stedelijk kader Het kader richt zich op particuliere transformaties van gebouwen en/of gebieden met als aanleiding; 1. Testuren op extra sociale huurwoningen in gebieden met een laag voorraadpercentage sociale huurwoningen. 2. Testuren op de realisatie van woningen in het middensegment na het besluit Ruimtelijke Ordening 3. Hetnastreven van de 40-40-20 via transformaties Het doel van het stedelijk kader is; 1. Beschrijven van de instrumenten 2. Vastleggen van de stedelijke vitgangspunten Ad 1. Advies Nieuw-West op het voornemen van B&W om het stedelijk kader particuliere transformaties vast te stellen / beslispunt 1. In ons advies onderschrijven we de moeite die is genomen om tot een uniform kader te komen voor transformaties maar vragen wij ons af in hoeverre sturingsinstrumenten nodig zijn wanneer de regels om af te mogen wijken helder zijn. Ook zonder de sturingsinstrumenten wordt dus het gewenste uniforme beeld bereikt zonder dat het gebiedsgerichte werken verder aan banden wordt gelegd. Naast dit algemene advies hebben we vragen over de definities, organisatorische inbedding en de gebruikte sturingsinstrumenten. Tevens zetten we vraagtekens bij de stedelijke vitgangspunten waarbij de volgende het meest relevant zijn voor Nieuw-West; a. We adviseren om de gemengde stad niet op woningbouwplan te realiseren maar om dit op buurtniveau na te streven. Immers de ervaring leert dat de gemengde stad op woningbouwplanniveau spanningen kan opleveren. c. Soepel om te gaan met de afwijkingsregels van ‘40-40-20’ bij particuliere transformaties omdat deze panden veelal in de dure jaren ‘go zijn gekocht en zonder soepele toepassing van deze regels niet rendabel zijn. Deze panden zijn veelal in Slotervaart te vinden. Daarnaast gebruiken we deze brief om ons ongenoegen te uitten met betrekking tot de besluitvorming omtrent de Woonagenda 2025 (AB van 21-7-2017) waarbij er is geadviseerd op een concept stuk dat later middels de ‘40-40-20’ regel flink is gewijzigd. Over deze wijziging hebben wij geen advies kunnen vitbrengen. Ook wordt aandacht gevraagd voor de beperkte reactietijd. Specifiek advies op de doelgroepen verordening en de procedure om af te wijken. Ten slotte adviseren we zoals gevraagd op de doelgroepenverordening en de procedure om af te wijken. Met betrekking tot de doelgroepenverordening vragen we o.a. termijnen vast te stellen voor panden met de bestemming sociale huur of middensegment om zo te voorkomen dat deze na beperkte tijd verkocht worden aan de vrije sector. Daarnaast vragen we aandacht voor het Registratienummer 75988 - 2017/INT/o0761 Pagina 3 van 5 middensegment woningen zodat de gezinnen in het gebied die nu in krappe woningen verblijven kunnen doorgroeien op de woningmarkt. Voor betreft de procedure om af te wijken is inzichtelijk gemaakt voor welke projecten dit mogelijk geldt. Onderbouwing besluit Argumenten Middels de bijgevoegde brief geven we invulling aan ons adviesrecht conform artikel 28 van de verordening op de bestuurscommissies. Risico's / neveneffecten Wanneer de raad instemt met het voorstel van B&W zonder dat onze wijzigingen zijn er de volgende risico’s; 1. Door de sturingsinstrumenten is er minder ruimte om gebiedsgericht te werken 2. Wanneer het bestemmingsplan wordt gebruikt als instrument en hier ook de percentages en bijbehorende vierkante meters in te vermelden zonder goed registratiesysteem wordt de handhaving een knelpunt en bestaat het risico op planschade. De reactietermijn was 15 september 2017. Gegeven het reces was deze deadline niet haalbaar. Hierom wordt de bestuurlijke reactie na het DB van 12 september 2017 onder voorbehoud van de instemming van het AB verstuurd. De (mogelijk gewijzigde) brief van het AB wordt na 27 september 2017 verstuurd. Maatschappelijke effecten Selecteer de maatschappelijke LJJongeren aan het werk effecten waar hetbesluitaan [Jeugd benut talent bijdraagt L]Goed veiligheidsgevoel MlPrettig wonen (lledereen doet en telt mee (Prettig samenleven L]Gezonde leefstijl Maatschappelijke Met de advisering wordt invloed uitgeoefend op de draaiknop passende woningen. effecten Uitkomsten ingewonnen adviezen Juridisch bureau N.v.t. Financiën N.v.t. Dit is een beleid stuk en heeft geen financiele gevolgen voor stadsdeel Nieuw-West Communicatie N.v.t. Eris nog geen definitief besluit genomen. Aangezien het nog niet duidelijk of het advies wordt overgenomen/wat het definitieve besluit is wordt er, om verwarring te voorkomen, niet actief over gecommuniceerd. Overige Verwerkt Financiële paragraaf Nvt. Financiële gevolgen? Nee. Indien ja, dekking aanwezig? N.v.t. Registratienummer 75988 -2017/INT/oo761 Pagina4 van 5 Indien ja, welke kostenplaats? Toelichting Voorlichting en communicatie Eisen publicatie N.v.t. Communicatiestappen N.v.t. Uitkomsten inspraak N.v.t. Uitkomsten maatschappelijk overleg (participatie) Niet van toepassing Geheimhouding Geheimhouding Niet van toepassing Einde geheimhouding Niet van toepassing Stukken Meegestuurd 1. Stedelijk kader particuliere transformaties a. Begeleidende brief b. Stedelijk kader 2. Antwoordbrief Nieuw-West Ter inzage gelegd Niet van toepassing Te verzenden stukken 2. Antwoordbrief Nieuw-West College van Burgemeester en Wethouders (B&W) Amsterdam Postbus 202 1000ÂE AMSTERDAM Aangetekend versturen Nee. Akkoord agendering Datum voorbereidendestaf 4 september 2017 Portefeuillehouder R. Mauer. Portefeuillehouder akkoord? Ja (opmerkingen op de brief zijn verwerkt) Verantwoordelijk manager _B. Berendse Manager akkoord? Ja Besluit dagelijks bestuur Registratienummer 75988 -2017/INT/oo761 Pagina 5 van 5
Besluit
5
train
Stadsdeelcommissie Agenda Datum 17-12-2019 Aanvang 19:30 1 Opening 2 Agendavaststelling 3 Mededelingen 4 Rondje gebieden 5 Vaststelling besluitenlijst SDC van 3 december 2019 6 Ingekomen stukkenlijst 6.1 Brieven van bewoners 6.2 Schriftelijke vragen de stadsdeelcommissie aan het dagelijks bestuur over 6.3 Antwoorden van het dagelijks bestuur op vragen van de stadsdeelcommissie over 6.4 Antwoorden van het dagelijks bestuur op vragen van een bewoners over straatnaamonderborden 6.5 Reactie DB op ongevraagd advies over snelheidsremmende maatregelen Osdorp 6.6 Besluitenlijsten van het Dagelijks Bestuur 6.7 Commissiebrief 11 7 Insprekers: aanmelden maandag voor 12.00 uur 8 Mondelinge vragen 9 Stem van Nieuw-West over Automatische waarschuwingslichten bij de zebrapaden 10 Agenda Taxi 2020-2025 11 Ongevraagd Advies GroenLinks over MIRT-onderzoek Zuid-West Amsterdam-Schiphol-Hoofddorp (ZWASH) 12 Ongevraagd advies “Slotervaart fietst door” 13 Ongevraagd advies Lambertus Zijlplein 14. Ongevraagd advies ‘Snorfiets naar de rijbaan in Nieuw-West' 15 Sluiting
Agenda
2
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad x% Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 307 Publicatiedatum 8 april 2016 Ingekomen onder AE Ingekomen op 30 maart 2016 Behandeld op 30 maart 2016 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van het lid De Heer inzake de sluiting van de winteropvang per 1 april 2016. Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de actualiteit van het lid Roosma inzake de sluiting van de winteropvang per 1 april 2016 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 271). Constaterende dat: — de winteropvang per 1 april 2016 zal sluiten; — er signalen zijn dat de reguliere nachtopvang niet voldoende plek heeft voor daklozen die nu in de winteropvang verblijven; — er voorts signalen zijn dat er voor de groep mensen zonder oggz indicatie onvoldoende mogelijkheden zijn voor opvang; — wij nog niet de analyse kennen van de GGD over de achtergronden van de mensen die in de winteropvang verblijven of hebben verbleven. Overwegende dat: — het onduidelijk is of de 50 extra plekken in de reguliere opvang voldoende is; — het onduidelijk is of de doorstroom in de verdere keten voldoende is om mensen te kunnen blijven opvangen; — het onwenselijk is dat mensen die wel voldoen aan de criteria voor opvang op straat moeten slapen. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: bij het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang de raad inzicht te geven in beschikbare opvangvoorzieningen en eventuele tekorten daarin en de kosten die daarmee gemoeid zijn, bij de Voorjaarsnota 2016 kenbaar te maken. Het lid van de gemeenteraad A.C. de Heer 1
Motie
1
discard
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 31 mei 2022 Portefeuille(s) Economische Zaken Portefeuillehouder(s): Egbert de Vries Behandeld door EZC (directie-.en.managementadvisering.ez @amsterdam.nl) Onderwerp De ‘bezoekersprognose 2022-2024’ van Onderzoek en Statistiek Geachte leden van de gemeenteraad, In deze brief informeer ik u over de ‘Bezoekersprognose 2022-2024’ van Onderzoek en Statistiek (O&S). De prognose betreft het aantal toeristenovernachtingen en dagbezoeken dat in het lopende en de twee daaropvolgende kalenderjaren wordt verwacht. Dit onderzoek maakt deel uit van de uitvoering van de Verordening op toerisme in balans Amsterdam die na een Volksinitiatief door uw raad is vastgesteld in juli 2021. Uit deze prognose blijkt dat in één van de scenario’s (hoog) het aantal toeristenovernachtingen in 2023 boven de bandbreedte van 20 miljoen toeristenovernachtingen kan vitkomen die in de verordening is vastgelegd. In alle scenario’s zal in 2024 de signaalwaarde van 18 miljoen overschreden worden, een waarde die signaleert dat bij aanhoudende groei de maximale grens van 20 miljoen toeristenovernachtingen in zicht is. Daarom legt het college voor het einde van dit kalenderjaar een beleidsnota met maatregelen aan u voor, zoals is vastgelegd in de verordening, om het aantal toeristenovernachtingen terug te dringen tot binnen de bandbreedte en zo de balans tussen gastvrijheid en leefbaarheid in de stad te bewaren. In de verordening zijn naast de prognosecijfers nog meer indicatoren opgenomen. Met het onderzoek ‘Toerisme in MRA 2020-2021’ wordt u geïnformeerd over het aantal toeristenovernachtingen en dagbezoeken in het voorafgaande kalenderjaar. Met het tweejaarlijkse onderzoek ‘Toeristische draagkracht van wijken’ wordt u geïnformeerd over de toeristische druk en gerelateerde leefbaarheid per wijk en over iedere wijk waarin de toeristische draagkracht onder druk staat. De verordening stelt dat uw raad vóór 1 juni over alle indicatoren wordt geïnformeerd. Deze datum wordt voor de laatste genoemde onderzoeken helaas niet gehaald, doordat de data op basis waarvan de bovengenoemde rapporten worden gemaakt helaas nog niet beschikbaar zijn. U wordt daarom voor het zomerreces hierover geïnformeerd via de dagmail en kunnen de rapporten voor de eerstvolgende commissie na het reces worden geagendeerd. De initiatiefnemers van het volksinitiatief worden op de hoogte gesteld van de vertraging. Bezoekersramingen 2022-2024: meerdere scenario’s voorkomen een vertekend beeld Om een vertekend beeld in prognoses te voorkomen heeft O&S drie scenario’s (laag, midden, hoog) samengesteld, door de aannames van toerisme-experts te integreren in de prognosemodellen. Dat was eerder relevant vanwege corona en is dat nu vanwege de Russische inval in Oekraïne en de daaraan gerelateerde energiecrisis en geopolitieke ontwikkelingen. Voor Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 31 mei 2022 Pagina 2 van 3 de scenario’s analyseert O&S toeristische trends en bepaalt ze de kaders voor de factoren die in de periode 2022-2024 de verschillende bezoekersgroepen kunnen beïnvloeden. Er is daarbij onder andere gekeken naar de respons van verschillende toeristische markten op de coronamaatregelen, de prijsontwikkelingen en het logiesaanbod in Amsterdam. De aannames in de scenario’s zijn gebaseerd op de internationale- en nationale prognoses en sentimentpeilingen van onder andere World Tourism Organization (UNWTO), Oxford Economics, International Air Transport Association (IATA), Schiphol, Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC). Dit overeenkomstig de tussentijdse prognoses van de aantallen bezoekers aan de stad in relatie tot de coronapandemie. Aantal toeristenovernachtingen overschrijdt de signaalwaarde in 2024 in alle scenario’s In de verordening is een bandbreedte opgenomen van zo en 20 miljoen toeristenovernachtingen per jaar, daarbij gelden 12 en 18 miljoen toeristenovernachtingen per jaar als signaalwaarden. Naar verwachting groeit het aantal toeristenovernachtingen tot tussen de 14,3 en 17,5 miljoen in 2022. De signaalwaarde van 18 miljoen wordt volgens de prognose in scenario Laag in 2024 en in scenario's Midden en Hoog al in 2023 overschreden. In het scenario Laag zal in 2024 het aantal toeristenovernachtingen nog onder de 20 miljoen blijven (19,4), maar in scenario Midden wordt in 2024 de bovengrens van de bandbreedte overschreden (20,4). In het scenario Hoog is hier in 2023 (21,5) al sprake van, waarna een verdere stijging in 2024 (22,8) wordt doorgezet. Tabel 1.2 Kerncijfers bezoekersprognose Amsterdam, maart 2022 definitief voorlopig Prognose{maart 2022} Ee mutatie t.o.v. 2019 Pztkke) RALPH Pinta hg ELL 2023" PN ed PII de PLL ed 2024 Scenario Laag toeristenovernachtingen 21,8 6,8 6,7 14,3 17 18,4 113 -35 -22 -11 dagbezoeken 24,1 12,3 12,8 16,7 22,6 23,7 31 -31 -6 -2 Scenario Midden toeristenovernachtingen 21,8 6,5 6,7 17,2 18,6 20,4 157 -21 -15 -6 dagbezoeken 24,1 12,3 12,8 19,4 23,8 248 52 -20 1 3 Scenario Hoog toeristenovernachtingen 21,8 6,5 6,7 17,5 215 22,8 161 -20 -2 4 dagbezoeken 24,1 12,3 12,8 19,4 23,8 248 52 -20 -1 3 Daarnaast laat de prognose zien dat het aantal dagbezoeken in 2022 groeit naar circa 18-20 miljoen. In het scenario Laag groeit het aantal dagbezoeken naar bijna 18 miljoen in 2022 en naar 22 miljoen in 2024. In scenario Hoog/Midden groeit het aantal dagbezoeken van 20 miljoen in 2022 naar 23 miljoen in 2024. Voor dagbezoeken zijn geen signaal- of grenswaarden opgenomen in de verordening. Beleidsnota maatregelen Wij constateren dat het belangrijk en urgent is om tijdig te anticiperen op de geprognosticeerde groei van het aantal toeristenovernachtingen. In de verordening is opgenomen dat als het verwachte aantal toeristenovernachtingen van het laatste geprognotiseerde kalenderjaar buiten de signaalwaarden van 12 en 18 miljoen toeristenovernachtingen valt, het college de raad binnen zes maanden een voorstel doet voor een beleidsnota over de wijze waarop het aantal Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 31 mei 2022 Pagina 3 van 3 toeristenovernachtingen binnen de bandbreedte van zo en 20 miljoen toeristenovernachtingen wordt gebracht of gehouden in de geprognotiseerde periode van drie jaar. Deze beleidsnota wordt gecoördineerd door de wethouder Economische Zaken in samenwerking met de wethouders Wonen, Ruimtelijke ordening en Financiën en richt zich op de stad en de regio. We betrekken partijen, zoals de Koninklijke Horeca Nederland, bij het opstellen van de beleidsnota. Het college informeert u voor de zomer over de uitkomsten van het onderzoek naar de toeristische draagkracht van wijken. De uitkomsten van dit rapport worden ook betrokken bij het opstellen van de beleidsnota. Daarbij zal de aansluiting worden gezocht met de Aanpak Binnenstad, omdat de problematiek zich waarschijnlijk concentreert in de binnenstad en de wijken daar omheen. De acties en het instrumentarium vanuit Aanpak Binnenstad kunnen richting geven aan het oplossen van de problematiek in de andere wijken die te veel last van het toerisme ervaren. Het college overweegt ook een voorstel over de wijze waarop het aantal dagbezoeken kan worden gereguleerd. Deze beleidsnota's worden in samenhang voor het einde van het jaar voor uw raad geagendeerd. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Egbert J. de Vries Wethouder Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Water, Economische Zaken en Lucht-en Zeehaven Bijlagen 1. Bezoekersprognose 2022-2024, O&S 2. Verordening op toerisme in balans Amsterdam Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
3
train
kos N% Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO Duurzaamheid N Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Ruimtelijke Ordening Duurzaamheid, Energietransitie en Circulaire Economie (4,2) Lucht-en Zeehaven (incl. Schiphol) (4,1) Agendapunt 10 Datum besluit Nvt. Onderwerp Raadsinformatiebrief afdoening toezegging commissie RO te informeren over voorgenomen verhuizing ICL Fertilizers. De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief over de stand van zaken van verplaatsing van ICL Fertilizers. Wettelijke grondslag Artikel 169 van de Gemeentewet o Lid 1: Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de raadverantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur. o Lid 2: Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Bestuurlijke achtergrond Op 3 juli 2013 heeft de raad ingestemd met de Transformatiestrategie Haven-Stad, dat in de periode 2015-2030 geleidelijke transformatie naar gemengd stedelijk gebied van deelgebieden die niet behoren tot terreinen Havenbedrijf toestaat. Op 22 janvari 2009 hebben de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland een convenant gesloten met drie bedrijven uit de Coen- en Vlothaven: Cargill/1GMA, ICL Fertilizers en Eggerding (het bedrijf Bunge is later, i.v.m. overname van een deel van Cargill/IGMA, toegetreden tot het convenant). Concreet is afgesproken dat de woningbouwontwikkeling in de Houthavens en de NDSM-werf doorgang kan vinden, maar dat voor omliggende gebieden van deze bedrijven (de Minervahaven, Sloterdijk 1 Noord, Cornelis Douwes, Sportpark Transformatorweg en Alfadriehoek) een ‘pas op de plaats’ wordt gemaakt met woningbouwplannen. Eventuele woningbouwplannen voor die gebieden zullen pas na 15 jaar (2024) in procedure worden gebracht en pas na 20 jaar (2029) feitelijk tot vitvoering worden gebracht. De Coen- en Vlothaven blijft in exploitatie tot 2040. De gemeente heeft een inspanningsverplichting om de covenantsbedrijven te faciliteren bij het zoeken naar een nieuwe locatie. Op 21 december 2017 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelstrategie Haven-Stad vastgesteld. In de Ontwikkelstrategie zijn als vitwerking van de Transformatiestrategie Haven-Stad de voorwaarden en mogelijkheden voor ontwikkeling van Haven-Stad uitgewerkt. Op 14 december 2021 heeft de gemeenteraad het Integraal Raamwerk Haven-Stad vastgesteld. Het Integraal Raamwerk is een ruimtelijke vertaling van de ambities van Haven-Stad. Op 2 november 2022 heeft het college een intentieovereenkomst gesloten met ICL Fertilizers, Port of Amsterdam en Gegenereerd: vl.6 1 VN2023-017596 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Ruimte en % Amsterdam Duurzaamheid % Voordracht voor de Commissie RO van o6 september 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Heren2 en Sookha betreffende de voorgenomen verhuizing van ICL van de Coen- en Vlothaven naar een deel van het terrein van het Overslagbedrijf Amsterdam (OBA) aan de Westhavenweg. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Ja, betreft toezegging de commissie nader schriftelijke te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de voorgenomen verhuizing van ICL gedaan in de commissie RO van 22 maart 2023 naar aanleiding van een vraag van lid Boomsma. Welke stukken treft v aan? Meegestuurd Registratienr. Naam AD2023-058238 | 1. RIB stand van zaken verplaatsing ICL.pdf (pdf) | AD2023-058240 Commissie RO (2) Voordracht (pdf) Ter Inzage | Registratienr. Naam | Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Ruimte en duurzaamheid, Lubbert Hakvoort, [email protected] Gegenereerd: vl.6 2
Voordracht
2
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 234 Datum akkoord 27 februari 2014 Publicatiedatum 28 februari 2014 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer J.M. Paternotte van 24 december 2013 inzake het onderzoek van de Algemene Rekenkamer over de overheveling van buitenonderhoud en aanpassing van schoolgebouwen. Kan de GEMEENT. inleiding door vragensteller: Donderdag 12 december 2013 heeft de Algemene Rekenkamer een brief gestuurd naar de Tweede Kamer waarin zij de eerste bevindingen van hun onderzoek naar de kwaliteit van onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs presenteren. De bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn toegespitst op de voorgestelde overheveling van het buitenonderhoud en de uitname van niet bestede gelden uit het Gemeentefonds per 1 januari 2015. De Algemene Rekenkamer voorziet vier punten waar problemen bij de overheveling kunnen ontstaan. Deze punten betreffen de precaire financiële positie van schoolbesturen, de mogelijke herverdeling van het overgehevelde budget, de toereikendheid van het budget en tot slot kan men zich afvragen of er voldoende expertise is bij schoolbesturen wat betreft de financiën, maar ook de bouwkundige aspecten evenals de aanbestedingen.’ Wat de fractie van D66 betreft moet de gemeente het jaar 2014 nog benutten om onderhoud te plegen aan schoolgebouwen in Amsterdam, waardoor de overheveling van verantwoordelijkheid van gemeente naar schoolbestuur in 2015 soepel kan verlopen. De fractie van D66 heeft daarom vragen over de bevindingen van de Algemene Rekenkamer. Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 24 december 2013, namens de fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: \ Zie de brief van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de Tweede Kamer der Staten- Generaal betreffende de aandachtspunten overheveling buitenonderhoud en aanpassing schoolgebouwen, d.d. 12 december 2013, p. 2. 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Dimmer de februari 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 24 december 2013 1. Kan het college toelichten hoeveel geld uit het Gemeentefonds met bestemming buitenonderhoud en aanpassing schoolgebouwen is geïnvesteerd door de gemeente en hoeveel geld er nog op de plank ligt? Kan het college het antwoord uitsplitsen in primair en voortgezet onderwijs? Antwoord: Met betrekking tot het Primair Onderwijs (PO) lag deze verantwoordelijkheid tot 1/1/2014 bij de stadsdelen. Het onderwijshuisvestingprogramma 2014 geeft een indicatie. Daarin is voor € 5,6 miljoen opgenomen aan onderhouds- aanvragen. Voor het Speciaal Onderwijs is in het programmajaren 2012, 2013, 2014 gemiddeld € 900.000 per jaar opgenomen voor aanvragen voor buitenonderhoud en aanpassingen. Voor het Voortgezet Onderwijs (VO) zijn de middelen in 2005 overgedragen naar de schoolbesturen. 2. Ineen preadvies bij de Kadernota 2014 op motie nr. 311 van 2013 gaf het college aan dat de Amsterdamse scholen gemiddeld op een voldoende onderhouds- niveau zijn. Kan het college ingaan op de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat bijna een kwart van de schoolbesturen niet in staat is om goede kwaliteit te leveren, tenzij ze korten op materiele zaken en dat stoppen in onderhoud? Antwoord: Blijkbaar wijkt het landelijk beeld af van de situatie in Amsterdam. Het Amsterdamse gemeentebestuur investeert al jarenlang in goede schoolgebouwen. Noodzakelijke aanvragen voor onderhoudsvoorzieningen van schoolbesturen worden gehonoreerd. 3. Kan het college toelichten of Amsterdamse schoolbesturen per 1 januari 2015 worden geconfronteerd met hoge kosten wegens achterstallig onderhoud? Antwoord: Het college verwacht, zie vorig antwoord, geen problemen. Bovendien hebben schoolbesturen de wetswijziging zien aankomen en hebben zij voor het programma 2014 alle aanvragen kunnen doen die zij noodzakelijk achten. 4. Voorziet het college, met de Algemene Rekenkamer, dat Amsterdamse schoolbesturen zonder opgebouwde reserves enkele jaren nodig zullen hebben voordat zij onderhoud kunnen plegen aan de schoolgebouwen? Antwoord: Het college voorziet hier geen problemen omdat bij de wetswijziging een overgangsregeling wordt afgesproken. De intentie is om landelijk circa €30 miljoen van het uitgenomen geld te reserveren voor deze overgangsregeling. Dit bedrag komt beschikbaar voor probleemgevallen in de eerste 3 jaar na invoering van de wetswijziging. Het gaat dan met name om kleine schoolbesturen die niet in staat zijn grote eenmalige onderhoudsuitgaven per direct te financieren. 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam Seeing Jak Gemeenteblad R Datum 28 februari 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 24 december 2013 5. Kan het college aangeven of de overheveling van het budget van het Gemeentefonds naar de lumpsum tot herverdeel effecten voor Amsterdam leidt? Zo ja, welke”?. Antwoord: Het bedrag voor onderhoud en aanpassingen zal door het rijk worden uitgenomen uit het gemeentefonds, waar tegenover staat dat de schoolbesturen hiervoor dan ook direct zelf verantwoordelijk zijn. Daarnaast wordt echter nog een bedrag van € 256 miljoen (landelijk PO en VO) uit het gemeentefonds genomen (motie Tweede-Kamerlid Van Haersma Buma) zonder dat er taken worden overgeheveld van gemeente naar schoolbesturen. Het is aan de gemeenteraad om bij de vaststelling van de begroting de middelen uit het gemeentefonds te bestemmen. 6. Kan het college aangeven of het budget toereikend is voor de schoolbesturen om hun schoolgebouwen zodanig aan te passen dat ze ook energiezuinig zijn? Kan het college in hun antwoord de conclusie van de Algemene Rekenkamer betrekken dat maar 4% van de schoolgebouwen in het primair onderwijs een energielabel heeft? Antwoord: a. Besluitvorming over het energiezuinig maken van schoolgebouwen wordt over het algemeen gekoppeld aan de terugverdienmogelijkheid (minder energiekosten). Wanneer een investering rendabel is, is deze dus op termijn budgettair neutraal of zelfs winstgevend voor een schoolbestuur. Schoolbesturen hebben de mogelijkheid en doen er verstandig aan dergelijke rendabele investeringen op te nemen in hun meerjaren onderhoudsplannen. Zij investeren eerst, maar verdienen dat weer terug. b. Een energielabel is een feitelijke weergave van de energiezuinigheid van een gebouw, met name van belang bij verkoop van een gebouw. Dat is bij schoolgebouwen over het algemeen alleen aan de orde op het moment dat het gebouw zijn functie als school verliest. Wanneer de gemeente in het kader van het project “energieke scholen” het voornemen heeft bij te dragen aan investeringen in een schoolgebouw, wordt altijd gestart met het maken van een energie en binnenmilieuadvies (EBA). Dat geeft goed aan hoe de school er qua energiezuinigheid voor staat. Het project energieke scholen loopt eind 2014 af. Een eventuele uitbreiding van het project vergt nieuwe besluitvorming door het nieuwe gemeentebestuur. 7. De Algemene Rekenkamer concludeert dat veel schoolbesturen de nodige expertise over de financiën, bouwkundige aspecten en aanbestedingen niet in huis hebben. Kan het college toelichten of de Amsterdamse schoolbesturen hier wel op voorzien zijn? Antwoord: Het college wijst er op dat de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van schoolgebouwen niet wijzigt met de nieuwe wetgeving; slechts de financiering verandert. Schoolbesturen waren, zijn en blijven verantwoordelijk voor het onderhoud van hun gebouw. Wanneer zij niet de noodzakelijke deskundigheid in huis hebben, kunnen zij die inhuren. Dat gebeurt op dit moment al zeer regelmatig; bij particuliere bureaus maar ook bij de gemeente (b.v. PMB). In 3 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Dimmer de februari 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 24 december 2013 de budgetten die beschikbaar worden gesteld door de gemeente zijn kosten voor expertise inbegrepen. Daarnaast is inmiddels de landelijke ondersteuningsstructuur geïntensiveerd. Zo wordt b.v. door Ruimte voor OK (een samenwerkingsverband van o.a. VNG, PO-raad en kinderopvang) veel voorlichting en ondersteuning geboden aan de schoolbesturen. 8. Kan het college een schatting maken van de kosten die schoolbesturen moeten maken, indien zij deze expertise niet in huis hebben? Antwoord: Het college heeft geen direct inzicht in die gegevens, maar gaat er van uit dat het benodigde bedrag niet in belangrijke mate afwijkt van de bedragen die schoolbesturen daaraan nu besteden vanuit de toegekende voorzieningen. Na overheveling van de budgetten van gemeentefonds naar schoolbesturen, kunnen de schoolbesturen dat bekostigen uit hun lumpsum. 9. Kan het college toelichten of het in de huidige situatie verantwoord is om de schoolbesturen te belasten met deze overheveling? Zo niet, kan het college dan aangeven wat de plannen zijn om de schoolbesturen in 2014 te helpen bij het toekomstbestendig maken van de schoolgebouwen? Antwoord: Concluderend gaat het college er van uit dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat schoolbesturen de door hen zelf gewenste wetswijziging t.a.v. de financieringsstructuur voor onderhoud en aanpassingen, niet aan zouden kunnen. Door de wetswijziging nemen bovendien de administratieve lasten van de schoolbesturen af. Kleinere schoolbesturen die in problemen komen door grote onderhoudskosten in de eerste jaren na de wetswijziging, kunnen een beroep doen op de overgangsregeling. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
train
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering gen 10 november 2022 Ingekomen onder nummer 340 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Heinhuis, Rooderkerk, Ernsting, Broersen, Koyuncu, Ahmadi, Boomsma, Kabamba en Bakker inzake de Begroting 2023 Onderwerp Onderzoek betaalbaarheid openbaar vervoer verschillende groepen Amsterdammers Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: Gehoord de discussie over de Begroting 2023 Constaterende dat: — Steeds meer Amsterdammers moeilijk kunnen rondkomen; — De financiële beperkingen van Amsterdammers ervoor zorgen dat veel Amsterdammers en hun kinderen onvoldoende geld overhouden om gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer; — Een groot deel van hulpbehoevende Amsterdammers en hun kinderen woonachtig zijn in de buitenwijken. Overwegende dat: — Het gebrek aan betaalbaar openbaar vervoer de educatieve en culturele ontwikkeling van veel kinderen verhindert; — Het gebrek aan betaalbaar openbaar vervoer een belemmering vormt voor maatschappelijke participatie; — _ Het openbaar vervoer, als vehikel voor verduurzaming van de stad, een volwaardig alternatief moet worden voor de auto; — Met name in de buitenwijken er nog onvoldoende alternatieven zijn voor de auto; — _Eringrote steden elders in het land, en in Europa, voorbeelden zijn waar openbaar vervoer significant betaalbaarder is gemaakt voor grote groepen mensen; — Het enthousiasmeren van kinderen (en hun ouders) voor het openbaar vervoer ervoor zal zorgen dat zij in de toekomst ook vaker gebruik zullen maken van het openbaar vervoer; Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 1 — Een frequenter gebruik van het openbaar vervoer door kinderen bijdraagt aan de educatieve en culturele ontwikkeling van deze kinderen en hun verbinding met andere stadsdelen en bewoners aldaar. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders — te onderzoeken hoe de toegankelijkheid en betaalbaarheid van het openbaar vervoer voor verschillende groepen Amsterdammers kan worden vergroot, te weten die van: o alle kinderen in de leeftijd van 4 t/m 22, o alle kinderen in de leeftijd van 12 t/m 17, o kinderen van stadspashouders in bovengenoemde leeftijdscategorieën, o stadspashouders tussen de 55 jaar en de AOW-leeftijd, o ouderen met een AOW-leeftijd die momenteel niet onder de minimaregeling ten aanzien van openbaar vervoer vallen, o statushouders en hun kinderen en o mensen met een beperking. — te onderzoeken hoe de toegankelijkheid en betaalbaarheid van openbaar vervoer kan worden verhoogd voor wijken met een aanzienlijke afstand tot het stadscentrum; — de raad hier zo spoedig mogelijk over te informeren en de uitkomsten van het onderzoek uiterlijk voor de Voorjaarsnota aan de raad voor te leggen. Indieners L.E. Heinhuis lì Rooderkerk Z.D. Ernsting J. Broersen S. Koyuncu N. Ahmadi D.T. Boomsma C.K.E. Kabamba A.L. Bakker
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Motie Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1262 Behandeld op 16 en 17 december 2020 Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 18 december 2020 Onderwerp Motie van de leden Roosma, El Ksaihi en Mbarki inzake de Begroting 2021 (In dienst bij Regionaal Werkcentrum). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2021. Overwegende dat: — De Nederlandse arbeidsmarkt extreem kwetsbaar is (gebleken) door een grote hoeveelheid flexibel werk, die in een eindeloze hoeveelheid contractvormen die fiscaal gestimuleerd worden, en door dat kleine en middelgrote ondernemers verantwoordelijk zijn gemaakt voor collectieve werknemers risico’s als ziekte en arbeidsongeschiktheid — De coronacrisis de kwetsbaarheden van de Nederlandse arbeidsmarkt genadeloos heeft blootgelegd. — De werkloosheid de komende jaren fors zal oplopen, naar verwachting tot 7 a 9% van de beroepsbevolking; — De commissie Borstlap eerder een scherpe analyse en vergaande aanbevelingen heeft gedaan om ons sociale stelsel op het gebied van werk en inkomen te versimpelen en te verbeteren, zoals het ontlasten van kleine werkgevers, het beprijzen van tijdelijk werk, uitbanning van schijn- en uitbuitconstructies, ontwikkelbudgetten, en een collectief recht op basiszekerheid. Voorts overwegende dat: — Het college voortvarend aan de slag is gegaan met het oprichten van een Regionaal Werkcentrum in samenwerking met UWV, werkgevers en regionale partners om de vraag en aanbod van arbeid beter te kunnen matchen. — Het Regionaal Werkcentrum ook wordt doorontwikkeld om nieuwe taken op zich te nemen als omscholing en bijscholing en re-integratie en werktrajecten. — Er nog meer mogelijkheden zijn om het Regionaal Werkcentrum in te zetten voor vernieuwende manieren om werk- en inkomenszekerheid te bieden, in lijn met de aanbevelingen van de commissie Borstlap. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: 1. Bij het kabinet te pleiten voor experimenteerruimte binnen het Regionaal Werkcentrum om verschillende aanbevelingen van de commissie Borstlap uit te voeren. 2. In elk geval te onderzoeken welke vormen er mogelijk zijn om werknemers in dienst te nemen van het Regionaal Werkcentrum en hen te detacheren en/of 1 collectieve risico's van werkgevers tijdelijk over te nemen zodat mensen makkelijker aan de slag kunnen gaan bij lokale werkgevers. De leden van de gemeenteraad F. Roosma Y. el Ksaihi S. Mbarki 2
Motie
2
discard
BDA | Û EEE SERA A \ En B ETT d Wi HERE) IN eN le En Oe ï EU NK 5 | | age NAE | \ 5. Ee , | fr …e ij RL | Le | 1 oe E vac agaen | | pn | BESSE\ 0 TE AR k (ns Ds: Jk ( ‚_ j ' a : ha ACMA + BNN OCT gn, BERK Ok Kehaak | MIRE ge Na De Ln Tae BE Itt: H dj | mr | S ee it H BAE | GE Oe ENE: NN Ak el hi Leen oN re UN DRRAA EERE Id Il 0 LT EEEN | Ee ae Sea EEE EE Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam Ontwikkelagenda voor 2019 - 2022 ® Vn de Volksbond oe: @ombiwel eed DOCK | P deze ontwikkelagenda? Naar de middelbare school, verder leren, zelf geld verdienen, experimenteren met seks, drank en drugs, een eigen mening hebben, steeds meer keuzes zelf maken, zelfstandig wonen; er verandert veel bij het volwassen worden. De meeste jongeren leren dit met wat vallen en opstaan vanzelf. Ze groeien op eigen kracht en met ondersteuning van ouders en vrienden op tot zelfstandige volwassenen die volwaardig hun plek vinden in de samenleving. Maar niet voor alle jongeren is dit vanzelfsprekend. Een deel van de jongeren heeft extra ondersteuning nodig. Zij zijn kwetsbaar doordat ze op één of meerdere leefdomeinen problemen hebben . Thuis in het gezin, op het gebied van leren, werken, sociale relaties en zelfredzaamheid. Het eigen netwerk van deze jongeren is veelal beperkt en soms ook de oorzaak van hun worsteling om hun plek in de maatschappij te vinden. Het aantal jongeren met problemen neemt toe, de problematiek wordt zwaarder en de inzet van jeugdzorg stijgt. De criminaliteit onder jongeren verhardt en verjongt. Korpschef Akerboom bepleit een aanpak dichtbij de jeugd, in de wijken. De polarisatie onder jongeren neemt toe zo signaleert het Verweij Jonker Instituut, iets wat onze werkers dagelijks zien in hun werk met jongeren. De urgentie om versterkt in te zetten op jongerenwerk, straathoekwerk en de preventie van jeugderiminaliteit is groter dan ooit. det college heeft hier in haar programma dan ook terecht een prioriteit van gemaakt. Het college zet in op preventie en investeert in een laagdrempelige, sterke sociale basis in buurten. Door bijvoorbeeld vroeghulp aan kwetsbare gezinnen te organiseren; ouders en kinderen begeleiden bij opvoeden, opgroeien, schulden en werk. Dat vraagt een omslag van zorg naar preventie. Van hulpverlening naar jongerenwerk en straathoekwerk; dat werkt aan talentonwikkeling en 24/7 aansluit bij de leefwereld van jongeren. Dat voorkomt problemen voor de toekomst. Uit recent onderzoek blijkt dat de inzet van jongerenwerkers het leven van jongeren verbetert en jeugdzorgkosten doet dalen’. Op 26 februari 2019 schreef het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een brief aan de Raadscommissie®. Hier gaat men in op de noodzaak van extra inzet op jongerenwerk en het ontwikkelen van een plan van aanpak voor versterking van het jeugd- en jongerenwerk tot 2022. Het plan van aanpak verschijnt naar verwachting in het najaar van 2019. De meeste inzet gaat wat ons betreft naar de gebieden waar de opgave het grootst is. Data over de staat van de jeugd in relatie tot armoede, kans gelijkheid, schooluitval, Geugd)}hulp en overlast moeten bepalend zijn voor de prioritering van het jongerenwerk en straathoekwerk (en de inzet vanuit Ouder en Kind Teams, Flexibel Preventief Aanbod Jeugd en gespecialiseerd aanbod) in de stad. De organisaties die jongerenwerk en straathoekwerk bieden in Amsterdam? zien dezelfde urgentie als het college en vinden dat het tijd is woorden om te zetten in daden. We hebben de handen inéén geslagen en een ontwikkelagenda opgesteld die we samen met het college willen uitvoeren. Deze ontwikkelagenda geeft aan waar wij ons sterk voor willen maken, wat er volgens ons nodig is voor jongeren in de stad. We staan klaar om ons werk verder te ontwikkelen en nog beter in te laten spelen op de opgaven in de stad. Sterk en toegankelijk jongerenwerk is robuust en duurzaam aanwezig in de wijk. We realiseren ons dat daarvoor keuzes nodig zijn, zoals een andere verdeling van de middelen over de stad, maar zeggen daar meteen bij dat het daadwerkelijk aanpakken van de opgave die er ligt ook simpelweg extra inzet en daarmee geld vraagt. Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk draagt bij aan het welzijn en de ontwikkelkansen van jongeren, draagt bij aan preventie, signaleert en verwijst door en draagt zo ook bij aan het ‘klein houden wat klein kan blijven. Dat gun je ieder kind en elke ouder en opvoeder. 1 Verwey en Jonker, juni 2019, Náást de jongeren. De staat van professioneel jongerenwerk in Nederland. * Gemeente Amsterdam, 29 februari 2019, Aan de Raadscommissie Zorg, Jeugdzorg en Sport. Brief van S. Kukenheim, Wethouder Jeugd. Over de besteding coalitiemiddelen jongerenwerk en preventie. 3 Combiwel, DOCK, Dynamo, Stichting Volksbond Streetcornerwork, Swazoom, The Mall de Baarsjes. Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 2 2) Wat is het jongerenwerk en straathoekwerk? Het jongerenwerk en straathoekwerk zijn in de sociale basis ontwikkelingsgerichte, preventieve samenwerkingspartners. Jongeren- en straathoekwerkers bieden jongeren perspectief, wanneer zij thuis of op school en werk vastlopen, beschermen tegen criminaliteit en uitval en zorgen voor veiligheid. Een sterkte sociale basis ‘jeugd’ is in alle buurten een noodzakelijke basisvoorziening. De jongeren- en straathoekwerkers vullen elkaar aan, werken samen en zetten zich in voor de jongeren die dat nodig hebben. 2.1 Jongerenwerk en straathoekwerk vullen elkaar aan Het jongerenwerk is gericht op de begeleiding van jongeren bij het volwassen worden. Het is een laagdrempelige voorziening voor jongeren van 10 tot en met circa 23 jaar. De praktijk leert dat vooral kwetsbare jongeren gebruik maken van het jongerenwerk; er is iets aan de hand, thuis, op school of op straat. In het jongerenwerk is de behoefte van de jongeren leidend. De benadering is gericht op wat jongeren kunnen en willen leren in plaats van op wat niet lukt en op wat beter kan. Jongerenwerkers bouwen een betekenisvolle relatie en vertrouwensband op met de jongeren. Ook ouders kunnen bij de werkers terecht met vragen. De jongerenwerkers geven ouders advies en informatie over de leefwereld van de jongeren. Het straathoekwerk is van ontplooiing tot en met hulpverlening voor jongeren en (jong) volwassenen actief in de keten. Straathoekwerkers richten hun aanbod vooral op jongeren met meervoudige, complexe problemen in de leeftijd range van ongeveer 16 tot 27 jaar. Deze kwetsbare jongeren zijn vanwege hun problemen de verbinding met de samenleving kwijtgeraakt. Denk aan zorgmijders, jongeren die de criminaliteit in dreigen te gaan of waar radicalisering dreigt. Straathoekwerkers hebben expertise in het signaleren van (overlast gevend) gedrag van deze jongeren en hebben handvatten om contact met hen te maken. Zij motiveren jongeren tot het aanvaarden van hulpverlening en zorgen voor het toeleiden naar scholing en werk. Straathoekwerkers bieden naast ondersteuning en begeleiding ook hulpverlening. Zoals bemoeizorg in gezinnen, screening en toeleiding naar maatschappelijke opvang. Afstemming en samenwerking van jongerenwerk en straathoekwerk rennen) Res neen | Bohn -_10t/m 23 jaar GC le …_Groepswerken ï en, 2.2 De basis van jongerenwerk en straathoekwerk e Jongeren (her)kennen Jongerenwerkers en straathoekwerkers zijn zichtbaar en benaderbaar. Ze doen hun werk daar waar de jongeren zijn; op straat, op school, in de buurt, in jeugdaccommodaties en steeds vaker online en op sociale media. Jongeren- en straathoekwerkers werken outreachend. Zij zijn bij uitstek goed in het vinden, verbinden en bereiken van jongeren die ondersteuning nodig hebben. Ook als jongeren voor andere voorzieningen of professionals moeilijk bereikbaar zijn of dreigen uit (te) vallen. Andersom herkennen de jongeren de werkers ook. Deze wisselwerking zorgt ervoor dat jongeren in beeld zijn en (preventieve) ondersteuning krijgen. Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 3 e Leefwerelden verbinden Jongerenwerkers en straathoekwerkers leggen contact met jongeren. Dat is hun expertise. Ze sluiten aan bij de (snel veranderende) leefwereld van jongeren en maken van daaruit verbinding met hen en hun omgeving. Door deze unieke positie van de werkers leggen zij dwarsverbanden tussen de verschillende leefmilieus van gezin/thuis, school, arbeidsmarkt en omgeving/buurt. Jongerenwerkers en straathoekwerkers voorkomen dat kwetsbare jongeren de aansluiting met de samenleving (verder) verliezen en afglijden naar een marginale positie, criminaliteit of radicalisering. e Voorkomen en normaliseren Jongerenwerkers en straathoekwerkers versterken zelfkennis, weerbaarheid, veerkracht en zelfredzaamheid bij jongeren. Jongerenwerkers doen dit via sociale talentontwikkeling en het organiseren van activiteiten in groepsverband. Zowel jongerenwerkers als straathoekwerkers staan als ‘coach’ naast de jongeren, zodat zij zelf aan hun problemen werken. Veel hulpvragen van jongeren worden in een vroegtijdig stadium gesignaleerd en opgepakt. Hierdoor wordt voorkomen dat problemen ernstiger worden. Naast de meerwaarde voor de jongeren zelf, levert dit ook een (kosten)besparend effect op voor de gemeente, maar ook voor scholen, politie en zorgverzekeraars. e Signaleren en toeleiden Jongerenwerkers en straathoekwerkers hebben een brede blik en zien de jongeren in de context van hun omgeving zoals met vrienden, opvoeders, school en andere invloedssferen. Zij zijn getraind in het signaleren van (onderliggende) problematiek en kunnen zo nodig direct doorpakken. De werker schakelt tijdig een collega uit de eerste of tweedelijnsvoorzieningen in. Hierbij is de vertrouwensrelatie van de werker met de jongere van grote betekenis. Vooral wanneer de motivatie voor hulp of steun uit het eigen netwerk ontbreekt. e Samenwerken in de buurt en in de keten Het jongerenwerk en straathoekwerk is aanwezig in de sociale basis. Vanwege hun aanwezigheid in de buurt en kennis over kwetsbare jongeren en gezinnen vormen zij een belangrijke samenwerkingspartner voor gebiedspartners (bijv. onderwijs, sportclubs) en wijkteams (buurtteams sociaal en Ouder- en Kind Teams). Hiermee kan snel geschakeld worden om escalatie van problemen te voorkomen. Er zijn korte lijnen naar het onderwijs, het Jongerenloket, aanbieders van stageplekken en de dienst Werk, Participatie en Inkomen. Een deel van de jongeren in een kwetsbare positie heeft geen betaald werk, volgt geen onderwijs en worstelt met complexe problemen (verslaving, schulden, dak- en thuisloosheid). Jongerenwerkers en straathoekwerkers ondersteunen en motiveren jongeren om deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Door te bemiddelen naar stages en jongeren te ondersteunen bij het zoeken en vinden van werk. Jongerenwerk werkt samen met basisonderwijs (vooral via ouderkind adviseurs op basisscholen). Jongerenwerk en #7 straathoekwerk werken samen met het voortgezet onderwijs ij Ee » (vooral de MBO-jeugdteams en ROC's). Ook hebben & jongerenwerkers en straathoekwerkers korte lijnen met de hé gespecialiseerde (jeugd)zorg als dat nodig is, zoals a | 4 verslavingszorg of geestelijke gezondheidszorg. Doordat > straathoekwerkers een intensieve hand in hand begeleiding kunnen bieden is de kans groot dat deze verbinding naar gespecialiseerde zorg ook succesvol verloopt. Er wordt nauw EN samengewerkt met de partners in Jeugd & Veiligheid in de stad, md a Mh zoals politie en straatcoaches van Stichting Aanpak Overlast | ee N Fj” Amsterdam. Zo zijn er afspraken over het in beeld krijgen van zi E pn 20 EL overlast gevende groepen en hoe daar informatie over uit te en ld wisselen. Er wordt samen de-escalerend gewerkt in situaties die = mi} | bedreigend zijn voor jongeren, werkers en voor de buurt. Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 4 e Professionals met vakkennis Onderzoek naar de inzet van werkers en hun individuele begeleiding wijst uit dat het jongerenwerk een positieve bijdrage levert aan de persoonlijke ontwikkeling van jongeren, maatschappelijke participatie en overlast door jongeren voorkomt. Jongeren- en straathoekwerkers versterken jongeren en hebben een grote toegevoegde waarde voor een sterke sociale basis in buurten. Het succes van het jongerenwerk en straathoekwerk valt of staat met de kwaliteit van de werkers. Alle jongerenwerkorganisaties en het straathoekwerk in Amsterdam zijn dan ook lid van Youth Spot; het Lectoraat Jongerenwerk van de Hogeschool van Amsterdam. Dit lectoraat is een partnerschap van de Hogeschool van Amsterdam met aanbieders en opleidingen binnen en buiten Amsterdam. Via kennisontwikkeling (volgens de driehoek van: onderwijs, beroepspraktijk en wetenschap) wordt gewerkt aan de professionalisering van het vak. De laatste jaren is flink geïnvesteerd in de wetenschappelijke onderbouwing. Binnen Youth Spot zijn bestaande methodieken beschreven en nieuwe ontwikkeld via “practice of evidenced based” werken. Vanuit Youth Spot is effectonderzoek gedaan naar meidenwerk. Op dit moment lopen twee grootschalige effect onderzoeken naar het jongerenwerk en de methodiek straathoekwerk. De eerste onderzoeksresultaten tonen aan dat goed methodisch jongererenwerk het verschil maakt voor jongeren. Verdere onderzoeksresultaten volgen in 2020. 3) Waar nv aandacht voor nodig is 3.1 Complexiteit en zwaarte problematiek Naar schatting 15% van de Amsterdamse jongeren tussen de 16 en 27 jaar heeft verschillende problemen met het volwassen worden*. Zij kunnen vaak niet op hun eigen netwerk terugvallen. Het gaat vaak om jongeren met schulden, jongeren die geen stage, baan of woonruimte kunnen vinden, jongeren die moeite hebben met het vinden van een zinvolle dagbesteding of mentale (prestatie) druk ervaren. Opvallend is dat er steeds meer jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) en psychische problemen zijn. Zij ervaren moeilijkheden op de verschillende leefgebieden. Een integrale en samenhangende aanpak is dan ook nodig. 3.2 Verjonging van de doelgroep Jongerenwerkers signaleren dat problemen bij jongeren steeds op jongere leeftijd beginnen. Er komen tegenwoordig al kinderen van 9 jaar, terwijl dat vroeger 13 of 14 jaar was. OKI-medewerkers en MBO-jeugdteams bevestigen dit. Opvallend is ook dat de jongeren die al op vroege leeftijd problemen hebben veelal oudere broers en/of zussen hebben die actief zijn in het criminele circuit. Aansluiting van werkers op deze doelgroep is dan ook belangrijk. 3.3 Eenzaamheid Eenzaamheid is een groeiend fenomeen onder jongeren. Dit kent uiteenlopende oorzaken van armoede tot sociale uitsluiting vanwege bijvoorbeeld afkomst, ontwikkelingsachterstand of seksuele voorkeur. Eenzaamheid heeft negatieve gevolgen voor hun gezondheid. Jongeren weten hun wegen niet goed te vinden, komen in een sociaal isolement en een neerwaartse spiraal terecht. Jongerenwerkers brengen jongeren met elkaar in contact en helpen hen om hun sociale kring uit te bouwen en hun weg te vinden in de samenleving. 3.4 Online Jongeren zijn steeds meer online te vinden en brengen tijd door op social media. Jongeren- en straathoekwerkers zijn al langer niet alleen offline actief en moeten het online domein nog meer tot hun werkgebied rekenen. Dat vraagt andere kennis en vaardigheden van werkers in hun integrale aanpak, maar ook in informatie-uitwisseling (het (herkennen van risico's en delen van privacygevoelige gegevens) en monitoring. 4 https://www.amsterdam.nl/sociaaldomein/beleid-jeugdhulp/programma-overgang/ Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 5 3.5 LHBTI Uit verschillende onderzoeken en uit de praktijk blijkt dat de positie van LHBT|-jongeren kwetsbaar is. Vooral jongeren die ontdekken dat ze L, H, B, T, of | zijn kunnen worden gepest of buitengesloten om hoe ze eruitzien of hoe ze zich uiten. De acceptatie van LHBT| onder jongeren is lager dan onder volwassenen. Depressieve en suïcidale gedachten en eenzaamheid komen meer voor onder LHBTl-jongeren dan onder hun leeftijdsgenoten. Vanuit het jongerenwerk is extra aandacht voor deze doelgroep nodig. Bijvoorbeeld door het organiseren van activiteiten om acceptatie en bespreekbaarheid van LABT| te vergroten en jongeren elkaar laten ontmoeten. 3.6 Meidenwerk De afgelopen jaren is al veel geïnvesteerd in meidenwerk en zijn de nodige resultaten geboekt. Zo is het bereik van meiden sterk toegenomen, soms wel tot 50%. Meidenwerk is gericht op specifieke meiden problematiek. Zoals weerbaarheid, seksualiteit, loverboys en mensenhandel en jonge moeders. Dit wordt georganiseerd in activiteiten alleen voor (jonge) meiden. Zij hebben veelal minder bewegingsvrijheid als gevolg van een controlerende en bepalende sociale omgeving. Aandacht voor het werken met meiden is en blijft noodzakelijk. 3.7 Overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs De overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs is voor jongeren een precaire overgang. Wanneer er onvoldoende aandacht en begeleiding is voor de onzekerheden van deze jongeren lopen zij risico op schooluitval of andere problemen. Jongerenwerkers hebben hier aandacht voor en bieden begeleiding. 3.8 Overgang 18-/18+ Op1 8-jarige leeftijd krijgt een jongere de rechten en plichten die horen bij een volwassene. Deze overgang is moeilijk voor kwetsbare jongeren, die veel hebben meegemaakt. Soms moeten zij zich de vaardigheden die bij volwassenheid horen nog eigen maken. Deze jongeren verkeren in een extra kwetsbare positie. De begeleiding stopt terwijl het juist dan van belang is dat er iemand bij hen kan staan in de overgang naar 18 jaar, zoals iemand uit hun netwerk en/of een werker. 3.9 Radicalisering Radicalisering is een actueel maatschappelijk thema. Vooral jongeren zijn vatbaar voor radicale invloeden. Jongerenwerk en straathoekwerk spelen een belangrijke rol in de signalering, preventie en aanpak hiervan. Door hun aanpak (individueel en groepsgewijs) weten zij jongeren (vroegtijdig) los te weken van personen met radicaal gedachtegoed. Zij bieden jongeren een alternatief geluid. Werkers kunnen signalen bespreken met de politie en de gemeente. 3.10 Onveiligheid en overlast in de buurt De straatcultuur verhardt. Straathoekwerkers en jongerenwerkers zien een toenemende groep jonge tieners op straat die overlast gevend gedrag vertonen. Ook jongeren zelf signaleren dit. Er zijn naar schatting 913 overlastevende jongeren in de stad, waarvan 338 onderdeel van de groepsaanpak (Top600)®. Een groep jongeren is potentieel kanshebber om in de criminaliteit te belanden. Er komen vaker en heftigere incidenten voor. Zo hebben de incidenten op Wittenburg en in andere delen van de stad iedereen opgeschrikt. De wat oudere overlastgevende jongeren van rond de 16 jaar of ouder voelen zich niet altijd aangetrokken tot de activiteiten die het jongerenwerk biedt. Ambulant werkers zien deze jongeren op straat en ontvangen vanuit buurtbewoners signalen van overlast of criminaliteit. Zij geleiden deze jongeren door naar straathoekwerk of straatcoaches (verantwoordelijk voor handhaving). Tegelijkertijd zijn er ook jongeren die een positieve bijdrage willen leveren aan het versterken van het veiligheidsgevoel, maar merken op dat zij op straat niet altijd prettig bejegend worden door bijvoorbeeld politie en buurtbewoners. ® Goedvolk, M., Jongebreur, W & C. Chederel (2018). Samenhang Aanpak overlast gevende jeugd en jeugdstelsel. Gemeente Amsterdam.: Barneveld: Significant Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 6 Op school De straatcultuur en diversiteit komt met de jongeren de school in en verandert de sfeer in de klas en op het schoolplein. Er ontstaan situaties met wapen dragende jongeren, ronsel-praktijken voor drugshandel, meiden die slachtoffer worden van mensenhandel of jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen. De cijfers van het aantal leerplichtige jongeren tussen de 5 en 18 jaar dat niet staat ingeschreven op een school en cijfers van het ongeoorloofd verzuim zijn in Amsterdam hoger dan het landelijk gemiddelde. Het jongerenwerk heeft een outreachende functie op scholen voor jongeren met problemen. Zij biedt groepsgerichte activiteiten op scholen, maar ook individuele begeleiding en toeleiding naar hulp waar dat nodig is. Dit gebeurt in het VO en MBO. Jongerenwerkers zitten in de MBO-jeugdteams®. De verbinding Jongerenwerk VO-scholen, een deel van het straathoekwerk en VIA (Verbindende Integrale Aanpak) vallen ook onder het Flexibel Preventie Aanbod Jeugd. Deze preventieve, outreachende aanpak voor risicojongeren is gericht op jongeren die dreigen uit te vallen van school en/of werk. VIA vormt de verbindende factor tussen de domeinen school, buurt, thuis en zorg. Het is belangrijk om jongeren ervaring (hun cv) en stevigheid voor de arbeidsmarkt te laten opbouwen. ín het jongerencentrum In de sociale accommodaties in de buurten heerst ook een toegenomen gevoel van onveiligheid. Ook werkers zijn zich bewust van de onveiligheid in sommige accommodaties. Zij ervaren dit tijdens hun werk. Er is niet altijd voldoende capaciteit aan werkers om voldoende aanwezigheid en begeleiding te bieden op de locaties. 4) Ontwikkelagenda voor sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in de stad Door sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk komen alle kwetsbare jongeren in beeld en worden bereikt. De inzet van de werkers draagt bij aan de ontwikkelkansen van jongeren, draagt bij aan preventie, signalering en zo nodig toeleiding naar andere organisaties/hulp. De urgentie en blijvende noodzaak hiervan is helder. De aanbieders van het jongerenwerk en straathoekwerk zijn het eens over wat ze willen bereiken voor jongeren, hun ouders, buurtbewoners en de stad. Vanuit die urgentie hebben we gezamenlijk een ontwikkelagenda opgesteld die beschrijft wat aanbieders van jongerenwerk en straathoekwerk in de komende jaren in gezamenlijkheid willen realiseren. Deze ontwikkelagenda is geen statisch document en is onlosmakelijk verboden met de dynamiek in de stad en vraagt daarom enige flexibiliteit. Als maatschappelijke ontwikkelingen daar om vragen, zal de ontwikkelagenda aangevuld of aangepast moeten worden. 4.1 Geef inhoudelijke onderwerpen voorrang in aanpak De aanbieders van het jongerenwerk en straathoekwerk zien het als hun opgave om in gezamenlijkheid met de stad, stadsdelen en partners met voorrang (verder) te werken aan een inhoudelijk kader voor de onderwerpen behandeld in hoofdstuk 3: 1. Complexiteit en zwaarte problematiek 2. Verjonging van de doelgroep 3. Eenzaamheid 4. Online 5. _LHBTI 6. Meidenwerk 7. Overgang naar voortgezet onderwijs en Jongerenwerk op school 8. 18+/18- 9. Radicalisering 10. Onveiligheid en jeugdoverlast/ Jeugd en Veiligheid $ Niet gefinancierd uit de basisvoorzieningen. Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 7 Over deze inhoudelijke onderwerpen willen we afspraken maken met de stad en stadsdelen om in gezamenlijkheid te kijken welke inzet waar nodig is en wanneer wat wordt opgepakt. Voor al deze onderwerpen geldt dat zij nadere uitwerking nodig hebben en dat het alleen maar gaat lukken als we ons gaan richten op onderstaande punten. 4.2 Zet de beschikbare middelen in daar waar de opgaven het grootst zijn Door het combineren van data uit de kwetsbaarheidsindex, de analyses van de OKT 's, ervaringen van werkers, hulpverleners en politie kan bepaald worden waar de inzet van jongerenwerk en straathoekwerk het hardst nodig zijn. Dat kan een wijk betreffen of een specifieke buurt. Wanneer helder is waar de opgaven het grootst zijn is het van belang om niet alleen de beschikbare middelen maar ook de capaciteit van het jongerenwerk en straathoekwerk hier op af te stemmen. Betrokken partijen moeten hierbij hun inzet op elkaar afstemmen en bijdragen naar vermogen. Het aantal jongerenwerkers en straathoekwerkers is de afgelopen jaren achtergebleven bij de groei van het aantal jongeren met problemen en bij de groei van de stad. Ook is de complexiteit van problemen toegenomen en hebben de werkers te maken met zwaardere problemen. Het is dan ook belangrijk te investeren in extra capaciteit, met name in de wijken waar de opgave het grootste is. Door de toename van complexe hulpvragen bij jongeren, meer problematiek bij meiden en verjonging van de doelgroep is vanuit het jongerenwerk en straathoekwerk meer individuele aandacht nodig voor jongeren, naast de groepsgerichte activiteiten die worden geboden. Juist de individuele trajecten zijn tijdsintensief. Complexere problematiek vraagt een intensievere aanpak en meer samenwerking tussen jongerenwerkers en straathoekwerkers en met andere (gebieds) partners, zoals jeugdhulp, zorg, onderwijs en partners in het veiligheidsdomein. 4,3 Zoveel mogelijk kwetsbare jongeren zijn in beeld en bereikt Jongerenwerkers en straathoekwerkers zijn bij uitstek goed in het contact maken met jongeren en (h)erkennen van kwetsbare jongeren in de buurten waar ze werken. Het jongerenwerk en straathoekwerk is een vindplaats voor kwetsbare jongeren én de plaats van waaruit laagdrempelige, lichte ondersteuning en hulp geboden kan worden. Jongerenwerkers en straathoekwerkers werken daarbij - vanuit een gedeelde opgave — nauw samen met andere partners in de buurt. Zoals de OKT's en (nieuwe) buurtteams sociaal. Zo nodig wordt ook samengewerkt met informele, formele en specialistische zorg. Door het versterken van deze samenwerking en informatie-uitwisseling willen we ook die jongeren bereiken die nu onvoldoende of niet in beeld zijn. Denk aan voortijdig schoolverlaters, onzichtbare en/of spookjongeren en jongeren die in aanraking zijn gekomen met justitie en voor wie geen of onvoldoende ondersteuning vanuit ouders en opvoeders wordt gegeven. En aan de andere in hoofdstuk 3 genoemde specifieke doelgroepen zoals meiden, jongeren met een LHBIT identiteit of bij wie radicalisering dreigt. 4.4 Neem regie voor goede samenwerking Om te zorgen dat er geen jongeren tussen het spreekwoordelijke “wal en schip” vallen is nauwe samenwerking nodig tussen jongerenwerk, straathoekwerk en haar (gebieds) partners. Eenduidig opdrachtgeverschap vanuit de gemeente met helderheid over vereiste samenwerking en de sturing hierop is noodzakelijk. Partners werken in dezelfde wijk/buurt voor dezelfde jongeren en hun ouders, maar vaak vanuit verschillende invalshoeken en werkwijzen. Door helderheid over “wie waarvoor verantwoordelijk is" en wat we van elkaar mogen verwachten worden jongeren efficiënt en vanuit een samenhangend perspectief geholpen en bouwen we met partijen in de buurt aan effectieve coalities. 4.5 Zorg voor samenwerkingsafspraken met het veiligheidsdomein Daar waar het gaat om jeugd en veiligheid zijn heldere en haalbare werkafspraken nodig. Jongerenwerk, straathoekwerk, politie en handhaving werken allen aan veiligheid vanuit hun eigen perspectief en volgens eigen methodieken. Zo beschikken jongerenwerkers en straathoekwerkers over informatie over de jongeren en groepen in de buurt. Deze informatie is waardevol voor andere gebiedspartners. Stadsbreed is er nog vaak onduidelijkheid over samenwerking in relatie tot informatie-uitwisseling binnen de aanpak jeugd en veiligheid. Dit kan verwarrend en bedreigend zijn voor de jongeren. Het raakt daarmee ook de veiligheid en het gevoel van veiligheid van de werkers. En het kan daarmee ook samenwerking tussen de partners belemmeren. Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 8 Door meer samenwerking en afstemming over uitgangspunten en methodieken moet een gezamenlijk kader ontstaan, waarbinnen de samenwerking in de buurt plaatsvindt. Op inhoudelijk gebied is voor jongeren een vernieuwde aanpak en aansprekend aanbod nodig om te voorkomen dat deze doelgroep de criminaliteit ingaat of verder afzakt. Dit vernieuwde aanbod binnen de preventie van jeugderiminaliteit en de bestrijding van druggerelateerde criminaliteit zouden we graag gezamenlijk ontwikkelen. 4,6 Zorg voor voldoende mogelijkheden rondom werk en school Jongerenwerkers bouwen een betekenisvolle relatie op met jongeren. Ze laten de jongeren hun talenten ontdekken en zien dat er ook voor hen kansen zijn (vrije tijd, school, werk). Aan de volgende stap: “het begeleiden van jongeren bij het zetten van een vervolgstap” komen ze binnen hun werk vaak onvoldoende toe. De jongerenwerkers moeten de jongeren nu te snel loslaten, waardoor jongeren niet aankomen bij andere organisaties en terugvallen in ‘oud gedrag’. Door de opdracht aan het jongerenwerk en straathoekwerk (en VIA) te verbreden naar het langer coachen (groepsgewijs en individueel) van jongeren zullen meer jongeren hun opleiding afronden en naar werk toegeleid worden. Jongerenwerk en straathoekwerk pakken een belangrijke rol in het opbouwen van een CV voor jongeren. Zij bemiddelen naar stages en bijbaantjes. Hier doen jongeren ervaring op en wordt de kans op een baan vergroot. Ook jongeren die bijvoorbeeld met een verslaving kampen of jongeren die in aanraking zijn geweest met jeugdzorg of justitie kunnen met een langere begeleiding/coaching door de werkers beter hun plek terugvinden in de samenleving. Wij vragen het college om samen met ons te experimenten en solide businesscases te ontwikkelen waarbij interventies vanuit het jongerenwerk en straathoekwerk zichzelf op termijn terugverdienen door minder schooluitval, minder criminaliteit, lagere zorgkosten en uitkeringskosten. Kortom: het is van belang dat er meer mogelijkheden komen om jongeren vanuit het jongerenwerk en straathoekwerk langer te coachen rondom werk en school. 4.7 Investeer in voldoende jeugdaccommodaties verspreid over de stad Jongerenwerkers werken op straat en vanuit jeugd- en jongerencentra. In de jongerencentra is een aanbod van activiteiten gericht op onder meer talentontwikkeling, persoonlijke ontwikkeling, maatschappelijk functioneren, participatie en begeleiding. Jongerencentra bieden een ‘veilig thuis’ voor de jongeren en zijn een (vind) plaats waar ze met hun vragen terecht kunnen bij werkers die ze kunnen vertrouwen. Het jongerenwerk is de aangewezen partij om dit vanuit hun opdracht in de basisvoorziening te realiseren. Ook straathoekwerkers maken van de accommodaties gebruik als vindplaats en als samenwerkingslocatie. Het is dan ook van belang dat wordt geïnvesteerd in locaties die zijn verspreid over de stad. In Zuidoost zijn er bijvoorbeeld helemaal geen locaties meer. Hiervoor is het nodig om de behoefte aan locaties te objectiveren. En met in het bijzonder aandacht voor de behoefte aan locaties voor meiden of LABIT|-jongeren. Veel meiden — die kwetsbaar zijn — voelen zich niet vrij om deel te nemen aan activiteiten op dezelfde locatie bij (vrienden van) hun broers, vaders of waar andere familie kan rondlopen. Ook voor LHBT jongeren kan het een drempel zijn een algemene voorziening binnen te gaan en zou een voor hen “veilige plek” waardevol kunnen zijn. De accommodaties kunnen ook een werkplaats zijn voor de buurtteams, maatschappelijke ondersteuning en gespecialiseerde zorg. 4.8 Versterk de professionaliteit van de werkers Het jongerenwerk en straathoekwerk is een apart soort werk dat grote invloed heeft op het leven van jongeren en via hen op het functioneren van de samenleving als geheel. Het succes van deze inzet hangt samen met de kwaliteit van de werkers. De organisaties van jongerenwerk en straathoekwerk zien het als goed werkgeverschap om de professionaliteit van hun werkers en het beroep van jongeren-/straathoekwerker te versterken. Verschillende partners doen wetenschappelijk onderzoek om het werk verder te versterken en te borgen. Daarbij zien de organisaties van het jongerenwerk en straathoekwerk kansen in het ontwikkelen van een stedelijke leerlijn in samenwerking met Youth Spot. Deze inzet kan worden gekoppeld aan de ontwikkelagenda. Hierbij betrekken we de opdrachtgevers en samenwerkingspartners (OKT) graag bij de invulling. Sterk en toegankelijk jongerenwerk en straathoekwerk in Amsterdam, november 2019 9
Onderzoeksrapport
9
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 474 Publicatiedatum 17 mei 2019 Ingekomen onder H Ingekomen op woensdag 8 mei 2019 Behandeld op woensdag 8 mei 2019 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van het lid Ceder inzake de extra maatregelen voor groepsrondleidingen op de Wallen (uitbreiding verbodsgebied naar de Spuistraat) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de brief inzake de extra maatregelen voor groepsrondleidingen op de Wallen en de evaluatie van het ontheffingsstelsel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 432). Overwegende dat: — Door groepsrondleidingen op de Wallen te verbieden de rondleidingen op een andere plek alsnog langs ramen gaan waar sekswerkers achter staan; — Het onwenselijk is dat er groepsrondleidingen zijn die specifiek langs sekswerkers gaan om hen te tonen aan toeristen; — Ersignalen binnen komen van sekswerkers en organisaties dat vanwege het waterbedeffect veel groepsrondleidingen nu in de Spuistraat langs de ramen gaan; Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Het verbodsgebied voor groepsrondleidingen uit te breiden met de Spuistraat. Het lid van de gemeenteraad D.G.M. Ceder 1
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 1431 Publicatiedatum 24 december 2015 Ingekomen onder M Ingekomen op woensdag 16 december 2015 Behandeld op woensdag 16 december 2015 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Roosma, Poorter en Van Soest inzake de gewijzigde agenda informele zorg en vrijwillige inzet 2015-2017 (ondersteuning informele zorg migranten). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de gewijzigde agenda informele zorg en vrijwillige inzet 2015-2017 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1352). Overwegende dat: — de agenda informele zorg en vrijwillige inzet stelt dat “er (…) zowel bij de formele als bij de informele zorg oog en oor voor (…) diversiteit [is] omdat maatwerk een leidend motief is”; — erin de stad verschillende netwerken zijn die zich richten op informele zorg en mantelzorgondersteuning aan diverse groepen migranten ouderen en cliënten met een bi-culturele achtergrond; — deze netwerken maar beperkt ondersteund worden; — het daarom wenselijk is om meer middelen in te zetten voor organisaties die specifiek ondersteuning bieden aan vrijwilligers op het gebied van informele zorg en mantelzorg aan migranten. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — in het verdeelvoorstel van het college, prioriteit mantelzorgmiddelen 2016, 150.000 euro uit te trekken voor organisaties die ondersteuning bieden aan vrijwilligers op het gebied van informele zorg en mantelzorg aan migranten [zoals het Centrum Advies en Beleid Oudere Migranten (CABO)J;, — hiervoor dekking te vinden in voorstel 6 (inzet op waarderen mantelzorgers nieuwe stijl, 100.000 euro) en voorstel 8 (flexibel budget, 50.000 euro). De leden van de gemeenteraad F.Roosma M.F. Poorter W. van Soest 1
Motie
1
train
Jaar 2021 Nummer 291 Behandeld op 22 april 2021 Status Verworpen bij schriftelijke stemming op 26 april 2021 Onderwerp Motie van het lid Khan inzake handhaaf de ambitie om de 24-uursdienst vitzondering te maken Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de brief aan colleges inzake brandweer Amsterdam Amstelland. Constaterende dat: -_Het college bij monde van het Veiligheidsbestuur de ambitie had uitgesproken dat de 24-uursdienst “uitzondering wordt in plaats van regel”; -__Het college van koers lijkt te zijn veranderd, stelt dat het werken in een ander rooster “geen doel op zich is” én een andere ambitie uitspreekt: “het zal niet meer vanzelfsprekend zijn dat de hele werkzame periode bij de brandweer er alleen in 24 uurs diensten wordt gewerkt” (SV117.21). Verder constaterende dat: -___Het minimaal sinds 2011 bekend is dat aande kern van de gesloten cultuur de 24,- uurs dienst zit; - Het college van koers is gewijzigd terwijl de oorspronkelijke ambitie nog niet volledig is vitgewerkt. Overwegende dat: -__ Verschillende rapporten sinds 2011 uitwijzen dat de gesloten cultuur bij de brandweer en de negatieve aspecten die daaruit voortkomen, het gevolg zijn van de 24-Uursdiensten; -__Het de voorkeur geniet om eerst de oorspronkelijke ambitie volledig vit te werken alvorens er van koers veranderd wordt. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De ambitie om de 24-uursdiensten uitzondering in plaats van regel te maken te handhaven. Het lid van de gemeenteraad S.Y. Khan 1 https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/2427 889/1/Toekomstperspectief brandwe er Kadernota 2011 - 02 Besluit College Toekomstperspectief Brandweer Amsterdam -Amstelland
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Motie Jaar 2021 Afdeling 1 Nummer 097 Behandeld op 10 februari 2021 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van het lid Naoum Nehmé inzake het langer verhuren van hotelkamers aan studenten Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over Kennisnemen van de beraadslaging/bespreking van de mogelijkheden tot het realiseren van studentenwoningen in leegstaande hotels. Overwegende dat; e Erop dit moment een tekort is van ruim 10.000 studentenwoningen in Amsterdam waardoor veel studenten geen woning kunnen vinden; e Tegelijkertijd vanwege het COVID-19 virus veel hotelkamers op dit moment leegstaan en ook op de langere termijn de bezettingsgraden van hotels nog laag zullen zijn; e Een aantal hotels in Amsterdam hierop hebben besloten om hun hotelkamers tijdelijk te verhuren aan studenten; e Naast de reguliere studentenwoningen er ook verschillende zogenoemde studentenhotels in Amsterdam bestaan waarbij studenten een kamer huren ten tijden van het collegejaar; e Studenten en studentenorganisaties in Amsterdam deze vormen van wonen een welkome aanvulling vinden op de reguliere voorraad. e Dit een goede manier is om op korte en termijn te voorzien in de woonbehoefte van studenten; e Er nog veel meer hotels in Amsterdam zijn die op dit moment leegstaan en tegelijkertijd nog veel studenten een kamer zoeken in Amsterdam; e Een langdurig karakter van het verhuren van kamers aan studenten, helpt om de juiste voorzieningen voor studenten te kunnen realiseren in hotels. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Te onderzoeken welke hotels voor een langere periode (minimaal 5 jaar) kamers tegen een redelijke prijs willen aan bieden aan woningzoekende studenten. Waarbij ook gekeken wordt hoe hotels voor de juiste voorzieningen kunnen zorgen zoals bijvoorbeeld een keuken en gemeenschappelijke ruimte. 1 Het lid van de gemeenteraad H. Naoum Néhmé 2
Motie
2
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 113 Datum akkoord 6 februari 2017 Publicatiedatum 7 februari 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Duijndam van 16 december 2016 inzake de overname van Hulp bij het Huishouden van Amstelring door Tzorg. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Tijdens de vergadering van de raadscommissie Zorg en Welzijn op 15 december 2016 deelde wethouder Van der Burg mee dat Amstelring stopt met Hulp bij Huishouden (HbH) en dat Tzorg zowel het personeelsbestand HbH als de cliëntenkring HbH van Amstelring overneemt. De SP vindt dit een zorgelijke ontwikkeling. Er is onlangs een rechtszaak gevoerd tegen Tzorg: 10 oktober j.l. oordeelde de rechter in Tiel dat Tzorg in strijd handelde met de wet en verklaarde de sterk versoberde arbeidscontracten van Tzorg nietig. Cao-onderhandelaar Wim van der Hoorn van FNV zegt in Zorgvisie dat Tzorg loonschaal 10 hanteert en niet 15, zoals in vastgelegd in CAO VVT. Amstelring hanteert loonschaal 15. De SP maakt zich door de schaalvergroting ook zorgen over de kwaliteit van de te leveren zorg. Gezien het vorenstaande heeft het lid Duijndam, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Wat zijn de gevolgen van de overname voor de cliënten? Welke garantie kan het college geven dat ondanks de schaalvergroting de zorg aan de afgesproken kwaliteitseisen blijft voldoen? Antwoord vraag 1: Uitgangspunt van Tzorg en Amstelring is dat de cliënten de vertrouwde hulp kunnen behouden. Hierdoor blijft de kwaliteit gewaarborgd. Echter de cliënt is vrij te kiezen voor een andere aanbieder. Schaalvergroting zegt niets over de kwaliteit. Tzorg scoort hoog bij cliëntwaardering en is al jaren een kwalitatief goede zorgaanbieder in de gemeente Amsterdam. 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam Neng ha Gemeenteblad R Datum 7 februari 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 16 december 2016 2. Hoe beoordeelt het college de recente uitspraak van de rechter in Tiel dat Tzorg zich bij een overname niet gehouden heeft aan de wettelijke regelingen voor het overnemen en beschermen van arbeidsvoorwaarden, salariëringen, reiskostenvergoedingen, opgebouwde rechten, onregelmatigheidstoeslagen, ziekteverlof, eindejaarsuitkeringen, etc, van personeel? Welke les trekt het college hieruit? Antwoord vraag 2: Inhoudelijk heeft zij geen oordeel over de situatie in Tiel/Rivierenland. Dit speelt in een andere gemeente en heeft een andere achtergrond. Bij een overname gelden er regels, deze dienen te worden nageleefd. Natuurlijk is het college van mening dat rechtelijke uitspraken dienen te worden nageleefd. De gemeente volgt de overname van Tzorg nauwlettend zeker gezien deze een grote groep cliënten betreft en de continuïteit van de hulp aan de cliënten gegarandeerd moet blijven. 3. Watis de reden dat Amstelring stopt met HbH? Als het om financiële redenen gaat, hoe verklaart het college dan dat Tzorg dezelfde zorg wél zegt te kunnen leveren? Antwoord vraag 3: Amstelring stopt met de levering van Hbh in alle gemeenten waar zij actief is. Dit komt doordat de inzet bij cliënten afneemt, tarieven onder druk staan, de continuering van de contracten bij een inkoopronde met de verschillende gemeenten onvoorspelbaar afloopt. Het niet gegund krijgen van Hbh in Amstelveen en Aalsmeer is daar een voorbeeld van. Eris hierdoor een verlies van werkgelegenheid en bieden van zorg aan cliënten. Hierdoor is er ook financieel een risico voor de Amstelring organisatie als geheel. Daarom heeft Amstelring ervoor gekozen haar focus te richten en zich verder te specialiseren in complexe zorg en revalidatie in verpleeghuizen en groepswoningen, tijdelijke opvang met zorg voor kwetsbare ouderen, professionele wijkzorg en dagbesteding. Tzorg is juist gespecialiseerd in het leveren van Hbh. 4. Is het duidelijk waarom Amstelring voor Tzorg heeft gekozen? Is er sprake van een overnamebedrag? Zo ja, hoe hoog is dat? Antwoord vraag 4: Amstelring heeft gezocht naar een partij die continuïteit van zorg voor cliënten en de werkgelegenheid voor medewerkers kan bewerkstelligen. De gemeente is niet ingelicht over een overnamebedrag. 5. Wat zijn precies de consequenties voor het personeel? Leeft Tzorg in Amsterdam de Cao-VVT na? Graag een toelichting. Antwoord vraag 5: In de contracten heeft de gemeente Amsterdam opgenomen dat partijen die Hbh leveren verplicht zijn de CAO VVT te volgen. Dit geldt ook voor Tzorg. Het college heeft geen signalen dat Tzorg dit niet doet. 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer Tran 2017 Schriftelijke vragen, vrijdag 16 december 2016 6. Komen de over te nemen werknemers van Amstelring bij Tzorg in dezelfde salarisschaal als ze nu werken? Zo nee, hoe wordt dan voldaan aan de toezegging dat het personeel hetzelfde salaris houdt, inclusief emolumenten (eindejaaruitkering, onregelmatigheidstoeslag, etc.)? Antwoord vraag 6: Bij de overname treden de thuishulpen en kantoormedewerkers van Amstelring in dienst bij Tzorg. Tzorg heeft aangegeven dat bij deze overgang de hulpen hun dienstverband en bestaande arbeidsvoorwaarden zoals: uurloon, contracturen, anciënniteit, pensioen alsmede de huidige inschaling behouden. Behalve de eis die de gemeente stelt ten aanzien van het volgen van de CAO VVT is het college van mening dat personeelsbeleid onderdeel is van de bedrijfsvoering, en dit een zaak is van de organisatie en de medewerkers waarbij de geldende regelingen dienen te worden nageleefd. 7. Hetlijkt erop dat Tzorg buiten de inkoopprocedure om nu een flinke marktaandeel erbij krijgt. Heeft het college hier voldoende invloed kunnen uitoefenen? Wanneer was (het voornemen tot) de overname bekend? Was dit voor of na de “Inkoop 2017 WMO voorzieningen … … hbh …..….”? Heeft dit invloed gehad op de inkoop? Graag uitleg. Antwoord vraag 7: Cliënten in Amsterdam zijn vrij in de keuze voor hun aanbieder Hbh. De gemeente is op 9 december 2016 op de hoogte gesteld van de plannen. Dit is na de sluitingsdatum van de inschrijving voor de inkoop 'Ambulante ondersteuning, Dagbesteding, Kortdurend verblijf, Hulp bij het huishouden en Trekker Alliantie’. De overname heeft geen invloed op de lopende inkoopprocedure. Het marktaandeel van Tzorg wat vergroot wordt staat los van de inkoop. Tzorg moet net als alle andere partijen voldoen aan de gestelde voorwaarden. Hoe groot hun marktaandeel wordt is afhankelijk van de keuze van cliënten. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
x Gemeente Amsterdam Z S % Raadscommissie voor Zorg en Welzijn, Ouderen en Sport en Recreatie % Gewijzigde agenda, dinsdag 23 mei 2017 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Zorg en Welzijn, Ouderen en Sport en Recreatie Tijd 9.00 uur tot 12.30 uur en zo nodig van 19.30 uur tot 22.30 uur Locatie De Rooszaal, 0239, stadhuis Algemeen 1 Opening procedureel gedeelte 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie ZS d.d. 18 april 2017 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieZS @raadsgriffie.amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille , Termijnagenda per portefeuille niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail bijgewerkte exemplaren. 6 _Tkn-lijst 7 _ Opening inhoudelijk gedeelte 8 _Inspreekhalfuur publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam Z S Raadscommissie voor Zorg en Welzijn, Ouderen en Sport en Recreatie Gewijzigde agenda, dinsdag 23 mei 2017 Werk, Participatie en Inkomen 11 Afdoening Motie Boomsma 1243 Nr. BD2017-005186 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Deleden van de raadscommissie voor WE zijn hierbij uitgenodigd. Zorg en Welzijn 12 Amsterdam Werkt aan Toegankelijkheid Nr. BD2017-005244 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _Deleden van de raadcommissies voor ID, JC, RO, WE en WB zijn hierbij uitgenodigd. e _ Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 13. e _ Uitgesteld in de Commissievergadering van 18 april 2017. Economie 13 Beantwoording raadsadres inzake Slechte toegankelijkheid van winkels in Amsterdam Nr. BD2017-005245 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Van Soest (PvdO). e Was TKN 11 in de Commissievergadering van 30 maart 2017. e Een niet-geanonimiseerde versie van het raadsadres ligt ter inzage in de leeskamer Raad. e _Adressant is hierbij uitgenodigd. e _Deleden van de raadscommissie WE zijn hierbij uitgenodigd. e _ Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 12. e _ Uitgesteld in de Commissievergadering van 18 april 2017. Zorg en Welzijn 14 Uitvoeringsprogramma 2017 en jaarplan 2016 Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht Nr. BD2017-005243 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van de leden Bouchibti (VVD) en Haverkamp (CDA). e Was TKN7 in de Commissievergadering van 18 april 2017. 15 Inspectierapport Veilig Thuis Amsterdam-Amstelland, stap 2 Nr. BD2017-005848 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e De leden van de raadcommissies voor JC en AZ zijn hierbij uitgenodigd. 2 Gemeente Amsterdam Z S Raadscommissie voor Zorg en Welzijn, Ouderen en Sport en Recreatie Gewijzigde agenda, dinsdag 23 mei 2017 16 Toezegging om best practices uit te rollen Nr. BD2017-005242 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Duijndam (SP). e Was TKN 6 in de Commissievergadering van 18 april 2017. e _ Voorgesteld wordt hierbij te betrekken TKN 5. 17 Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Roosma van 20 maart 2017 inzake collectieve ziektekostenverzekering voor alle Amsterdammers met een verlaagd eigen risico. Nr. BD201 7-006030 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Roosma (GrLi). 18 Stand van zaken Hulpmiddelenleveranciers Nr. BD2017-005647 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. TOEGEVOEGD AGENDAPUNT Zorg en Welzijn 19 Informatie noodbedden Nr. BD2017-006487 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Roosma (GrLi). 3
Agenda
3
discard
> < Gemeente Amsterdam 3° Kwartaalrapportage 2021 Woningbouwplan 2018-2025 Stand van zaken per 1 oktober 2021 io olcober 2021 Inhoudsopgave | Inleiding ……..…snessernn enn ennvnnrenvnervereevenvenrenvenvenvenseevenvenvennennnnsennenennsnnennennenevnerne rend IL Woningbouwambitie 2018-2025 …..…n.ssssuserserrerensenrreersensenrsensennenvnnrnesnnennvnnvnnenr reede 1. Doelstelling 2. Start bouw 3° kwartaal 2021 3. Ontwikkeling planvoorraad 2021 III Sociale huur woningcorporaties 2018-2025... ssssssensersnsenrensensenseenensensennensennn 1. Doelstelling 2. Start bouw 3° kwartaal 2021 3. Ontwikkeling planvoorraad corporaties 2021 IV Middeldure huurwoningen 2018-2025... ons sonsensensensnssnnvnnennsenenrvenrnnsnnennenseer 7 1. Doelstelling 2. Start bouw 3° kwartaal 2021 3. Ontwikkeling planvoorraad corporaties 2021 2 I Inleiding In november 2018 heeft het college het Woningbouwplan 2018-2025 vastgesteld. Sindsdien is elk half jaar uitgebreid gerapporteerd over de voortgang van de woningbouw productie, de ontwikkelingen van de planvoorraad en de vereveningsruimte in het Vereveningsfonds. Bij de actualiteit over het middensegment op 18 november 2020 is aan de commissie WB toegezegd om in 2021 elk kwartaal kort en bondig te rapporteren over de voortgang waarbij de focus wordt gelegd op middeldure huur en sociale huur corporaties. Dit is de derde kwartaalrapportage van 2021. 3 II Woningbouwambitie 1. Doelstelling Het college heeft een bouwambitie vastgesteld van 52.500 woningen voor de periode 2018-2025. Dit betekent de start bouw van gemiddeld 7.500 woningen per jaar. 2. Startbouw 3° kwartaal 2021 In het derde kwartaal zijn 2.439 permanente zelfstandige woningen in aanbouw genomen . Samen met de woningen uit het 1° en 2° kwartaal zijn er na 9 maanden 5.333 permanente woningen in productie genomen en 219 onzelfstandige woningen. | sekwartaal Sociale huur (incl. particulier) Middeldure huur 5.333 Onzelfstandige woningen 0 Lag | 9 | 3. Planvoorraad 2021 (4° kwartaal) De planvoorraad voor 2021 omvatte aan het begin van het jaar 13.934 woningen. Het ging om een grote hoeveelheid van grotere en kleinere plannen op gemeentelijke locaties, in bestaande woonwijken en in transformatiegebieden. De planvoorraad omvat nog steeds bijna 3.900 woningen. Het blijven echter planningen. In deze fase zijn de sturingsmogelijkheden van de gemeente uiterst beperkt. Planvoorraad (per 1-10-2021) Sociale huur (incl. particulier) Middeldure huur onsekend Te 3.869 * Voor een aantal kleine particuliere transformatieprojecten is het marktsegment “onbekend”. De projecten zijn in de planvoorraad opgenomen omdat een huisnummerbeschikking is verleend en dat betekent in de meeste gevallen start bouw op korte termijn. Ervaring leert dat het veelal om vrije sectorwoningen gaat. 4 Verdeling in aanbouw genomen woningen 2021 over de stadsdelen: NE AB ER Er, en EFF £ Ge eren Rf EN Lm | | | Woe RE F ma ES nk Te HE) El e eN 5 2 ni il | ï en ZA NEN nn ne 2 al E di Eg EN re Forget ard JAM ii 8 SINAN hl A SI) Ed A l ; 4 A vs RS Sin SC TN ARA NET fl Î ne 79 ZS (re ZN A A en SEAN, SN Ja WAN E AN mn AO Ee ien KU ee ed ne Se Sn Zet il blt ENE Den NETS ee il 3 Ee ke 3 U VAG / n U 7 ie Ke Ne ne 7 Dn A B de il EE Me ck SN AEM AA MILE Ezi IN : DN AAA AE Rn Nelen I= EA | en H HAS A „Az EU Ne e en A U _ | Ús Gh Ù ÁÂ Pol FS Eg 4 NNS AP ETE! nie B SEN PAR SO KOE A IN NS 5 | L PSS Ih re 4 jl en sl _\ DAS 7 Ne RN a RAN De Ze JA IN er Ad EENDEN 2 LJ SAN ILES Beule TZ NS Sd zn | en Z ANANS SN ane gi nl NESS LES OPEN OS is: | on Ree 4 Es Jk A le Al ANN ë 1 EON EE el = NS \ ET hi 5 PEN AN TP 0 Mar Lt Et Zil hs tl Er WENEN nm Le ES / Í NEDER 20) | hd Ie NO Nn EK MENS Td Bx | WEZEN \ De PEAR er Me, NN 7 Sp SN Te NE POT Af Laad VENDEE ek WNL et WM Sociale huur corporaties VAAR N: 4 AA NSS Ge 5 4 ACE AE Sid Jij gd 1 5 A 5 Nn EE _ Sociale huur marktpartijen Deen EK Re JL KD cups: A a OS A JS BS Ee na ae DD Ven 5 t 7 — __Middeldure huur eh nj Pe a (4 eer B | A) NS E Dure huur A IS ee fl | NN NN WAN Pe A Zi es B De Sn 5 Led Bn NWA, NSE Ee 55 mer 8 hall Te AT NA Te a: 5 1 Ambitie sociale huur corporaties 2018-2025 1. Doelstelling Het college heeft een ambitie vastgesteld van 17.500 sociale corporatiewoningen voor de periode 2018-2025. Dit betekent de start bouw van gemiddeld 2.500 woningen door woningcorporaties per jaar. Onzelfstandige en tijdelijke woningen tellen hierin niet mee. De planvoorraad van de corporaties omvatte aan het begin van het jaar 2.411 permanente woningen en 250 tijdelijke woningen. Een slagingspercentage van 50-60% is gebruikelijk. 2. Start bouw 3° kwartaal 2021 In het 3° kwartaal zijn 5 projecten in aanbouw genomen met in totaal 593 zelfstandige woningen. Het gaat om projecten in het Bajeskwartier, op Haveneiland IJburg, Cruquius, het Fashion District en de transformatie van een verpleeghuis in Nieuw west. Na 9 maanden hebben de corporaties 1.111 zelfstandige woningen in aanbouw genomen en 195 onzelfstandige woningen. | kwartaal Zelfstandige woningen Onzelfstandigewoningen | o | 195 | 295 | Tijdelijke woningen 0 |eDTDÚDToeDTDTT| 3. Ontwikkeling planvoorraad woningcorporaties 2021 De planvoorraad voor het laatste kwartaal omvat 424 permanente zelfstandige woningen en 250 tijdelijke woningen. Het gaat om 10 projecten. Het gaat om planningen. Voor 2 projecten hebben de corporaties een zeker voorbehoud gemaakt. Mogelijk dat deze doorschuiven naar het 1° kwartaal van 2022. De planvoorraad van de corporaties is ten opzichte van 3 maanden geleden verminderd met 453 woningen. Er zijn 5 projecten doorgeschoven naar 2022. Voor 2 projecten duurde de planvorming voorafgaand aan de vergunningaanvraag langer dan gepland; voor 1 project is het verzoek gedaan de vergunningverlening op te schorten en voor 2 andere projecten kan de start bouw net niet meer plaatsvinden voor het einde van het jaar (gegeven de aanbesteding). De voortgang van de projecten wordt periodiek besproken met de corporaties. Eventuele knelpunten komen ook aan de orde in het bestuurlijk overleg stad-stadsdelen. 6 IV Ambitie middeldure huurwoningen 2018-2025 1. Doelstelling Het college heeft een ambitie vastgesteld van 11.690 woningen voor de periode 2018-2025. Dit betekent de start bouw van gemiddeld 1.670 woningen per jaar. De planvoorraad omvatte aan het begin van het jaar 4.271 woningen. Een slagingspercentage van 50-60% is gebruikelijk. 1. Start bouw 3° kwartaal 2021 In het derde kwartaal zijn 7 projecten in aanbouw genomen met in totaal 812 woningen. Het gaat om 3 projecten in Nieuw West (Bakemabuurt, Wildemanbuurt en Fashion District), 1 op de Zuidas, 1 op NDSM, 1 in Sloterdijk Centrum en 1 in Oostpoort. Na 9 maanden zijn 1.787 middeldure huurwoningen in aanbouw genomen. kwartaal Middeldure huur 2. Ontwikkeling planvoorraad middeldure huur 2021 In de planvoorraad voor het 4° kwartaal zitten nog 1.143 middeldure woningen. De gemeente volgt actief de voortgang van 7 projecten. Het gaat om projecten in de Klaprozenbuurt, Bullewijk, Amstelkwartier, Sluisbuurt, ArenaPoort, Overtoomse Veld en Oost. De projecten liggen volgens de ambtelijke opdrachtgevers van de gemeente op schema voor start bouw in 2021, op 1 uitzondering na. Het blijven echter planningen. 7
Onderzoeksrapport
7
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 543 Datum akkoord 18 augustus 2014 Publicatiedatum 22 augustus 2014 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid mevrouw A.C. de Heer van 30 juni 2014 inzake de salarisstijging van de directeur van Schiphol. Aan de gemeenteraad inleiding door vragenstelster. In het artikel in de Volkskrant van 14 juni 2014, getiteld: “Trend: stijgend topsalaris bij middelgrote bedrijven”, is te lezen dat onder de stille stijgers directeur Jos Nijhuis opvalt. Bij zijn aanstelling in 2008 verdiende hij € 739.000. In 2013 is dat gestegen tot € 895.000. Dit is een stijging van 21%. In 2012 heeft toenmalig wethouder Luchthaven, de heer Van der Burg, namens de gemeente Amsterdam, die voor 20% aandeelhouder is van Schiphol, bij de Rijksoverheid (70% aandeelhouder) aangedrongen op salarisverlaging. Dit heeft echter blijkbaar tot nu toe niet tot resultaten geleid. De fractie van de Pvd vindt het salaris van de directeur van Schiphol buiten proportie en heeft daarom de volgende vragen. Gezien het vorenstaande heeft vragenstelster op 30 juni 2014, namens de fractie van de PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Is het college bekend met de meest recente stijging van het salaris van de directeur van Schiphol? Antwoord: De gemeente is als aandeelhouder op de hoogte van de omvang van het salaris van de directeur van Schiphol en de wijze waarop de omvang van dit salaris is vastgesteld. Gelet op de beoordeling van de directeur van Schiphol door de Raad van Commissarissen, maakte de directeur voor 2013 aanspraak op de maximale lange termijn variabele beloning. De korte termijn variabele beloning voor 2013 lag onder het maximum van deze variabele beloning. Voor de vaste beloning geldt dat de directie — net als in 2012 — ook in 2013 heeft besloten af te zien van loonsverhoging (geen beperkte loonstijging a.g.v. loonindexatie). 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Neeing La Gemeenteblad Datum 22 augustus 2014 Schriftelijke vragen, maandag 30 juni 2014 Het salaris van de directeur van Schiphol past binnen de kaders die voor de huidige directie van toepassing zijn. Gelet op de beoordeling van de directeur van Schiphol door de Raad van Commissarissen, maakte de directeur voor 2013 aanspraak op de maximale lange termijn variabele beloning. De korte termijn variabele beloning voor 2013 lag (met 40%) onder het maximum van deze variabele beloning (47,5% van het vaste jaarinkomen). Naast de directe beloning over 2013, maakt ook de pensioenbijdrage (€ 114.317 regulier, € 32.700 aanvullend) alsmede overige vergoedingen (€ 10.691) deel uit van de totale beloning van de directeur van Schiphol. Ook deze componenten zijn binnen de gestelde kaders die van toepassing zijn op de huidige directie. 2. Is het college het met de fractie van de PvdA eens dat het huidige salaris van de directeur van Schiphol buiten proporties is, zeker gezien het feit dat hier sprake is van een staatsdeelneming? Antwoord: Onder het vorige college heeft de gemeente Amsterdam zich — samen met het Rijk als grootaandeelhouder — ingezet voor een nieuw beloningsbeleid. In aanloop naar dit beloningsbeleid heeft de gemeente Amsterdam maximaal ingezet op versobering van de beloning. Op 4 februari jl. is het nieuwe beloningsbeleid voor de directie van Schiphol door het college van B&W goedgekeurd. Vanwege contractuele verplichtingen is het niet mogelijk het nieuwe beloningsbeleid van toepassing te verklaren op bestaande arbeidsovereenkomsten van de huidige directie. Voor nieuwe directieleden zal het beloningsbeleid wel gelden. Overigens is — vooruitlopend op en in het licht van het nieuwe beloningsbeleid — bij het aantreden van de CFO (medio 2012) reeds een arbeidsvoorwaardenpakket overeengekomen waarmee een matiging van het totale beloningsniveau is gecreëerd. Het nieuwe beloningsbeleid was het maximaal haalbare resultaat van de onderhandeling met het Rijk als grootaandeelhouder, in de persoon van de Minister van Financiën. In onderstaande tabel is weergegeven wat de kaders zijn van het huidige en nieuwe beloningsbeleid. In het nieuwe beloningsbeleid is de variabele beloning aanzienlijk verlaagd en niet alleen afhankelijk gemaakt van financieel-economische prestaties maar ook van de bijdrage aan publieke doelen. Lattre! | Maximum | ‘attaget” | Maximum | (als percentagevanvast) | 350%| 525%} || 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam Neeing La Gemeenteblad R Datum 22 augustus 2014 Schriftelijke vragen, maandag 30 juni 2014 3. Wat vindt het college een redelijk salaris voor een directeur van een staatsdeelneming waar de gemeente (mede) aandeelhouder van is? Antwoord: De gemeente Amsterdam is als aandeelhouder van een groot aantal deelnemingen (mede) verantwoordelijk voor het beloningsbeleid van bestuurders en commissarissen bij deze deelnemingen. Voor wat betreft het vertrekpunt voor beloningsbeleid van gemeentelijke deelnemingen wordt verwezen naar het ‘beloningsbeleid deelnemingen gemeente Amsterdam’, zoals besproken in de gemeenteraad van 23 mei 2012. Het nieuwe beloningsbeleid van Schiphol zoals vastgesteld door de aandeelhouders — waaronder de gemeente Amsterdam — past binnen het nieuwe door het Rijk vastgestelde beloningsbeleid voor staatsdeelnemingen (2013). Het beloningsbeleid van het Rijk gaat uit van een systematiek waarbij de totale hoogte van de beloning wordt vastgesteld door zowel naar de private als de publieke markt te kijken. Deelnemingen opereren immers met publieke doelstellingen in een private omgeving. Omdat de staat als aandeelhouder volledig bevoegd is om het beloningsbeleid van de deelnemingen vast te stellen is de Wet Normering Topinkomens (WNT) niet van toepassing op het beloningsbeleid van staatsdeelnemingen. Het beoordelingskader voor beloningsbeleid van staatsdeelnemingen houdt rekening met de genoemde karakteristieken van de deelnemingen door voor het vaststellen van het beloningsbeleid een systematiek te gebruiken waarmee de totale maximale beloning (vaste en maximale variabele beloning) van een bestuurder wordt bepaald aan de hand van een publieke en private referentiegroep die beide een bepaalde weging kennen. 4. Welke mogelijkheden heeft de gemeente Amsterdam als aandeelhouder om het salaris te matigen? Antwoord: Gelet op het feit dat de gemeente Amsterdam 20% van de aandelen houdt, geldt dat de gemeente geen doorslaggevende zeggenschap heeft ten aanzien van het beloningsbeleid voor Schiphol (zie ook antwoord op vraag 3). De gemeente heeft zich — samen met het Rijk als grootaandeelhouder (70%) — ingezet voor een nieuw en gematigd beloningsbeleid voor Schiphol. 5. Is de recente loonsverhoging voorgelegd aan de aandeelhouders? Zo ja, is het college het met de fractie van de PvdA eens dat de gemeente Amsterdam hier als aandeelhouder niet mee had moeten instemmen of in ieder geval matiging had moeten voorstellen? Antwoord: Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven, past de beloning van de directie binnen de kaders die voor de huidige directie van toepassing zijn. Jaarlijks wordt door Schiphol verantwoording afgelegd over de remuneratie. Zie voor wat betreft de matiging van het beloningsbeleid het antwoord op vraag 2. 3 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Neng Î Gemeenteblad Datum 29 aucustus 2014 Schriftelijke vragen, maandag 30 juni 2014 6. Is het college bereid om (opnieuw) in overleg te treden met de verantwoordelijke ministers om ervoor te zorgen dat de salarissen van de top van Schiphol en dan specifiek het salaris van de directeur van Schiphol wordt verlaagd? Zo ja, is het college het met de fractie van de PvdA eens dat hierbij vooral gekeken moet worden naar het bonussysteem van de top van Schiphol? Antwoord: Het overleg voor matiging van de beloning heeft recentelijk plaatsgevonden en vertaling gekregen in het nieuwe beloningsbeleid zoals op 4 februari 2014 goedgekeurd door het college van B&W. Verlaging van de variabele beloning maakt hier deel van uit. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
IJÄ 2x \ ID © ki BEDS EEG Ser \ ELLA oo ER OO Di elli re TGS nn WINE GOL OR ne EE \ OT en Ee En \ 2 SE en a RES SE \ el ne Tes en TEE 4 en EREN en AE A Ak Ems. ee Emin Re \ ee nc d mnl 1 ma En \ A ae Fr 7 5 an deld nn amants 5 nn en yi Ln Ei 5 \ pn SE, 48 5e pn Í RE gh \ Fr RET Ea. et j gen: age nn EE kT oi re Ep oe Í ien am LE E ef, GN 5 EA een me NÀ j F en en 2 eN En Tk B B 5 |K Û mi: he il Ì ES Mk Wee nd td ln es KP Eel A EL - Ì N - on LE rn es 3 ee 5 ad = ed ee [ ee RE An ; En N — | kl Kf 5 Ö Er ent We Ee fi | eN | bd kn RSL AA tT AE ee ad ip ed = ti Y | EN À HEN 8 Ed k id He | | E 5 f Ke PLN vl EIN 4 beni) SC 1 } Î = 0 EE f wi Ir En ee zi Et | EN U I_€ ES En se | 5 fl a hk à zr € ie \ Lid a mr RC Î Ran 5 X 7, of | dl Fn he EN dd, Mn VA SAAS PEN A eN DN ak e: ij ne @ Nn EJ ee ek A BAS MT / k | 1% Wid ee! er e B is sl \ \ Rh & à fi L EE kn = es. ' per En ii ip Pd 5 ame AN ' 5 en I AGN WA verl | dà ecv 5 kee) Ee De A Ee tsch Es id Kd voorzieningen Haven-Sta p es TP nr Em Bena: B, EER CAN Se BS Ee SS Een S n Pe P fi PF Ee “ \ En, Rie KU ee SS SS ERR en De } en Ë & är, N SS È RSS FS EN ES at e . E _£ ES di EE Se | EN Sociaal Domein, team maatschappelijke voorzieningen Versie januari 2021 Anita Aleva, Marjolein van Wandelen en Marjolein Gerards Samenvatting 3 1 Inleiding 7 2 Context ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad 9 21 _Gebiedsontwikkeling 9 2.2 Maatschappelijke visie 1 2.3 Maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad; een korte toelichting per domein 13 2.4 _Niet-gemeentelijke maatschappelijke voorzieningen 15 2.5 Trends en ontwikkelingen 15 3 Programma maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad 17 31 Hoe is de opgave voor maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad bepaald? 17 3.2 Fasering en indicatief woningbouwprogramma 18 3.3 Programma maatschappelijke voorzieningen voor Haven-Stad 18 34 Financiële doorkijk 24 4 Ruimtelijke inbedding in Haven-Stad 25 41 _ Uitgangspunten inpassing maatschappelijke voorzieningen 25 4.2 Integraal raamwerk en vertaalslag naar voorzieningen 26 4.3 Maatschappelijke voorzieningenstructuur 28 5 Ontwikkelprincipes en -proces 34 5.1 _Ontwikkelprincipes 34 5.2 Plan-en besluitvormingsproces maatschappelijke voorzieningen 36 5.3 Handelswijze en kansen in de overgangsperiode 37 5.4 Samenwerking fysiek — sociaal 38 5.5 Vertrekpunten en risico's irt. vertaalslag naar ontwikkeling 38 6 Vervolgproces: programmasturing maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 40 Bijlage 1: Trends en ontwikkelingen binnen maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen 41 Bijlage 2: Ruimtelijke uitgangspunten per voorziening 44 Bijlage 3: Processtappen ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen 52 Foto voorkant: Buurtboerderij Ons Genoegen aan de Spaarndammerdijk. Er is een restaurant, een weggeefwinkel en vergaderruimte. De Buurtboerderij wordt gerund door vrijwilligers en klanten van De Regenboog Groep. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt krijgen, onder begeleiding van de vaste medewerkers, een veilige en gezellig omgeving aangeboden om ervaring op te doen en zelfvertrouwen op te bouwen. Bron: Fotobank Amsterdam en Buurtboerderij.nl. Fotograaf: Tom Feenstra 2 Programmaplan Samenvattin g In Amsterdam ontstaat een nieuw stuk stad binnen de Ring A10, waarbij woningen, winkels, bedrijven en voorzieningen in een hoge dichtheid worden gecombineerd. Deze volwaardige stadswijk, met plek voor 150.000 mensen en 45.000 tot 58.000 arbeidsplaatsen, heet Haven-Stad. In dit gebied, van station Sloterdijk, de Coen- en Vlothaven tot de noordzijde van het IJ, zal zich geleidelijk de transformatie van haven- en industriegebied naar woon-werkgebied gaan afspelen. Eén van de randvoorwaarden voor een leefbare, complete stad is een divers en hoogwaardig voorzieningenniveau voor elke Amsterdammer. Doel van dit ‘Programmaplan Maatschappelijke Voorzieningen Haven-Stad’ is handvatten te bieden voor de soorten maatschappelijke voorzieningen die nodig zijn binnen de ontwikkeling van Haven- Stad en de wijze waarop deze binnen de gebiedsontwikkeling een goede plek kunnen krijgen. Het programma maatschappelijke voorzieningen heeft een direct verband met het aantal en de typen woningen die in Haven-Stad worden gerealiseerd. Het is in deze fase belangrijk om voor het gehele gebied aan te geven welke ruimtereserveringen benodigd zijn ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Tegelijkertijd hoort bij de specifieke transformatieopgave van Haven-Stad geen blauwdruk, maar een adaptief plan dat zowel helder richting geeft als flexibel is. De ontwikkeling van Haven-Stad een geleidelijk transformatieproces over een lange periode en met onzekerheden in tempo en fasering. Het programma is daarom niet statisch (HI). Haven-Stad bestaat uit 12 deelgebieden met elk een eigen identiteit en deze worden in verschillende fasen ontwikkeld (2.1). Parallel aan dit programmaplan, het Integraal Raamwerk (waarin een concreter ruimtelijk programmatisch kader is geformuleerd voor Haven-Stad) en de ontwikkeling van het woningbouwprogramma is een maatschappelijke visie op Haven-Stad ontwikkeld. In deze visie is de basis gelegd voor een brede, integrale en maatschappelijke visie over de inclusieve stad van de toekomst met een sociale blik op stedenbouw en de richting waarop Haven- Stad ontwikkeld kan worden, zodat het bijdraagt aan de ambities vanuit het sociaal domein. Maatschappelijke voorzieningen zijn noodzakelijk voor het bereiken van de kernwaarden in deze visie: “leefbaar”, “rechtvaardig” en “verbonden” (2.2). Maatschappelijke voorzieningen zijn gebouwen en buitenruimtes voor maatschappelijke functies en activiteiten. Deze worden niet vanzelfsprekend door de markt gerealiseerd en vragen een actieve rol van de gemeentelijke overheid. Ze zijn ondergebracht bij de domeinen Onderwijs, Jeugd-, Zorg-, Basisvoorzieningen, Kunst en Cultuur, Sport, Groen en Spelen en er wordt onderscheid gemaakt tussen voorzieningen die op buurtniveau nodig zijn en voorzieningen waar aanvullend bovenwijks behoefte aan is (2.3). Ook zijn er niet-gemeentelijke maatschappelijke voorzieningen die wel meehelpen in het compleet maken van een nieuw stuk stad, maar niet in de referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen zijn opgenomen. In de opgave voor Haven-Stad zijn ze echter wél opgenomen (2.4). Daarnaast spelen ook trends en ontwikkelingen een rol bij het bepalen van het gewenste programma (2.5). De opgave voor het maatschappelijke voorzieningenprogramma in Haven-Stad is bepaald met behulp van de referentienorm maatschappelijke voorzieningen, groen Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 3 en spelen. Deze referentienorm betreft normen voor ruimte voor onderwijs, jeugd-, zorg- en basisvoorzieningen, kunst & cultuur, groen, spelen en sport. Met behulp van deze norm wordt uitgerekend hoeveel extra vierkante meters van elke voorziening nodig is bij realisatie van x-aantal nieuwe woningen, om zo een complete stad te bouwen. Bij het bepalen van het voorzieningenprogramma is rekening gehouden met het woningbouwprogramma en het woonmilieu ‘gemengde stadsbuurt’ wat zal leiden tot een hoogstedelijk gebied (3.1). De ontwikkeling hiervan verloopt in vier fasen en de prognose is nu dat dit loopt tot 2050 (3.2). Aan de hand van de referentienorm maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen en het voorzieningenmodel is berekend wat het programma maatschappelijke voorzieningen moet zijn wanneer in het gebied 69.490 woningen gebouwd worden (zie de figuur op de volgende bladzijde) (3.2). Het is een onderbouwde benadering van de verwachte behoefte aan voorzieningen in Haven-Stad (3.3). De gemeente is voor een deel verantwoordelijk voor kosten en dekking van investeringen die gemoeid zijn met de ontwikkeling en instandhouding van maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad. Gezien de langdurige en gefaseerde ontwikkeling, worden de investeringsbedragen (nu heel grof geschat op 1,34 miljard in totaal) en te regelen dekking uitgesmeerd over de gehele looptijd (3.4). Voor de inpassing van maatschappelijke voorzieningen zijn uitgangspunten geformuleerd. Deze ontwikkelprincipes, ruimtelijke randvoorwaarden en concrete ontwerpprincipes van de verschillende typen voorzieningen staan overzichtelijk bij elkaar in het ‘Handboek maatschappelijke voorzieningen, sport, groen en spelen’ dat is opgesteld door Ruimte en Duurzaamheid. Dit handboek maakt inzichtelijk hoe invulling kan worden gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit voor een goede (leefbare, rechtvaardige en verbonden) buurt (4.1). Daarnaast zijn stedenbouwkundig ordenende principes voor Haven-Stad geformuleerd in het Integraal Raamwerk Haven-Stad, waarmee zich een hoofdstructuur uitkristalliseert. De ruimtelijke en programmatische uitgangspunten uit de Ontwikkelstrategie worden in het raamwerk in samenhang uitgewerkt en in beeld gebracht. Met als doel het aanbrengen van samenhang tussen stedelijke kwaliteit en voorzieningen, (gebruiks)groen en sport, water en ecologie, mobiliteit en duurzaamheidsinfrastructuur. De voorzieningenstructuur krijgt mede vorm door de integrale stedenbouwkundige (toekomstige) visie op verschillende leefmilieus en woontypologieën, hoogstedelijke menging van functies, zones van reuring, ruis en rust, de openbare ruimtestructuur, verkeersknooppunten en vervoersstructuur. Verder zijn onderdelen van de sociale voorzieningenstructuur op zichzelf al structurerend voor de stedenbouwkundige hoofdopzet van Haven-Stad als geheel, zoals groen en ruimte voor sport en recreatie (zie de kaart in par. 4.2) (4.2). Een sterke maatschappelijke voorzieningenstructuur is één van de belangrijke pijlers van de gebiedsontwikkeling. Voor Haven-Stad wordt deze gelaagd opgebouwd. Elke wijk heeft in ieder geval een eigen basis en op de buurt gericht pakket aan voorzieningen. Daarnaast is op het niveau van Haven-Stad een structuur voor voorzieningen waar aanvullend bovenwijks behoefte aan is. Dit geldt veelal voor sportvelden, bepaalde jeugd- en Á Programmaplan zorgvoorzieningen, voortgezet onderwijs en stedelijke culturele voorzieningen. Dit leidt tot een netwerk aan voorzieningen die zich ruimtelijk en programmatisch tot elkaar en tot de overige functies in het gebied verhouden, wat leidt tot de integrale voorzieningenstructuur (zie de kaarten in par. 4.3) (4.3). Er zijn zes principes die gepaard gaan met de ontwikkelstrategie van maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad zijn (5.1). Voor de ontwikkeling van Haven-Stad zal het Amsterdamse plan- en besluitvormingsproces (Plaberum) worden gevolgd. Aan het begin van het traject wordt het programma geformuleerd op hoofdlijnen, aan de hand van referentienormen. Met het vaststellen van het principebesluit wordt het indicatieve programma meegenomen. In de vervolgfase wordt een verfijningsslag van het programma gemaakt. Met het uiteindelijk vaststellen van het investeringsbesluit wordt het voorzieningenprogramma concreet vastgesteld (5.2). De langdurige transformatie van Haven-Stad vanuit een bestaand en functionerend stedelijk gebied zal een grillig verloop kennen mede door de beperkte grondpositie van de gemeente en afhankelijkheden van derden. In de overgangsfase zullen (grond)posities wijzigen en dat geeft de gemeente (en het havenbedrijf) de kans om vooruit te lopen op toekomstige transformatie en hiermee de komst van (l dan niet tijdeli) Zn maatschappelijke voorzieningen int ER âê te borgen (5.3). De inpassing en EE NE EE ontwikkeling van maatschappelijke m 47 scholen PO m 4 ouder — kind teams . . . | leden EN voorzieningen vergt een integrale m1 of 2 schooltuinen = 30 behandel-woonlocaties jeugd . . … aanpak die domein of sectoroverstijgend MEN EEEN vieeoticige samenwerking en sturing EN en | vanuit de sociale opgaven en fysieke mn UE © gebiedsontwikkeling op de opgave om = 7 maatschappelijk opvanglocaties m8 jongerencentra ani : : m 10 verpleeghuizen m 9 huizen van de wijk de voorzieningen goed in te bedden in ml dagbesteding / meewerklocaties m 22 buurtkamers H 1 m 8 sociale buurtteams = 1 kinderboerderij / milieu-educatie het stedelijk weefsel, 15 maatgevend voor m 25 eerstelijnszorgvoorzieningen m3 a 4 speeltuingebouwen het slagen (5 4) Tot slot is zijn een aantal = 2 hospices Ee vertrekpunten en risico's benoemd die gepaard kunnen gaan met de vertaalslag naar de ontwikkeling (5.5). u pe H iaal domei h m 17.373 m? culturele wijk- m 9 sporthallen et sociaal domein (team maatschappe- voorzieningen m 2 zwembaden H 1 1 r m1 of 2 stedelijke cultuur- m 334.700 m° veldoppervlak lijke voorzieningen) maakt deel uit van voorzieningen buitensport (vergelijkbaar met 1 1 = tensor wenge de programmaorganisatie van Haven Stad om verder vorm en sturing te GROEN, SPELEN EN SPORTEN . . geven aan het uitvoeringsprogramma Ì ip Haven-Stad voor het onderdeel : maatschappelijke voorzieningen. m 231 Iplekke . u 69 spoelden Daartoe wordt in de loop van 2021 nader m 69.490 m? sport in de openbare . nn geformuleerd wat de programmasturing m 1.057.840 m? groen in openbare . . ee aan concrete inspanningen vergt voor m 425.440 m? mi aeemtieemeroen het vervolgproces (H6). Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 5 nn ree na E Ea - nennen. DE EN en Md rg nij Meike ; kN en. =d vn ed en ant AES ee gE Ed eenn ef en Ta AE : ij an ef e En ee nd ien __ a id = KI en Eede te ed ee de En ee, - Ë Mn Gn nn et At ENT ne ende tn ren ane 2 Te nn penn nà Vreichk erk ghit J nn Nt NEE. rn nt nT en TREM er == nn er En eN En ee En hen E 5 u — EN" p En Nl re ee RE ness Ee En en mike en EE enen Te TA Sn an Main apen BEE En ee: er an een een ies mi in en nig en nen neh ie La | mn J m k, en He % ni ns ie Ee ich A bne TE en er ie 55 EE en ne IA akk — ie LEE iT ln Te is nk etn eg nie | in ar e= el ET AN rn en ah in NE TKAEEENLE en Een | nn EENES pm en rc Ee r Er Al EN In mnd EE ren - Ed: mp LT m hee Ee Ae en Ee ze E he á et 5 Es Ez % UE iadehaivie A n Re rd AN kt En en te s Ne ERD EE dS ns an gn er Se hs ek we EE Pe me ie : En x , F Rd : ee reg Bee EE n se pn en 4 ho Ns eat ï 4 Reael SE eg Ee be ii „ Een zn = A je ne 8 en Er RE Sen nj ie Tr En ee - es A B BREE Nh Cd  ee Bin in PJ dd Pt 3 Ne jr le Et sd pe En wier Eed = À Ee B ed me An pi 2 enen Er TN DT en Sl TE EE ek lS ad / es cz 4e Ent heop kde 7 ee he 2 RP > Pen er i= 4 RE we Ed - A er ren Fl z Rn E4 a P, ‚ Dd en / mi EN Ee a z rn nd Bek ae A ed HT Ed / ee 3 E EE mer 75 ij 1 PE d jl oe Rn a p Ee 4 > Ed 7 E al a Ee ee « , 5 B di Wd AN Gal en TN ed Zi re : ed Bnn Geen EES rd 4 rf ME car at ee a Rig S et -e d ie ene 4 Pe, ES . a | d ne ELF 3 ee en ii 4 rd ERS me [ EL el S nn Bn Ps g A dE F5 it 5 es oi TE, end Aes EP A Ee — ben En Milika A AE PE EE re Ee Be RE at 1 et Rae d enn Je Ee Íe Ei aj Un B Aarie id A amen nen j®: 4 te Lis ed VP à Mlpen m B Á à Én An nn B AREN OS en ES Pr EP B nk Á EAA BV in pT EE EL Laman OOG mn! En fe 5 ann: En 5 Pt P/ # kl Jd Er re de en linn ej ed Jen EL 1 eel Le Ee Me A lam SEE mm a ns il: = i er EN tn es B Se en > en en : A 7 IN = EE en PE 4 bne wed De RR mm Pe ir nd bd En JE SAR | emg Ee ne Em í A Rn RO ee ER eel ee: Î Û Ee AE ed el B Ode A nn = El P nn EER ETE ch } E ek se n ee zer d # mm SA 14 ad 5 4 Ef Ss Ee hinne nd TEN 3 1 Ae Ee me TE NN << B an En SN : ee Ene as mn Ts an Dn dS 5 EE Pf é î Ne Ml En ne Denn En 5 N EE ine De Ee . nt en enn En Ag ti Ee EO | „Se Ned en Wen se EK ei 4 ne ij eed Mn | P - El IE rs 4 y Ph ì En ° er Ed : s DE ORL NE en En me 5 5 TT A 4 4 Pd À w al Te 7 en = 8 Ee gr PP Pen pi On gE Pe en EAN ke _n / zm ET ee Za EEN PS ERN eeen Sn b es we e Pr / rd En TL EE ols! Be Ae EK - eel 4 Pr ds ED) Er Ji, nl # eN EU We er N == en an ES 4 Ce 4 Winsen SS nn Val Ze HE in 4 £ 3 - p ce DE EA bn rm A ie an: DER ee , re Pd 4 an 3 ed, en Er 5 B Be, | |; b f 6 Programmaplan 1 Inleidin g Van station Sloterdijk, de Coen- en Vlothaven tot de noordzijde van het IJ zal zich geleidelijk de transformatie van haven- en industriegebied naar woon- werkgebied gaan afspelen. In dit gebied wonen straks naar verwachting 150.000 mensen en komen 45.000 tot 58.000 arbeidsplaatsen. Hier ontstaat een nieuw stuk Amsterdam binnen de Ring A10, waarbij woningen, winkels, bedrijven en voorzieningen in een hoge dichtheid worden gecombineerd. Eén van de randvoorwaarden voor een leefbare, complete stad is een divers en hoogwaardig voorzieningenniveau voor elke Amsterdammer. Bewoners hebben behoefte aan (maatschappelijke) voorzieningen voor hun ontwikkeling, gezondheid, ter ontspanning of als vangnet. Nabijheid van basis- en middelbare scholen, jeugd-, zorg-, en basisvoorzieningen, kunst & cultuur en groen-, speel- en sportvoorzieningen zijn cruciaal voor de kwaliteit van leven en een samenhangende sociaal-ruimtelijke structuur in Haven-Stad. In een complete stad heerst een goede balans tussen wonen en niet-wonen. In 2017 is de Ontwikkelstrategie Haven-Stad gemaakt. Hierin is de ambitie beschreven die hoort bij de transformatie van het huidige bedrijvengebied naar een gemengd, hoogstedelijk woon-werkgebied. In de ontwikkelstrategie was vooral aandacht voor het wat en het waarom, in de vorm van een ambitieus kwantitatief en kwalitatief ontwikkelprogramma. Sindsdien zien steeds meer concrete initiatieven het licht en is de behoefte aan meer duidelijkheid en regie gegroeid. Daartoe is het “Integraal Raamwerk Haven-Stad” opgesteld, waarbij een concreter ruimtelijk programmatisch kader is geformuleerd voor het gehele gebied. Ook is zowel intern gemeentelijke als in samenspraak met externe doelgroepen een maatschappelijke visie op Haven-Stad ontwikkeld. Hierbij is de basis gelegd voor een brede, integrale en maatschappelijke visie over de inclusieve stad van de toekomst met een sociale blik op stedenbouw en de richting waarop Haven-Stad ontwikkeld kan worden, zodat het bijdraagt aan de ambities vanuit het sociaal domein. De gemeente heeft een belangrijke taak en verantwoordelijkheid wat betreft maatschappelijke voorzieningen. Deze voorzieningen zijn noodzakelijk voor het bereiken van de kernwaarden: “leefbaar”, “rechtvaardig” en “verbonden”, uit de Maatschappelijke Visie voor Haven-Stad. Het programma aan maatschappelijke voorzieningen dat met de in 2017 vastgestelde woningbouwambitie onlosmakelijk gepaard gaat, behoefde nog nadere uitwerking. Doel van dit ‘Programmaplan Maatschappelijke Voorzieningen Haven-Stad’ is handvatten te bieden voor de soorten maatschappelijke voorzieningen die nodig zijn binnen de ontwikkeling van Haven- Stad en de wijze waarop deze binnen de gebiedsontwikkeling een goede plek kunnen krijgen. Het programma maatschappelijke voorzieningen heeft een direct verband met het aantal en de typen woningen die in Haven-Stad worden gerealiseerd en de bestaande voorzieningenstructuur in de bestaande aangrenzende gebieden. Daarnaast spelen ook trends en ontwikkelingen een rol bij het bepalen van het gewenste programma. Bij de specifieke transformatieopgave van Haven-Stad hoort geen blauwdruk, maar een adaptief plan dat zowel helder richting geeft als flexibel is. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 7 Wijzigingen in beleid, de stedenbouw, het woningbouwprogramma of de planning kunnen aanleiding zijn om het programma maatschappelijke voorzieningen bij te sturen. Tot slot is de ontwikkeling van Haven-Stad een geleidelijk transformatieproces over een lange periode en met onzekerheden in tempo en fasering. Het programma zoals beschreven in dit plan is daarom niet statisch. In dit “Programmaplan maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad” staat beschreven welke maatschappelijke voorzieningen nodig zijn. Daarbij wordt de context geschetst voor de ontwikkeling van Haven-Stad waarbij de koppeling wordt gemaakt met de benoemde maatschappelijke kernwaarden voor Haven-Stad. Na een algemene toelichting op maatschappelijke voorzieningen irt. de groei van de stad wordt in hoofdstuk 3 de totale opgave benoemd in aantallen maatschappelijke voorzieningen en de financiële opgave die hierbij hoort. Ook worden de soorten maatschappelijke voorzieningen en de relatie met het woningbouwprogramma kort toegelicht. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting op de ruimtelijke inbedding van de maatschappelijke voorzieningen; waar moeten de voorzieningen komen en waarom. In hoofdstuk 5 wordt een procesbeschrijving gegeven voor de te nemen vervolgstappen en een beschrijving van de huidige ontwikkelprincipes. De procesbeschrijving en ontwikkelprincipes bieden belangrijke handvatten om maatschappelijke voorzieningen op een goede manier een plaats te geven in Haven-Stad. In elke stap van het proces zal kritisch gekeken moeten worden of de in deze visie beschreven opgave en uitgangspunten nog gelden. Ten slotte wordt het vervolgproces van het programmaplan kort toegelicht in hoofdstuk 6. \ vi el ok A le / kerl 1) 4 ad fl 4 Î Ee 2 dh En del ed 6 ie | N i Si Alen ib Tikt î RE en Ì ie KE e , wee \ 5 \ ú à CLC NOR EERE 00 EE meg nent. jn en en EE HS Er — n__——— == mie ee FJ 8 Programmaplan ® ® 2 Context ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad Naast het zorgvuldig ontwikkelen van de fysieke transformatie van Haven-Stad, is het ontwikkelen van ‘het verhaal’ van Haven-Stad belangrijk. De fysieke en geplande omgeving is het kader waarbinnen het leven zich zal gaan afspelen. Uiteindelijk wordt de stad gevormd door de mensen die er leven. De fysieke omgeving moet een zodanige basis bieden dat mensen uit alle lagen van de bevolking en met diverse achtergronden zich er thuis voelen. Maatschappelijke voorzieningen vormen de brugfunctie tussen de fysieke, gebouwde, omgeving en ‘het verhaal’ dat de toekomstige bewoners gaan maken. In dit hoofdstuk wordt kort de context van maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad geschetst aan de hand van de gebiedsontwikkeling, de Maatschappelijke visie Haven-Stad en de trends en ontwikkelingen binnen het sociaal domein die van invloed zijn op de maatschappelijke voorzieningen. 21 Gebiedsontwikkeling In Amsterdam is grote behoefte aan woon- en werkruimte. Eén van de plekken die hier geschikt voor is, is Haven-Stad, nog gelegen binnen de Ring A10. Er is ruimte om volwaardige woon-werkwijken te bouwen met 40.00 tot 70.000 woningen voor ca. 150.000 bewoners en 45.000 tot 58.000 arbeidsplaatsen. : Melkweg Oostzanerwerf N Cornelis Douwes 0-1 Cornelis Douwes 2-3 Coen -en Vlothaven p Minervahaven - Noord Afadriehoëk Minervahaven - Zuid Beek |= Boen am Sportpark Transformatorweg Sloterdijk |- Zuid Rn Zaanstraat Emplacement Sloterdijk Centrum ee IN Fasera TU Faseto MM Fase2 IM Fase3 WM Fase: Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad Q al he 3 en p 1 La Dt EE LAN En | IN Oe ZD ee: | d „k á ie : en ll | P) f | lb, 2 aa il emg. Ee U 3 aren 1 A en A Ne mel en Naf NON hs en. Mert PK p eN RE Eg - Ee En EE ir: B d NE PA PR CN Pel ie: DN | keel UI : AS nd m S €, h x k =- E/ AN / 2e r a ij. $ Ne hi B dl Jen N e mn: en AO ì P DE DN p NS Dd … beh PO y: en BIND Á LS He A # Ps Ns. rr „Al NJ Ed a FI, wl É ls PS 8 ef nr / al zl ’ v ë P, e e/s ® re 7 k : hs a SON it fe A / En EE , Lr EN DE ANCHEN a : ' ENV) Et ie te RAA Pe EN Ee ee ne d odd ze k ee s@ te mn 47 t 5 + Es El EN a Vi; ” e &S NS DNCS \ aA ì IT An DS B se de, ; ie en Û , db pen EI) Sd ps HE CN AN alan, 5 ij mi Lo N on Paes he 8 ; EEP \ kj eN 1} _… DEL a I U : B hep Paik | Nh n Pe E EN rntr AG Gl be : A ids oe a A zap EE 5 en EN B 4d if ® CO f Í 1 - ) d Belt eenen ROS Bn IN ak Î ee WEC a Re, NE PALEN zr VO een ú ne = ee mt KE et EE dee 5 Ln wf \ \ \ = Ù Fen EN 1 DE | mire nn \ \ hi er Neen 1 rn Pa EE ee qe A A ú | En P PN Lt) NS er le k k min mm 5 En de 3 k i prm | | | a) A Haven-Stad bestaat uit 12 deelgebieden ten westen en noordwesten van het centrum, waaronder Sloterdijk, Minervahaven, Coen- en Vlothaven en het westelijke deel van de Noordelijke IJ-oever. De deelgebieden verschillen van identiteit. In het ene gebied voeren water en havenactiviteiten de boventoon, in het andere gebied het groen, de hoogstedelijkheid of de industrie. Het is de bedoeling om van elk gebied het bestaande karakter zoveel mogelijk te behouden. Bij de transformatie draait het niet alleen om wonen en werken in de wijk, maar ook om alle bijbehorende maatschappelijke voorzieningen zoals scholen, zorg, jeugd, sociale basis, sport, kunst en cultuur, recreatie en groen. Het doel is dat alles op loop-en fietsafstand van elkaar bereikbaar is. In de toekomst is plek voor veel bedrijven die nu ook al in Haven-Stad gevestigd zijn. Voorwaarde is dat deze wat betreft geluid, geur, fijnstof en veiligheid goed zijn te combineren met woningen en voorzieningen. De schaalgrootte van Haven-Stad biedt ook een kans om de mogelijkheden en innovaties op het gebied van duurzame energie, circulair bouwen, afvalscheiding en -hergebruik in de praktijk te brengen. Haven-Stad wordt in fases ontwikkeld en de transformatie is complex en zal decennia in beslag nemen. In Sloterdijk Centrum is de ontwikkeling gestart en zijn de eerste woonblokken en voorzieningen in de omgeving van het station al enige tijd opgeleverd. Sloterdijk | Zuid zal volgen. Andere gebieden kunnen pas ontwikkeld worden vanaf 2029, dit in verband met afspraken die gemaakt zijn in het convenant Houthaven. In 2009 is Programmaplan met verschillende stakeholders in het gebied een convenant gesloten (Convenant Houthavens/NDSM-werf). Hierin is afgesproken dat in gebieden rond deze bedrijven in het havengebied een ‘pas op de plaats’ wordt gemaakt met woningbouwplannen. Tot 2029 mogen hier geen woningen gebouwd worden en bedrijven die er gevestigd zijn hebben de zekerheid gekregen dat ze tot 2040 kunnen blijven. De fasering van de transformatie sluit hier bij aan. 2.2 Maatschappelijke visie! Parallel aan het programmaplan maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad en de ontwikkeling van het woningbouwprogramma is een Maatschappelijke Visie Haven- Stad gemaakt. Deze maatschappelijke visie werpt een sociale blik op stedenbouw en geeft antwoord op de vraag hoe Haven-Stad ontwikkeld kan worden, zodat het bijdraagt aan de ambities van het sociaal domein. De maatschappelijke visie is gestoeld op drie kernwaarden: “leefbaar”, “rechtvaardig” en “verbonden”. Deze vormen het terugkerend thema voor de ontwikkeling en worden hieronder kort toegelicht, met daarbij de betekenis ervan voor de maatschappelijke voorzieningen. Leefbaar In hoeverre een stad leefbaar is, hangt samen met wat bewoners en gebruikers onder ‘het goede leven! verstaan. Een leefbare stad gaat over de mate waarin het aantrekkelijk is om er te wonen of te verblijven en in hoeverre je je er goed op je plek kunt voelen. De juiste mix van voorzieningen, fysieke omgevingskenmerken, bewonerssamenstelling, woningtypen en veiligheidsfactoren draagt daaraan bij. Een leefbare woonomgeving gaat verder dan schoon, heel en veilig. Het is ook direct verbonden met een gezonde woonomgeving, denk bijvoorbeeld aan voldoende groen, geen geluidshinder, schone lucht, geen hittestress. Dat de omgeving voldoet aan deze eisen, betekent echter niet vanzelfsprekend dat deze door bewoners en gebruikers als prettig wordt ervaren. Je thuis en veilig voelen zit ook in elementen die mensen verbinden aan zowel elkaar als aan waar zij wonen. Voor de maatschappelijke voorzieningen betekent dit dat de sociale basisstructuur op orde moet zijn. Kinderen gaan naar school of de crèche, voetballen op een veldje en vermaken zich in de speeltuin. Bewoners, werkenden en bezoekers willen sporten, naar de bibliotheek, in het park lopen en elkaar kunnen ontmoeten onder het genot van een kopje koffie. Al die voorzieningen moeten ‘om de hoek! te vinden zijn. Ook moet er ruimte zijn om te veranderen. Ruimte die vandaag een school is moet al naar gelang de behoefte later een talentcentrum of een ouderensoos kunnen zijn en ook onderwijsconcepten ontwikkelen zich door. De basisstructuur moet ruimte bieden aan de wensen van de bewoners op dat moment. Rechtvaardig In een rechtvaardige stad is de infrastructuur er om de behoeften van alle bewoners en de gebruikers van de stad zo goed mogelijk te faciliteren en wordt ervoor gezorgd dat 1 _Uit: Maatschappelijke visie Haven-Stad Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 1 1 zij ook zeggenschap hebben over de ontwikkeling van hun woon-, werk- en leefomgeving. De rechtvaardige stad nodigt uit tot ‘eigen maken’, tot initiatief, in alle fasen van de ontwikkeling van Haven-Stad. De focus ligt niet op welvaart maar op de ontwikkeling van capaciteiten en handelingsvaardigheid die mensen in staat stelt om de kwaliteit van hun leven te vergroten. Solidariteit is een belangrijke voorwaarde voor het goede leven. Daarbij is het belangrijk dat je je op een gelijkwaardige manier kunt verhouden tot de ander en dat iedereen kan meedoen. De rechtvaardige stad vraagt dan ook om ontwikkelplannen waarin keuzes niet alleen gemaakt worden op basis van economisch rendement, maar ook met aandacht voor de opbrengsten ervan in de vorm van welbevinden en sociale implicaties. Voor de maatschappelijke voorzieningen betekent dit dat hun ontwerp en locatie bedacht zijn op toegankelijkheid. Groen en maatschappelijke voorzieningen als sportvelden, scholen en kunst zijn een reden om erop uit te gaan en stimuleren interactie en ontmoeting. Ook ontmoetingsplekken als een buurtkamer of Huis van de Wijk dragen hieraan bij. Ze bieden, evenals een breed scala van onderwijsvoorzieningen, een plek voor ontwikkeling voor iedereen. Daarnaast zijn er voorzieningen als vangnet om mensen te ondersteunen en de zorg of woonomgeving te bieden die past bij de situatie van mindere zelfredzaamheid en kwetsbaarheid. Voorzieningen als dagbesteding, maatschappelijke opvang en sociale buurtteams krijgen een plek. Haven-Stad wordt een stuk stad voor alle Amsterdammers waar iedereen zich in gelijke mate kan ontwikkelen. Verbonden Of je je verbonden voelt heeft te maken met of je herkend en erkend wordt door de mensen om je heen. En of je zelf betekenis kunt geven aan een plek, aan je contacten en aan hetgeen je zelf meebrengt. Verbinding ontstaat niet van de ene op de andere dag: dit moet groeien. Ontmoetingen zijn een startpunt voor verbinding. Ze zijn vaak toevallig, maar door er aandacht aan te besteden in het ontwerp, kan er gelegenheid gecreëerd worden om deze ontmoetingen structureler te laten plaatsvinden. Voor maatschappelijke voorzieningen is het van belang om ruimtes te maken die ontmoeting stimuleren. Denk hierbij aan (multi-)functionele ontmoetingsruimtes met een programma voor en door de buurt, groen, (buurt-) evenementgelegenheid en sportvoorzieningen. De voorzieningen kunnen zowel gebruikt worden door bewoners van de nieuwe buurten als van omliggende bestaande buurten waardoor mogelijk verdere ontmoeting tot stand komt. Het is van belang om zorgvuldig na te denken over de situering van voorzieningen in de wijk en ten opzichte van elkaar en over het (multifunctioneel) gebruik ervan. Elkaar tegenkomen is een startpunt voor verbondenheid. Hier zijn verschillende schaalniveaus te onderscheiden van buurtgericht, meer besloten en onderlinge ontmoeting tot meer op stedelijk niveau, anoniemer en publiek toegankelijker. Maatschappelijke voorzieningen als scholen, buurtontmoetingsplekken, bibliotheken, sportplekken zijn bij uitstek plekken die gaan leven door de mensen die er komen en die kunnen bijdragen aan het gevoel van sociale cohesie. Het op een juiste manier ruimte bieden aan samen iets ontdekken, laten ontstaan, ontwikkelen, neerzetten, draagt meer bij aan verbondenheid en geeft eigenaarschap. Broedplaatsen en creativiteit kunnen bezieling geven aan een plek. 1 2 Programmaplan 2.3 Maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad; een korte toelichting per domein Maatschappelijke voorzieningen zijn gebouwen en buitenruimtes voor maatschappelijke functies en activiteiten. Deze worden niet vanzelfsprekend door de markt gerealiseerd en vragen een actieve rol van de gemeentelijke overheid. Ze dragen bij aan het leefbaar, rechtvaardig en verbonden maken van dit nieuwe stuk stad voor alle toekomstige gebruikers en bewoners. Maatschappelijke voorzieningen zijn ondergebracht bij de domeinen Onderwijs, Jeugd-, Zorg-, Basisvoorzieningen, Kunst en Cultuur, Sport, Groen en Spelen. Er is onderscheid tussen voorzieningen die op buurtniveau nodig zijn en voorzieningen waar aanvullend bovenwijks behoefte aan is. Bovenwijkse voorzieningen hebben een groter voedingsgebied. Bij deze voorzieningen worden op groter schaalniveau, soms stedelijk, keuzes gemaakt in welk zoek- of projectgebied deze voorziening gerealiseerd wordt. In onderstaande tabel is een korte beschrijving van de voorzieningen per domein gegeven. Maatschappelijke Omschrijving voorzieningen Onderwijs PO school Alles-in-één-school (onderwijs, kinderopvang, gymzaal) voor kinderen van 0-12 jaar. VO school Onderwijs voor kinderen van 12-18 jaar. Schooltuin Voorlichting en educatie over de natuur en het milieu voor basisschoolleerlingen. Jeugd(hulp) Behandel- / woonlocatie Gezinshuis en Driehuis: In deze huizen wonen één tot vier kinderen samen met professionele opvoedouder(s). Begeleid wonen: Jongeren wonen zelfstandig op een locatie met verschillende vormen van (ambulante) begeleiding. Noodopvang 18 min: Tijdelijke opvang voor kinderen en jongeren. OKT-locatie Locatie voor het Ouder- en Kindteam (OKT): Hier wordt (preven- tieve) gezondheidszorg geboden evenals informatie en op- voedingsadvies door OKT-medewerkers. Indien nodig zorgt een OKT medewerker voor doorverwijzing naar specialistische zorg. Zorg Eerstelijns gezondheidszorg, | Het betreft hier multifunctionele gezondheidscentra. apotheek Een hospice biedt plaats aan zieken met een korte levensverwachting. Sociale buurtteams en Herkenbare inloopplek in de wijk voor mensen met vragen op satellietlocaties van sociale | het gebied van zorg, opvoeding, activering en ondersteuning. buurtteams Voor passende hulp en ondersteuning bij hun situatie (icm de bestaanszekerheden inkomen, wonen, schulden en veiligheid). Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 1 3 Maatschappelijke Omschrijving voorzieningen Maatschappelijke opvang Maatschappelijke opvang/beschermd wonen (MOBW): woonunits voor (diverse voorzieningen) dak- en thuisloze mensen, mensen met psychiatrische problematiek, verslaving, verstandelijke beperking of autisme. 24-uurs opvang special: huisvesting voor cliënten in de MOBW die structureel overlast veroorzaken komen op een prikkelarme locatie aan de rand van de stad. Gezinsopvang: tijdelijke huisvesting voor dakloze gezinnen. Winteropvang: tijdelijk onderdak voor dak- en thuislozen in koude periode. Passantenpension: tijdelijk onderdak voor mensen die plotseling zonder woning komen. Opvang 18-23 jaar: 24 uurs opvang voor dak- en thuisloze jongvolwassenen. Dagbesteding Meedoenlocatie: veelal voor mensen met dementie. Inlooplocatie: open ontmoetingsruimte voor mensen met (lichte) verstandelijke beperking en/of psychiatrische problematiek. Meewerklocatie: atelierruimte, activiteitenruimte. De benodigde ruimtes en aanbod verschillen per doelgroep. Verpleeghuis Intramurale zorg voor ouderen. Individuele zorgwoningen voor vaak kwetsbare ouderen die intensieve zorg nodig hebben in de laatste fase van hun leven. Basisvoorzieningen Jongerencentrum Ontmoetings- en activiteitenplek voor jongeren van verschillende leeftijden. Huis van de Wijk Ontmoeting en activiteitencentrum: het is een wijkgebonden voorziening waar activiteiten voor kwetsbare bewoners worden georganiseerd door een welzijnsorganisatie of door bewoners zelf. Buurtkamer Kleinschalige accommodaties op buurtniveau. Ook hier organiseren bewoners hun eigen activiteiten, aangevuld door activiteiten van een welzijnsorganisatie. Speeltuingebouw en Gebouw in speeltuin waar sport- en spelactiviteiten worden kinderboerderij georganiseerd voor kinderen op de bijgelegen speeltuin. Kinderboerderijen geven kinderen gelegenheid om kennis te maken met dieren en hun verzorging. Kunst en Cultuur Culturele wijkvoorziening Voorziening gericht op culturele activiteiten voor participatie, educatie en talentontwikkeling en/of gericht op de productie en presentatie van kunst en cultuur, waaronder ook bibliotheken. Stedelijk culturele Grootstedelijke culturele voorziening zoals een museum of voorziening (pop)podium. Sport Binnensport/sporthal Sporthal of zwembad Georganiseerde (Anders) georganiseerde buitensport zoals tennis en voetbal, maar ook buitensporten de urban varianten padel en footy. Sport en spelen in de openbare ruimte Speelplek Speelplekken in de buurt Speelveld Speelvelden in de wijk Sport in de openbare ruimte | Sport, sportieve recreatie en bewegen in de openbare ruimte Groen, recreatie en spelen Groen in openbare ruimte Gebruiksgroen voor recreatie en verblijven Ecosysteem-groen Ecosysteemgroen voor biodiversiteit en klimaat adaptatie 1  Programmaplan 2.4 Niet-gemeentelijke maatschappelijke voorzieningen Maatschappelijke voorzieningen waarvoor de gemeente een wettelijke taak of beleidsambitie heeft zijn opgenomen in een door Amsterdam opgestelde referentienorm. Ook zijn voorzieningen opgenomen waarvan de ervaring is dat deze er zonder gemeentelijke inmenging niet zouden komen. De maatschappelijke voorzieningen in de referentienorm zijn niet uitputtend. Binnen het sociaal domein zijn nog vele andere voorzieningen die meehelpen in het compleet maken van een nieuw stuk stad. In de ontwikkeling van Haven-Stad blijft het belangrijk om maatschappelijke ontwikkelingen te blijven volgen, te bezien welke behoefte er is in de stad en welke kansen dit biedt voor Haven-Stad. Bij het opstellen van het Programmaplan Maatschappelijke Voorzieningen is hierin al een eerste stap gezet. Zo is uit gesprekken met het Zorgkantoor gebleken dat in Amsterdam, meer dan verwacht, behoefte is aan intramurale zorg voor ouderen. Deze zogenaamde verpleeghuizen zijn (nog) niet opgenomen in de referentienorm. In de opgave voor maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad zijn ze echter wél opgenomen. Ook is een uitvraag gedaan bij MBO- en HBO-instellingen, universiteiten en Zorgpartners namens de Amsterdamse ziekenhuizen naar de ruimtebehoefte die zij in de toekomst voorzien en de kans die Haven-Stad hierin zou kunnen bieden. 2.5 Trends en ontwikkelingen Haven-Stad beslaat een groot gebied en het zal geruime tijd duren voordat deze nieuwe wijk er staat. Om het programma maatschappelijke voorzieningen zo goed mogelijk te kunnen bepalen is niet alleen een berekening met de referentienormen van belang. Ook is het belangrijk om een inschatting te maken van de trends en ontwikkelingen op de middellange en lange termijn die betrekking hebben op deze voorzieningen. In het kader van Koers 2025 zijn in 2018-2019 verschillende thematische studies uitgevoerd. Hierin is per domein in kaart gebracht wat de Amsterdamse beleidsdoelstellingen zijn en welke trends en ontwikkelingen een rol spelen. De focus lag daarbij op de ruimtelijke gevolgen ervan voor de verschillende voorzieningen. In aanvulling op de uitkomsten van de thematische studies zijn specifiek voor Haven- Stad gesprekken gevoerd met alle beleidsterreinen binnen het sociaal domein over de toekomst: welke ontwikkelingen zien zij binnen de komende 10-30 jaar ontstaan? Wat is de verwachting als het gaat om benodigde voorzieningen en waar moet Haven-Stad rekening mee houden? De opgedane inzichten staan hieronder kort samengevat. In bijlage 1 van dit programmaplan staat een uitgebreider overzicht. Voor de realisatie van nieuwe basisscholen is de ambitie om alles-in-Één-scholen te realiseren en daarbij ruimtelijk in te zetten op een robuuste strategie en waardevast vastgoed. Voor voortgezet onderwijs wordt ingezet op gevarieerd aanbod en schoolgebouwen die toekomstbestendig zijn. Binnen Jeugd vragen ambulantisering en focus op preventie om meer kleinschalige jeugdvoorzieningen in de buurt. Ditzelfde geldt voor Zorg; zorg zo dicht mogelijk bij huis aanbieden, kleinschalig en wijkgericht. In toenemende mate wordt zelfredzaamheid gevraagd van de burger. Dit vraagt om een kleinschalig en vraaggericht aanbod aan basisvoorzieningen. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 1 5 Daarnaast wordt ingezet op ontmoetingsruimten om eenzaamheid tegen te gaan. Kunst en Cultuur ziet de druk op de culturele voorzieningen in de stad groeien en gaat meer inzetten op spreiding, samenwerking en kleinschalige culturele voorzieningen. Door de groei van de stad neemt de gebruiksintensiteit van het bestaande groen in de stad en voorzieningen voor spelen en recreatie toe. Naast de benodigde uitbreiding van dit soort voorzieningen wordt ook ingezet op een kwaliteitsimpuls. Sport ziet een toename van sporters in de openbare ruimte, een opkomst van stedelijke georiënteerde ‘urban’ sporten en groeiende wachtlijsten bij sportverenigingen. Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Jeugd Zorg Een doorgaande leerlijn Meer variatie in soorten en Ambulantisering en Zorg zo dicht magelijk vanotot 12 jaar combinaties van onderwijs focus op preventie bij huis aanbieden De Alles-in-2 school Scholen op maat Meer kleinschalige jeugd- Van graotschalig naar voorzieningen ín de buurt kleinschalig en wijkgericht Basisvoorzieningen Kunst & Cultuur Groen, spelen en recreatie Sport Meer zelfredzaamheid Decentrale clusters en Gebruik neemt toe en ral van Sporten In openbare ruimte gevraagd van de burger nieuwe culturele iconen groen in de stad wordt breder en in een stedelijke omgeving Van grootschalig en Meer spreiding, Voldoende kwalitatief graen Meer buitensport en creëer aanbodgericht naar samenwerking en en meervoudige waarde ruimte in een stedelijk gebied kleinschalig en vraaggericht kleinschalige culturele voorzieningen Uit: Referentiemodel Maatschappelijke Voorzieningen, 2018 1 6 Programmaplan 3 Programma maatschappelijke g happelijk voorzieningen in Haven-Sta g H -Stad In Haven-Stad ontwikkelt Amsterdam wijken voor de toekomst, waarin wordt tegemoet gekomen aan de grote vraag naar woningen en arbeidsplaatsen en met een passend aanbod van maatschappelijke voorzieningen. Ook Amsterdammers în Haven-Stad hebben behoefte aan maatschappelijke voorzieningen voor hun ontwikkeling, gezondheid, ter ontspanning of als vangnet. In dit hoofdstuk staat beschreven hoe de opgave voor het maatschappelijke voorzieningenprogramma in Haven-Stad is bepaald, de opgave per functie en een financiële doorkijk. 31 Hoe is de opgave voor maatschappelijke voorzieningen in Haven- Stad bepaald? Het programmaplan maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad is opgesteld met behulp van de referentienorm maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen. Deze referentienorm is op 30 januari 2018 vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Het betreft normen voor ruimte voor onderwijs, jeugd-, zorg- en basisvoorzieningen, kunst & cultuur, groen, spelen en sport. De referentienormen zijn een ruimtelijke vertaling van bestaand beleid. Daar waar in het beleid geen exacte ruimtenormen zijn opgenomen, is het voor het bepalen van de normen een extrapolatie gemaakt van datgene wat in Amsterdam aanwezig is. Met behulp van de referentienorm wordt uitgerekend hoeveel extra vierkante meters van elke voorziening nodig is bij realisatie van x-aantal nieuwe woningen, om zo een complete stad te bouwen. Bij de normen hoort een rekenmodel (voorzieningenmodel) dat helpt inzicht te krijgen in de hoeveelheid benodigde maatschappelijke voorzieningen per ontwikkelgebied. Bij het bepalen van het programma maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad is rekening gehouden met het onderstaande woningbouwprogramma en het woonmilieu ‘gemengde stadsbuurt’? Dit is geduid als: ‘Buurten die hun kwaliteit halen uit hun levendigheid. Het lokale en stedelijke leven komen hier bij elkaar. Er zijn bewoners én passanten op straat. Dit zijn buurten met een groter aandeel niet-woonprogramma dan de zogenoemde groen-blauwe buurten hebben, bovendien ligt de gemiddelde dichtheid (m.b.t. bruto vloeroppervlak) hoger’. De stedenbouwkundige ambitie voor Haven-Stad kenmerkt zich door hoogstedelijkheid welke verder is toegelicht in het Integraal Raamwerk Haven-Stad. Naast genoemd woonmilieu en aantal woningen wordt in de referentienorm ook onderscheid gemaakt tussen voorzieningen die in iedere buurt aanwezig moeten zijn voor het goed functioneren van een buurt en voorzieningen waar aanvullend 2 _In Koers 2025 zijn drie verschillende woonmilieus onderscheiden. Deze woonmilieus zijn nieuwbouwgebied centrum stedelijk, nieuwbouwgebied gemengd stedelijk en nieuwbouwgebied groen/ blauw. In dit programmaplan is voor Haven-Stad uitgegaan van gemengd stedelijk. Sloterdijk Centrum (realisatiefase) vormt hier een uitzondering op. In de reeds gedane uitwerking van het programma voor MV is daar het woonmilieu ‘centrum stedelijk’ gehanteerd. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 1 7 bovenwijks behoefte aan is. Beide type voorzieningen komen aan bod binnen de opgave voor maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad. Bij het geformuleerde programma is voor een aantal voorzieningen een verfijningsslag gemaakt en is geanticipeerd op de huidige behoefte aan voorzieningen vanuit een bepaald beleidsdomein, zoals voor opvanglocaties en verpleegtehuizen. 3.2 Fasering en indicatief woningbouwprogramma Om de opgave voor de maatschappelijke voorzieningen te bepalen is op basis van de ontwikkelstrategie (2018) uitgegaan van onderstaande fasering en woningbouwopgave voor Haven-Stad*. Sloterdijk Centrum 4.250 woningen (max. 7.410) Sloterdijk | Zuid 4.700 woningen Zaanstraat Emplacement 1.820 woningen Sloterdijk | Noord 6.520 woningen Sportpark Transformatorweg 1.880 woningen Cornelis Douwes 2-3 9.600 woningen Melkweg Oostzanerwerf 1.600 woningen Minervahaven Zuid 4.000 woningen Alfadriehoek 5.200 woningen Cornelis Douwes 0-1 6.900 woningen Minervahaven Zuid 7.620 woningen Coen- en Vlothaven 15.400 woningen 3.3 Programma maatschappelijke voorzieningen voor Haven-Stad Aan de hand van de referentienorm maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen en het voorzieningenmodel is berekend wat het programma maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad moet zijn wanneer in het gebied 69.490 woningen gebouwd worden. Daarnaast is voor enkele voorzieningen het programma verfijnd op basis van nu bekende toekomstige behoefte aan ruimte vanuit dat beleidsdomein. In onderstaande tabellen is de totale opgave per domein en per deelgebied benoemd. 3 _ Hierbij zijn voor Sloterdijk Centrum en Sloterdijk | Zuid de woningaantallen aangehouden zoals besloten in de later genomen investeringsbesluiten voor deze gebieden. 1 8 Programmaplan ONDERWIJS JEUGD mmm! LRL . ES nt | m 47 scholen PO m 4 ouder — kind teams m 11 scholen VO m 5 praktijkruimtes jeugdhulp m1 of 2 schooltuinen m 30 behandel-woonlocaties jeugd ee | m 7 maatschappelijk opvanglocaties m ê jongerencentra m 10 verpleeghuizen m 9 huizen van de wijk m 11 dagbesteding / meewerklocaties m 22 buurtkamers m 8 sociale buurtteams m1 kinderboerderij / milieu-educatie m 25 eerstelijnszorgvoorzieningen m 3 a 4 speeltuingebouwen m 2 hospices KUNST EN CULTUUR Clean ROA Pad . | m 17.373 m? culturele wijk- m 9 sporthallen voorzieningen m 2 zwembaden m1 of 2 stedelijke cultuur- m 334.700 m? veldoppervlak voorzieningen buitensport (vergelijkbaar met ruim 40 voetbalvelden) GROEN, SPELEN EN SPORTEN IN DE OPENBARE RUIMTE m 231 speelplekken m ó9 speelvelden m 69.490 m? sport in de openbare ruimte m 1.057.840 m? groen in openbare ruimte m 425.440 m? ecosysteemgroen Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 1 9 De referentienorm is een instrument dat handvatten biedt voor ruimte-reserveringen voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen in Haven-Stad. Het biedt een richtlijn voor het bepalen van de ruimtelijke en programmatische opgave. De referentienormen zijn dynamisch van aard, want ze zijn gebaseerd op beleid. Ook trends en ontwikkelingen spelen daarbij een rol. Het is een onderbouwde benadering van de verwachte behoefte. Verdere inkleuring per gebied is altijd noodzakelijk, evenals afstemming in de tijd. NN INN If PES Il AN , id \ AN h pi LEL Al A Í ie / kr - UE Ei | K RN) a | N Ü Ii ok ” dee. KE K WA he , Ì É fj We u MN Ene if 1 / \ ij! TEAN a RA b EN Ni | Ei AS ij Te hAl Ze di ANR ï Sl EE AN A E a Vaer. 1 AANNEN Pi: KL | Ne | ht ADANA er 5 We Tref Aln UE NN ital AEN er ij PRA Om: AMA ne AN Mee ze Ea Ve Hie a 5 Oe een hee Ee NG WER er Ee Ref) fm En ese SDA BEEN PNR ESE : eG ard is B AN En JE Ns en hd nn Rs he f m TT id ï F a Te | In nine Ki te EK me =S | he A EE E | Ee Ì Wi Lal ie Re u 5, | B ken ved mf —e ENT A ND et REN EWA ko ec mee Jan ned Er 0 ril. Ht ES me em ne eeens ee | Wi mA Er pia ee 2 EENIE Nn TAI en mn En E ennn en mn On men Ee nne nnn ee ee en nnee en en = ne nr En: en een neee De ontwikkeling van Haven-Stad zal jaren duren. Constante factor daarbij is dat ruimte voor maatschappelijke voorzieningen altijd nodig zal zijn. De ruimtelijke reserveringen in dit programma zijn gebaseerd op de huidige normen en inzichten. Invulling, verschijningsvorm en het pakket aan voorzieningen waarvoor ruimte moet worden geboden zijn wel aan verandering onderhevig. Een regelmatige herijking van het programma is daarom van belang. Met de huidige kennis is de totale opgave voor maatschappelijke voorzieningen tevens verder uitgewerkt naar een programma per deelgebied, zie de tabel hier onder. ca m n Nn — en El Ee DEN | il | | | ik N eK 3 IAR A Figi olRe dd ë ll i Ei is , | zi iS zi Ki IE bi | D Í | ja rie ET BA | \ | zi A sl A ME Il; kj a ee hj tn, NT an a 5 5 El HAT En IN " kr | Di ' zij Tv dT AR re Ik fl Li ri ha | eh ds Ig AN Oan ER ei Ne OS ae lt or Eene L gee LNE me nt, Ee | lil dea k ie = A í se a rn hl a en Ï ús: Erdee ENEN BEEN UE tT em in Ki el Ee TO en NN: Nd mt Seb Klm | ma © en IR Ee j Î BT ha EN Ek eli J Ree. À ki: Á Ws, zz Ek EIT bei Ì R Pl LE A dd PPRA || Ln Á rr arn ee KN Is ej jee an PE LEN Ls E 5 en ne ntb en ereen ergs br EM 4 Pi lente tn nn TT IA e EE Ke vn Gerlinde rg En En in ei | eik ein NE Jl Emme? za ee a (ue Eene il Tm ei ed Wm U ne dn Bed meten 1 ie u pannes, pannes fmesei_ Jb ne ee Ee == En ee en Ee es En E ns te en een en = e= TK Eeen B nn ee = mn ee e zes == en > ee ee e 2 = ee = ee ES en en ne ee en — E —_— En mn esn en nn EE en Ee E a ns == Ee en ee ent ee Maatschappelijke voordermgendaensnd le gn en nn ee nn ne | Zuidwestelijk Haven-Stad VOORZIENINGEN Aantal m2 bvo Sloterdijk-Centrum Sloterdijk | Zuid Sloterdijk | Noord Zaanstraat Lake lavE tE NZ) *= bovenwijkse (en/of aantal m2 Emplacement voorziening terrein) ontwikkelstrategie (Noord en Zuid) EE invest.besl.** besl Onderwijs seen | me ett ee Jeugd EC CN CN nine ___m be _e_ tander ortesie |___De pesunsebaar _|__ um bt _e Kinderboerderij* Zorg zr Te opvanglocatie* vene | moo ee soiscburters | 5 MN er | Basisvoorzieningen ngen Jm PJ Te Tt isndevij —_|__ mm er _ en e utre Tm bree peungsor | a Lot Kunst & cultuur niveau* Sport anmersosserter |___De 1e Ts ; Sport en spelen in openbare ruimte EE EN CN NE: pee u eee ee ruimte Groen, recreatie en Eer) *Bovenwijkse voorziening **Het benodigd programma aan maatschappelijke voorzieningen voor Sloterdijk Centrum is berekend op basis van 4.250 woningen. In het herzien investeringsbesluit wordt uitgegaan van een bandbreedte tot zo'n 7.500 woningen. ***Dit betreft het totaal aantal woningen in Haven-Stad met als woningbouwprogramma voor Sloterdijk-Centrum 4.250 woningen. Noordelijk Haven-Stad | Sportpark Alfadriehoek Coen-en Vlothaven Cornelis Douwes Cornelis Douwes Melkweg WEE Transformatorweg 0-1 pe Oostzanerwerf 1.880 15.400 6.900 9.600 1.600 72.650 cf ontwikkel- strategie | MC EE te | | Des | | LS VC | | | | | EE 2of3 1.300 3850 1725 200 |} vs 1 (a 22) 1(a2?) A 9.400 26.000 77.000 34.500 48.000 8.000 334.700 eee VE NE 1.880 5.200 15.400 6.900 9.600 1.600 69.490 30.080 83.200 246.400 110.400 153.600 25.600 1.057.840 11.280 31.200 92.400 41.400 57.600 9.600 425.440 3.4 Financiële doorkijk De gemeente is voor een deel verantwoordelijk voor kosten en dekking van investeringen die gemoeid zijn met de ontwikkeling en instandhouding van maatschappelijke voor- zieningen in Haven-Stad. Gezien de langdurige en gefaseerde ontwikkeling, worden de investeringsbedragen en te regelen dekking uitgesmeerd over de tijd. Kostenopgave maatschappelijke voorzieningen Er is een globale inschatting gemaakt van de reguliere investeringen, opgedeeld naar de verschillende fasen van de gebiedsontwikkeling. Met de ontwikkeling van maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad zijn drie kostenposten aan de orde: investeringen, kosten voor beheer en exploitatie en kosten voor programmering van activiteiten. In dit stadium zijn louter de kosten voor investering aangegeven. Om het programma maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad te kunnen realiseren is naar verwachting in totaal een Aen ETAT N, Totale investeringsbedrag van €1,355 miljard En nodig. Er is gerekend met een richtprijs per woning obu. kengetallen binnen OJZD, afdeling maatschappelijke af NB. In de cond ï NB. In de genoemde bedragen zijn de rendabele investeringen niet meegenomen. *Fase 3: ontwikkeling vanaf 2030 mits de milieucontouren van Coen - en Vlothaven geoptimaliseerd worden Dekking Dekking van de investeringskosten vindt in beginsel plaats op basis van norm- vergoedingen vanuit de gemeentelijke begroting. Daar waar bovenop de vastgestelde norm vanuit het project of vanuit generieke beleidsdoelen (zoals duurzaamheid) aanvullende uitgangspunten worden gesteld, dient aanvullende dekking te worden geregeld uit het verantwoordelijke gremium. De dekking voor de maatschappelijke voorzieningen wordt onderbouwd in een bestuurlijk vastgesteld Strategisch- of Integraal Huisvestingsplan per domein (SHP of |HP). In deze producten worden de benodigde voorzieningen voor de hele stad ten behoeve van de middellange termijn in beeld gebracht (+/- vier jaar, met tussentijdse actualisatie). Na vaststelling worden de SHP's/IHP jaarlijks vertaald naar een aanvraag voor een Meerjaren Investeringen Plan (MIP). Deze aanvragen gaan mee in de reguliere begrotingscyclus en worden in de jaarlijkse begroting opgenomen. Na vaststelling van de begroting door de gemeenteraad, wordt in het jaar voorafgaand aan een investering een kredietbesluit aangevraagd. Definitieve besluitvorming over dekking van de investeringen wordt gedaan in het jaar dat een financiële toezegging moet worden gedaan aan een externe ontwikkelaar. Bij gehele zelfrealisatie door de gemeente gebeurt dit in het jaar van start bouw. Gezien de langdurige ontwikkeling is een samenhangende strategie benodigd voor investeringen in de voorzieningenstructuur in wisselwerking met gebiedsontwikkeling. 24 Programmaplan 4 Ruimtelijke inbedding in Haven ike inbedding in Haven- Stad De nabijheid van maatschappelijke voorzieningen is cruciaal voor de kwaliteit van leven en een samenhangende sociaal-ruimtelijke structuur in Haven-Stad. In een complete stad heerst een goede balans tussen wonen en niet-wonen. Waar moeten de voorzieningen komen, waarom en in welke voorzieningenstructuur vertaalt zich dat? Gezien de langdurige transformatie en het gegeven dat het juiste programma aan voorzieningen volgend is op de maatschappelijke behoefte in de stad en in het gebied, is een uitgestippeld en gedetailleerd totaalplan nu nog niet te maken. Wat wel duidelijk is, is dat altijd behoefte is aan ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en welke kwalitatieve inpassingsuitgangspunten van de huidige voorzieningen aan de orde zijn. Daarnaast zijn stedenbouwkundig ordenende principes voor Haven-Stad geformuleerd, waarmee zich een hoofdstructuur uitkristalliseert. Een sterke sociale voorzieningenstructuur is één van de belangrijke pijlers van de gebiedsontwikkeling van Haven-Stad. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe de beoogde (ruimtelijke) inbedding van de maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad is. 41 Uitgangspunten inpassing maatschappelijke voorzieningen In het kader van Ruimte voor de Stad zijn zes thematische studies* gedaan die betrekking hebben op de vraag: “Hoe zorgen we voor toekomstbestendige maatschappelijke voorzieningen in de verdichtende stad?” Deze studies geven vanuit ruimtelijk en sociaal perspectief inzicht in de trends, ontwikkelingen en ambities op het gebied van zorg, jeugd, onderwijs, sport, kunst en cultuur en groen. Er staan ontwikkelprincipes in, ruimtelijke randvoorwaarden en concrete ontwerpprincipes van de verschillende typen voorzieningen. Deze uitgangspunten zijn overzichtelijk bij elkaar gebracht in het ‘Handboek maatschappelijke voorzieningen, sport, groen en spelen’ dat is opgesteld door Ruimte en Duurzaamheid. Dit handboek maakt inzichtelijk hoe invulling kan worden gegeven aan de ruimtelijke kwaliteit voor een goede (leefbare, rechtvaardige en verbonden) buurt. De geformuleerde uitgangspunten dienen te worden gehanteerd bij de verdere ruimtelijke uitwerking van de voorzieningenstructuur op het niveau van Haven-Stad in z'n geheel en de deelplannen. In bijlage 2 is een tabel opgenomen met het programma voor Haven-Stad met daarbij een gesimplificeerd overzicht van de uitgangspunten per voorziening. Bij de planuitwerking worden deze uitgangspunten nader geformuleerd. 4 Er zijn themastudies voor onderwijs, jeugd-, zorg-/basisvoorzieningen, kunst/cultuur, sport/bewegen en groen. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 25 4.2 Integraal raamwerk en vertaalslag naar voorzieningen Het “Integraal Raamwerk Haven-Stad” vertaalt de inhoudelijke ambities voor Haven- Stad in ruimtelijke kaders die richting geven aan de gebiedsontwikkeling in de komende decennia. Het is een uitwerking van de ambities uit de Ontwikkelstrategie Haven-Stad (vastgesteld in 2017). De ruimtelijke en programmatische uitgangspunten uit de Ontwikkelstrategie worden in het raamwerk in samenhang uitgewerkt en in beeld gebracht. Met als doel het aanbrengen van samenhang tussen stedelijke kwaliteit en voorzieningen, (gebruiks)groen en sport, water en ecologie, mobiliteit en duurzaamheidsinfrastructuur. Hierbij gelden de volgende richtinggevende motto’s: m Groen, waterrijk en stoer m Hoogstedelijk en inclusief m Aantrekkelijke en veelzijdige openbare ruimte m Prioriteit aan fietsers, voetgangers en openbaar vervoer =m Duurzaamheid meer dan een technische uitdaging m Samenwerken en samenleven: voor en door mensen De voorzieningenstructuur krijgt mede vorm door de integrale stedenbouwkundige (toekomstige) visie op verschillende leefmilieus en woontypologieën, hoogstedelijke menging van functies, zones van reuring, ruis en rust, de openbare ruimtestructuur, verkeersknooppunten en vervoersstructuur. De stedenbouwkundige hoofdstructuur en de typologie van leefmilieus geeft richting aan de detaillering en uiteindelijke inpassing van het maatschappelijk programma. Daarnaast zijn onderdelen van de sociale voorzieningenstructuur op zichzelf al structurerend voor de stedenbouwkundige hoofdopzet van Haven-Stad als geheel, zoals groen en ruimte voor sport en recreatie. Ook zijn er milieutechnische condities die structurerend zijn en invloed hebben op de mogelijkheid tot inpassing van voorzieningen (hindercontouren a.g.v. fijnstof, geluid, ligging risicovolle kabels en leidingen en andere externe veiligheidsfactoren). “De Basis Raamwerkaart” heeft tot doel te verduidelijken welke ruimtereserveringen nodig, en welke plekken primair van belang zijn om de ambities van Haven-Stad te kunnen realiseren. Voor de primaire elementen binnen de verschillende thema’s van het Integraal Raamwerk — Identiteit, Stedelijkheid, Rust & Ruimte, Mobiliteit en Duurzame Infrastructuur — is in de basis raamwerkkaart aangegeven wat hun benodigde ruimtevraag is of relevante positie in het plangebied is. Hiermee wordt geborgd dat voor deze elementen bij welke schaal, maat en plek relevant zijn gedurende de gehele transformatie, de benodigde ruimte wordt gegeven en de samenhang bewaakt. Daarnaast borgt het hanteren van de Basis Raamwerkkaart als vertrekpunt voor verdere thematische of gebiedsuitwerkingen dat de kwantitatieve ambities op bijvoorbeeld het vlak van gebruiksgroen en ruimte voor buitensport en onderwijs worden gerealiseerd. 26 Programmaplan ES a pmm P/ j a LN de P/ ps N PF, S h, #i Le Az : kN d Lj d gn LEGENDA k IRE k\ | Nan ke je nd jen | CR eraa eN jn * F H ad De ate ans wi + hannes dscaal AA en Je e . Bijzondere plakken mas van hage Pi fi Pi G. De £ 1 Elia lead berge Rett PS Ge mk ee en het Ni kj af 8 A8 Beastie [nrtje De ke Ni hnshihand U scare steno Pp NS ej nende d jl Se P Sn Pr B ' % WE re Daane etl Oe AR EE Wed eend ea oe ter Pl 0 * 5 À reijn en Len he P, an en et al ae ee ene en FP Pi en ’ E NN DN hes on dense ats heks a ie ES d es ú De in ne Kee ste kmh de Fn Dt | h Sz £ ef kn silt zn 5 Lr rr he | ah. A 4 n Inden zoekgebied spaar, Uit aar df P F4 „ q ds PV 2 5 RP zi EN PS “ P ed ERE. Fi 4 n a  Es Sc ee” Ea Te Te Ab 4 nt NE ij ed tene / V en El AN 4 halia MA, er age Nr ya Rr Ì Rh ehs taten B 5 EA eN s î Li f Ne TR kk aen een, De D) Ms. EP AN eren rid P k / í ge OR Sn 4 PL ar ki Pl KS ' TE Ï , IN Me ARAS aanne ener ann P BE Me Re BN En Ne Pia En ii 9 RN Ee 3 jen VL In mk Me PEA) eenen En ; EE Ns B ee men ne jeg gen EN @ De ef Le H * had N he ER de ee DO TEE EE en Ki TEN ee E Kl Ër eN E KA r nn, ETA ete venen Ti fe Me k Ie SA 1 pas nn ee weer DID, Wazterperk na 2040 Gt ld NM NN ECH Dd ef el EE zl = e 5 En Stedelijkheid, variaties in intensiteit en relatie met maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad wordt meerkernig ontwikkeld en bestaat straks uit verschillende deelgebieden met wijken en buurten met een eigen karakter. Er zijn meerdere centra. De gewenste programmamix van wonen, werken en voorzieningen in Haven-Stad wordt op het hogere schaalniveau in drie zones verdeeld: reuring, ruis en rust. Reuring is de aanduiding voor de omgeving waarin levendigheid, ontmoeting en een mix aan functies worden gefaciliteerd. Ruis staat voor de omgeving waarin verkeer, productie en geluid meer ruimte krijgen. Rust biedt plek voor de relatieve stilte van groen, wonen en werken dat past in deze omgeving. In het netwerk van publieke ruimte wordt een balans gezocht tussen functionele verkeersruimte (ruis), sociale ontmoetingsruimte (reuring) en groenblauwe ontspanningsruimte (rust). Deze zonering is terug te zien in de “Themakaart Voorzieningen; programma en principes”, zie volgende paragraaf. Reuring In de Reuring-zone is ruimte voor hoogstedelijke voorzieningen met ruime openingstijden die voor 24uurs-dynamiek en sociale veiligheid zorgen. In deze zone wordt anonimiteit niet als probleem gezien. Woonconcepten gericht op één- en tweepersoonshuishoudens of woongroepen lijken hier goed op aan te sluiten. Het gaat om woningen voor ‘uithuizige’ bewoners, die sterk leunen op stedelijke en collectieve voorzieningen en hier ook van genieten. Ook hotels en andere voorzieningen die veel publiek trekken passen prima in deze zone. De Reuring-zone ligt bij voorkeur zo dicht mogelijk bij een openbaar vervoersknooppunt of stads(deeljcentrum. Door toepassing van slimme gebouw typologische concepten met bijvoorbeeld rustigere binnengebieden, daktuinen of ‘achterkanten! kunnen in deze zones toch ook plekken Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 27 voor kritische doelgroepen, zoals bijvoorbeeld gezinnen, gecreëerd worden. Naast een basisvoorzieningenpakket voor de toekomstige bewoners kunnen in deze zone bijvoorbeeld bovenwijkse onderwijsvoorzieningen, zowel voortgezet onderwijs als MBO, HBO en universitair onderwijs. Dit wordt gecombineerd met commerciële voorzieningen als winkels, grootstedelijk culturele voorziening, podiumfuncties en bibliotheken. Er is hier ook een Huis van de Wijk, Ouder Kind Team en sociaal buurtteam denkbaar. Ruis In de Ruis-zone wordt volop ruimte geboden aan het ‘maken’, logistiek en rommelig- heid. Het is wat dat betreft een zone met een grote mate van tolerantie en openheid. Hier passen vrijere woonvormen, zowel zelfstandig als collectief. Denk bijvoorbeeld aan collectieve woonvormen met werkruimtes en culturele subculturen of atelierwoningen. Bijzondere en/of eigenwijze projecten die meer vrijheid vragen of die om ruimtelijke of financiële redenen geen plek in de andere zones vinden. In deze zone gaat het in het algemeen om minder grote woningpercentages dan in de andere twee zones en soms is er ook ruimte voor wat zwaardere functies met hogere milieueisen. Clustering van functies met vergelijkbare eisen en bijvoorbeeld geluidsprofielen geven veel kansen voor een nieuw en spannend stedelijk gebied. Maatschappelijke voorzieningen zoals grootschaligere dagbesteding, broedplaatsen, culturele binnen- en buitenruimte, opvangvoorzieningen met specifieke vestigingsuitgangspunten of een jongerencentrum in de overgang naar de woongebieden passen hier goed bij. Rust In de Rust-zone is ruimte voor wonen, veel groen en stil creatief(kantoor) werk. Hier passen eigenlijk alle woonvormen en functies die zich wel lenen voor een hoge dichtheid maar minder in de andere twee zones passen, zoals gezinsappartementen, collectieve woonvormen voor ouderen, beschermde woonconcepten en zorginstellingen. Daarnaast passen hier bijbehorende voorzieningen zoals scholen, buurtontmoetingsruimtes en ruimte voor eerstelijnszorg. Actieve straten en plekken De oplichtende lijnen en vlakken op de kaart hierboven geven de ‘actieve’ straten en plekken aan binnen de stedenbouwkundige structuur. Langs of bij deze actieve zones wordt het gros van vooral de culturele en commerciële voorzieningen samengebracht. Maar ook een deel van de bedrijvigheid vindt hier zijn plek. Maatschappelijke voorzieningen met een meer publiek karakter zijn hier goed denkbaar. 4.3 Maatschappelijke voorzieningenstructuur De voorzieningenstructuur voor Haven-Stad wordt gelaagd opgebouwd. Elke wijk heeft in ieder geval een eigen basis (en op de buurt gericht) pakket aan voorzieningen. Daarnaast is op het niveau van Haven-Stad een structuur van bovenwijkse voor- 28 Programmaplan zieningen waar op groter schaalniveau dan de buurt behoefte aan is. Dit geldt veelal voor sportvelden, bepaalde jeugd- en zorgvoorzieningen, voortgezet onderwijs en stedelijke culturele voorzieningen. Dit leidt tot een netwerk aan voorzieningen die zich ruimtelijk en programmatisch tot elkaar en tot de overige functies in het gebied verhouden: de integrale voorzieningenstructuur. In de “Themakaart voorzieningen; programma en principes” is de basisstructuur verbeeld. Hierbij is voor het grootste deel van de maatschappelijke voorzieningen aangegeven wat op basis van een combinatie van vestigingsvoorkeuren en stedenbouwkundige mogelijkheden en ambities de voorkeurszones zijn. De kaart is het vertrekpunt voor verdere verkenningen en kleinere of grotere transformatie-initiatieven of gebiedsuitwerkingen. De verdere uitwerking van de basis voorzieningenstructuur en verfijnde invulling met en positionering van individuele voorzieningen is maatwerk en de opgave voor de volgende planfasen. Daarbij wordt EN D AGS S k Themakaart Voorzieningen EN d \ Kh D/A \ N Programma en principes pe Ee / Ke zr fe HRe Tage ke Integraal Raamwerk Haven-Stad \ eeen er AN 5 B ded * “ij ol EE / al A NN Z Ae ee. ce pr Á Ai ad RE Fr Pest Á dS ae gr En Re: dl LO rd Vk dent tdkddlkaad Aa er > kdenk | LE) Rn eeen Á 5 & Es B Bes WE # & ln” AS es rs Bi h me Dj Á Ös N Te Ön En 4E AN A En 4 stk SI Re dr AB ES A Ver 4e AS 5 6 Dr Den An Rd S, ee Pre s Sn en f ng nn SD & 4 NK » - B Maatschappelijke opvanglocatie ME Sd AN eed td eee Ä die sl on Ns 4 ef 4 za _@ Á ‚n E ronden lakbard cena Been, Wi S he A di ee $ ES Cutvurtuncte A BE LAN 0 A: DS A Rr Pendel den EL oë kalf Î AD En f De ee ee en ad 4 ae « ER 2 ze ETE Le aeje-= h né en 2 s seesssssss nn ga ET NN En he eel ig! NE Ned Ee Ten 5 % e bk Pi B. een, Dee end atardeeeetsdd 1 SRE en bees “En See Cate Par] Lal (neen En . en | Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 2 9 steeds afgestemd met de opgave op dat moment en de vraag, behoefte en wensen van de toekomstige bewoners en bezoekers. Ook in aansluiting op de bestaande voorzieningen in de omgeving. Binnen het (hoog)stedelijk gebied met de hoge bebouwingsdichtheid van Haven- Stad wordt meervoudig ruimtegebruik het uitgangspunt. Het is daarom goed om te kijken naar de mogelijkheden voor combinaties van functies die elkaar versterken. Schoolgymzalen kunnen dubbel worden gebruikt na schooltijd. Daarnaast zijn combinaties tussen maatschappelijke en commerciële voorzieningen interessant. Bijvoorbeeld een horecagelegenheid bij een speeltuin, een bibliotheek of Huis van de Wijk. Clustering van dagbesteding en ontmoetingsvoorzieningen bij ouderen- en zorgwoningen. Onderwijsvoorzieningen Op de kaart is inzichtelijk gemaakt in welke zones de scholen voor primair onderwijs bij voorkeur worden gesitueerd, centraal in de wijk, in de (geluids)luwte van de actieve straten en plekken, buiten de hindercontour en zo goed mogelijk gespreid over heel Haven-Stad. Ze liggen gunstig aan het voet- en fietspadennetwerk. Waar mogelijk ingepast in de openbare ruimte in combinatie met gebruiksgroen en sport en spel. Binnen- en buitensportvoorzieningen zijn steeds op loopafstand van de scholen gepositioneerd. Maar ook zo dat ze voor buitenschools gebruik te voet, per fiets of met het openbaar vervoer goed bereikbaar zijn vanuit meerdere richtingen. Voor voortgezet onderwijsvoorzieningen is een zekere mate van spreiding gewenst en is een gunstige ligging in het (hoofd)fietspadennetwerk en nabijheid van openbaar vervoer van belang. De gymzalen ten behoeve van. voortgezet onderwijs worden buiten schooltijden ook wel ingezet t.b.v. sporten in de buurt en daartoe wordt de capaciteit soms vergroot en als separaat ontsloten binnensportvoorziening ontwikkeld. Nabijheid van buitensport voorzieningen is wenselijk. Haven-Stad, met de omvang van een stadsdeel en goed ontsloten met hoogwaardig openbaar vervoer, biedt ook aanleiding en ruimte voor de vestiging van scholen voor Middelbaar en Hoger Beroepsonderwijs en Universitaire instellingen. Doorgaans gaat het om relatief grootschalige complexen, met als belangrijke vestigingsfactor een uitstekende bereikbaarheid per openbaar vervoer en de nabijheid van aan het onderwijs gelieerde bedrijvigheid. De op de kaart ‘Hoogstedelijkheid’ ingetekende 200 en 400 meter cirkels rond haltes van openbaar vervoer geven een indicatie van de meest voor de hand liggende vestigingslocaties voor deze instellingen. Jeugd-, zorg- en basisvoorzieningen (welzijn) In de kaarten zijn de zones weergegeven waarbinnen de jeugd-, zorg- en basisvoorzieningen het beste kunnen worden ingepast. Jeugd-, zorg- en basisvoorzieningen kennen allen eigen specifieke uitgangspunten voor inpassing in Haven- Stad. Grof gezegd kan onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds voorzieningen die qua inpassing en karakter gerelateerd zijn aan delen waar veel wordt gewoond, zoals de voorzieningen voor opvang, beschermd wonen of 30 Programmaplan verpleeghuizen en anderzijds voorzieningen die qua locatie en karakter een meer publieke plek vragen. Bijvoorbeeld een Huis van de Wijk, Ouder Kind Team, een sociaal buurtteam, gezondheidscentrum of jeugdcentrum. Voor de positionering van zorgfuncties is bepalend of deze van lokale of van bovenwijkse betekenis zijn. Bij eerstelijnszorg (huisartsen e.d.) en apotheken is een plek ‘in de buurt’ essentieel. Voorzieningen als opvanglocaties, dagbesteding en verpleeghuizen hebben daarentegen een bovenwijkse functie en worden gespreid over Haven-Stad. Hierbij is met name de bereikbaarheid met het openbaar vervoer uitermate belangrijk. Bij de grootschaligere voorzieningen voor opvang en beschermd wonen is het van belang dat vroegtijdig wordt nagedacht over de inpassing. Veelal kunnen deze voorzieningen onderdeel uitmaken van de woonwijk, al naar gelang de precieze aard van de voorziening. In de praktijk worden verschillende zorg- en welzijnsvoorzieningen nogal eens geclusterd met andere maatschappelijke voorzieningen (andere zorg- en welzijnsvoorzieningen, maar ook scholen, cultuur, sport), en zijn ze gevestigd nabij of te midden van concentraties van andere voorzieningen, zoals winkels en horeca. Veel woonzorgvoorzieningen kunnen in meerdere lagen worden ontwikkeld en zijn ook combineerbaar met andere voorzieningen. Verschillende locaties in Haven-Stad komen in aanmerking voor vestiging van, doorgaans grootschalige, zorginstellingen met een stadsbrede en/of regionale functie, zoals een ziekenhuis of een kliniek. Vanzelfsprekend is hierbij een uitstekende bereikbaarheid met het openbaar vervoer essentieel, maar spelen ook specifieke logistieke eisen op het gebied van bereikbaarheid voor hulp- en nooddiensten een rol. Kunst en cultuur Kunst en cultuur voor de buurt, wijk of gebied is vaak geclusterd bij andere voorzieningen in de reuring of zelfs ruis. Zoals een bibliotheek of podiumfunctie bij een huis van de wijk of centrumvoorzieningen. Naast ruimte voor kunst en cultuur in de buurt zijn plekken aangegeven die gereserveerd zijn voor bijzonder programma, bijvoorbeeld kunst en cultuur, met een stadsdeel overschrijdende aantrekkingskracht. Kenmerk van het bijzonder programma is dat ze zelf voldoende bezoekers en gebruikers uit stad en regio aantrekken. Daarom liggen ze op goed met OV en de fiets bereikbare locaties. Groen Het streven is om de groennorm in elke fase te halen, zowel aan de noord- als zuidzijde, en indien nodig, in een volgende fase te compenseren. Hierdoor wordt onder andere getracht de gebruiksintensiteit van de nu al zwaar belaste delen van het Westerpark zo min mogelijk te beïnvloeden door de komst van nieuwe bewoners van Haven-Stad. Er wordt stapsgewijs gewerkt aan de ontwikkeling van een groen netwerk voor gebruik en ecologie, zoveel mogelijk in aansluiting op de realisatie van het langzaam verkeer netwerk en de woningbouwontwikkeling. De uitwerking van de groenstructuur is te zien in de kaart hierboven, bijbehorende toelichting is in het Integraal Raamwerk Haven-Stad te vinden. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 3 1 Dees = Ene P eN Ea eelt P; N S Groen, sport, recreatie p A P \ Nen, en p | ï i (er et Motel Ala Endat î J Bite en naad kh B À KL Geen \ï id x a Kn il P, i B af P, , 4 en Jd el Fr 3 4 Ei id Ten …n Á Dh Ne, Eef he Ä oe DE Fl in, Á N Fr Il ke Khan eld e E A 5, 5 ks Keeble: aaan lakes” Land F Í SR 5 Kad Ef î v ke Wi Ed pe g NS hk regent Á / 4 RE " 4 a Nelen dd P / 4 Pi Jh | 3 rd 4 S eat Á 4 , / p y K 5 vd ED Pp De 4 d p / À d Em FS Oh À 4 Ard hiehaa kins) / p Fe 05 d W 15 DER ( 5 En ND, Ds Ws = y / SE es df Ds r d WM Sn a ed Ì EE j 4 í he ed p mank 0 war Wi | E Ee entend 3 mi À De | B ‘ nn er B Î Teen tE - …l 7 NE Et SN en gende ee / SP | De AN EE Em on Ien tn, den Ke Eer ke ' CONCEPT Be ame Ld Fl 0 Kel 0 KE In het integraal raamwerk van Havenstad heeft het totale pakket van benodigde sportvormen conform de sportnorm plek. Het gaat dan over de binnensportvoorzieningen (sporthallen en zwembaden), de ruimte voor sport in de openbare ruimte én voor (anders) georganiseerde buitensport (sportterrein). Sportparken in Haven-Stad worden ingebed in het stedelijke leven; dicht bij huis, intensief bruikbaar, gekoppeld aan andere (maatschappelijke) voorzieningen en toegankelijk. Het aanbod van buitensportvoorzieningen in Haven-Stad wordt complementair en biedt een divers en breed aanbod aan voorzieningen. In de “Themakaart Rust en Ruimte; groen, sport en recreatie” in het raamwerk wordt aangegeven waar de voorkeursposities en/ of kansen worden gezien voor de grotere complexen en stedelijke sportclusters. Uitgangspunten voor de inpassing in het Raamwerk zijn: m Binnen de woonbuurten worden stedelijke compacte sportparken ingepast als ruimtelijk en programmatisch onderdeel van de wijk, gericht op de lokale sportbehoefte. Het gaat om sportterreinen in kleinere clusters, in de buurt en in de nabijheid van voorzieningen als bijvoorbeeld scholen. m Aan de rand van Haven-Stad wordt ingezet op de (door)ontwikkeling van grote groene sportparken. Concreet gaat het om de grootschalige sportcomplexen van Spieringhorn, Melkweg en Oostzanerwerf. Deze plekken zijn zowel met de fiets, als met de auto goed bereikbaar waardoor ook gasten gemakkelijk ontvangen kunnen worden. Bovendien zijn beide gebieden gekoppeld aan grote recreatieve groengebieden, de Brettenzone, de Noorder IJ-plas en het Twiske, waardoor er mogelijkheden ontstaan een doorlopend sportieve en recreatieve structuur zoals bijvoorbeeld een joggingroute of een fiets- en wandelnetwerk. Programmaplan Ontwerp- en gebruiksprincipes bij de uitgangspunten: m De sportvelden binnen het stedelijk gebied bestaan uit clusters van 2, maximaal 3 hectare aan sportterrein. m Deze velden zijn zo veel mogelijk multifunctioneel bruikbaar voor allerlei sportsoorten. Dit door bijv. het toepassen van meerdere soorten belijning, breed te gebruiken sportondergronden en verrijdbare sportobjecten. m De sportvelden worden zo veel mogelijk gebruikt door meerdere aanbieders. Op het complex zijn daarom geen exclusieve voorzieningen voor verenigingen. m Faciliteiten als kleedkamers en kantines (gecombineerd) worden opgenomen in de omliggende stadsblokken. m De stedelijke sportclusters worden bij voorkeur gecombineerd met een naastgelegen sporthal en (onderwijs)voorzieningen. m Er wordt gestreefd naar een symbiose tussen sport en ander (maatschappelijk en commercieel) programma. Hierdoor worden de plekken waar de sportvelden liggen echte stedelijke plekken voor iedereen. m Zowel de grootschalige sportcomplexen aan de rand van Haven-Stad als de binnenstedelijke sportclusters zijn goed bereikbaar en aangesloten op het fietsnetwerk. Ruimtelijke inpassing van sportlocaties in Haven-Stad: De buitensport is zoveel mogelijk gekoppeld aan de (recreatieve) fietsroutes en parken. Hierdoor zijn deze plekken voor iedereen eenvoudig te bereiken. Dat is echter niet het enige. Om al het sportterrein volgend uit de norm in te passen in een hoogstedelijk gebied als Haven-Stad, waar de druk op ruimte groot is, wordt gezocht naar passende (innovatieve) oplossingen om sportvoorzieningen als volwaardig onderdeel van het ruimtelijk raamwerk in te passen. Dit kan op verschillende manieren. Vooralsnog onderscheiden we er vier: 1. Sportvelden gecombineerd met park. 2. Sportvelden gecombineerd met infrastructuur 3. Sportvelden gecombineerd met water 4. Sportvelden gecombineerd met vastgoed Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 33 5 Ontwikkelprincipes en -proces princip -p De gebiedsontwikkeling van Haven-Stad als geheel vindt plaats over een langdurig tijdsbestek. Sommige deelgebieden komen i.v.m. gemaakte afspraken en lopende contracten pas op latere termijn (na 2029 of na 2040) tot ontwikkeling met woningbouw. Zowel voor het reguliere plan- en besluitvormingsproces als in de langdurige overgangsfase moeten stappen worden gezet voor de realisatie van de voorzieningen, tijdelijk dan wel permanent. In dit hoofdstuk worden de principes en processen beschreven die gepaard gaan met de ontwikkeling van maatschappelijke voorzieningen in Haven-Stad. 5.1 Ontwikkelprincipes Voor de realisatie van maatschappelijke voorzieningen zijn in algemene zin, en voor Haven- Stad in het bijzonder, leidende principes relevant. In het vorige hoofdstuk kwamen de ruimtelijke uitgangspunten al aan bod. Hieronder volgt een aantal principes en uitgangs- punten die meer bepalend zijn voor de ontwikkelstrategie en het ontwikkelproces. Wees op tijd Maatschappelijke voorzieningen maken onderdeel uit van het bouwen van een leefbare, complete stad. De ervaring leert dat de ontwikkeling van (het gros van) de voorzieningen zonder inmenging van de gemeente niet vanzelf tot stand komt. Of dat te laat wordt nagedacht over de inpassing, waardoor zich allerlei drempels in het ontwikkelproces voordoen waar iedereen last van heeft. Dit geldt in traditionele ontwikkelgebieden maar nog meer in transformatiegebieden waar de gemeente voor de ontwikkeling afhankelijk is van (de samenwerking met) derden. In een steeds verder verdichtende stad als Amsterdam komt extra druk te staan op de beschikbare ruimte. En in een stad met stijgende grondwaarde staan behoud en realisatie van minder kapitaalkrachtige niet-woonfuncties, zoals maatschappelijke voorzieningen, onder druk. Daarom is het van belang in een vroeg stadium een integrale ontwikkelstrategie te maken voor het te ontwikkelen gebied, met daarin ook een robuuste maatschappelijke voorzieningenstructuur. Voordat de markt acteert worden ambities tegen elkaar afgewogen en keuzes gemaakt. Hiermee kan de gemeente proactief en sturend optreden bij te maken afspraken met erfpachters of contractpartners. Stuur strategisch op grondpositie en eigendom In transformatiegebieden heeft de gemeente geen of weinig eigen grond. Sommige maatschappelijke voorzieningen zijn moeilijk door de markt te laten ontwikkelen. Redenen hiervan zijn de omvang of aard van een voorziening of Europese aanbestedings wet- en regelgeving. Voor dit soort voorzieningen is het van belang dat de gemeente strategisch en tijdig stuurt op de gewenste eigendomspositie voor de voorziening en het ontwikkelen van deze voorzieningen op de grond die zij zelf in eigendom heeft of krijgt. Of kansen creëert voor het verkrijgen van eigen grondpositie en/of het maken van afspraken over de realisatie van deze maatschappelijke voorzieningen bij bijvoorbeeld erfpachtwijzigingen of grondoverdracht. De benodigde proactieve sturing vraagt van de gemeente om goed te weten wat speelt bij de grondeigenaren/erfpachters in de desbetreffende transformatiegebieden en per gebied de strategie te bepalen (zie vroegtijdige ontwikkelstrategie). 34 Programmaplan Houd rekening met logische ontwikkelmomenten van maatschappelijke voorzieningen bij het opzetten van de gebiedsfasering/planning Maatschappelijke voorzieningen staan niet op zichzelf. Ze volgen het tempo van de woningbouwontwikkeling en het aantal en soort mensen dat in een gebied gaat wonen. Zowel snelheid van de ontwikkeling als het type woningen en woonmilieu dat wordt ontwikkeld zijn daarbij van belang. Voor elke maatschappelijke voorziening is een geschikt moment voor ontwikkeling in een wijk. Voor een aantal voorzieningen, zoals onderwijs zet de gemeente in op een robuuste strategie waarbij het uitgangspunt is: eerste woning gereed, eerste school gereed. Deze strategie biedt ruimte aan andere voorzieningen die eerst een bepaalde omvang van clientèle nodig hebben in het gebied voor ze zich vestigen (zoals een gezondheidscentrum), of maatschappelijke voorzieningen die een rustige omgeving nodig hebben om goed te kunnen functioneren (zoals ouderenvoorzieningen en bepaalde opvangvoorzieningen). Daarnaast biedt de fasering in Haven-Stad ook kansen voor experiment en placemaking (al dan niet in tijdelijke vorm). Ruimte waar nog geen bewoning mogelijk is, kan worden ingezet voor (tijdelijke) ruimtezoekers, zoals groen, sport, cultuur, tijdelijke ontmoetingsvoorzieningen en broedplaatsen. Om Haven-Stad meteen vanaf het begin compleet te laten functioneren, is het nodig om bij het opzetten van de gebiedsfasering rekening te houden met de gewenste planning en fasering vanuit de maatschappelijke voorzieningen. Het is van belang om deze gewenste volgtijdelijkheid van maatschappelijke voorzieningen voor Haven-Stad verder uit te werken. Bouw toekomstbestendig: flexibel, duurzaam en adaptief Om te ontwikkelen in transformatiegebieden is de gemeente afhankelijk van de bereidwilligheid en het tempo van de markt. Sturing op woningbouwprogramma's is lastig en het profiel van toekomstige bewoners laat zich moeilijk voorspellen. Bovendien verandert de behoefte aan voorzieningen in de tijd. De gemeente zet stadsbreed in op de ontwikkeling van toekomstbestendig vastgoed. Daarnaast is flexibiliteit ook noodzakelijk op gebiedsniveau. Zo zal de gemeente soms eerder dan nodig een maatschappelijke voorziening moeten realiseren, omdat zich een kans voordoet. Het is daarom van belang om gebouwen te ontwikkelen die hun waarde behouden doordat ze duurzaam zijn en kunnen worden aangepast aan behoeftes die in de loop van de tijd kunnen veranderen. Zo kunnen maatschappelijke voorzieningen die op de lange termijn bijvoorbeeld bestemd zijn als onderwijsvoorziening eerst tijdelijk worden ingevuld met andere voorzieningen en kan een jongerencentrum in de toekomst ook functioneren als dagbestedingslocatie. Opvangvoorzieningen moeten toekomstbestendig worden ontwikkeld en geschikt (te maken) zijn voor bewoning door meerdere typen (zorg)doelgroepen. Houd rekening met de bestaande stad: ongedeelde wijk Rechtvaardig Haven-Stad gaat over gelijke kansen. Het gaat over bereikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen, zowel voor de mensen die er wonen of werken, als voor bewoners uit de omliggende gebieden. Het is belangrijk dat Haven-Stad een goede Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 35 aansluiting heeft op de bestaande gebieden (letterlijk en figuurlijk). De bestaande wijken in Amsterdam Noord en West moeten profiteren van de komst van de nieuwe wijk en andersom; ze moeten elkaar versterken en niet afsteken. Dit kan ook worden bewerkstelligd door een bewuste programmering en positionering van voorzieningen. Het nieuwe voorzieningenprogramma moet goed aansluiten bij wat er al aan voorzieningen is in de bestaande wijk of waar nog behoefte aan is. Leidende principes voor de voorzieningenstructuur Maatschappelijke voorzieningen functioneren beter of slechter al naar gelang hun locatie. Daarbij zijn naast de ruimtelijke kenmerken van een locatie (reuring, ruis, rust), ook de relatie met het woonprogramma en andere maatschappelijke en commerciële voorzieningen in het gebied van belang. Sommige voorzieningen combineren goed en versterken elkaar, terwijl andere juist beter niet bij elkaar in de buurt worden geplaatst. In bijlage 2 staan per voorzieningen de uitgangspunten voor combinatie benoemd. 5.2 Plan- en besluitvormingsproces maatschappelijke voorzieningen De ontwikkeling van Haven-Stad als geheel vindt plaats over een langdurig tijdsbestek. In beginsel zal het Amsterdamse plan- en besluitvormingsproces (Plaberum) worden gevolgd. Deze is voor bijna alle gebieden nog in het beginstadium, uitgezonderd Sloterdijk Centrum en Sloterdijk | Zuid, waarvoor investeringsbesluiten zijn genomen en waar het voorzieningenprogramma is meegenomen. De vastgestelde ‘Ontwikkelstrategie Haven-Stad' (2017) en het ‘Integraal Raamwerk Haven-Stad' (2020) geven de ambities en op hoofdlijnen de uitwerkingen van enkele leidende thema's aan. Gezien de omvang van het gebied is sprake van verschillende projectgebieden en fasering in de planvorming en ontwikkeling. In het Plaberumstramien moet worden geborgd dat het programma aan maatschappelijke voorzieningen goed wordt geformuleerd en goed wordt ingebed in de plannen. Wat dit betekent voor de te nemen processtappen is schematisch weergegeven in het zogenaamde ‘Ganzenbord maatschappelijke voorzieningen’, zie bijlage 3. Aan het begin van het traject wordt het programma geformuleerd op hoofdlijnen, aan de hand van referentienormen. Met het vaststellen van het principebesluit wordt het indicatieve programma meegenomen. In de vervolgfase wordt een verfijningsslag van het programma gemaakt. Mede op basis van de relatie met de omgeving, het woningbouwprogramma, beleidsmatige afwegingen en strategische huisvestingsplannen voor de voorzieningen. Dan wordt ook een eerste inpassingsstudie gedaan en wordt de ontwikkelstrategie bepaald. Met het uiteindelijk vaststellen van het investeringsbesluit wordt het voorzieningenprogramma concreet vastgesteld. Daarbij wordt ook inzichtelijk gemaakt welke financiële consequenties de realisatie van het programma tot gevolg heeft en waarvoor, op het moment van realisatie, in de begroting tot dekking moet worden besloten. In het ganzenbord staat uitvoerig beschreven hoe tot een ruimtelijk programmatische uitwerking van het maatschappelijk programma moet worden gekomen en hoe 36 Programmaplan dat past bij de besluitvorming van het totale project. Het proces om te komen tot ontwikkeling en realisatie van de maatschappelijke voorzieningen, staat hier beperkt in. In de principes in dit hoofdstuk benoemen we een aantal relevante uitgangspunten waar in het proces rekening mee moet worden gehouden. De ontwikkelvraagstukken bij maatschappelijke voorzieningen zijn soms complex. En juist in een complex transformatieproject als Haven-Stad is dat bij uitstek een vraagstuk waar vroegtijdig en gedegen over moet worden nagedacht en een strategie voor moet worden bepaald. Dit is maatgevend voor het succes van de uiteindelijke realisatie van het maatschappelijk programma, onder de best haalbare condities, tijdig, op de goede plek, et cetera. Hier is op voorhand geen blauwdruk voor te maken. Voor het brede palet aan voorzieningen gelden verschillende ontwikkelprincipes, zoals de beoogde eigendomssituatie, inpassingsuitgangspunten en aanbestedingsopgave. Bovendien verschilt per plangebied de situatie rondom de eigendomspositie, belangen van stakeholders en daarmee de rol van de gemeente in de uitvoering van de transformatie. Daardoor zullen de ontwikkelstrategie van de gemeente en daarmee de in te zetten publiek- en privaatrechtelijke instrumenten elke keer maatwerk zijn. De ontwikkelstrategie voor de voorzieningen moet integraal onderdeel uitmaken van de gebiedsontwikkelstrategie. Dat betekent onder andere dat in een aantal situaties heel vroegtijdig zal moeten worden bepaald hoe de inpassing en de ontwikkeling moet gaan plaatsvinden. 5.3 Handelswijze en kansen in de overgangsperiode De realiteit van de gebiedsontwikkeling in Haven-Stad is dat deze gaat plaatsvinden vanuit een bestaand en functionerend stedelijk gebied. Het gaat om een langdurige transformatie met een lange overgangsperiode. De realisatie zal een grillig verloop kennen mede door de beperkte grondpositie van de gemeente en afhankelijkheden van derden. Het gebied is minder voorspelbaar en stuurbaar dan de realisatie van uitleggebieden zoals IJburg. In die gebieden waar ontwikkeling op later moment plaatsvindt kunnen in de tussenfase kansen ontstaan voor voorzieningen, hetzij tijdelijk of juist vooruitlopend op de definitieve ontwikkeling. De ontwikkelstrategie voor maatschappelijke voorzieningen moet zich hiertoe verhouden. Hoe te handelen in deze overgangsperiode? In de overgangsfase zal de gemeente geconfronteerd worden met partijen die posities (willen) innemen of uitbreiden dan wel afstaan in Haven-Stad. Het feit dat posities wijzigen heeft als gevolg dat de gemeente (en het havenbedrijf) een rol kan gaan spelen in wat gaat gebeuren, omdat medewerking wordt verwacht op gewijzigd gebruik. Dat geeft de gemeente (en het havenbedrijf) positie om vooruit te lopen op toekomstige transformatie en hiermee de komst van maatschappelijke voorzieningen te borgen. Bijvoorbeeld door van te voren procesafspraken te maken over medewerking aan transformatie en toekomstige realisatie van voorzieningen. Ook ontstaan op dit soort plekken of door de wijzigingen die plaatsvinden mogelijk kansen voor tijdelijke vestiging van voorzieningen. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 37 Daarnaast zijn er kansen voor de realisatie van (al dan niet tijdelijke) maatschappelijke voorzieningen op plekken die nu nog leeg zijn of aan de randen van het Haven-Stad gebied liggen. Hier zijn kansen om behoefte aan ruimte voor voorzieningen vanuit de bestaande stad nu al te faciliteren. Hier liggen ook kansen voor placemakers. Voorzieningen waar aan kan worden gedacht zijn broedplaatsen al dan niet in relatie tot vrije ruimte, culturele initiatieven en een buurtontmoetingsplek, ruimte voor sport, groen en recreatie. Dit draagt direct bij aan de transformatie door het vroegtijdig leefbaar maken van het gebied en daarmee aan het gevoel van verbondenheid met Haven-Stad. Ook kan gedacht worden aan inpassing van bijvoorbeeld een (tijdelijke) maatschappelijke opvangvoorziening vooruitlopend op de gebiedsontwikkeling, een school voor voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs gelieerd aan de bedrijvigheid in het gebied. Daarbij biedt de overgangsfase ook voor voorzieningen nadrukkelijk kansen voor experiment en flexibele vormen. Als vervolgstap moet in kaart worden gebracht welke behoefte aan voorzieningen bestaat vanuit de bestaande stad of vanuit een toekomstige behoefte voor Haven-Stad zelf, die in de periode van nu tot 2029 een plek zouden kunnen vinden in Haven-Stad. Daarbij moet duidelijk zijn waar die kansen zich voordoen (beschikbare kavels of op plekken waar verandering in gebruik denkbaar is) en welke strategische plekken voor voorzieningen er zijn. Deze analyse is input voor het integrale toetsingskader voor initiatieven in Haven-Stad. 5.4 Samenwerking fysiek — sociaal De inpassing en ontwikkeling van maatschappelijke voorzieningen vergt een integrale aanpak die domein of sectoroverstijgend is. Vroegtijdige samenwerking en sturing vanuit de sociale opgaven en fysieke gebiedsontwikkeling op de opgave om de voor- zieningen goed in te bedden in het stedelijk weefsel, is maatgevend voor het slagen. De opgave staat nu letterlijk en figuurlijk op de kaart. Daarmee begint het langdurige proces van samenwerking, gezamenlijk onderzoeken en afwegingen maken. Vanuit de afdeling maatschappelijke voorzieningen wordt inzet geleverd om in alle fasen advies te geven over de maatschappelijke voorzieningen bij de planvorming(sproducten) en besluiten in het kader van het plaberum. Daarnaast wordt inzet geleverd in de programma-organisatie van Haven-Stad waarbij: a) wordt gestuurd op het opstellen van het programma voor maatschappelijke voorzieningen in de overgangsperiode en b) de relatie met de gebiedsontwikkeling wordt gemonitord en wordt gestuurd op de relatie tussen deelplanuitwerking en het totale programma voor Haven-Stad. 5.5 Vertrekpunten en risico's i.r.t. vertaalslag naar ontwikkeling Vertrekpunten: m Integraal en in samenhang bepalen van dragende stedenbouwkundige structuren voor de toekomstige ontwikkeling van Haven-Stad; m De voorzieningenstructuur is een onlosmakelijk onderdeel van integrale stedenbouwkundige visie van Haven Stad; 38 Programmaplan m De stedenbouwkundige hoofdstructuur (zoals aangegeven in het integraal raamwerk) en de typologie van leefmilieus zijn richtinggevend bij verdere detaillering en uiteindelijke inpassing van het maatschappelijk programma in de deelgebieden; m Rekening houdend met aan de ene kant drie kernwaarden van de maatschappelijke visie voor Haven-Stad aan de andere kant zes motto's voor Haven-Stad uit het integraal raamwerk Haven-Stad; m Basisuitgangspunt: integrale benadering en in samenhang met elkaar ontwikkeld, sociaal en fysiek. Zoeken en vinden van aansluiting; m Samenbrengen en categoriseren van al het (bestaande) beleid op sociaal domein. En nog breder: sectoraal beleid van gemeente met elkaar verbinden en zo te helpen bij het bepalen van een meer integrale koers voor de toekomstige (fysieke) leefomgeving; m Richtinggevend maar niet vrijblijvend. Duidelijkheid, zekerheid en overzicht biedend; m Evenwicht zoeken in continuïteit en vernieuwing in het plan; m Tegelijkertijd moet het voldoende flexibel zijn, om goed in te kunnen spelen op de veranderende samenleving, nieuwe initiatieven en inzichten en burgerinitiatieven. Want Amsterdam is nooit af; m Participatie: (vergroting) betrokkenheid van burgers en initiatiefnemers. Risico's m Conflicterende ruimteclaims en stapeling ambities: sommige opgaven in de gebiedsontwikkeling en de ruimteclaims die daarmee gepaard gaan komen met elkaar op een gegeven moment ook in conflict. Risico op waterbedeffect als voorzieningen niet in het deelplangebied (kunnen) worden ingepast. Belang integrale sturing en afwegingen op groter schaalniveau irt. visie op voorzieningen en samenwerking fysiek-sociaal irt. proces gebiedsontwikkeling; =m Nauwelijks grondpositie gemeente, gemeentelijk belang om in positie te komen; m Impact van trends en transities op de fysieke leefomgeving verschilt per opgave en is soms voorspelbaar, maar vaak ook niet. Lange termijn perspectief sociaal domein benodigd; m Transformatiegebied: langdurige processen, lastig timen/sturen, afhankelijkheid markt. Vergt kennis van de markt en continue sturing; m Bestuurlijk commitment; m Financiering en subsidiering voorzieningen. Tegelijkertijd samenhangende strategie voor investeringen in de voorzieningenstructuur in wisselwerking met gebiedsontwikkeling; m Goede aansluiting voorzieningen bij/van omgevingsvisie. Daarbij voldoende ruimte houden voor innovatie en flexibiliteit; m Goede balans vinden tussen ontwikkelruimte voor bestaande voorzieningen en ruimte geven aan nieuwe initiatieven; m Goede balans vinden tussen top-down sturing op transities en kansen voor bottom-up initiatieven in latere fase; Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 39 ® 6 Vervolgproces: programmasturing maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad Het sociaal domein (team maatschappelijke voorzieningen) maakt deel uit van de programma- organisatie van Haven-Stad om verder vorm en sturing te geven aan het uitvoeringsprogramma Haven-Stad voor het onderdeel maatschappelijke voorzieningen. Daartoe wordt in Q1 van 2021 nader geformuleerd wat de programmasturing aan concrete inspanningen vergt. Op basis van wat dat nu bekend is betreft dat in ieder geval het volgende. Kansen voor MV m Onderzoek (voor eind O1 2021) behoefte aan ruimte voor benodigde en kansrijke voorzieningen die in de overgangsfase (perspectief nu-10 jaar <2030) al ingepast kunnen worden. Daarbij moet dan ook duidelijk zijn waar die kansen zich voordoen. m Op hoofdlijnen verkennen van kansen op lege ruimte of vanuit nieuwe partijen/ voorgenomen verandering in gebruik: plekken waar beweging in zit. Inventarisatie strategische locaties voor voorzieningen. m Opstellen uitgangspunten voor integraal toetsingskader tijdelijke overgangssituatie Haven- Stad vanuit bovenstaande analyse over maatschappelijke voorzieningen. m Vertaling naar grondstrategie en instrumenten (publiek en privaat) Nader inzicht in planning voorzieningen m Volgtijdelijkheid en fasering voorzieningen nader in beeld, koppeling aan fasering gebiedsontwikkeling Haven-Stad. Planproducten Plaberum m Monintoring en advisering op de uitwerking en inpassing van het maatschappelijk voorzieningenprogramma voor deelgebieden i.r.t. dit programmaplan en het integraal raamwerk. m Sturing op ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen in gebieden waar de realisatiefase gaat starten of is gestart. E Aj NLA LE a Wi: 5 pe 4 wd … BN! J 5 Ee E Br mn | | Ber # Teng FAS Ë Pe 5 : EUS EE Weert rna baren rn. ed | pn 5 NE An _ En pe _ AR, E en 40 Programmaplan Bijlage 1: Trends en ontwikkelingen binnen maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen Aan de beleidsterreinen onderwijs, jeugd, zorg, sport en kunst en cultuur is gevraagd welke ontwikkelingen zij in de toekomst zien vanuit hun beleid. Met welke trends rekening moet worden gehouden i.r.t. Haven-Stad en wat de verwachtingen zijn als het gaat om benodigde voorzieningen. Dit heeft de volgende inzichten opgeleverd ten aanzien van de gebouwde voorzieningen en de ruimtelijke inpassing er van: Onderwijs m Voldoende buitenspeelruimte en groen (altijd prioriteit) m Centraal gelegen m Goed bereikbaar m Alles-in-één scholen (verschillende varianten, waaronder PO+VO) m ‘Traditionele scholen! en scholen met nieuwe onderwijsconcepten m Mogelijke trend: Verlengde schooldag. Dit is een schooldag aangevuld met andere (educatieve) activiteiten op gebied van Kunst en Cultuur, Sport, Natuur, Techniek. Activiteiten die nu in buurtkamers plaatsvinden, kunnen ook in schoolgebouw, dit leidt tot intensiever gebruik van schoolgebouwen. m Met het 0-18 jaar concept wordt geëxperimenteerd, wat vraagt dit van gebouwen / inpassing? m Vmbo opleiding Maritieme Techniek? (motie n.av. Ontwikkelstrategie uit 2017) m Vmbo-scholen zoeken vaker de combinatie met het MBO m Geen verwachting dat gebouwen er heel anders uit zullen zien m Wel meer flexibilisering en technologisering m Slimmere clustering (campus-vorming) wordt belangrijker (maakt krimp en groei makkelijker) m Mogelijk meer dubbelgebruik door PO en VO Jeugd m Focus op preventie door de inzet van ouder en kind teams (OKT) m Voortgaande ambulantisering van de hulp m Afbouwen van relatief grote verblijfsvoorzieningen voor groepen ten gunste van kleinschalige behandel-woonlocaties m Versterken van de jeugdhulpketen rondom het speciaal onderwijs; Wat vraagt dit van gebouwen / inpassing? m Versterken van het gebieds- en buurtgericht werken in het jongerenwerk; Wat vraagt dit van gebouwen / inpassing? m Jeugdzorg dichtbij huis (lokaal) > daarom behoefte aan kleinschalige opvanglocaties/ gezinshuizen m Hoge torens, veel schaduw en kille, donkere plekken vormen risicofactor (jeugderiminaliteit) dus zorg voor veilig en gezond stedelijk milieu + goede mix van laagbouw en hoogbouw m Voor de gezondheid (bewegen) en ontwikkeling is spelen en groen voor kinderen van alle leeftijden heel belangrijk. m Binnen het jeugddomein zijn het vooral de aanbieders zelf die innoveren en nieuwe zorgconcepten ontwikkelen. De gemeente heeft als opdrachtgever een meer faciliterende rol. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 41 Zorg m Ontmoeting — Flexibiliteit - Kleinschaligheid/menselijke maat m Maak gebruik van het water (bijvoorbeeld varend gezondheidscentrum) m Sociale en veilige leefomgeving (ook voor zorgprofessionals die 's nachts werken) m Maak goede verbindingen met bestaande centrale voorzieningen in de stad (ziekenhuizen, huisartsenposten) > dan geen nieuwe spoedlocatie nodig m Ziekenhuis is niet nodig m Trend van thuis wonen en mantelzorg zorgt voor groeiende behoefte aan respijtzorg/time-out voor mantelzorgers (zorghotels, wijkbedden) m Sobere opvangmogelijkheden /kortdurend wonen om aan acute vragen te voldoen: asielzoekers, economisch daklozen, noodopvang gezinnen is altijd nodig. m Goede |T-infrastructuur EHealth en domotica maakt langer thuis wonen en minder zorg mogelijk. m Flexibiliteit en alternatieve aanwendbaarheid van vastgoed. m Benut plinten voor dagactiviteiten en (sociale) werkplaatsen. m Benut panden en combineer voorzieningen. Zoals overdag spreekkamers, en in de avond andere activiteiten. Flexwerkplekken voor welzijn- en zorgpartijen. m Voorzieningen kunnen ook op de eerste of tweede etage met verbindingen tussen gebouwen m Gebouwen moeten goed bereikbaar zijn voor Mantelzorgers / thuiszorgers. m Menging en slim combineren van doelgroepen, wat vraagt dit van gebouwen / inpassing? m Bouw toekomstbestendige woningen. Ruime badkamers (rolstoelvriendelijk) waar zorg verleend kan worden en mensen zo lang mogelijk kunnen blijven met zorgbehoeften. m Bevorder een natuurlijke keten, waarbij domeinen met elkaar in verbinding staan. Denk aan woonhofjes met voorzieningen. m Menselijke maat - bevorder met de bouw en openbare ruimte de community vorming. Zorg voor ontmoeten en verbinden. m Behoud altijd de maatschappelijke bestemming van een locatie, er komt altijd een moment dat het weer nodig is voor een voorziening. Sport en spelen m Sport in stedelijke omgeving steeds complexer (concurrerende voorzieningen) m Focus op koppelen van sport aan wijkvoorzieningen en verenigingen m Ontkoppelen training- + wedstrijdlocaties (in onderzoek) m Gedeeld gebruik accommodaties m Avontuur en ‘natuurlijk’ spelen (natuurspeelplaatsen) m Meer ruimte voor fantasie en spelen (kans voor link met Kunst in de openbare ruimte) m Multifunctionele speelelementen 42 Programmaplan Kunst en Cultuur ij En. Ee 3 Grootstedelijke voorzieningen m Stedelijke voorzieningen hebben A raakvlakken met Programma | ES EEN hf EA Broedplaatsen en Programma Vrije se 4 = Ruimte (concrete plekken voor De mn f : ere bl tijdelijkheid en permanente locaties) =| EE Ì \ m Vraagje af: wil je voor de stad? Wat IJ LE ii voegt een voorziening toe aan de stad B ij { wijk / buurt? Het moet niet alleen é E IN ij # 41 | een verdienmodel zijn, maar je moet EN RN je ook afvragen: wat levert het op aan i 4 el maatschappelijke waarde? nne En } m Plan niet alles vol en houdt ruimte om A Ee: ee later in te vullen Te m Uitgangspunt is ecosysteem van Kunst en Cultuur: opleiden - broeden en je dan jezelf kunnen bedruipen. Kijk wat dat oplevert aan creativiteit en maatschappelijk belang. m Zoek verbinding met het gebied: de Haven. Benut hier kansen voor Maakplaatsen waar werk gecreëerd wordt en kan worden geëxposeerd. m Grootstedelijke Kunst en Cultuur zit niet op ‘plekken’, maar op ‘knooppunten’. m Het zijn de iconen van de stad m Belangrijkste randvoorwaarden: bereikbaarheid, spreiding over de stad en versterking van functies in de buurt m Mogelijke inpassingslocatie ook goed denkbaar in Noordwestelijk deel van Haven-Stad. Lokale voorzieningen m Bijvoorbeeld: muziekscholen en bibliotheken m Slimme combinaties onderzoeken: m Scholen + muziekonderwijs of beeldende kunst (geluidsdichte klaslokalen) m Sporthallen + dans en theater m Leer hierbij van missers die gemaakt zijn bij eerdere Multifunctionele Accommodaties (MFA's) en zorg voor eigenaarschap van het beheer en onderhoud m Er komt een grote Culturele Trekker naar de versnellingslocatie, een Signature Project opnemen (Femke Box en Maaike Scheringa). Kunst in de openbare ruimte m In het stedenbouwkundig plan moet 0.5% van de totale kosten voor openbare ruimte besteed worden aan Kunst in de Openbare Ruimte. m Advies bij stadscuratorium vragen Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 43 Bijlage 2: Ruimtelijke uitgangspunten per voorziening Aantal Voorzieningen Typering / BVO pereenheid Cliënten/ Beoogde Beheer en Spreiding Ligging Haven- (met een * is doelgroep gebruikers per eigendoms- exploitatie Stad EEN ee CN LE eenheid situatie voorziening) 47 PO-school Kinderen (0/)2-12 [ 3600 m2 BVO 400 leerlingen Schoolbestuur Schoolbestuur Alle woningen Centraal in Alles-in-één- 1700 op loopafstand de buurt, bij school (onderwijs, buitenruimte van de school, groen of sport, kinderopvang, (incl. fiets bovenwijks loopafstand gymzaal) parkeren) spreidingpatroon | woningen 11 VO-school* Kinderen 12+ Ca. 4.500-7.500 Gem. 700 Schoolbestuur Schoolbestuur Niet aan rand van | Niet aan de rand m2 leerlingen of OJZ de stad, eerder van de stad,op Plus X m2 richting centrum. | een buitenruimte Spreiding op goed bereikbare en ruimte voor schaalniveau plek in de wijk/ fietsparkeren Amsterdam stad, afhankelijk Minimale van de buitenruimte,al doelgroep, dan niet als meestal liever onderdeel van de niet in het hart openbare van een buurt ruimte: e Tot 200 leerlingen: 300 m?. e 200 — 450 leerlingen: 600 m2 e 450+ leerlingen: 900 m? 4 Sporthal Tou. Ca. 3000 m2 2a3zalen Sport en Bos Sporten Bos Binnensport* sportactiviteiten en klokuren VO school Gezondheids- Clustering van 1100 m2 6500 Markt / Markt / Centraal in de centrum huisartsen, zorgaanbieder zorgaanbieder wijk eerstelijnszorg, wijkzorg en apotheek. Wisselende combinatie van behandelkamers, spreek- en wachtruimten, oefenruimten, kantoren en flexibele werkplekken. Totaal aantal eerste- lijnszorg: 25 Huisartspraktijk | Voor 150 m2 1800 Markt / Markt / Op afstand Centraal in de huisartsenzorg, zorgaanbieder zorgaanbieder van elkaar, ivm buurt en overige dekkingsgraad en eerstelijns loopafstand voor zorgverleners patienten. van wieg tot het graf 44 Programmaplan Locatie in bouwblok Zichtbaarheid Ontmoeting / Bereikbaarheid & Combinatie- Overig / opmerkingen buurtfunctie Toegankelijkheid mogelijkheden/risico's Begane grond, bij Speelruimte en entree | Bij (groene) openbare [| Goede en veilige Combi met buitensport en groen, | Ga uit van ‘eerste woningen klaar, voorkeur 2 lagen in het zicht van de ruimte en/of sport- routes van en naar buurtontmoeting, speeltuin, school klaar’ (max 3) omgeving (t.b.v. voorzieningen, in school perfietsente | cultuur sociale controle), directe omgeving voet Let op richtlijnen mbt goede verlichting inde | woningen in ver- Ruimte voor milieubeperkingen, zoals buurt van de school schillende markts- fietsparkeren en fijnstof, geluid en externe egmenten (hiermee parkeren voor veiligheid, afstand tot gevoelige creëren we een ont- personeel. Eigen bestemmingen. Inrichting van de moetingsplaats die toegang tot de school | omgeving school nodigt uit tot buurtbewoners beweging. verbindt), in de nabijheid van andere maatsch voorz. gericht op kinderen/jongeren Zorg voor goede VO scholen worden goed bereikbaar, per | Letop richtlijnen mbt Ga uit van ‘eerste woningen klaar, verlichting in debuurt | geplaatst bij (groene) |fietsenperopenbaar | milieubeperkingen, zoals school klaar’ van de school, zicht openbare ruimte en/_ | vervoer. Zorg voor een | fijnstof, geluid en externe op schoolplein vanuit | of sportvoorzieningen, | fietsparkeer- veiligheid, afstand tot gevoelige omgeving de school ligt bij voorziening op eigen | bestemmingen. Inrichting van de voorkeur in de kavel bij een VO omgeving school nodigt uit tot nabijheid van andere | school conform beweging. maatschappelijke het in maart 2018 vast voorzieningen te stellen die gericht zijn op fietsparkeerbeleid kinderen/jongeren De realisatie van nieuwe sporthallen wordt vaak ge-koppeld a.d. behoefte aan gymfaciliteiten van scholen voor VO (3 gymzalen vormen tezamen één grote sporthal). In plint, bij voorkeur Duidelijke entree in Ontmoeting door Goede ov- Graag in de buurt van Aanpasbaarheid/ flexibiliteit in in/bij woonvoorziening | plint. zorgverleners bereikbaarheid, (geclusterde) ouderenwoningen. | architectuur is van belang gezien voor ouderen onderling in grotere zorg voor korte Bij de 1e zeven items in dit het gebruik van veel verschillende spreekruimte. loopafstanden. overzicht zitten kansen in partijen lift is noodzakelijk bij Parkeren en kiss&ride | wisselende combinaties. meerdere verdiepingen zijn belangrijk. Liever niet bij ziekenhuizen/ Gereserveerde specialisten in de buurt. Want parkeerplek voor de vermijden verwijzing naar dure arts (visite/spoed), zorg. Liever in nabijheid van mindervalide- buurthuizen Versterken nulde parkeerplaats en en lelijnszorg. Dit geldt voor goede opstelplaats 1 t/m 4 Alles op gebied van voor de ambulance. zorg en welzijn, inhoudelijk in Rolstoeltoegankelijk- | het bijzonder fysiotherapie, heid is vereiste Age wijkverpleegkundige en Friendly openbare maatschappelijk werk, apotheek. ruimte is gewenst Sociaal loket, Ouder- en Kindteam. Consultatie / spreekuur specialist (timesharing). Eerstelijns Verblijf. En respijtzorg. In plint Enigszins van belang Niet van belang Goede ov- Sommige huisartsen willen een bereikbaarheid, stand alone praktijk. Combinatie zorg voor korte met andere eerstelijnspraktijken is loopafstanden. goed mogelijk. Parkeren en kiss&ride zijn belangrijk. Fiets- parkeergelegenheid is belangrijk. Rolstoel- toegankelijkheid is vereist Gereserveerde parkeerplek voor de arts (visite/spoed), mindervalide- parkeerplaats en goede opstelplaats voor de ambulance. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 45 Aantal Voorzieningen Typering / BVO pereenheid Cliënten/ Beoogde Beheer en Spreiding Ligging Haven- (met een * is doelgroep gebruikers per eigendoms- exploitatie Stad EEN ee CNI LE eenheid situatie voorziening) 24 Apotheek Uitgifte van 150 m2 Markt Markt Centraal in de medicijnen, al wijk dan niet ook bereiding. OKT* Ontmoetingsplek | 650 m2 25 ouder- Centraal in voor de ouder- en kindadviseurs 3 a de wijk, kan kindadviseurs 4 jeugdartsen 3 a bij winkels en een laag- 4 jeugdpsych 2a of publieks- drempelige 3 assistenten voorzieningen inloop- voorziening voor ouders en jeugdigen, zeker in de leeftijd van 0-4 jaar Sociale Herkenbare 230 m2 Gemeente Buurtteam Meerdere per Centraal in de Buurtteams inloopplek in de aanbieder stadsdeel en buurt wijk voor mensen soms per wijk, met vragen op verzorgings- het gebied van gebied van 1 km. zorg, opvoeding, activering en ondersteuning. Voor passende hulp en onder- steuning bij hun situatie (icm de bestaans- zekerheden inkomen, wonen, schulden en veiligheid). Huis van de Wijkt | Centrum voor 300 à 400 m2 GV (voorkeur) Welzijns- 1 per gebied Centraal in de (basisvoorziening) | ontmoeting, / corporatie / aanbieder wijk, idealiter aan cursussen, markt een winkelstraat activering, samen koken/ eten, informatie en advies, spreekuurruimtes wijkteams, sociaal loket, met goede keuken 22 Buurtkamer Ontmoetings- 3 GV (voorkeur) Welzijns- 3 per gebied Centraal in (basisvoorziening) | ruimte. Bijv. {corporatie / aanbieder de buurt, aan huiskamer met markt een pleintje of grootkeuken, plantsoen. vergaderlocatie voor actieve bewoners, ontmoeting en activering. Faciliteren van samenzijn, activeren, versterken, talent ontwikkelen, ondersteunen, hulp verlenen Jongerencentrum | Ontmoetings 300 m2 jongeren tussen Welzijns- Centraal in de (basisvoorziening) | ruimte voor de 12 en 23 jaar aanbieder wijk, Losstaand jongeren gebouw of combinatie met VO school. Aan een groot (sport) plein. 46 Programmaplan Locatie in bouwblok Zichtbaarheid Ontmoeting / Bereikbaarheid & Combinatie- Overig / opmerkingen buurtfunctie Toegankelijkheid mogelijkheden/risico's In plint Zichtbaarheid is van Niet van belang Zorg voor korte Met 1 t/m/ 7 belang loopafstanden. Fietsparkeer- gelegenheid is belangrijk Rolstoeltoegankelijk- heid is vereiste In de plint met Zeer belangrijk Minder belangrijk Zeer goede ov backoffice mogelijk op bereikbaarheid, de eerste etage (let voldoende ruimte op werkplekken) voor parkeren fietsen en auto's, toegankelijk voor mensen met beperking, Situationeel bekijken, | Goed herkenbaarvan | Situationeel bekijken, | Goede ov- Nabij of in: Medewerkers niet alleen aanwezig afhankelijk van de buiten. Situationeel afhankelijk van de bereikbaarheid, - Huizen van de wijk / zijn op een eigen buurtteamlocatie mogelijkheden bekijken, afhankelijk mogelijkheden van het | zorg voor korte ontmoetingsplekken maar juist ook in de buurt op van het pand en van de mogelijkheden | pand, de combinatie loopafstanden. - Gezondheidscentra satellietlocaties. Hier is in de de combinatie van van het pand en van gebruikers en Fietsparkeer- - Stadsloket (Stadsdeelkantoor) huisvestingsberekeningen middels gebruikers. de combinatie van overige voorzieningen | gelegenheid is - Dienstencentra een flex norm ook rekening mee gebruikers. in de buurt. belangrijk. Goed - Verzorg / verpleeghuizen gehouden (80% aanwezig op zichtbaar, vindbaar, - OKT werkplek, 20% elders) uitnodigend en (fysiek) | - Corporatiefwoning) toegankelijk. In plint meteen etage | Zichtbaarheid is Heel belangrijk Goede ov- Combi met meedoenlocatie Aanpasbaarheid/flexibiliteit in belangrijk. Geef bereikbaarheid, er (dagbesteding), architectuur is van belang gezien het gebouw moet minimaal 1 gezondheidscentrum, met het gebruik van veel verschillende architectonische invalideparkeerplaats | werklocatie voor wijkteams, partijen, Senioren vriendelijk ‘smoel’ zijn, Fietsparkeer- horeca. Algemeen: Koppel programma van eisen, zoals gelegenheid is voorzieningen voor de doelgroep | een scootmobieloplaadpunt en belangrijk, Rolstoel- jongeren niet met volwassenen drempelloos, uitstraling welkom en toegankelijkheid is of alleen met een duidelijk eigen | veilig (open entree), veel daglicht vereiste, Age Friendly | ingang. openbare ruimte is gewenst In plint goed zichtbaar van Zeer belangrijk Alle locaties moeten Niet combineren, moet eigen zijn | Buitenactiviteiten moeten kunnen buitenaf toegankelijk zijn voor | van en voor bewoners. Van belang | —> terras, uitstraling welkom en mensen met een is de openheid van de entree veilig beperking. Zij moeten minimaal voldoen aan de criteria van het Handboek voor Toegankelijkheid en bij voorkeur ook voldoen aan de criteria van het Internationaal Toegankelijkheids Symbool. Age Friendly openbare ruimte Fietsparkeer- gelegenheid is belangrijk Losstaand gebouw Heel belangrijk, Belangrijk Gemiddelde ov- Mogelijke koppeling met VO, mits | Uitstraling: Transparant gebouw, er moet een eigen bereikbaarheid eigen ingang en identiteit. Niet toegankelijke uitstraling, flexibiliteit identiteit zijn. koppelen met voorzieningen voor | /multifunctionaliteit wenselijk om voldoende ruimte 12- of volwassenen / ouderen veranderd gebruik mogelijk te voor fietsparkeren en maken scooters Koppeling met studentenhuisvesting kan verder | Sportzaal moet min. 5 meter hoog toegankelijk voor onderzocht worden. zijn, en toegankelijk voor derden via mensen met een eigen ingang. beperking. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 47 Aantal Voorzieningen Typering / BVO pereenheid Cliënten/ Beoogde Beheer en Spreiding Ligging Haven- (met een * is doelgroep gebruikers per eigendoms- exploitatie Stad EEN ee CNI LE eenheid situatie voorziening) Speeltuingebouw | Een gebouwaan | 120 m2 Centraal in de (basisvoorziening) | een plein wijk aan een van waaruit groot sport / activiteiten speelplein georganiseerd worden, sport en spelmateriaal geleend / ver- huurd, door ouders een kop koffie gedronken en een ont- moetingsplek voor de wijk is 7 Opvanglocaties * | Woonunits met 700- 1500 m2en | 24-75 Zorgaanbieder / | Zorgaanbieder, Per situatie Maatschappelijke | kantoren en buiten terrein gemeente? inkoop gemeente beoordelen Opvang: - 24 gemeen- uurs opvang - schappelijke Gezinsopvang ruimte voor - Winterkoude- mensen met opvang en zonder - Passanten- zorgindicatie pension die tijdelijk - opvang zwerf- _ | of langdurig jongeren en huisvesting nodig beschermd hebben wonen Dag- Dagbestedings- | open ont- 70 à 1000 m2 Verschillend: Corporatie Zorgaanbieder, De spreiding Afhankelijk beste- locaties*: moetingsruimte, <1Oen50deel- | / Markt / inkoop gemeente | van meedoenen | van type ding/ Inlooplocaties Atelier- en, nemers Zorgaanbieder inloop fijnmaziger | dagbesteding meewerk: | Meewerklocatie | activiteiten- en wijkgerichter is 1 Meedoenlocatie | ruimte, maatsch dan meewerken. betrokken Meewerken is ondernemen, echt bovenwijks rustige huiskamer voor mensen met (lichte) verstandelijke beperking en/ of psychiatrische problematiek of dementie 2 Palliatieve zorg* | Hospice voor 350 m2 Zorgaanbieder / | Zorgaanbieder 1 per 100.000 Hoeft niet terminale markt inwoners centraal patiënten 10 Verpleeghuis Individuele zorg- | “8000 m2 “100 personen Zorgaanbieder / | Zorgaanbieder In en om de woningen voor gemiddeld gemiddeld markt locatie moet vaak kwetsbarre (variatie 4000- (variatie 50-250 voldoende ouderen die in- 20000)" pers)" reuring zijn, tensieve zorg locaties moeten nodig hebben in onderdeel zijn de laatste fase van de wijk. van hun leven. Units met kamer- gebonden sanitair, kantoorruimte, gemeen- schappelijke ruimte, algemeen restaurant 1 (a 2) Grootstedelijke 14.530 m2 culturele voorziening* 48 Programmaplan Locatie in bouwblok Zichtbaarheid Ontmoeting / Bereikbaarheid & Combinatie- Overig / opmerkingen buurtfunctie Toegankelijkheid mogelijkheden/risico's Losstaand gebouw Belangrijk Belangrijk Goede bereikbaarheid | Te combineren met OV kinderdagverblijven / voor- Toegankelijk voor vroegschoolse educatie, mensen met een moestuinen, rainproof, beperking en sportplekken kinderwagens Niet van belang Niet van belang Goede / gemiddelde | Afhankelijk van het type Afhankelijk van het OV-bereikbaarheid. opvanglocatie BW niet dicht bij type opvanglocatie Autobereikbaarheid / | andere opvanglocatie. Voor de Themastudie Zorg zie: parkeren minder van https://intranet.amsterdam.nl/ojzd/ belang. maatschappelijke-voorzieningen/ soorten/ In plint goed zichtbaar van Afhankelijk van Goede OV- Combinatie met welzijn, Rustige, overzichtelijke openbare buitenaf doelgroep bereikbaarheid, afhankelijk van de inhoudelijke ruimte, Kiss&ride- invulling. gelegenheid is van belang, Rolstoel- toegankelijkheid is vereiste, Age Friendly openbare ruimte is gewenst Boven de plint Niet belangrijk Niet van belang OV-bereikbaarheid en | Overige intramurale Gelijkvloers, bij voorkeur in rustige. parkeergelegenheid voorzieningen groene, liefst parkachtige omgeving zijn van belang. Apart woonblok Locaties moeteneen | Situationeel bekijken, | Gemiddelde OV- Combi met tijdelijke bedden v Toegang tot buitenruimte gastvrije, huiselijke afhankelijk van de bereikbaarheid. Voor Revalidatie, Herstel na bij voorkeur gekoppeld aan 20 tot 40 woningen uitstraling hebben. mogelijkheden van het Ziekenhuisopname. gemeenschappelijke woonkamer per verdieping pand, de combinatie Respijtzorg van gebruikers en Parkeerplaatsen nodig Bij 100 won, 5 overige voorzieningen | voor medewerkers van | Buurtkamer woonlagen in de buurt. de nachtdienst. Dagbesteding, Parkeerbehoefte familiebezoek Werklocatie buurtteam Huisartsenpraktijk Goed zichtbaar, OV bereikbaarheid signature project heel belangrijk, bij knooppunt. Afhankelijk vd functie ook parkeren. Maatschappelijke voorzieningen Haven-Stad 49 Culturele Gericht op cultu- | Totaalmetrage Gemeente of Netwerk Afhankelijk van wijkvoorziening rele activiteiten 17.373 m2, niet markt van grotere type voorziening. voor participatie, | nader geduid voorzieningen Grootschaligere educatie en centraal voorz kunnen talentont- en kleinere solitair of bij wikkeling en/ voorzieningen in | commerciele of gericht op de wijk. voorz de productie en presentatie van kunst en cultuur. Blote || Vrije ruimte / tijdelijke initiatieven 334.700 Sport: Ruimte voor Substantieel Openbaar, enkele | Sport en Bos, m2 veldoppervlakte | sport waar ook metrage per voorziening enkele locatie buitensport* georganiseerde | locatie privaat private exploitant buitensport op gezette tijden programma aanbiedt Sport in de Sport, sportieve | 69.490 m2 Buurtbewoners openbare ruimte | recreatie en bewegen 1.057.840 | Groen: groen Groen id Bewoners, m2 en in de openbare openbare ruimte: | bezoekers 425.440 ruimte en 1.057.840 m2 m2 ecosysteemgroen en ecosysteem- groen: 425.440 m2 — De IN nne Ni es ve il i Ì IN In ie tt el | ET | | Û H Ik zp [ ver EREN \ NU TSE B 2, A7 A EE Belk SE ee ij ERK /A se Pe IE E NE Ne n= T Es IE B L Ne ee fe, IBp BE rn ar Eea nn Ne ai AIS, BIES: ne: fl 5 pr s Is n akk Ne Te An n el en aen u At) mm EL ii | EN IE En IJ Snes ii Dd BE / l fn | if if Un je ij E Ce Ï ú eh nd \ | s | A Vv | ‚mm / | Ii gei En Er i KRI E 4 5 = | En / n Kk il l 7 Td Bs Par Erne B Rd ene IN 1 di DE we EE Sie ss 7 IN IN / | / == NE agen (SISA IE AVENE | Hi IRENE (ANNEE SSS Í Bi Bn WTS Er MEE DNB Seen | IH SE ISS SEE en | BNI re Hr EE NS 2E Sen Et gn FEEN | an Ii Felis gen | (oen mn nf a as Ii d Ù EE nT Dig lee, ST 5 raak fm “ “ Im . |. | | | 5 ONION MININNN ENEN D OE ANNEN NNM MNN MDN NTA eN HT i Fi NEER Ee u kk 8 er en Hi OTN! UIN Ii U al ME | Hr mn Im EE NA Tel en herr TE Le mm m Em Mip- 4 ml Hinte Praee shin al END NI ( he Bret (4 od : DE mT Td Î En Reet kn Md A al it) P, ij L Á 1 De il PR IN n eh Aln: vp pe FE wt Zn | AE To Ts daf df REE NR Ee Ee el Be he ed Pe ver aats Edelen: bef AP Jats nen Programmaplan 1u In ® | = EDT EAT 0 A Up Mon fe MT ee aM _ en EN Re he read Ee are otd en a Combi met Huis van de Wijk, buurtkamer, broedplaatsen, bibliotheek. Voor de inpassing van georganiseerde sport zie de ‘Verkenning Veldsport 2020’. ET KT UI AE RAN AES: Wer Be N Er Ue. er je MET | mere sen wia ( NS en IS En Mr eh EE | dl Û Ten zj gk ks El | Ed iKa itn - - nt TEEN Gael! [EE NE ten meel. ee "E Bl | d RD BE Û an Es AIN Le ä ET EN =| h BE EE r N / BE Be Eee p js, KLU — | 5 tire u il I Í rn: Ii / na u 5 0 iS ss B í / ij | le | ie NK ef EN ii | Jk ë f tt AT Te a ii Bes EE JEM Dt EE in ||| me, lake Í el E BER En Ee Sn | dE ERN en en 7 . 7 n El El u | | | n 4 Ee, 5 EN | en ed \ in a ' | SN 0 | ki Re La | at ME nb sr 7 Hope ML EEE ELENA AND een HI EEEN BOERE erker ISG BATE CAE ese DE A ete EEE East be iter akg Sen he eee nd EEE: MND le LOBI ED et A WE ain At REAR NEI de DE REE ke NEN Ei é Ean ad eN ed ME ASL hl j ì, 5 de ed es Ee aL NG En hal > ee ce En EE END REE a VAN Bijlage 3: Processtappen ontwikkeling maatschappelijke voorzieningen % Verken het totaalplaatje: Verken de opgave voor de mv: waten Verken combinaties: wat zijn de ambities met betrekking tot hoeveel is er nodig? Gebruik de kan er slim gecombineerd wo VERKENNING het totaal te realiseren programma Amsterdamse referentienorm voor Waar zit meerwaarde in de or (woningbouw, werk, commercieel én maatschappelijke voorzieningen, groen en maatschappelijk) spelen Onderzoek Herijk en concretiseer de Herijk het totaalplaatje: de voorgestelde opgave voor mv: wat zijn de ambities met betrekking 4 combi's: is het nodig om de opgave bij te tot het totaal te realiseren hoe kan de meerwaarde door stellen? Herhaal waar nodig programma (woningbouw, werk, functies te combineren stappen uit fase |. Concretiseerde commercieel én maatschappelijk) geoptimaliseerd worden? Zijn de behoefte. MY combinaties haalbaar? Wat is er Bepaal Bepaal voorlopige integrale voorzieningenstructuur > uitgangspunten voor het ontwerp: … hoe kunnen de voorzieningen optimaal Benoem dilemma's, Resultaat: 5 ingepast warden? onderzoeksvragen en Voorlopige integrale e v actiepunten voor de vaorzieningen- El ® valgende fase. structuur E E u Den SOV 5 5 Resultaat: Benoem dilemma's Stel investeringsopgave vast en Team mv En Z EE EENES derzoek zorg dat krediet wordt aangevraagd: Gemeentelijk 5 onderzoeksvragen en Hi satie beh EZ integrale TUN de PESEPVEEN JELA VOO PEANSALE, DENEEN EN Vastgoed maken per 5 voorzieningen- p programmering (wordt deels bekostigd uit G> voorziening een UITVOERING Zi 8 volgende fase. de grex en deels via reserveringen vanuit > structuur : : ì projectplan. Deze bestaat E het sociaal domein). G> onder andere uit een ET - er rompen tenen NCT OT TR ZN Clt: Ade AET lS OTT A Start juridisch planologische procedure Start Ì aanbestedings- Maak afspraken Start bouw van Oplevering procedure indien over exploitatie maatschappelijke maatschappelijke van toepassing. en beheer voorzieningen. voorzieningen. OO OO OE Verken de omgeving: Verken de m2: Verken rden? hoe verhoud het te realiseren bepaal de globale ruimte claim positionering: erlap? voorzieningen programma zich tot de en verken de benodigde waar kunnen de voorzieningen omgeving? Wat zijn de behoeftes op het footprint (plint en terrein). een plek krijgen? gebied van bovenwijkse voorzieningen? v . ni @® © ) Verken investeringsopgave en dekkingsbronnen: welke investeringen zijn nodig en hoe worden deze kosten gedekt? ke () EE) Herijk het totaalplaatje: Herijk en wat zijn de ambities met stel de definitieve betrekking tot het totaal te opgave vaar mv vast: realiseren programma is het nodig om de opgave bij (woningbouw, werk, te stellen? Herhaal waar nodig Cw) omeen, stappen uit fase |. maatschappelijk). ai) Maak Bepaal het stedenbouwkundig plan of - kader: ontwikkelstrategie vaor integreer de voorzieningenstructuur in het de uitvoering van de stedenbouwkundig plan. bouw van de v verschillende ) © voorzieningen. 8 Legenda: Partijen betrokken bij het nemen van deze stap: Gebruik bij deze stap de volgende principes: Stadsdeel | Gebruikswaarde Grond & Ontwikkeling © Belevingswaarde Ruimte & Duurzaamheid C__Toekomstwaarde ® Team Maatschappelijke Voorzieningen @) Gemeentelijk Vastgoed 53
Onderzoeksrapport
54
train
Bezoekadres >_< Pieter Calandlaan 1 Gemeente Amsterdam Amsterdam x Stadsdeel Nieuw-West Postbus 2003 A d deri issie B 1000 CA Amsterdam > 4 genda vergadering commissie Telefoon 14 020 7 september 2011 Fax 020 619 9426 NV Locatie: Pieter Calandlaan 1 - Restaurant www.nieuwwest.amsterdamnl De tijden zijn bij benadering Commissie B Tijd: 19.30 — 23.00 uur Voorzitter: C. Ramsahai Griffier: M. van Rooij 0 1. Opening / agendavaststelling 5 2. Mededelingen 5 3. Commissiegebonden actualiteiten 15 4. Tarieven sportvelden en —hallen 2011-2012 (Mauer) 45 5. Presentatie over samenhang Veiligheids- en Handhavingsprogramma Veiligheidsprogramma 2011-2014 (Baâdoud) 60 6. Handhavingsprogramma (Verdonk) 60 7. Sluiting O-fase: oriënterende bespreking (debat tussen fracties en DB). M-fase: meningvormende bespreking (debat tussen fracties onderling). B-fase: besluitvormende bespreking (raadsvergadering) C-stukken: alléén bespreking in de commissie; wordt niet in de raad geagendeerd. Toelichting: de meeste stukken worden eerst oriënterend (©) besproken, één week later meningvormend (M) en vervolgens neemt de raad er een besluit over. Een uitzondering vormen de C-stukken. Deze stukken worden alleen in de commissie besproken. Meespreken en inspreken Uw bijdrage als bewoner en organisatie wordt door de deelraad zeer op prijs gesteld. U kunt meepreken en inspreken. Hiervoor kunt u contact opnemen met de griffie: (T) 020-2536742 of (E) [email protected] * = wordt nagezonden; ** = in uw bezit
Agenda
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1868 Ingekomen onder AF Ingekomen op donderdag 7 november 2019 Behandeld op donderdag 7 november 2019 Status Verworpen Onderwerp Motie van de leden Ceder, Simons en Nanninga inzake de Verordening op de Precariobelasting 2020 (verhoging halveren) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Verordening op de Precariobelasting 2020 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1811). Overwegende dat: — De precariobelasting in één keer buitensporig wordt verhoogd; — Deze enorme verhoging niet getuigt van een betrouwbare overheid; — Deze exorbitante stijging mogelijk Amsterdammers treft die het niet breed hebben en dit bovenop andere lasten moeten betalen Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — De verordening aan te passen en de voorgenomen verhoging van de precariobelasting te halveren; — De kosten hiervan te dekken door het temporiseren van het project OBA Next op de Zuidas. De leden van de gemeenteraad D.G.M. Ceder S.H. Simons A. Nanninga 1
Motie
1
discard
G emeente Bezoekadres Plein'40'45 1 Amsterdam 1064 SW Amsterdam Nieuw-West Postbus 2003 1000 CA Amsterdam Telefoon 14020 2x Nieuwwest.amsterdam.nl Vergadering Bestuurscommissie Datum 24 februari 2016 Decos nummer 2016/int/ Onderwerp Advisering aan centrale stad over Koers 2025, ruimte voor de stad Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West Gezien de voordracht van het dagelijks bestuur van g februari 2015 Besluit 1. De stedelijk wethouder ruimtelijke ordening, dhr. E. van der Burg, met bijgevoegde brief te adviseren over Koers 2025, ruimte voor de stad 2016-2015. de heer H. Wink de heer A. Baâdoud stadsdeelsecretaris voorzitter
Besluit
1
train
NOORD @ HOEANDSE ENERGIE REGIO Z Amsterdam dò | di ikk de NA ee Nae AE le ee eN Er en tid NN OO Re rk LE en Ee dn De | zn ee TE Ui ne le Tite 4 rt mi EE, Kn Ed e es KE Ne Ren LNE ee ek NEE amen nut en ei Nl a, ae Op pe les ens or en sen, Aer er. Sa Le ener tr Tr Km PE nm in F me 7 / ' ij ; dl - lj : En a [ | e= beb heid Pa. Res fe Í ETEN li, | 1 A | Ri NW [a - ie 4 fl Ei an fd: [re ad: RD / Lj nn / Lage / IR Á d NAE a he! lo INR 4 NE AL Pr ie o-r Br A NRE EV tt Ie Ae EEL, rm î k ed ige nn En ij zh Î FI kk E Er aal B DS 1m En La lm ì Dd Ee Ï | â/ - tn ij Bie EE ese me KN :. = =| Em Fi UO F d NS nd ee dE Ee hek Ld Eh A Eer ike EE Hec U: REE mn TEE ol A A 2400 bleken 1 Leenen | A ed \ E At Bj EN | Tin diie dad dll Bkk HES ' TR 4 hert ma eV No TN BEI |l gein EEL iadetef | mls N E rn n__n dk ik Ei; EE 5 Ei E Eel , f WE À mea A, | i f MON EEEN INNEN # It r Het bod van deelregio Inhoud S ttI Samenvatting 5 Dit document beschrijft de ambitie en zoekgebieden van os: Amsterdam op het gebied van grootschalige opwekkin 1. Inleiding 9 SrENE Re Ss B van wind- en zonne-energie voor 2050. Daarnaast wordt 11 Op weg naar een regionale energiestrategie (RES) 9 een eerste schets gegeven van de vraag naar warmte en 12 RES Amsterdam 10 (potentiële) warmtebronnen. Dit is de inzet van Amsterdam 1.3 Zoekgebieden: focus op kansen, . . met ooo voor wetsbanrhoden voor het regionale bod dat Noord-Holland Zuid (NHZ) de en beperkingen 11 komende periode in haar Regionale Energiestrategie (RES) >. Ui Ki h gaat opstellen. Deze ‘deelRES is dus een tussenproduct dat 15 " itwerking per thema onderdeel wordt van de Concept RES voor heel Noord- @ 21 Wind 15 . 2 Zon 20 Holland Zuid. 2.5 Warmte 24 24 Infrastructuur 31 25 Leefomgeving en ruimte 34 3. Proces: analyse, Opgave De Amsterdamse inzet: scenario's en ateliers 36 Amsterdam heeft een grote elek- het bod 31 Stap 1: De opgave 37 triciteits- en warmtevraag. Met een Amsterdam heeft de ambitie om de 52 Stap 2. Scenario's 39 huidige elektriciteitsvraag van 3,8 TWh stad klimaatneutraal te maken en 33 Stap 3. Lokale verrijking 46 (woningen en utiliteiten zoals be- geeft in de Routekaart Amsterdam 34 Stap 7 Naareen bod 48 drijfsgebouwen, kantoren en winkels, Klimaatneutraal aan hoe dat gaat maar ook scholen en ziekenhuizen) gebeuren. Grootschalige opwek van is Amsterdam verantwoordelijk voor duurzame energie speelt daarin een 4, Vervolgstappen 49 ongeveer de helft van de totale elektri- belangrijke rol. Het bod, oftewel de citeitsvraag in de regio Noord-Holland inzet van Amsterdam voor de Concept Zuid. De warmtevraag van Amsterdam RES van energieregio NHZ, laat zien Bijlage 1. Bronnen 52 komt neer op 6,9 TWh. Voor zowel de wat de mogelijkheden zijn voor Bijlage 2 Begrippenlijst 53 elektriciteits- als de warmtevraag heeft grootschalige opwek van duurzame Amsterdam niet genoeg opwekpoten- energie in 2050. tie om te voorzien in de eigen vraag. @ @ Wat betreft windenergie is de ambitie H et Amsterda MMSE bod om op Amsterdams grondgebied En 50 MW extra opgesteld vermogen ' 1 (ca 127 GWh) te realiseren bovenop ! Ed \ Amsterdam biedt aan om in 2030 ca 0,7 TWh de 11 MW die voor 2022 in het wed LE ANS (663 GWh) elektriciteit op te wekken door 127 MW havengebied wordt gerealiseerd en de S ew HE ee ED En zi : (283 GWh) wind te realiseren in zeven zoek- bestaande 66 MW. Voor de plaatsing Ì B sad : zoekgebied gebieden en 400 MW (380 GWh) zon te realiseren van grootschalige windturbines kijkt / Ee En op grote daken en dubbelgebruik van stedelijke Amsterdam naar zeven gebieden waar ruimtes. Mocht dit niet lukken in de benoemde technisch/ theoretisch potentie is voor al zoekgebieden of als er vanuit het Rijk een extra de realisatie van windenergie: Es || opgave wordt verwacht van de RES Noord- 1) Havengebied | in E Holland Zuid, heeft Amsterdam voor wind en zon 2) Noorder IJplas & p ‚n ; ‘extra zoekgebieden’ aangegeven op de kaart. 3) ten noorden ring A10 f 4) Zeeburgereiland/IJburg/Sciencepark cn En Ambitie windenergie 5) Gaasperplas/Driemond B ne Re jk ‚} e 50 MW (127 GWh) extra windenergie in 2030, 6) Amstel IIL en omgeving 6 ie ef Ee NE. se B 4 bovenop de nu al gerealiseerde 66 MW en 7) Amsterdam-Zuid nn ie wa ei geplande 11 MW. In totaal dus 127 MW en (283 GWh) wind in 2030. Het gebied Waterland en IJmeer EN Siksiniee * Zeven concept-zoekgebieden en Waterland/ benoemt Amsterdam als extra a IJmeer als aanvullend zoekgebied open zoekgebied. E E E houden. Waterland/IJmeer is een aanvullend : 7 7 zoekgebied dat in beeld komt wanneer andere B 1 2 3 4 SEM AS zoekgebieden niet voldoende zijn voor het halen et van de ambitie van 50 MW of wanneer er vanuit Voor de opwek van zonne-energie het Rijk een extra opgave opgelegd wordt. wordt primair in de stad gezocht naar @ grote daken en dubbel ruimtegebruik Ambitie zonne-energie op bijvoorbeeld P&R-locaties en * 400 MW (580 GWh) in 2050, oftewel een groei langs infrastructuur (zowel op taluds, van circa 550 MW ten opzichte van 2019. geluidsschermen, of bijvoorbeeld d_ Bs Wee > * Inzet op zon op daken, dubbel ruimtegebruik en metro stations). Het streven is om _ ar ki 7 ef F en be tijdelijk gebruik braakliggend terrein. 400 MW zonne-energie te realiseren ee EN AL * Waterland/lJmeer en andere groene gebieden (ca 580 GWh) in 2050. Het gebied Ek Kn î ie an dn rk 2 en wateroppervlaktes als aanvullend zoekgebied Waterland en IJmeer en andere EE gps pe E onder de voorwaarde ‘nee, tenzij’ wanneer groene gebieden en wateroppervlaktes E ven En ak de & lk gen eerstgenoemde zoekgebieden niet voldoende worden voor zon als extra zoekgebied ” le nde E g 8 Ee te 8 zijn om de ambitie te realiseren of wanneer er opgenomen met een ‘nee, tenzij - ni ú n ,. F Pig Dee Per 5 sram vanuit het Rijk een extra opgave opgelegd wordt. principe. En wordt dus alleen in fi ee 5 ee bel En = PEA overweging genomen wanneer de En : ú he 7 ts STD. : GOD Ambitie warmte andere gebieden niet genoeg ruimte gen ee 0 an e ni * Amsterdam aardgasvrij in 2040 en nieuwbouw is bieden. Amsterdam zet daarnaast ik El n, Nin, Land altijd aardgasvrij. volop in op kleine daken (150MW in 4. Bn he ” EE * Regionale Structuur Warmte (RSW) volgt op de 2050) die echter niet mee tellen in de } hd ke nat ET Sn Transitievisie Warmte (TVW), deze is gereed vóór systematiek van de RES. 3 Hen zer nde vaststelling RSW. : GE B bemmel ee barn dadel bre err GMT * Amsterdam zet in op nieuwe duurzame, Ee Dek e mmm Pom han ihr lenge berei betaalbare en toekomstbestendige ee Ë PER oz seeker warmtebronnen (geothermie, restwarmte ef N ï Eire zoehgel eden datacenters, aquathermie). \5 ! mart — nen en Voor een aardgasvrije en duurzame warmtevoorziening Zorgen voor capaciteit op biedt Amsterdam aan om het netwerk en passende nieuwe duurzame bronnen te wettelijke en beleidskaders onderzoeken op potentie, waar Het elektriciteitsnetwerk heeft in relevant pilots op te zetten en algemene zin voldoende capaciteit en op te schalen (geothermie, om de grootschalige opwek 1 restwarmte datacenters, aqua- van zon en wind op te vangen. ' thermie). Er ontstaan wel capaciteits- knelpunten op bepaalde plekken m m en in bepaalde periodes. n e Ì Ì n Participatie Deze uitdagingen zijn oplosbaar Deze ambitie is gebaseerd op met het uitbreiden van het netwerk. een technische analyse van het De knelpunten worden ook door potentieel, een breed proces andere factoren veroorzaakt zoals . met stakeholders en bewoners de toename van het elektrisch Aanleiding voor het opstellen 1.1 Op weg haar een Regionale en uiteindelijk een politieke keuze. (openbaar) vervoer. Daarnaast is van Regionale Energiestrategieëen Energiestrategie (RES) Er zijn diverse ateliers Amsterdam voor het halen van RE ie h ik Kli georganiseerd waar experts, haar ambities afhankelijk van (RESsen) is het landelij limaat- De voor u liggende notitie bevat de eerste uitwerking belanghebbenden en bewoners wettelijke kaders en regelgeving akkoord uit 2019. Bij de uitwerking van de Regionale Energiestrategie (RES) voor een bijdrage konden leveren van het Rijk en de provincie. r : : Amsterdam. Hiermee draagt Amsterdam voor haar jarag p van de ‘deelRES’ Amsterdam is Ieke Sn aan het proces. Samenvattend . . . grondgebied bij aan de afspraak uit het Klimaatakkoord zeggen degenen die de de ambitie uit het coalitieakkoord (28 juni 2019) om RESsen op te stellen. ateliers bijgewoond hebben Vervolgstappen uit 2018 leidend. In dit hoofdstuk dat Amsterdam ambitieus Amsterdam doet het maximale kort d leidi In het Klimaatakkoord is Nederland in 50 energieregio's energiebeleid moet voeren, om op eigen grondgebied gaan We Kort op deze aanteIaINg ingedeeld. Amsterdam is onderdeel van de energie- waarbij de gemeente de bewoners oplossingen te vinden, maar is en context In. Daarnaast benoe- regio Noord-Holland Zuid (NHZ) die verder bestaat e betrekt, de leefbaarheid van de afhankelijk van de energie-import men we de werkwijze en uitgangs- uit de deelregio's IJmond-Zuid-Kennemerland, stad waarborgt en het groen uit andere regio's. Daarom gaat de , , Zaanstreek-Waterland, Amstelland, Gooi en Vecht- in en om de stad beschermt. gemeente Amsterdam het gesprek punten die Amsterdam hanteert in streek en Haarlemmermeer. Het voorliggende stuk blijft Amsterdam streeft bij deze ambitie aan met de andere gemeenten haar zoektocht om de ambities te dus geen zelfstandig product, maar wordt onderdeel naar minimaal 50 procent lokaal in Noord-Holland Zuid en met . van de gehele RES voor Noord-Holland Zuid. realiseren. eigenaarschap. de provincie. In dit proces moet geleerd van elkaar worden en gezorgd worden voor samenhang. Gezien de aanwezige kennis en In de Regionale Energiestrategieën Energieregio capaciteit ziet Amsterdam voor BES overheden met maatschap- Noord-Holland zichzelf hierin een actieve rol. pelijke partners, netbeheerders Zuid Ook kan Amsterdam een zinvolle (voor gas, elektriciteit en warmte), … … het bedrijfsleven en waar mogelijk rol spelen om er bij het Rijk en de ‚ a ‚ bewoners regionaal gedragen keuzes a, provincie op aan te dringen de uit. Dit doen zij voor de opwekking Ì d z Ï Ï be: aanstreek benodigde instrumenten en kaders van duurzame elektriciteit (55 TWh), \ Waterland te leveren. Daarnaast wordt in het de warmtetransitie in de gebouwde IJmond vervolgproces het vraagstuk over omgeving (van fossiele naar EES \ Zuid- imtelijke i ina { het ruimtelijk bronnen) en de daarvoor benodigde Kennemer- ruimte'ijke Mpassing ) opslag- en energie-infrastructuur. land __Haarlem- ontwerp verder uitgewerkt. Deze keuzes worden vertaald naar har En verankert Amsterdam de gebieden, projecten en naar de plannen in haar beleidskaders, implementatie en uitvoering van die Gooi en ° projecten. Amstelland Vechtstreek waarin met name de Omgevings- 1 Meerlanden nn _ (Bron: www.klimaatakkoord.nl) visie een belangrijke rol zal spelen. @ @o In de RES staan de energiedoelstellingen van de regio 250 MW in 2022. Het coalitieakkoord zegt daarnaast Formeel afwegingskader zijn de 1.3 Zoekgebieden: voor grootschalige duurzame opwek van wind- en het potentieel voor windmolens in de stad optimaal omgevingsvisies, Cie MER geeft advies zonne-energie en hoe de regio deze wil behalen. te willen benutten. Op het gebied van warmte heeft focus op kansen, met oog De focus in de RES ligt op de opgaven van de het gemeentebestuur de ambitie om Amsterdam in De juridisch formele besluitvorming voor kwetsbaarheden en ‘sectortafels’ Gebouwde omgeving en Elektriciteit! 2040 aardgasvrij te laten zijn en nieuwbouw altijd over exacte locaties van bijvoor-beeld beperkingen De RES biedt inzicht in de mogelijkheden voor opwek aardgasvrij te realiseren. In 2022 is in 24 wijken windturbines vindt niet plaats in de RES. van elektriciteit, de verdeling van bronnen (warmte), een onomkeerbaar proces ingezet om deze wijken Er wordt geen milieueffectrapport (MER) Amsterdam heeft hoge ambities op gebied van de vraag naar warmte en de gevolgen voor de energie- _ aardgasvrij te maken. opgesteld voor de RES NHZ. Wel zal de energieopwekking; ze wil de stad klimaatneutraal en warmte-infrastructuur. concept RES worden voorgelegd aan de maken. Ondanks de beperkte ruimte draagt Commissie voor de MER voor advies. Amsterdam zoveel mogelijk bij van wat in de stad De concept RES moet in juni 2020 aan het rijk worden Relatie met Routekaart Amsterdam De uitkomsten uit de RES 1.0 worden via mogelijk is op het gebied van energieopwekking. aangeboden. De komende maanden zet Amsterdam Klimaatneutraal en Transitievisie Warmte een formeel afwegingsproces van de de samenwerking door met de provincie Noord- Naast de RES wordt er in Amsterdam in diverse andere nieuwe Omgevingsvisie verankerd in het Holland, de regiogemeenten en de andere partners majeure trajecten aan de energietransitie gewerkt. ruimtelijke beleid. Zoekgebieden wind en zon om deze deadline voor de RES Noord-Holland Zuid Het RES-proces heeft in de eerste plaats een nauwe Voor wind zijn er zeven zoekgebieden (kaart) plus te halen. In de RES NHZ worden de situatie en opgave relatie met het proces van de Routekaart Amsterdam Waterland/IJmeer als extra zoekgebied wanneer op regionale schaal scherp en wordt de samenhang Klimaatneutraal 2050 en met de Transitievisie de ambitie niet binnen deze zeven zoekgebieden geschetst tussen de deelregio's - waaronder Warmte. De potentiele bijdrage die de opwek van Omgevingsvisie: integrale afweging RES gerealiseerd kan worden of wanneer er vanuit het Amsterdam. zonne- en windenergie aan de ambitie Amsterdam in de Amsterdamse context Rijk een extra opgave wordt opgelegd. Wat betreft klimaatneutraal 2050 kan leveren, wordt in de RES De RES is een belangrijke bouwsteen voor het zonne-energie richt de gemeente zich op grote daken, beschreven en onderbouwd. De ambitie uit de integreren van ambities op het gebied van klimaat daar zit ook de grootste potentie. Daarnaast wordt RES is bestanddeel van de Routekaart Amsterdam en energie in de Omgevingsvisie waaraan momen- gezocht naar locaties waar dubbel ruimtegebruik Klimaatneutraal die later in het voorjaar gepubliceerd teel wordt gewerkt. Het beeld dat de RES geeft van toegepast kan worden, bijvoorbeeld op P&R- 1.2 RES Amsterdam wordt. De RES gaat daarnaast als onderlegger van de het ruimtebeslag dat nodig is om de energieambitie locaties en langs infrastructuur (zowel op taluds, Transitievisie Warmte in op de huidige en verwachte te halen, wordt in de Omgevingsvisie geborgd en geluidsschermen, of bijvoorbeeld metrostations). Basis: coalitieakkoord Een nieuwe lente vraag naar, en aanbod van warmte, de zogeheten geïntegreerd met andere ruimtelijke belangen onder In hoofdstuk 2 beschrijven we in meer detail waar en een nieuw geluid Regionale Structuur Warmte (RSW). het motto ‘Richting geven en ruimte bieden’. de zoekgebieden liggen en welke mogelijkheden @ Amsterdam heeft de ambitie om de stad klimaat- we daar zien. neutraal te maken. Het in mei 2018 gesloten coalitie- Tegelijk met de groeiende ruimtevraag voor akkoord Een nieuwe lente en een nieuw geluid legt duurzame energie en de daarvoor benodigde deze ambitie vast en zet daar nog een tandje bij met infrastructuur groeit en bloeit de stad. De groei de doelstelling van 55 procent CO2-reductie in 2050 gaat veel sneller dan verwacht in aantallen Een concept-zoekgebied is een gebied waar en 95 procent CO2-reductie in 2050. De potentiële inwoners, banen en toeristen. Hoge ambities in de basis potentie is voor wind- en zonne- bijdrage die de opwek van zonne- en windenergie aan voor woningbouw en benodigde ruimte voor energie maar waar de gemeente Amsterdam deze ambitie kan leveren, wordt in de RES beschreven energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire nog nader onderzoek gaat doen wat de en onderbouwd. Wat betreft zonne-energie stelt bedrijvigheid, groen en bereikbaarheid zorgen specifieke mogelijkheden in dat gebied het coalitieakkoord als doel om de hoeveelheid voor conflicterende ruimteclaims. De groei biedt zijn. Wanneer een gebied is aangewezen als zonnepanelen in de stad door te laten groeien tot daarmee kansen, maar leidt ook tot spanningen concept-zoekgebied betekent dit niet dat het en negatieve gevolgen voor stad en regio. gehele gebied wordt benut voor de opwek van wind- en zonne-energie. Daarbij ontstaan nieuwe inzichten rond democrati- sering, economie, gezondheid en circulair denken en doen. De integratie van de energieopgave vraagt daarmee niet alleen om een technische benadering maar ook om een duidelijke visie op de ruimtelijke inpassing en een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten. 1 Andere sectortafels zijn Klimaatberaad, Industrie, Mobiliteit en Landbouw en landgebruik. Zie ook https://vng.nl/sites/default/files/ tafels-klimaatakkoord-met-organisaties-aanp-26-aprilpdf. fe See penn a) : Tag me {5 Ne eN, „ Am Ten 7 @) 1 Waar ie a grin wt Ean © ie weeen k TT d EE - n a ' an. ON _ (Yr el = L es DE: Li AT, nen Î Hd tt Met a © 1 kn ee hp Én in & NS de, ln de ee ee / Dean pn CG wi pan EE. err 7 © il EE: ä An el ar + En ien Dt +k + mgee tE n — ar gek @) / - ne Oz 5 U Sm Ke Et RO A, | e . La Ee — A Ut On Ue Ëj + Bd £ re bed ; (e) à = DE it Lr en . Fa Rer te , : En 7 EE: Gora B, Li Gh. = - Gr Er 2: Je zer en NE btk 1 — (24 (o) Ae n ze. (oml Er a hae, f NE: s Ne Ebo he : SE ' : : So Zan Ät = Th 5 7 Do’ d IP, oa eg ed FNS 7 Ns, bk Oe 1 ht 5 | nt CLONE Sn, Sk ER Nt tt \ - Pa u. El, @: as EN 7 3 ze Be TN r Z pe; ze « = « Ep fd : « : : - . . . … @-: Rr el. net mn’ Aras. EO :] ,e keet. SET jnteg Ss EN: NE Ek e 7 ki mr we ER ee Ae NA nt 125 zn 5 NE Hd + À Er @ mena En. ki. Em mn Zi Ai A Se ì . , Br, EE dd kk ek 1 we “ld B FEN en „ = en WEA NK bk kf zn TE ann dln: EK Kr 5 nn A Ne in" Ns ad En 1 De Ef Ei: en TETRA DE EE As M zteknf a = pe hk „Ee . el n el . el : . : . . He 2 kn UIT BENJI nm id mn, . . Eh ee el" A ee, ae „yi TNS ä ä + # a HK zLLELS: a af Oe Gas EME dan | =| % Wi - an “an 7 2 “ \ Ê Ks + 4 * + 7 s if + + + je * * * * . : : : * - 1 El ep Seuren Fn . Ten Ken E 3 eer a ne r A | NE „ . . . . . . : . : . : . EE . , Sieslenkks 0 - E en En. Na - p WS A A+ J . 7 el rn . 7 4 Te er E ee eee eee | Ts le rr Tt Rh Oe een Ne lere ere LOE ee 2 ed AN ENA rs! Hede A ED Ön eee Ie + + Eerten ee ln Men - Ei "de tek a 7 e Set De * rn + d AAN _ ry | _ ___ IRI lk £ Ren Ens FA hee Pa mls … Zi Ten i Ë e € . . G el G 5 , 4 # 7 Nt URS MA sr sn EAM eer \ Ê ' „Er nn HS; ES Sjer OU bir af San Zare T. GE OO A y Ip IJ ï EN: it Ee At si Salm Vb _ 7 rn 1 En ” PO emee te Er n\n Npe Het dE ei, " + - Ut. „a 5 Ze rs En Ei mt Ô … Tal _ al « * « * « « * * - gE e+ n zie ET en ved ia. se GEE ren ls 6 E. EEN . WE te .à rd Sk Tete sn yr EE Fret Zij) Ve en Ä 2 Pi + ank „8 en ne ett et gd SUR wa et El 3 : 5 Oe a ze 4 7 F4 Ak je Faa et EE | FEESTEN EEP pn P&R ' ai B ze _ ‚ ° sk En . . EE | ï ne 5 tn eet Ù, Tie Dd # tee ze r … . . . . . . . . PE, ! bn el u sa Ee Zat Tg al £. Seek ge PN 7 Bal LT kh er. H a Te TAN enn VERE RAE EN & eee eee ee dE ï ed + à he EE ES = rf md RE te B OA DR zi ke, Z Dt t ze Bee Er sn Eland Lam Í Ee en Br Det LE di _ Dn LSL : £ | = re EE : „a rn Te sera Rs 5 res akan at tl e | WE TE d | Ee 8 , Ea Et es „. - Ten azen ER nin mr af SEEN Ne eg en EES We: « "/, . ER ek en RET LE ie Da Tw ES L A 2 . ä - Tm an x . Il. E: n rj B. ek = en tak rr nad “dM zi - „" À = - - - en Ve “ gert : \s . on beek 1E: Tk re Eee Eep dn da 0 De en 4 B z Dd ern zn joar: Ege ij ze meren Ales EN BE Es, Z it . 5 : go he. Je rn an bod! WR et Te u &s 2E et if En . : Hi! En | ne ee ù - ar a weth KE, he : . „ot a def Wijte. BEI ae EO ue Tt ze et Er tE. nd ’ ezen mi Ben Ge ze ge Are &. nn id d | Bnei Ih : re Sier Ie wt Bs a A, i Oi Ove ek 8 PN zE We f & À Legenda ad Ed L\ al £ EEn hare SU Es = el 4 = “ d s . . . r Se Em t Á Ee . Pr “iig” en zn EN EA É Opwek energie uit wind 5 Es nd m re He Hue De ril re 5 : … ne ij TN ee Ji Ui in Nen 7 an, . .… . =, df GLM T EK ' ‚% AE IN vaker, li ©) Bestaande windturbines mA oe a ER mizams BJ ve 7 A De ne. Arae, NBA geren ILL : gn wa ‚ 7 . eee = rr ian 0 Ei, we O Opschaten bestaande windturbines en el gert 5 zE 1 : are = Es HAA B . r … Ott "5 5 ST oe ' A EN n LI Zoekgebied nieuwe windturbines (1 tet en mat 7) ot HEU a Ee 5 sk En “et - 3 A Ee Ee saf x 7 H, : DE En ENEN ier ic _ -- — b. Et _ ke PN d Cls EN ri Opwek energie uit zon En et Ger k ". : oek A en + Ed er G H - ! Foekgebiaden zon op daken e Ee Lee” …& or „7 , 4 4 Ee - Ee E „4 [es ee A Ë + + + % Ps FEN Te Oe EE Grote daken (> 285m5 pe et ee ” ‚ ea ir 4 te J + Ml É Ld Eb: nd Det Me, Eed Ta + Zoekgebieden andere ruimten RKOEES ES Li Kk ee RR a n Ee " A Tijdelijke zonnevaldan \ # er, in EN ” 5 gd 8 st Etn ak A BHE Zon langs infrastructuur - korte termijn (=2022) ZN Ee O\ APS ze Re MEL - 8 8 oe Ed ERE om: huiken - Hilteeded Zon langs infrastructuur — lange termijn (=2020) Zoekgebieden zon en wind 2030 ve Ge Ke oer Wia) DN 3 == ad ; . n ot EE : Zon op parkeerterreinen A 5 an / emo p pal . Eet Reserve zoekgebieden DOON ELLE Zon op vald - ‘nea, tenzij’ … i 6 Ker Zon op water — ‘nee, tenzij’ : 7 De Reserve zoekgebied nieuwe windturbines Concept RES | Het bod van deelregio Proces met stakeholders De zoekgebieden voor wind en zon zijn opgesteld in een transparant proces met een groot aantal stakeholders en voorgelegd aan bewoners voor een draagvlakpeiling (zie hoofdstuk 3 voor een beschrijving van dit proces). Ondanks dit proces blijft het een bestuurlijke keuze en afweging om uiteindelijk te 2 kiezen voor een bepaalde ambitie en voor de locaties ' van grootschalige opwek van wind- en zonne-energie. En | En Keuze Amsterdam: alle mogelijkheden benutten U | twe Yr | Nn Q Het Amsterdamse gemeentebestuur kiest ervoor om Le álle technisch mogelijke locaties te benutten voor het zoeken naar de realisatie van grootschalige opwek van e yr e Mm d duurzame elektriciteit door zon en wind. Er worden geen gebieden bij voorbaat uitgesloten. Dit vertaalt zich in twee typen zoekgebieden: 1) gebieden met een energie-ambitie en 2) ‘extra’ zoekgebieden met als . voorwaarde ‘nee, tenzij’ voor zon als de ambitie niet In dit hoofdstuk werken we eerst 2.1 Wind in in eerstgenoemde type gebieden gerealiseerd kan de thema's wind en zon uit: wat Huid tuati land tect worden. . . . … uiaige situatie, geplanae projecten is de huidige situatie, wat zijn de en ambitie ambities van Amsterdam, waar Is Huidig vermogen: 66 MW + 11 MW extra in 2021 Met oog voor kwetsbaarheden en wensen . ; In de zomer van 2019 stonden er in Amsterdam 3 hi ruimte te vinden? Daarna komt het ZONEN ‚ bewoners zoeken naar optimale bijdrage 38 windturbines met een gezamenlijk vermogen van Deze verdeling in twee type zoekgebieden sluit aan thema warmte aan bod: wat is de 66 MW (128 GWh). Al deze windturbines bevinden @ bij de kwetsbaarheid van de gebieden, de wens van verwachte wa rmtevraagontwikke- zich in het havengebied, waarvan een in het bewoners, om voor grootschalig zon eerst op de U Ik b … 5 havengebied in stadsdeel Noord. De verwachting is daken te zoeken en de verschillende beperkingen. Ig, WEIKE warmte ronnen ZIjn er: dat er in 2021 circa 11 MW (28 GWh) extra opgesteld Echter, Amsterdam geeft met de extra zoekgebieden Om de ontwikkelingen mogelijk te vermogen is bijgeplaatst in het havengebied. Er zijn ook het signaal af om zelf op eigen gebied optimaal maken is passende infrastructuur namelijk 16 kleine windturbines verwijderd langs te willen bijdragen aan de energietransitie en geen . . de nieuwe Hemweg en Noordzeeweg die worden gebieden uit te sluiten. nodig en moet rekening worden vervangen voor 10 grote windturbines. Het totaal gehouden met de ruimtelij ke opgesteld vermogen in Amsterdam in 2021 wordt . . daarmee 77 MW (156 GWh). inpassing en effecten op de leef- omgeving. Deze thema's komen in paragraaf 24 en 2.5 aan de orde. @ @ Ambitie 50 MW extra Maatwerk: mogelijk meer potentie Er is potentie in de paarse, blauwe en gele vlekken. Handelingsperspectief In de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal wordt Er is veel onderzoek/maatwerk nodig om plekken te De vlekken kunnen groter of kleiner worden, of Realisatie van 50 MW hoge ambitie daarnaast ingezet op 50 MW extra energieopwek vinden voor nieuwe windturbines. De potentie- er kunnen nieuwe vlekken ontstaan, als er wordt De bandbreedte voor realisatie van extra windenergie door windturbines. Amsterdam wil met deze ambitie gebieden die uit de RES naar voren komen zijn niet gerekend met andere typen windturbines (bijvoorbeeld ligt tussen de 50 en 105 MW. De ambitie van een substantiële bijdrage leveren aan de nationale de enige plekken waar nieuwe windturbines ge- 2 MW, met andere hoogtes). Daarom zal aanvullend Amsterdam is om in 2030 50 MW (127 GWh) extra doelstelling zoals beschreven in het klimaatakkoord. plaatst kunnen worden. In de eerste plaats omdat de onderzoek worden gedaan. De oranje vlekken zijn de energieopwekking te realiseren met windturbines. 50 MW (127 GWh) extra opgesteld vermogen komt RES-analyse gebaseerd is op risicocontouren uit het voorziene woningbouwlocaties. neer op de realisatie van 17 nieuwe windturbines Handboek risicozonering windturbines. De vuistregels inde 5 MW-categorie, de meest voorkomende (afstanden tot objecten) in dit handboek zijn redelijk Maatwerk en nader onderzoek naar realisatie, turbine in Nederland. Dit komt neer op een totale ruim genomen. Na (verplichte) risicoberekeningen inpassing, bouw en exploitatie l nzet van ambitie van 127 MW (285 GWh). Hiermee kunnen blijkt in de meeste gevallen dat windturbines dichter bij Het vinden van ruimte voor, en het proces tot ca. 150.000 huishoudens van duurzame elektriciteit objecten zoals huizen, bedrijven, hoogspanningsmas- realiseren van windturbines is maatwerk. Binnen de Amste rda m worden voorzien. Conform het Klimaatakkoord streeft ten en wegen kunnen worden geplaatst. zoekgebieden gaat de gemeente Amsterdam (en Amsterdam ernaar de benodigde vergunningen uiterlijk voor het havengebied het Havenbedrijf Amsterdam) e 50 MW (127 GWh) extra windenergie in op 1 januari 2025 of zo veel sneller als mogelijk af te In de tweede plaats is de RES-analyse gebaseerd op analyseren welke ruimtelijke belemmeringen er zijn 2030, bovenop de nu al gerealiseerde geven, zodat daarna de uitvoering kan starten. de meeste voorkomende windturbine in Nederland om verschillende types windturbines te plaatsen. 66 MW en geplande 11 MW. van 5 MW. Er kunnen bijvoorbeeld ook kleinere Per gebied wordt het maximum aantal MW en het e Zeven concept-zoekgebieden en Waterland windmolens (van 2 MW) worden geplaatst waardoor maximum aantal turbines bepaald (in technische zin). [IJmeer als aanvullend zoekgebied open Potentie risicocontouren voor geluid en veiligheid afnemen. houden, wanneer andere zoekgebieden inschatting potentie 105 MW = 55 windmolens Hoe kleiner de molen, hoe dichter deze bij objecten Vervolgens wordt verdiepend onderzoek gedaan niet voldoende zijn voor het halen van de In het proces van de RES is gekeken naar potentie- kan worden geplaatst. naar de ruimtelijke inpassing, bouw en exploitatie. ambitie van 50 MW of wanneer er vanuit gebieden voor windenergie. Dit zijn de gebieden waar Dit gebeurt in samenwerking met ruimtelijke het Rijk een extra opgave opgelegd wordt. - wettelijk en technisch - ruimte is voor windturbines experts, initiatiefnemers (zoals windcoöperatie) en (die buiten onder meer de geluids-en veiligheidseisen Zoekgebieden omwonenden. Amsterdam streeft naar minstens 50 vallen). Woningbouwafspraken zijn vervolgens als Vinden van geschikte locaties grote opgave procent lokaal eigendom van de productie (burgers en/ aanvullende beperking toegevoegd (variërend van In een hoogstedelijke omgeving als Amsterdam of bedrijven). Wanneer benodigde grond in het bezit is plannen tot realisatie, volgens de Plancapaciteit waarin de ruimte schaars is, is het integreren van van de gemeente, wordt deze - conform gemeentelijk De 50 MW is een haalbare ambitie, maar betekent @ 2018). Daaruit volgt een potentie van 105 MW windturbines een enorme opgave. Zoals eerder beleid - in de regel uitgeven door middel van een wel dat er voor ander programma (woningbouw, (288 GWh), wat neerkomt op 35 windmolens op het gezegd is er in technisch opzicht nog ruimte binnen tender. bedrijventerreinen, natuur etc.) concessies moeten grondgebied van Amsterdam. Bij deze potentie is geen de gemeentegrenzen. De kaart met de zeven worden gedaan. Een ambitie voor windenergie gaat rekening gehouden met provinciale beperkingen door concept-zoekgebieden (kaart) voor windturbines Participatie en opstellen omgevingsovereenkomst gepaard met grote onzekerheid, zowel voor als na het natuurbescherming (natuurnetwerk NL en Natura is opgesteld op basis van de potentiegebieden en Ten slotte moet de uiteindelijke initiatiefnemer (die de gunningstraject, vanwege technische en ruimtelijke 2000). gesprekken met Amsterdammers in verschillende windturbine wil plaatsen) een proces opzetten om te inpassing, draagvlak, de businesscase en grondposities. ateliers. Het gebied Waterland en IJmeer benoemt komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving van Gezien de enorme hoeveelheid beperkingen is voor Meeste ruimte ín havengebieden Amsterdam als extra zoekgebied. Wanneer de participatie. Dit kan zijn procesparticipatie, financiële Amsterdam 50 MW dus al een hoge ambitie. De meeste ruimte voor windenergie lijkt in het ambitie niet binnen de zeven zoekgebieden participatie, financiële obligaties, eigendomsparti- havengebied te liggen. De helikopterroute is echter gerealiseerd kan worden, wordt ook nader cipatie, een omgevingsfonds of een combinatie niet bij de beperkingen meegenomen. Windturbines onderzoek gedaan in het extra zoekgebied. hiervan. kunnen niet in de buurt van deze helikopterroute worden geplaatst waardoor de ruimte in het De gemeente Amsterdam controleert dat initiatief- havengebied kleiner is dan de berekende potentie. nemers en omgeving hierover het gesprek aangaan. Afspraken met de omgeving worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Op basis hiervan wordt er een projectplan gemaakt waarin wordt beschreven hoe binnen het project de participatie optimaal wordt ingericht. \ Pm NN í à VEK _ d sl $ 4 \ Ee Nm, hbe en fis ke d N fi ‚ 1 D er EER 0 4 es ! ee, 5 1 | À A Dd IN an Ed e / k k po RES U ie erf kT ; Í S En | í : 1 ne A FN le E Ge ks: A A , rif NN OT MDN NE —®, Zu) td \ dr 0 NR je Rd Ge S 3 zj À E i a | ij B z we 4 he & GEE Ie, he ef a. 4 SEEN Î Weld ú Ee en b JS Kn Nims raf el ° B : 6 Nt NX emi ide Ee | EP AS Kk „Extra = se Bid S Á En en mt wer h Es } 5 \ Te ie Weeen al Af hi! Ie \ / Î Ì \ Ü eer es h 5 SE ed Í ) Fr @ú \ 3 e 2 me _ in À / i he A Pe OW Md Ì Nd f Í „B zen on N \ } Nn k 8 AE Ne % J Rt in 8 Er Á \ ie Ee z \ cl ie a 5 ij E Ge er @ en fj ie Nd NS j - Legenda ie tee Pp Lj] Woningbouw ontwikkellocaties ez pn | ij Le EE Mogelijke geluidsbeperking ontwikkelingen Noenes and ' Pd A Pel A ee pe ‘ At \ Potentie in meer - met provinciale beperking 5 À Potentie op land - met provinciale beperking 5 el iem nn Potentie wind in meer \ 5 LJ Potentie wind op land \ \ r Lj] Zoekgebied wind Zoekgebieden windturbines 2030 Sd h D KS Pd 3 7 DP 0 1 2 5 4 5 KM bell @ @ 2.2 Zon | nzet Va n Voor de landelijke systematiek van de RES wordt A t d gerekend met de grootschalige opwek van Ambitie Amsterdam: ‘geen dak onbenut’ msteraam elektriciteit. Hieronder vallen alleen daken waar Het aantal zonnepanelen in Amsterdam neemt de meer dan 60 panelen op geïnstalleerd kunnen laatste jaren exponentieel toe. Van 2012 tot halverwege e 400 MW (380 GWh) in 2030, ofwel een worden. In Amsterdam is juist de potentie op de 2019 is het aantal zonnepanelen in Amsterdam jaarlijks groei van circa 5350 MW t.o.v. 2019. kleine daken aanzienlijk. In de Routekaart Amsterdam met circa 50 procent gegroeid. Amsterdam streeft e Inzet op zon op daken, dubbel Klimaatneutraal geeft Amsterdam aan hoe dit ernaar om geen dak onbenut te laten. De ambitie ruimtegebruik en tijdelijk gebruik potentieel benut zal worden. in de Routekaart Klimaatneutraal van 250 MW (238 braakliggend terrein. GWh) voor 2022 komt overeen met circa 1 miljoen e Waterland/IJmeer en andere groene De totale potentie van de daken als plek om zonne- zonnepanelen. 3 gebieden en wateroppervlaktes als energie op te wekken is 1.100 MW (groot en klein). 2 aanvullend zoekgebied onder de De ambitie is om de helft daarvan, oftewel 550 MW Het opwekken van grote hoeveelheden duurzame 5 voorwaarde ‘nee, tenzij’ wanneer (520 GWh) in 2050 te realiseren, waarvan 400 MW energie is niet eenvoudig in een compacte en ä eerstgenoemde zoekgebieden niet (580 GWh) op grote daken. dichtbebouwde stad als Amsterdam. Toch ziet de pel voldoende zijn om de ambitie te realiseren gemeente veel mogelijkheden voor de opwek van 3 of wanneer er vanuit het Rijk een extra zonne-energie op de daken van woningen, kantoren, opgave opgelegd wordt. Zoekgebieden bedrijven en andere gebouwen. Dit is dan ook de focus De kaart met concept-zoekgebieden voor zon is van Amsterdam als het gaat om het opwekken van opgesteld naar aanleiding van de potentiegebieden zonne-energie. uit de foto van Amsterdam (verkennende analyse voor de RES) en gesprekken met Amsterdammers in Potentie zonne-energie op grote daken verschillende ateliers. Het gebied Waterland en IJmeer is, maximaal benutten en andere groene gebieden en wateroppervlaktes B Vanwege de enorme potentie op de daken van benoemt Amsterdam als aanvullend zoekgebied en Amsterdam en de beperkte ruimte in de stad legt onder de voorwaarde ‘nee, tenzij. Er wordt pas naar ie Amsterdam de focus op gebruik van daken voor de dit gebied gekeken wanneer de ambitie niet binnen Ò opwek van zonne-energie. Uit de RES-analyse voor de andere zoekgebieden gerealiseerd kan worden of @ Z Amsterdam blijkt dat de opwek van zonne-energie op wanneer er vanuit het Rijk een extra opgave opgelegd 5 grote daken tot 2030 het meest kan bijdragen aan de wordt. groei van opgewekte duurzame elektriciteit. Als 60 8 procent van de capaciteit van de grote daken benut wordt, kan circa 400 MW (580 GWh) worden opgewekt „=e E B m _ Ï in 2030 (bron zonatlas 2018). inzet kleine daken belangrijk in Amsterdam Naast de grote daken leveren ook kleine daken in Amsterdam een significante bijdrage aan de opwek van duurzame energie. De opwek van duurzame energie op kleine daken is in de periode tot 2050 groter dan de voor de RES berekende bijdrage van zon op alternatieve locaties als agrarische grond etc. Hiermee is het belang van opwek op kleine daken in stedelijk gebied duidelijk. Ben. Aen. Ae is ie ï À Var En Ee A n E k En or OK Ae $ 1 Fe, D K 5 oi 5 5 Pe wan de li. Win rm=Ï rf mn ef E Fis, Er Ee aan / ne ik nT ig A EE er } a ade Ne Pe ss nt Á HB, aA rd en OM Tk ed Oe 1 1 eet - hd zi Ps en teef F B Pia ML LE OE Én i : ue ken a Ná 1E ze 5 ham. af te : Eet Ë er en WT le HE af de a En A EE Hi amel A Et en ned Ee Ô „Tt det nes ee Á zi, 4E Es, la 8 P&R A ED 4 # a ' hf 5 er ue Bn Ta en 5 za Pr Ek Murbekk B Me ee eek kod + Ek + En 5 d ï ‚ : ee mg \ zie 8 Ten f Et Wes EL EE tt OFB Ek ï ï 7! Ee sh LA hr Ii af = Ken tee el A 3 Ot te, ; Le Re ' Me ee ee een a en Eh . Ë - - . Î . \ Jam tk ed” EPD A Et ett eee end : Ken m ’ En zl he Head Aat: Riso d Gad En / „ Zet dr EE ke OW u A RE en res : en et „Es, mm 3de Fe Á 8 oe Bae Pet Eten Ee ER en ECE EN md - - ue 8 5 a a nk hel DN Orr BE n . ie . sE . - „l Tn ee sE Ma OF Se, À ee : st 5 a fr - ZE ee Mt EE KE . . . . u 1 ei eh ed zr, ES Er EN O4 ed ee ed er de ate eed pDA rh re ager PE gn Ne er Ne EA GO Ae Oe + B PR Ee En ! À zinvit en " mn in 0: zein: Ene vn B ik za tn Eet d En dà 5 EEE 5 ES Ë . Ë . q a e . ë . \ i Pr mee hr. BEEN WEES B OOS Ss 5 hed z Eee NE RE Ee NE ee en ' ee Din à Dn a Kn Waer en | ke - = Ke ren Ee dk: 5 d EE ze BE one ” _ pe Mr in EE Ee EE NE à En een dE Dei) mtd ge er Kete | 5 CEE SEAN ER nl EEE £ Pr AE tel BE ENE Ae evn Bj rn ree ed L 4 enn! e re en ; Tan: re eije E be ZS - if EE eN en TR ea el : e 5 L ER hale Et oor 5 EE ; nt Pr sen : & E £ Er ee 5 A 5 ie Ee . « ë B #7 k Was 8 8 EE ie z zo Edag EN be bn Nige ek d : . . : ‚ : het : ‚ . 1 : 5 "Ade Al Re Hie lain 7 ien Sn eid a 2e Eb re iN jn a Er Er LR ko : nd ME nt EE rg Ke eK ete er Ee Ì ENE Í l 4 } … : 5 A 8 d (ernet: he 4 ren eee lt 4 B | sE AP er R ë h x " is 5 E R " dl Li i } . i À if 1 Ante Ë 7 EE Ë RL Era eN ae Es EEN FEN en ee 4 ; E ' 3 z e ! ï à 5 Ì ' Es 7 Ak En [ul EE Fe 5 ES annet G gees Tae EAN ee OH OT nn Oa Oe ee feel + + tr he dt rd Te, . ete ee } ed en ben za en Bt B . 5 ne 3 Ge = a Ee « 5 . S Mt: A Te SRR HE en ijn arn een He Sd ES B a Eg „| i En Ee nd WT Eset CTA Tank z en Les pn LE EE En ne ' k 5 4 et Ee A zi. Ke a jr be gr ee 2 hl Sr = es an ee En » Le > ' Wiet SND Ti ERS NE Sn WEE tt Er A gen ENT E Ee a an Ten e RA A À mis E - En kl nn ee en van re Nn en ke ds Ee Ee ik bk : à ee Se nt ES an Vee an te Hi Ô Al mf Arte Ls as re Tak F ns at EE Ser, WE TE jr Arte he ' 5 Re pe eo he; e en aj „mf A es ae Zire & Is El 5, wer, Ne Ni Tl sj Ke er ‘en Zed gn 6 et a he A in Ki SE @: aj Se ee Teef : Se 7 En h il He EE eo en Oe / En ie: / ke Td MBE On rn meta Sj gf A pa k sE re et Ä gn en s \ Hi " 4 NS An Legenda iN Bak st DW a an Bral Ns Ne 4 : en er RT a kle ERO TN ete nge : ke, p : 4 it em B 5 NT har gee 1. Zoekgebieden zon op daken: A et a Oe O5 be mises Bie Vee } gt tee re ENE sc De et Me A AE Bh, nT rn mmm Grote daken (= 285m?) te + - hy rn el k leen, ingen En r ee ij NE 5 pete ET} 5 Er eet 8 ws De dT „ Ke sin OS EEND EN & % B. Omen ï „2. Zoekgebieden andere ruimtes: Pe lt Bn A EO er 2 ei: edet. eel ie: En S x 7 ne ie Se an mn hef kT en MET 5 Zi ke Ek, ISS Tijdelijke zonnevelden MAB een RE OL Ok el At zo A e le Sik 4 Ti HRE Zon langs infrastructuur - korte termijn (<2022) zi 5 mn IJ + ge dn té À Ne RE, abe ndr Vet ANDES Len oo ba \ SAAS gn B en en ee HER Zon langs infrastructuur - lange termijn (=2030) € a . Ee Pak Si en Ee 2e ke 5 n 5. E, nt ki at enke ' be in eek oe ze PED Zon op parkeerplaatsen Leb As oen | RR P Ee sk 5 Natie eet SR ot Blan ol vi ì . \a CR zins / . Zoekgebieden zon 2030 5 Pel Extra zoekgebieden: ‘ te Rr Kd Zon op veld - ‘nee, tenzij’ \ … hj hd | en Zon op water - ‘nee, tenzij’ @ @ Handelingsperspectief Creëren klimaat om de ambitie te realiseren De TVW's zijn een verantwoordelijkheid van de e Amsterdam zet daarnaast in op het Zon op dak Om deze hoge ambitie te realiseren wil Amsterdam gemeenten, niet van de RES-regio's. De RES maakt onderzoeken, ontwikkelen en aansluiten Het motto van Amsterdam ‘geen dak onbenut’ is een klimaat scheppen waarbinnen de kansen voor geen keuze welk type warmte-infrastructuur waar van nieuwe duurzame, betaalbare en leidend. Dit betekent dat Amsterdam inzet op zon op grootschalige (en kleinschalige) opwek van zonne- wordt toegepast, dat doen gemeenten in hun TVW. toekomstbestendige warmtebronnen. grote daken waarmee in 2030 een bijdrage van 400 energie optimaal worden benut. Daarbij wordt De TVW's en de bijbehorende Uitvoeringsplannen Amsterdam is trekker en koploper in MW de ambitie is. onderscheid gemaakt naar verschillende doelgroepen, vormen input voor de RES en daarmee voor een regionaal onderzoek naar geothermie, namelijk woningbouwcorporaties, (gemengde) VvE's, Regionale Structuur Warmte. Andersom levert de RSW onderzoekt benutting van restwarmte uit Dubbel ruimtegebruik particuliere woningeigenaren en huurders, zakelijk inzichten op over de beschikbare bovengemeentelijke datacenters en onderzoekt de potentie en Naast daken zet Amsterdam in op andere vormen vastgoed, waaronder bedrijven en maatschappelijk warmtebronnen die meegenomen kunnen worden in toepassingsmogelijkheden van aquathermie. van dubbel ruimtegebruik. Zo wordt gekeken naar vastgoed (zoals scholen). De aanpak is gericht op het de TVW. Deze wisselwerking is dus een iteratief proces zonneprojecten op P&R-locaties (in combinatie met informeren, stimuleren, faciliteren en ‘ontzorgen’ van (figuur). het opladen van elektrische mobiliteit) en worden de verschillende doelgroepen in hun ambities om Bouwstenen RSW Amsterdam scenario’s uitgewerkt voor tijdelijke zonnevelden op zonnepanelen op daken aan te leggen. Hierbij richt de De RSW Amsterdam bestaat uit 4 bouwstenen: braakliggend terrein (bijvoorbeeld Strandeiland, IJburg). gemeente zich op grote en kleine daken omdat ook Ambitie warmte 1. Inzicht in Warmtevraag Ook werkt Amsterdam samen met Rijkswaterstaat aan kleine daken een significante bijdrage kunnen leveren e In 2040 wil de gemeente aardgasvrij zijn. Op 2. Inzicht in Warmteaanbod het gebruik van geschikte locaties langs snelwegen, aan de opwek van duurzame energie. Om de groei van weg daar naartoe is 2022 in 24 wijken een 3. Inzicht in warmte-infrastructuur en ruimte zoals taluds, geluidsschermen of anders. In eerste zonne-energie mogelijk te maken zijn middelen en onomkeerbare beweging ingezet zodat deze 4. Samenwerking / afweging / proces instantie richt Amsterdam zich op de Westrandweg instrumenten vanuit het Rijk nodig (zie hoofdstuk 4). wijken aardgasvrij worden. Nieuwbouw in (A5). De infrastructuur wordt hier niet aangepast de Amsterdam is altijd aardgasvrij. komende 15 jaar en de panelen zijn goed in te passen e De transitievisiewarmte [TVW] zal gereed Daarnaast zijn er verschillende projecten in Amsterdam in de omgeving. zijn in 2020, vóór vaststelling van de die samenhangen met en input leveren voor de verder Regionale Structuur Warmte. De TVW maakt uitwerking van RSW, zoals de onderzoeken door Zonneweides per buurt inzichtelijk met welke technieken City Deal en Amsterdamse themastudies warmte en Amsterdam heeft geen doelstelling voor de opwek 2.5 Wa rmte en met welke fasering de stad aardgasvrij elektriciteit. Deze projecten zijn in ontwikkeling, wat van energie in landschappelijk gebied of op water en wordt. betekent dat er op dit moment voor de RSW nog geen hanteert daarom een regeling “nee tenzij’. Amsterdam Warmte in de RES definitieve keuzes worden gemaakt of uitspraken gebruikt de “ladder voor het landschap” (Amsterdam, Het deel van de RES dat over warmte gaat, heet de worden gedaan. @ juli 2019) om een afweging te maken tussen de Regionale Structuur Warmte (RSW). Elke energieregio ruimteclaims voor de energietransitie en die van maakt een RSW. De RSW beschrijft hoe de beschikbare andere landschapsfuncties. Zo heeft het de voorkeur warmtebronnen en de potentiële warmtevraag in de Regionale om door het toepassen van dubbel ruimtegebruik regio op een logische, efficiënte en betaalbare wijze Energiestrategie (RES) een initiatief binnen de stadsgrenzen of op een kunnen worden gekoppeld en welke consequenties TER t rr bedrijventerrein te realiseren. dit heeft voor de warmte-infrastructuur. In de RES Regia ' 5 ee ne zal het vooral gaan over de grotere warmtebronnen En Regionale Structuur LEED Een ander onderdeel van de ladder is de vraag of die relevant zijn voor meerdere gemeenten, de en atweging En AED Ea het voorstel tot stand is gekomen via co-creatie of bovengemeentelijke warmtebronnen. Parallel aan het participatie. Voorwaarde voor ontwikkeling van een RES-traject ontwikkelen gemeenten een zogeheten de | zonneweide voor Amsterdam is dat lokale bewoners Transitievisie Warmte (TVW). In de TVW wordt op = kunnen participeren en dat dit in samenwerking met de buurtniveau inzicht gegeven in de best passende | Gemeente Warmtebronner omgeving en initiatiefnemers zoals energiecoöperaties __warmte-infrastructuur (collectief of individueel) en | 4 ijdspad van wijken en _Transitievisie en ei _ | voorkeursoplassing Warmte (TVW) oplossingen gebeurt. Amsterdam streeft naar minimaal 50 procent wordt nagedacht over de volgorde van het aardgasvrij per wijk lokaal eigendom van de productie (burgers en/of maken van buurten. bedrijven). {| on ie. Ik ee Wijkuitvoeringsplan ETE Ten ee besluit wijk aardgasvrij Ol del Es Ee EG infrastructuur S Te) Samenhang RES, TVW en Wijkuitvoeringsplan aardgasvrij Bron: Bureau Overmorgen (2019) Warmtevraag schakelen naar een middentemperatuur-regime. Warmteaanbod (bronnen) Vijf bovengemeentelijke HT warmtebronnen relevant Amsterdam werkt met de City Deal-partners (zoals Nieuwbouwwoningen, woningen gebouwd na Er zijn verschillende (potentiële) warmtebronnen in voor Amsterdam woningcorporaties, Liander, Vattenfall en Waternet) 2000 en woningen die op hoog niveau [label A+] Amsterdam: aquathermie, biomassa, geothermie, Daarnaast zijn er bovengemeentelijke HT warmte- samen aan het onderzoeken en implementeren van zijn gerenoveerd kunnen met lage temperatuur (LT) restwarmte industrie en datacenters (zie Foto energie bronnen relevant voor Amsterdam. Dit zijn de betaalbare, duurzame en transparante alternatieven verwarmd gaan worden. Voor deze woningen zullen en ruimte deelregio Amsterdam). Bovendien geeft STEG-centrales (stoom- en gascentrales) Diemen en voor aardgas in Amsterdam. Vanuit de City Deal is naar verwachting meer lage temperatuurnetten en het Bronnenboek Amsterdam; warmtevraag en Hemweg, de Afvalenergiecentrale, Biomassacentrale de onderstaande figuur uitgewerkt die schematisch lage temperatuur warmte bronnen komen. -aanbod in beeld (2019) de laatste stand van zaken AEB en mogelijk geothermie: de verwachte ontwikkeling van de warmtevraag van Alternatieve bronnen en technieken voor aardgas in de verschillende duurzame warmtebronnen die de * De Diemercentrale bestaat uit twee STEG-warmte- de stad weergeeft. Hierin zijn gebouwde omgeving, moeten qua beschikbaarheid, betaalbaarheid en stad Amsterdam nu en in de nabije toekomst tot haar krachtcentrales. De Diemen 33 (sinds 1995) heeft utiliteiten én de groei van de stad meegenomen. duurzaamheid zo goed mogelijk bij de warmtevraag beschikking heeft. De inventarisatie is daarmee een een elektrisch vermogen van 266 MW en een en de temperatuurregimes van gebouwen aansluiten. belangrijke onderlegger voor de TVW en de RES, thermisch vermogen van 180 MW. De Diemen 54 De ontwikkeling van de warmtevraag in de gebouwde (sinds 2012) heeft een maximaal elektrisch vermogen omgeving is bepalend voor temperatuurniveaus Ondanks de groei van de stad zal de warmtevraag Nu onvoldoende duurzame, betaalbare en toekomst- van 455 MW en een thermisch vermogen van 260 waarop de aardgasvrijtransitie kan plaatsvinden. in de komende decennia licht dalen door isolerende bestendige warmtebronnen beschikbaar MW. Veel gebouwen in de stad hebben tot 2040 nog maatregelen in de gebouwde omgeving. Daardoor kan Op korte termijn zijn voldoende fossiele, hoge * De Stoom-en-Gas-centrale (STEG) Hemweg 9 hogetemperatuur (HT) nodig om verwarmd te ook de temperatuur van warmtebronnen dalen van temperatuur (HT) en middentemperatuur (2013) kan elektriciteit en warmte produceren en worden. Door na-isolatie in de komende decennia hoog naar midden temperatuur. (MT)-bronnen beschikbaar, zoals de Stoom en heeft een vermogen van 455 MW-e en kan vanaf lijkt het haalbaar om rond 2040 volledig over te Gascentrales (STEG) en Afvalenergiecentrale (AEC). 2020 260 MW-th warmte leveren. Voor de toekomst zijn deze bronnen onvoldoende * Afvalenergiecentrale. Het Afval Energiebedrijf toereikend. Hiervoor moeten nieuwe duurzame, Amsterdam (AEB) heeft 6 verbrandingslijnen voor betaalbare en toekomstbestendige warmtebronnen afval. De door de ketels geproduceerde stoom worden ontwikkeld, bijvoorbeeld de inzet van wordt omgezet in stroom en warmte. De maximale geothermiebronnen of groengas. Van beide is nog capaciteit is 155 MW. Voor de warmteuitkoppeling onzeker of er voldoende voor en in Amsterdam is 150 MW aan warmtewisselaars beschikbaar. Deze beschikbaar komt. wordt op korte termijn uitgebreid naar 200 MW. * Biomassacentrale: Het AEB bouwt in het Westelijk Havengebied van Amsterdam een energiecentrale @ die gaat draaien op biomassa. Deze heeft een 25 I vermogen van 30 MW en gaat in de zomer 2020 ‚ open. De Amsterdamse installaties zijn voor 12 jaar Conclusie: . . : . . 20 * In 2020 vraagt het ip & Ed Ö vanuit de Stimuleringsregelingen duurzame energie graatste deel van de stad Efa PS Se Ee pr (SDE) gesubsidieerd. Marmte nog een hoge m er a ns a * Geothermie: Voor de RES kan geothermie potentieel Vraag in temperatuur. t dn Í Ee. R . PJ « In 2040 is voor het er £ A ij) if als bovengemeentelijke warmtebron dienen. . pr eel Ie = ie 8 a . . 10 grootste ee de stad damse > ge ij PF al Geothermie biedt kansen om op een duurzame nog EEN MEN Ki en é tE manier in een deel van de warmtevraag te voorzien. temperatuur benodigd. | oe en Se | 5 7 Al Ün EL En Ps) he Ii en | in Mid Ea 5 ee I [ en 4 2020 2050 2100 Beleg kP 4 2040 è 2080 Ù ritsahed ef Ee Di # Tijd in jaren Ei r Bron: City Deal Amsterdam (oktober 2019) Verwachte ontwikkeling warmtevraag in de stad Bronnenboek Gemeente Amsterdam 2 De Diemercentrale is opgenomen omdat Amsterdam een gedeelte van haar huizen hiermee verwarmt, maar de centrale staat niet binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam. @ @ Amsterdam kan putten uit verschillende bronnen Middentemperatuurbronnen Infrastructuur waar op drie temperatuurniveaus warmte kan worden e Datacenters. De outputtemperatuur van een data- Warmte-infrastructuur en ruimte wordt de best passende warmte-infrastructuur op gewonnen. Onderstaand kader geeft een overzicht center ligt tussen de 25 en 35 graden. Deze warmte Amsterdam heeft een uitgebreid warmtenet en lokaal niveau uitgewerkt. Hier ligt voor Amsterdam hiervan. wordt nu afgegeven aan de buitenlucht. Bijna alle kleinere koudenetten in het zuiden van de een grote opgave. datacenters zijn technisch geschikt om hun warmte stad. Sommige warmtenetten zijn verbonden (Potentiele) Warmtebronnen te leveren aan een warmtenet (bron: Dutch Data met warmtenetten in de deelregio Amstelland Op regionaal niveau volgt de warmte-infrastructuur Hogetemperatuurbronnen Center Association). Diverse datacenters leveren al (Diemercentrales). De meeste restwarmtebronnen de verdeling van de bovengemeentelijke warmte- e Biomassa (# 120). De term ‘biomassa’ refereert aan op kleine schaal warmte, zoals op het Sciencepark in die HT-restwarmte kunnen leveren bevinden zich bronnen. vele verschillende soorten natuurlijke stoffen die voor Oost Watergraafsmeer in het havengebied (Afvalenergiecentrale). Aan de verschillende doelen worden ingezet, zoals: e Aquathermie: Aquathermie, een oorspronkelijk LT randen van Amsterdam bevinden zich een groot Geothermie en ruimte « mest en resten uit de voedingsmiddelen- bron, zal als MT-warmtebron gebruikt kunnen gaan aantal LT restwarmtebronnen, zoals datacentra. Het bovengrondse ruimtebeslag van geothermie is industrie kunnen worden vergist om worden wanneer transitiebronnen als het AEC en het beperkt wanneer de installatie er staat (max.10m x groen gas te maken; verbranden van biomassa uitgefaseerd worden. Voor de toekomstige verzorging van de stad 10m), echter voor de boringen is een veelvoud nodig « plantaardige oliën en (dierlijke) vetten met duurzame warmte moet het warmtenet voor werkruimte van gemiddeld één voetbalveld per kunnen worden verbrand voor warmte Voor het benutten van laagwaardige bronnen als uitgebreid worden en toekomstbestendig qua doublette die circa 3.000 tot wel 10.000 huishoudens en/of elektriciteit; datacenters en aquathermie zijn dan warmtepompen temperatuurregimes gemaakt worden. In de TVW kan voorzien van warmte. « hout kan zowel worden vergast als nodig om de warmte op een bruikbaar verbrand voor energieproductie. temperatuurniveau te brengen. Vaak moet de biomassa eerst vergast of vergist worden tot een biobrandstof voor de verbranding. Lagetemperatuurbronnen Biomassa bestaat uit allerlei organische materialen. e Thermische energie uit oppervlaktewater Biomassa is verantwoordelijk voor ruim 60% van (TEO = 20°). Met een pomp wordt in de zomer warm de duurzame energie geproduceerd in Nederland. oppervlaktewater, de opgenomen warmte wordt Niet alle biomassa is duurzaam geproduceerd, opgeslagen, ‘s winters wordt het warme grondwater duurzame biomassa is schaars. Biomassa wordt weer opgepompt. Er zijn collectieve systemen met gezien als een transitiebron die fossiele brandstoffen een centrale warmtepomp en individuele systemen / = (deels) kan vervangen tot er volledig schone met een warmtepomp in huis. e : se @ alternatieven op grote schaal worden toegepast. e Thermische energie uit afvalwater (TEA= 20’). @ TA í 8 B Ë zó e (Diepe) geothermie. Warmte uit de ondergrond. Uit het Amsterdamse afvalwater is warmte terug de @& el À de ë 8 Per 100 meter wordt de ondergrond 3°C warmer. te winnen. Met de teruggewonnen warmte uit Bam Te etn 5 Ee eh °°° Ee Diepe geothermie is meer dan 2 km diep en levert afvalwater van drie huizen kan één nieuwbouwhuis „ mi dq hogetemperatuurwarmte van >60-80°C. Een bron weer volledig verwarmd worden. Ä Si a em gaat ongeveer 15-30 jaar mee. Geothermie is een De warmteterugwinning wordt nog beter als warm ie RE ee a majeure, schone en toekomstbestendige bron. en koud afvalwater gescheiden blijven. le | he 6e hd d Er is aanvullend onderzoek naar de diepe onder- e Thermische energie uit drinkwater (TED= 20 ') ee À En ks AE nd grond nodig om de beschikbaarheid beter te duiden. In Amsterdam wordt per jaar 60 miljoen m3 BR Geest armen HNE F " L 3 r SS e Ultradiepe geothermie (UDG). Uttradiepe geothermie drinkwater geconsumeerd. De ene helft van het jaar TT Warmienet z el GA Denn at levert uit meer dan 4 kilometer diepte warmte van is hier koude uit te winnen en de andere helft van het B Ln „ $ e Ea ef >120°C. Het kan tevens elektriciteit opwekken door jaar warmte. wh outen Ee ms it: in 8 e met stoom generatoren aan te drijven. Se Zen E pee er Gebaseerd op: Bronnenboek Amsterdam; warmtevraag 0 Werielrschtkoprakaa ä gend Et E e Eeen ee en -aanbod in beeld (2019) 5 Beowsrisntalstia | Ls Earrings ee 5 Ze …_ Hegeïkamer hb Dn e Warmiecwertkrachtstats rt = Koodecsnae Ea Conceuienebied @ e Vervolgstappen: afstemming regio Programma Versnelling Aardwarmte - 2.4 Infrastructuur Verdeling en toewijzing van bovengemeentelijke Geothermie u ä ‚ warmtebronnen Energiebeheer Nederland doet een landelijk Relatie RES en ve il De RES is nadrukkelijk een instrument om samen onderzoek om in kaart te brengen waar de elektriciteitsnetwerk w Js 8 A te werken met de regio. Tegelijk met de deel-RES ondergrond mogelijk geschikt is voor de Om tot een goede inpassing van dd ” wak, ” . Amsterdam en aansluitend daarop gaat Amsterdam winning van geothermie (aardwarmte). In (grootschalige) opwekking van electriciteitscentrales koppeling met het gesprek aan met de andere deelregio's over januari zal dit onderzoek in de omgeving van duurzame energie te komen is het het buitenland afstemming van bovengemeentelijke inzet van Amsterdam plaatsvinden. Dit zou eind 2020 nodig om voldoende capaciteit op warmtebronnen. In dit gesprek moet ook afstemming duidelijkheid moeten geven over de potentie het elektriciteitsnetwerk te hebben. worden gezocht van warmtebronnen en de van geothermie als bron bij de aardgasvrij- Bij de ruimtelijke planning van 220-580 kV wlan verdelingssystematiek, efficiënte inzet en het waar en transitie. Provincies Noord-Holland en duurzame opwek in de toekomst LONEN 1e wanneer van warmte in de regio. In dit kader neemt Flevoland pakken vanuit het Project wordt hier rekening mee gehouden. | Vent c Î Î ! de gemeente nu al het initiatief om samen met MRA Versnelling Aardwarmte de publiek-private Anderzijds houdt Liander ook 2} _ # ®« rannannEnnn " . ® Warmte Koude te bekijken hoe dit concreter vorm te afstemming op in samenwerking met rekening met de plannen voor Di geven. de gemeente Amsterdam (programma duurzame opwek bij de planning Î Aardgasvrij). van de elektriciteitsinfrastructuur in EHS-HS station Amsterdam. 150 kV te Programma Restwarmte uit datacenters et ten |! ° De gemeente onderzoekt in verschillende Capaciteit elektriciteitsnetwerk " eet 1 pilot projecten in de stad in welke mate voor grootschalige opwek T- ers VETEEEEETET vans ® ° restwarmte van datacenters kan worden Liander heeft in beeld gebracht ingezet voor ruimteverwarming van hoeveel capaciteit de verschillende HS-TS station Î gebouwen. Het gemeentelijk vestigingsbeleid onderstations in Amsterdam hebben datacenters en een regionale datacenter- om elektriciteit op te nemen. Er is OY strategie zullen keuzes aangeven die onderscheid gemaakt tussen 150 KV- al | bepalend worden voor de omvang van de stations en 50 KV-stations. De kaarten A vale T potentie voor het benutten van restwarmte. laten zien dat de meeste onderstations L Gennnnnnnnnnnnn . EL @ Dit wordt ter besluitvorming aangeboden in Amsterdam nog voldoende Sd in het eerste kwartaal van 2020. Verwacht capaciteit hebben voor duurzame TS-MS station wordt een warmtepotentieel dat aansluit opwek. Enkel in het havengebied 20/10 kv op het “ lage groei scenario’ ( bronnenboek (onderstation IJpolder) is nog beperkt Amsterdam). capaciteit beschikbaar. ie Pro jn Te tuur Warmte - > Arnnnnnnnnnnnnenn® gramma Laag Temperatuur Warmte Eri Aquathermie Vraag en aanbod elektriciteit MS-MS station De gemeente Amsterdam en Waternet zijn Bij het plannen van het elektriciteits - in structurele samenwerking het programma netwerk in Amsterdam is Liander Laag Temperatuur Warmte — Aquathermie afhankelijk van meer ontwikkelingen N gestart. Dit programma werkt uit wat de dan alleen de duurzame opwek. MS-LS station potentie van aquathermie voor de stad is, Het netwerk wordt ook uitgelegd 04 kV welke organisatievorm van de warmteketen voor vraag naar elektriciteit. Deze wenselijk is, en welke pilots de meeste zal toenemen door verschillende | potentie lijken te hebben. ontwikkelingen zoals woningbouw, ° aardgasvrij, elektrificatie mobiliteit en de vestiging van datacenters. Daarnaast zal het elektriciteitsnetwerk als gevolg van innovaties ook gaan veranderen. @ © ZAANDAM WEST Monnickendar Sed en id Thematische studie elektriciteit Amsterdam Strategie: drie sporen Gn dn EN : De gemeente Amsterdam en Liander hebben samen Om in het licht van deze ontwikkelingen tot een ti Î e een verkenning gedaan naar de impact van de toekomstbestendig elektriciteitsnetwerk te komen mr Á EE plannen en ontwikkelingen in Amsterdam op het werken Liander en de gemeente Amsterdam intensief UOORD ‚ <4 kn 6 / oet elektriciteitsnetwerk. In deze Thematische studie samen langs drie sporen: et ed p E ___ vuecenmos elektriciteit Amsterdam (maart 2019) is niet alleen 1. Ruimtelijke planning van de benodigde EM \ E, amen En Er gekeken naar de effecten van de groei van de stad, uitbreidingen. v f f 4 oe Dre r, ae 2 maar ook naar de ambities en ontwikkelingen op het 2. Het onderzoeken en testen van EN, Ô id mn i ij e Dr l rr r 3 gebied van de energietransitie en de veranderende innovatieve toepassingen om de impact HA CC senruwen 5 S, 4 kn mobiliteit. De Themastudie Elektriciteit wordt op en van het netwerk te reduceren. „de ke ene SEE En nc BEER En tweejaarlijks geactualiseerd op basis van nieuwe 3. Het strategisch en integraal plannen van 5 8 sf ® hoe s z: Ean Diemen inzichten. De eerste update is voorzien in het voorjaar ambities en opgaven. De uitkomsten van R5 ZUIDAS- Ö van 2020 en zal de input vanuit de ambitie van de RES de RES zijn hier input voor. 5 bevatten. Veorraad 10420 kV [MVA) Der Weesp & Ee Amstelveen A In de studie zijn vier scenario’s uitgewerkt: laag, Overweging in het kader van de RES S 1540 midden, hoog en ‘specialS. Bepalende factoren/ In de stedelijke context van Amsterdam is het inpassen — 40-80 thema's hierin zijn groei van de stad, aardgasvrij van opwek in het algemeen geen probleem. Dit komt gp 20-120 maken woningvoorraad, zon, elektrische mobiliteit en doordat de piekvraag naar elektriciteit vrijwel overal Pleno aEne industrie, datacenters en grootschalige opwek. hoger zal zijn dan het piekaanbod dat technisch Capaciteit 50 kV onderstations gerealiseerd kan worden. Vraag en aanbod kunnen tegen elkaar worden weggestreept als het gaat Vraagontwikkeling zeer snel met grote om de capaciteit van het netwerk. Lokaal kan de Ea AVO onzekerheidsmarge inpassing van zonnepanelen en windturbines nog F MOEN De snelheid van de ontwikkelingen is zeer hoog. wel tot uitdagingen leiden. Deze uitdagingen zijn & In 2050 is de vermogensvraag 2,5 keer (laag scenario) echter oplosbaar met het uitbreiden van het netwerk. @ en j tot 5 keer (hoog scenario) zo hoog in vergelijking met Daarom is een goede tijdsplanning van met name nn ’ 2018. Datacenters hebben de grootste ‘netimpact’. grote zonnedaken noodzakelijk. Voor wind geldt dat | A Ee De zogeheten onderstations (stedelijk schaalniveau) de procedures voor het inpassen van een windmolen | hk 5 zijn bepalend voor de capaciteit. Uit de themastudie min of meer een gelijke hoeveelheid tijd kosten als de Ed 4 ve : N elektriciteit (2018) blijkt dat 17 van de 24 onderstations procedures voor het uitbreiden van het netwerk. p ee overbelast zijn in 2030 in een midden scenario. { | h Daarnaast is er op buurtniveau ruimte nodig voor extra a PE HOOGTE KADLK ES infrastructuur. De inpassing van de infrastructuur in de Vervolgstappen ede oe Den P. Bn Ô De an ondergrond vraagt extra aandacht. In de komende tijd wordt nadere aansluiting gezocht WEMEER / dl e EE met de RES- resultaten. Welk elektriciteitsaanbod zal KEN ___zorsvueD koef wanneer waar gaan optreden? Vervolgens wordt een GS knelpuntenanalyse gedaan en een strategie opgezet Voorraad tot SOV (MUA) om deze knelpunten aan te pakken. Beidaniccen Antitveen ae ® gier 10 > 5100 MER ZUN > 100-150 ritsen \D Pp 250 en meer Aalsmeer Capaciteit 150 kV onderstations 3 In het special-scenario is de impact van volledige elektrificatie van de verschillende thema's in 2050 bekeken, waarbij tevens maximale groei van de stad is aangehouden. Concept RES | Het bod van deelregio @ © 2.5 Leefomgeving en ruimte Samen tot oplossingen komen de discussie worden gevoerd over wat wel en niet Amsterdam is ervan overtuigd dat op alle schaalniveaus wenselijk is. Daarbij moet er ruimte zijn om buiten De analyses voor opwek van met name elektriciteit De impact van de energietransitie op de fysieke kennis met elkaar moet worden gedeeld om tot (wettelijke) kaders te denken om tot de beste integrale zijn technisch van aard. Op de hiervoor beschreven leefomgeving is groot. Het is een van de grootste integrale oplossingen te komen. De gemeente oplossingen met de meeste ruimtelijke kwaliteit analyses is nog geen ruimtelijk ontwerp toegepast. opgaven voor de ruimtelijke ordening in de komende Amsterdam zet zich in om samen de plannen voor te komen. Ook moet worden gekeken naar de Schetsoefeningen laten zien dat er vanuit decennia. Een duurzaam energiesysteem vergt hier grootschalige opwek van energie, warmtebronnen en verschillende beschikbare en innovatieve technieken ruimtelijk oogpunt een aantal grootschalige meer ruimte dan een fossiel systeem. Bovendien de benodigde elektriciteits- en warmte-infrastructuur voor opwek van zon, wind en warmte. Dus naast landschapselementen zijn die in regionaal verband zullen er tijdelijk verschillende systemen naast elkaar verder te brengen. bestaande grote windturbines ook kleinere of andere kunnen leiden tot meerwaarde in de ruimtelijke bestaan. Duurzame energie is ook zichtbaarder: steden varianten die beter ingepast kunnen worden. integratie. Het figuur in onderstaand kader laat zien en landschappen zullen er door de transitie anders uit Visualiseren en nieuwe technieken verkennen Omdat kleine windmolens erg inefficiënt zijn speelt het waar ruimtelijke aanknopingspunten liggen. gaan zien. Dit betekent dat de transitie direct zichtbaar Door te visualiseren en mogelijke toekomstbeelden aspect van bewustwording en zichtbaarheid en voelbaar wordt in de leefomgeving van mensen. In te schetsen wordt het concreet en kan het best hierbij een belangrijke rol. elke gemeente moet de energieopgave gecombineerd . … worden met andere transities en grote opgaven, zoals Ru | mtelij ke ka nsen woningbouw en klimaatadaptatie. e Het Amsterdam Rijnkanaal is als industriële lijn in het landschap goed inzetbaar voor Aandachtspunten ruimte en leefomgeving positionering van twee rijen windmolens Opwek duurzame energie vraagt veel ruimte aan weerszijden kanaal. Mogelijkheid om in De grootschalige opwek van duurzame energie vraagt B gezamenlijkheid met Diemen en Weesp op ruimte. Die ruimte is in een compacte en groeiende OL te pakken en uit te werken. stad als Amsterdam beperkt. De stad, agglomeratie en F CENTRALE DIENEN e Waterland: kleinschalig veen en metropoolregio is opgebouwd uit een palet van zeer polderlandschap waar landschappelijke uiteenlopende landschappen, zoals bedrijventerreinen, PE IE et e : 3 inpassing hoogste prioriteit heeft. de haven, centrumstedelijke gebieden, tuinsteden, PT re k . Mogelijkheid voor inpassing kleinere duinen, grote open wateren, het veenweidegebied, Dl GP À ef | of andere varianten windmolens vanuit bossen, lijnelementen zoals kanalen, autowegen em / L GJ foe @ ruimtelijk oogpunt. of spoorlijnen, infrastructuur etc. De verschillende ‘ U Er ze e Noordzeekanaal; als groot industrieel ruimtelijke opbouw en cultuurhistorie van deze han W | N IJ Á | | ( ( Ee} A, el . CP kanaal waarlangs belangrijke knopen gebieden brengen kansen en belemmeringen met zich ac] {ee 5 > en in energienetwerk aanwezig zijn, goed mee voor de opwek van energie. zn ef Â} ; ht Á inzetbaar voor positionering van twee rijen & . * NS windmolens aan weerszijden kanaal. In Opgaven met elkaar in verband brengen Ne en ab. N° dE gezamenlijkheid oppakken met Zaanstad, Naast verschillende kernkwaliteiten en ruimtelijke En ee ne, Haarlemmermeer en IJmond. kenmerken heeft elk gebied ook zijn eigen specifieke Co 3 Nerd | Pel : ‚ opgaven of uitdagingen: de snelle groei van de r í | d adi fm < ee Ee Te CD kumnaros CHESS es En Erk AE landelijk gebied, een havengebied die op zoek is naar sp PA h ms bed NZ ‚ ne 5 een duurzaam toekomstperspectief, de groeiende ef / E UT in | { == J @ mobiliteit, etc. Deze opgaven kunnen niet los worden ce er / En, % A 7 di gezien van de opgave om energie op te wekken. hd. Z In ' es Slimme combinaties worden gemaakt en kansen benut e + PERALAD par ( k, die ook ruimtelijke kwaliteit opleveren. a 6 ) en T So } AS | 35.1 Stap 1: De opgave Het RES-proces is begin 2019 gestart met het in beeld drie regionale en een specifiek Amsterdams atelier, brengen van de opgave. Wat is de huidige vraag naar hebben experts, ambtenaren, belanghebbende en elektriciteit en warmte en hoe ontwikkelt deze zich raadsleden deze aangevuld. De analyse die Amsterdam richting 2050? Ook het huidige aanbod en de potentie samen met Liander heeft uitgevoerd in de Thematische $ van elektriciteitsopwek en warmtebronnen is in beeld studie elektriciteit (maart 2019) en het Amsterdamse ’ gebracht. Deze feitenbasis, een serie analysekaarten, bronnenboek warmte (eind 2019) en de ‘foto’ vullen werd gevat in een zogenaamde ‘foto’. In vier ateliers, elkaar aan. Proces: mn analyse, scenario s TE Y r teli orn EN Oer eel asen EN 9.5 TWh Amsterdam is onderdeel van het gezamenlijke 0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 proces van de energieregio Noord-Holland Zuid om m Warmtevraag Woningen 2030 __=Warmtevraaa Utiliteiten 2030 tot een concept RES te komen. Amsterdam heeft mElektriciteitsvraag Woningen 2030 mElektriciteitsvraag Utiliteiten 2050 8 stap 1 tot en met 4 inmiddels afgerond: de opgave, scenario’s, lokale verrijking en een bestuurlijk bod. In Maximaal theoretische opwekpotentie dit hoofdstuk lichten we de aanpak en uitkomsten van deze vier eerste stappen toe en schetsen we het Noord-Holland Zuid mn 21.2 TWh vervolgproces. Amsterdam | 2.7 TWh 0 5000 10000 15000 20000 25000 \ patentie wind op land Z[ B patentie wind Op meer ‘ I , B patentie zon op dak TOOL halig LOT Apatentiezon opval © © 3.2 Stap 2: Scenario's Amsterdam heeft als regio een relatief Resultaat Stap 1: “Foto energie en ruimte” grote elektriciteits- en warmtevraag De Foto energie en ruimte deelregio Amsterdam is een In de zomer van 2019 heeft Amsterdam twee “Bouwstenen” voor opbouw van scenario's voor de gebouwde omgeving (woningen van de resultaten uit stap 1. De foto geeft inzicht in de ‘toekomstateliers’ gehouden. In het eerste atelier Elk scenario is opgebouwd uit verschillende zoge- en utiliteiten zoals bedrijfsgebouwen, huidige en toekomstige opgave, welke mogelijkheden brachten de deelnemers vijf scenario’s in, te naamde “bouwstenen”. Bouwstenen zijn een kantoren en winkels, maar ook scholen en er zijn voor de opwek van duurzame energie, weten Leefbaarheid, Euro's economie, Euro's bepaalde techniek van energieopwekking (bijv. een ziekenhuizen). Met een elektriciteitsvraag landschappelijke karakteristieken en ruimtelijke kostenefficiëntie, Energie en Maximale CO2-besparing. windmolen), op een plek (bijv. agrarische grond), onder van 5,8 TWh is dit ongeveer de helft van beperkingen van de deelregio, naast betrokkenheid Deze zijn om redenen van werkbaarheid en helderheid een bepaalde conditie (bijv. langs de snelweg). De de totale elektriciteitsvraag in de regio en ideevorming bij stakeholders en ambtenaren. van de discussie teruggebracht naar drie scenario’s die bouwsteen heet dan “windmolen op agrarische grond Noord-Holland Zuid. De verwachting is dat De resultaten zijn gevat in een document waarin alle vervolgens verder zijn uitgewerkt. Deze scenario's zijn: langs de snelweg”. Met behulp van verschillende types de elektriciteitsvraag voor de gebouwde kaartbeelden zijn opgenomen en feitelijk beschreven Maximaal Energie, Kostenefficiënt en Leefbaar. bouwstenen zijn de scenario’s opgebouwd. omgeving (woningen en utiliteiten) naar worden?. 2030 toe afneemt, daarbij is geen rekening Resultaat stap 2: Drie scenario’s ‘Maximaal Energie”, gehouden met de te verwachten elektrificatie Het fotodocument bestaat uit een set analysekaarten “Leefbaarheid” en ‘Kostenefficientie” van de warmtevraag omdat deze niet en gaat in op de thema's landschap, elektriciteit en Scenario's zijn mogelijke toekomstbeelden. De uitkomst van de toekomstateliers zijn drie in eenduidig te kwantificeren is. In de RES warmte. De belangrijkste conclusies voor Amsterdam De scenario’s zijn bedoeld om inzicht kaartbeelden gevatte scenario's - Maximaal Energie, analyse is ook geen rekening gehouden zijn: te geven in de keuzes en effecten Kostenefficiënt en Leefbaar - waarvan de bouwstenen met de toekomstige groei van elektrische « In het algemeen is er in Amsterdam beperkt ruimte die samenhangen met die scenario's. zijn beschreven en de effecten doorgerekend. Het gaat mobiliteit, industrie en datacenters. In de beschikbaar voor de opwek van duurzame energie. De scenario's zijn geen inhoudelijke onder andere om effecten als opgewekt vermogen, themastudie elektriciteit van Amsterdam e Wel ontstaat er door nieuw provinciaal handelingsperspectieven waartussen een bijdrage aan CO2-vermindering, kosten, opbrengsten worden aannames gedaan over de snelheid beleid (ja, mits-beleid’) potentieel meer keuze gemaakt moet worden maar een en invloed op natuur en landschap. De scenario's en de impact van deze ontwikkelingen op ruimte voor windenergie. Anderzijds is in de hulpmiddel om het gesprek te voeren. dienen als middel om tot een optimale keuze van de elektriciteitsvraag (zie paragraaf 2.4). potentieberekeningen de helikopterroute boven Bij het opstellen van de scenario's zijn bouwstenen te komen die gebruikt worden voor de De huidige warmtevraag van de gebouwde Amsterdam niet meegenomen waardoor de diverse partners uit de gemeente, uiteindelijke inzet van Amsterdam. Er wordt dus geen omgeving in Amsterdam komt neer op 6,9 potentiele ruimte in het havengebied kleiner wordt professionele stakeholders en keuze gemaakt tussen de scenario’s. TWh en neemt waarschijnlijk af tot 6,1 TWh (als helikopterroute niet verplaatst kan worden). maatschappelijke partners betrokken in 2030. Voor zowel de elektriciteits- als e Uit de potentieanalyse (maximaal) voor zon blijkt dat geweest. In alle scenario's vormt de @ : : . . en : De scenario’s, bouwstenen en effectberekeningen zijn gevat warmtevraag geldt dat er in Amsterdam niet de beschikbare ruimte voor zon op daken veel groter huidige doelstelling van het collegeakkoord in posters. Deze zijn te vinden op https://energieregionhz.nl/ genoeg opwekpotentie is om te voorzien is dan de potentie voor zon op agrarische gronden. en de Routekaart het uitgangspunt, zoals documenten. in de eigen vraag. Zelfs niet wanneer alle De potentie voor zon op daken is 75 procent van in paragraaf 1.2 beschreven. mogelijkheden voor energie-opwek optimaal het totaal. De resterende 25 procent is potentie van benut worden. zon op agrarische gronden, water en alle resterende typen ondergronden samen. e Eris in het grootste deel van de regio voldoende Vooruitlopend op de andere regio's ging Amsterdam ruimte voor opname van hernieuwbare energie door In het tweede toekomstatelier zijn de drie uitgewerkte in de laatste twee bijeenkomsten alvast aan de slag het net. scenario’s gepresenteerd met daarbij nu ook de met het voorbereiden van de scenario's. Deelnemers « Amsterdam heeft een uitgebreid warmtenet en effecten per scenario. Doel van deze sessie was om bij benoemden speerpunten en ambities in de regio om kleinere koudenetten in het zuiden van de regio. de deelnemers op te halen of de scenario's duidelijk vervolgens na te denken hoe dit een plek te geven in En er zijn verschillende warmtebronnen die — in zijn, waar belangrijke spanningen zijn tussen de de energietransitie. Dit resulteerde in de uitwerking van combinatie met een warmtepomp — warmte kunnen uitgangspunten in de scenario's en huidige opgaven een eerste schets van scenario's (leidende principes’), leveren (datacenters, havengebied, etc). Op dit in Amsterdam en welke rol verschillende stakeholders als opmaat naar de uitersten (de ‘hoekpunten’) van de moment zijn AEB en Vattenfal de belangrijkste hebben in de scenario's. De input van de deelnemers is energietransitie in deelregio Amsterdam. In deze fase restwarmtebronnen. Ook maakt Amsterdam nu verwerkt in de definitieve scenario's. waren de scenario’s: Euro's, Superleefbaar, gezond en gebruik van bovengemeentelijke warmtebronnen, groen en Energieopwekking maximaal. Dit vormde de de Diemercentrale. input voor de verdere uitwerking van de scenario's in stap 2. 4 Het volledige document is te vinden op https://energieregionhz.nl/ documenten. Scenario ‘Maximaal Energie’ _ : g N ë Achtergrond , # ö _ Bebouwd gebied m ke ie, ” # En Bedrijventerrein in He Water k . n, Ee ke, pe _ Spoorbaan lijn } Ee NK „ ® Bestaande turbine = de ent E feneeta mw . ee y Bl n ze Ei n= VEER Sm p EP Ta’ On An rn eg © eere a) Î MAAS, En Ì Be em ed Pl rf mt EE, E : Kf mt 1 _ ke i E Wi . Be / F Fi En: ze 5 dn Erin u an E E p ij , nt E 4 ES nm f B ï z 4 d e í Ne z- 5 3 ! Ef 7 ad K É en ne ie ‚ . } Ee KS ES f a Bir Ë - # E EEE Tin je Ean An AS Veel a En e Ee de" , a en OS AN em BAEP Bi ONHE Tg | É ed he \ 7 rie ae a. he he de or ae mr rf REE An TL en 1 en À A _ ik Ï Nena Ei" gen $ r EN, A B dt on per e e Tj „ . o - Se ia, ‘ES 5 oe Ee Ea In HE fi hd si zi jr iz | Ne =. as he ER PA in el On EEN Fie. k Ant ai en Á > B A at En Se EO A OE NA WA ARE, we : EE Ne F Ld „inkl e WET se PF … Rn WET. ek a h et E, ij \ EE 5 ee f EEN WE hee teek TE reke bk ii et MEE nr een ARK Ne en nd DN et A d | Pd Í ik 5 5 3 rn n Ln en maf B Ze, ee zr, a ä } Ki lk ii | n ie { Nmf erk OM ee BN : E _% 7 Ord 5 4 Ee sr en heg pe ee KJ + Ere : ie en pfaf …s É Ee ee en E Nen E 4 1 st AN K dan an 7 . an Er Kl 4 ì jÀ Po / E TRE (een mier et ae A re Bei 5 N Be s jk de Jn En | A ki rn 7 e zel, 7 k Eee : h Zet a Le ee 0 ne tE, 3 5 hr re ë Ant 7 Ô EN kdeadas: EN De £ k k De ie de 1 ri En 1 El Re TE wees ere rdt. is inne. = Melk hens se wf . r a Un hl E Jip rn! Eel ee Ien. hang ! en ze nd hann aar et , F: 57 : MeT Es EN: Dt te a a PA 5 à ke pen Min Meanntanansaa ken ame Ee & we ” TE nm, : EN dei „ch ede jk pe Pe el  En asten an / 9 e k En ' ak hk Var MEE Ke ze ea EN itn Pe rif ij onde oe EEP art, A aT= if ecdanai, aen , 8 BE kt 8 EE rek ern an ie rt nt eN ur je KE TETE, dae E f dk re 1 LE 5 a A FEE ee Jo IN el me - K meeer EEE \ En LON k B E nd mt ra! en el he gt: eld rde Kel ä | En % le ranmvntnnrnandanr De, k , r ik 1 Phn . : A Le A: f ate 7 ‚ he il k __ F e Wees enss ds Dr Ve los Oa Me op } je Ades EE EN ape RE he. r B sl” : Ee, 8 em d ier en Te ef Er Et ek J KF Ox Net u d Î 4 £ mn Ee Et Ren Ä Ë E ze 2 EE Nt pom 5 ee en Se En, En ie, ERE I zn a à 7 A ke : ‚EE | dann ore ee et VEE: DE if © 4 ' EN . _ / DO de Ee en AE her FAS be B Zet Ee En a CE ag 1 NEE 3 ! Ann: Î In het scenario ‘Maximaal Energie AL APL if A n__n en ee A WE ee staat de opwek van duurzame energie / FA, ze 5 ac TELE tEnnik Ren Eran ge Eeeh ETAT eren % 4 £ eken 5 P 9 | gn SP So TA tt ENE erde eeen hee OR To ES ie en het besparen van CO2 voorop. / % a ” md gees: _e Et oh Ei „fkes ese! Een a Ene A " Rn 7 GE 5 Ne maik: rn er ted 5 Tier Te ke ï d _f , bi ik Be k E Andere maatschappelijke opgaven je E Ì A f JE 5 AAE 4 Ie vee EN es SE rf en S ON Ee zijn hieraan ondergeschikt. Op alle Î EE: ne eef nde ET md …. OE zv E „5 geschikte plekken is ingezet op J \ Fe, Eat: rs Ö EN ‚ a. Be rt lj PE ne a, me O/ grootschalige opwek door zowel , A hin ATL ek ain DE te Ed wind als zon. Alle lokale bronnen Nt Ge nn PE Sn nen - oi AS eN EM Ee Eh, zijn aangeboord. De omgeving ziet B zen op gore he ae EEE Te Eet U mi FA re # mk er anders uit, zowel stedelijk gebied ke Pd Er snsnnnsnbunr inns aile ati 4 BS fj ek 4 7 5 et . . … Se N # EEE Ek P ee L 7 En: als buitengebied zijn met recht grond on ej de eo ús r ree Ta > 5 Bn n { ee 1 een Ed Eea ln Ke e Ee, energielandscha t zee Ee qe RS B ze / Ei g ppen te noemen. mm eN keten — Sf En Dee p Zon op gevel (op alle Pi 5 Ì En a Ker. el ii Ee ee Gj} bee El Ü f . …. Sean FP. - kes EA Ee ee. verd k F I In het kort zijn de belangrijkste , J grij p ì 5 ee D en en À # A zonen vaeerptasen k if a N SE pete ed 40) uitgangspunten: wen a K Á Pe SA We ® En / „ik e Het vastleggen van extra CO2 Zon op dak h hi wen dk - Bont ek „ Er E F d rj Ni dae N Pen wete (door extra groen). 5 — eaten : D bre À ces SE e Zoveel mogelijk plaats maken a. / : dE 5 è Ta 8 EEE , e ‚ ___ zonin / \ LG geen ke À Pe Ne 8 4 voor grootschalige opwek van fietspaden … ‚ Ne ee in 5 ki Ee “ a ve ä VET sanrrd r KE . — en Weate ent at Mene duurzame energie. / n.. N NS ee 5 ne da” » - e Overheden moeten stimuleren mi, NV En ee rt Aaá 5 terwijl (commerciële) marktpartijen k Potentieel wind en, hl En ee El dt Ae = . Db. Lee En N N 5 Kn ern rak Ain oplossingen leveren aan klanten. s Mm , Nee SN en a e Het verwarmen van woningen en ', 3 p n 6 ACE A L nf ren ij .. # d fepoweren ‚ Kee ‚N gebouwen met lokale aardgasvrije ef vand . JORE i vd technieken. % e Totaal wind } ' # > | Ds Ê arr k N Es, s N d \ Ak. /) k nm 1 n nn B nn 1 _ Scenario Kostenefficiëntie aen Bebouwd gebied k ng ‚ \ P. 8 En Bedrijventerrein 7 Water , , G pe pa == _ Spoorbaan lijn } ù h " ® Bestaande turbine Gr -e y pe f Ce, B u p EN 7 3 )/ er NS De B: . 8 ” p 0 we IR ater Rn 0 A EN d- en Bl er fuenadanseb Ö IJ - me A Ee Ok Pi fes Den d in nn ” , Ar pt / Mas TRANS eee En EN mn rr er | AE, D.A OVEN wb) a U ER OO (ennnorneures 8 7 mie mf | jn B ne ef PF kh. 2 U F rd pe 5 a el E li ij’ zn 5 il ki 7 B seennaaannen r El ane oe ; fn RT LS EES ne z Ik En E 2 Kn d EE 3 ne * nn he _ _ E) $ Ben k st he ä - e „Aes tennmasaaaannn EE ed NEN de EEEN OO ml en MELD REN gt ela, mik Ee A n= ij hente + en re í tn ir SUAEERER KEEN - eN Tr mie: EN En k I= E # me a Oe Tap Er Wi OjuaaatennnnbandaadanEn ere Tan mn OE, KD AE ej B, SEN ee e - / - me « 2 Ee k Ie Ki k EN _ OENE EN) En MT BA NS AE va UA Arte TE Pin ARB zetten ennen: ds nn mm va Hie jk 4 3 pl FEE pele | arr, « E a e= Ee dl m ae eenn te een te — be Mante Se Te d ed - al À Kk lee i ge 4 he ‚ Hls Le Felle RAS EE. Eh DS ä ES re dE 5 A Ke laanaacaonrssenssaanannnei sr en 1 „lk a Eene Hm Ë E e 4 Sn ee En RA WE re Mier Vaeseacanendsesnsanaesnee Camer: , El e t en 8 AN id \ Te PienanatannnnennnanTenenns 4 Ì a EN: de de e = N& & | U 4 GREEN Ì Kk } b Hel Wd a & .. „nn a — EE es } z EEE Zn ‚a De ej BR At ee suannansaasnannsneans sg 1 E Di Oe Ee RE ni ef 8 == here Ed Jannsanndtssnnansend De ae Bek Le ST ami i & AN ESR ee ENE í hen - ER ae … _ f a 4 4 r : ; me eer ler Tag 5 E Tin: Ne en Rial À 3 dl Eg emmen ateer Ml | Ee Ce ME Nn, er apert A snee \ ke 5 ge AE RE e ee elles en | TE de …. bervvere tN verenmenes } Fn hin: ï n 1m, RU Feen oEtei te en ! ee Te! E …. deerreen sevens an f Ee Een A £ ea d atwt Ln Ô Tl gaen d, vnetatuerensnn Niks reennnnnian : 8 ard + I er HE te ep te ied De id = de 7 Gedaan eunennnnsns stenen e er dE Er, ET PRA RES EA Ted P: BIASSEE RENEE NEN eene 1 hen A de nn kt ee VA nn (5 ae Pr pe en ar Ì Pjhensarenunvnwnnnariennvnnennen 8 P Pi U B Bn FSE Ln NE re me Epsssanteertansntenssennnnnnde 8 , ö ee af ik. 4 È a EE E nn €” 5 Tnt Re ani Zana eenma Ee d = „4 Ee EA he n rd Ds Bd En Wee ek Pe d -* jn el ed \ revmananenseerssnnensn , „.& Takk Treat bee DEK Ne te: VERRE tet: / of Îe Tee Urd ee Kn Ee EH tek Ot A kt PR en Lr Me Ng At EE rn enke tee 5 kern RENEE) U Te =ee B Ie ws EN ne nt NT Ei k 5 en DL te en En ä = 5 Een ere Eek re Es e ie RET dg Tr Keel eee . Eh Se Wa a - Bie se nd Varen PE Et NR de A End Er is in elke afweging gekozen voor e ee , uk 5 " if " e = in DEE: EN 5 eten ee „| EN dE Sit el laa Te P if er _ i i ICië í Eene „el Eel a tee ee ma ee EN ke EE et EF \ olde de optie die het meest kostenefficiënt = E f 4 e in Pi EE En Ig ei AE EN nà mn ijd } : 5 Es Ü led dn, Ee ENE ee is. Het gaat hier om de integrale h, B Ae Rr af en Er Ad, er ze ke Ee ie N se $ Ne zhe 0 Ee sa d . Ne % we le ie \ kosten van alle partijen: burgers, oe RLEe adel ie ene 4 äj oa SN e: \ netbeheerders en ontwikkelaars. % i : d „ ed Eni le it =S | 5 ie 7 Med os \ Er ligt een grote nadruk op de kosten ’ 5 ag a RR DE: 8 ke se / gr. Ar Sk he RR © AN rr £ A ae Medar A. van het netwerk; opwek en gebruik ligt ae oh Iz 1 Ens B k We dan ook dicht bij elkaar. Er gaat een \ n ie 5 Eel Mar ek _ , | Een, voorkeur uit naar gebieden waar al he Ce ee VI ie Eh = en En ac md El mt mn e 5 En 7 en A a En WE, . . . ) nn ek dl 4 ee Rn KA / , IP _… infrastructuur aanwezig is, of waar nog he, È Mrt OW | NN W capaciteit is. Ps E, eN 5 Fl 4 En Ke 1 ke À # | pe ne, d # ee Pj ren AG / De belangrijkste uitgangspunten zijn: RN B en se: B zon op grate 2 bn L , EE “2 fil nm e Een zo efficiënt mogelijke inzet 5 onon PD en et u ef Ë é Ô van euro's. l agrarische eN AE Or ; k ‚ ä sn Pe 6 in U AT za ne ek e De opwek en gebruik van zonepvaer # 5 KS en Dn te 5 B. Nn hernieuwbare energie dichter Ns 5 A } eN B bij elkaar brengen. , / — Soorwegberm En rk „® E 5 / e Het huidige netwerk is leidend. aat zon 7 ol Er ef e Specifieke rollen voor stakeholders me Nee Specifieke roll takehold Í er en = n i í satentiee win Ns Nee we B waarbij de overheid stimuleert, hi: m Gend rn NE ” a a we marktpartijen leveren oplossingen Sg oe en ces en 5 / en netbeheerders denken actief ' Ae pr : JONS Di si mee. WY Totaal wind t 2 k k 7 K Ye | Pa S io Leefbaarheid | cenarlo LEeerpaarnel venen Bebouwd gebied " \ / en, z X B Bedrijventerrein ie Î Water G _ == _ Spoorbaan lijn } ® Bestaande turbine TE en | ig _ 8 EN en y | De be ne RE N Gak B. vi à A Afke ee in 3 Bl pr Tse Ni Ù ft js ‚NS in 1e ne in * Te Ki , F e et 5 ni É « INN E d : n D Le RT pen if /s a er he @ bs ze A ie i EE 5 ee en, RE « Dn ts ae di “ en àl ’ ol A PA sf Se bet ee Dr / : Pd 7 nd r et 7% REIT rx EE dr Ee rr} a Et | he ä . d Ir | AE Oe eenma VR AE in: - ma - Te “ns erin ze JE , ie EN IIA NE Berg SS er AEN > NN Á Ee nt : En Ee caf Re in arke fd BD AS e 3 nk les pik ki 5 ee 5 Fe Zin: Nn OKE _…n as ree PEET Mi Ed oe in! ® emit PB, RE se JE A, Ô Iz É ne as B 8 Ve Be en AIA E ee | Rl elf En mad ind ni ie ne ke T |, TE eo, = mite Lt Er, Re Le F * ä ar ei re - 7 ge 1 gek iEles EE 7 7 EI Ea. e -8 RE rk f eten 4 f ke MES AT en EEE a es si Tee) Nr eer in en En TE = nn ei E ee mn Die Me | Ï ve ” 8 Í A A L hen hs je Nam Ì ee Keen k Ï 5 ne ERE BNI EE Maak. -/ " de er rey 5 u =d ir ij | ike AN : IJ r 22 bo B en ee bd ä \ L Lr | nl et arr TN ele fl en Jeet A nie a IJ ir TLE ME Ë at. " 3 ee TMA À En SA Ne rn à bd E | PR Elke er SE B = Ag EE AF: a Vi Ee an rr, eer pn | ú , L 5 beurs Ee u Br & Mn EE ET Been een: be e #24 WO mr a rn bn Rie A nd EN Wien == Eh En Ee, EEn Bd 5 he SN an u K B df nl # jk GET AS eee cel rt 4 eek, ES \ N En Ë Ad EA: d I a ze et ag SS LN NT eb N TS Viet de SEN en il e eN ; , Oe ed È RE ed PRN tee aan 8] REEDE « p ® he £ earn dE, . ee Za ER Rege en ee tE u Er : AN oe f F Ze ” ir Á À ii Ee F be, Î ô = pe En Ket EEE re h Pe Gl ie bn ie 5 Re | te Ae a u Sale EEE Me) et re AST EN TE? Mea TH 2 A MES, e E 5e En ee 5 En i - rè Ee ee ì “ AE ie ' ee ik CE eN BS - ee 4 “ aan Ì jen Te en ee ect ì ND TELE ed tl Nn B Ae Nh Eh De - En RT de | ee % Bie D . itie heeft biiaed % Pi nn een en ot ef NR En eek ee her Bft ON A A A ê e energietransitie heeft bijgedragen i k en jr remis cah en Hen ne Rat le Oo df ns Dr. 5 Ek \ aan een kwalitatieve leefomgeving. \ il st He arr zl ar  den aA 2 is Te a ue Me 4 A ON De ingrepen die gedaan zijn hebben Ee 4 ne in ine hs ta E e f à 8 vn zt S … ee Let Û eed zi Si ; iN te ed dp MEE Ran a ook altijd een meerwaarde voor rin À PF Ie El Oh en a 0 ) ’ / 4 Zeer xl ie Bj ar Ot me SE EE rd Nl venne Re î de fysieke of sociale leefomgeving d . AE le etn d al Par — Pr k ke S ER En Ee il zie DE sen der Pl ES gebracht. Zo worden opbrengsten Nd Ee nul NN N gn Ù b zi t 5 nt en ad zen t s $ \ WE ie ND wi dà Ër: p- van grote daken voor de lokale a Bl . Dl A RL mld Is community ingezet, of is er extra ke. ae LI OEE Hd f 5 ar ; n ii : AME nie LEE ks groen ontwikkeld in combinatie Le | ds = ij 8 Te ni ‚ : en ; a ie A eN À | met PV op veld. De grootschalige dE u be ah ge re a = = E 7 q ä \ . . N 3 ; BEE | } 1 enn Ô C ten, opwek vindt met name plaats in de Zon op grote mf ús je zl a Ï 5 al 5, Es er Ë É . B daken N : à An Pe en A \ 1 hinderzones van de stad. £ E Zenon \ eee EN ee Rr Ge A / agrarische Kee ni a grond be ers L Ö H . KS en .. a LJ A ses Lea er te 0 n Zl In het kort zijn de belangrijkste \ Zon op water oere 8 ar : ‚ zj dien pa WEN se uitgangspunten: { Zon op gevel (op alle eN - AE ee : . enn : : ht Soon) AT Lak Se Re, = we dh e De energietransitie als vliegwiel NK zona ; Eee ah Ds es ene, voor het versterken van de Ne en fietspaden mi Ne: if t he Kn vas ENE EET HE leefomgeving Tan mm geluidsscherm Rane Ne f E ee, E\ NK men 5 &, : ’ ‚N nn. NN gn e Het actief zoeken naar Nm ee ed EA on combinaties van energieopwek gerend mnd MES EN dee wan ! me Sonde e AD a Meier heeele met lokale opgaven. N, EEn en We 2 ee e Het stimuleren van lokaal ) md Dn Se: KK SA _ / eigenaar-schap (minimaal Û Totaal wind an 3 Ke } k 50 procent). % p X 1 AA OO e EN o | & EA hb S @ ï ie eid Wel ë k Á ge rn IS: el Zoals te verwachten levert het scenario Maximaal In de meeste lokale ateliers was er een voorkeur voor ed res gert Energie de meeste energieopbrengst en de grootste het scenario Leefbaarheid, gevolgd door Maximale a dq CO2-reductie, maar heeft dit negatieve effecten op energie. In het atelier van de stadsdelen Centrum/Zuid i E Ô Î fi ruimtebeslag, landschap en biodiversiteit. De scenario's was Maximale energie het meest gekozen scenario, J ‚| es b - Leefbaarheid en Kostenefficiëntie kosten minder geld gevolgd door Leefbaarheid. ik | In & N en ruimte, maar leveren ook minder energie en CO2- ad en E hi 4 vermindering op. De waardering van de effecten is ten FN Pi j 5 ie opzichte van elkaar, met uitzondering van de effecten he E k: 5 A, op natuur en landschap. Deze zijn in alle scenario's | negatief voor landschap en biodiversiteit. Het scenario Leefbaarheid sprak in algemene zin Es iS 5 mm aan door de onderliggende leidende principes van Ee | E iT Ù de betrokkenheid van de burgers en bewoners, en Î Sn het behoud van groene ruimte voor een - letterlijk — E_ niks leefbare stad. Tegelijkertijd was er bezorgdheid dat JA en 5.5 Stap 5: Lokale verrijking het scenario Leefbaarheid niet genoeg duurzame Ee i opwek opleverde. Daarom werden in meerdere | lt pe ie, | ateliers bijkomende bouwstenen gekozen uit met i 1 L r Ll l Äj In lokale ateliers met Amsterdammers zijn de drie name het scenario Maximale energie. Niet alleen de kg En d d E , scenario's voorgelegd en is verkend wat het draagvlak hoeveelheid duurzame opwek, ook het tempo van het B - * | is voor de scenario's en de verschillende vormen van scenario Maximale energie sprak aan. Bewoners en k pk KA Eee ke Là . „ | duurzame opwek die hierin verwerkt zijn. Er waren belanghebbenden gaven aan dat de energietransitie Fr ie | vier lokale ateliers voor de deelgebieden Noord, niet langer op zich kan laten wachten. di á ï ed Oost/Zuidoost, Havengebieden/West/Nieuw-West E gE: en Centrum/Zuid, plus een aanvullend gesprek voor Het scenario Kostenefficiëntie was het minst populair. kh |. : | Eide in ARDE E d Zuidoost. Tijdens de avonden is de vraag voorgelegd: Bewoners en belanghebbenden verwachten dat als f ht KE , rr f Ë . “Waar, in welke vorm en onder welke condities is de energietransitie aan de markt wordt overgelaten, A B Ä En duurzame energieopwekking passend in Amsterdam?” de veranderingen niet snel genoeg en niet ver genoeg Í en - rl d In kleine groepen zijn de scenario's gezamenlijk zullen zijn. Daarnaast is de betrokkenheid van burgers K, Bee re ne besproken en vragen beantwoord. Vervolgens zijn de te klein in dit scenario. £ En s RT _ meest favoriete en de minst favoriete bouwstenen 8 ' = Bn FS a Ea = E gemarkeerd met stickers. kt Ke _ 5 d N her KN Ô 5 Samenvattend zeggen de bewoners , ’ en E s en belanghebbenden bij de À, El, =c … ateliers dat Amsterdam ambitieus AES ie 5 | Uitgenodigd waren burgers en volksvertegen- energiebeleid moet voeren. Hierbij is ë ef Ë 5 = woordigers uit Amsterdam. Uitnodigingen zijn het van belang dat de gemeente de Î 58 : verspreid via de kanalen van de gemeente Amsterdam bewoners betrekt, de leefbaarheid F 7 = (stadsdelen en centrale stad) online en social r nn : media, via de koplopers energietransitie en via de van de stad waarborgt en het groen , Î > gemeentelijke relaties. Ook vertegenwoordigers in en om de stad beschermt. en 3 ; = l ij van de gemeenteraad, de stadsdeelcommissies en : provinciale staten waren ervoor uitgenodigd, samen - met de bestuurders uit de stadsdelen. De toon van de bijeenkomsten was positief, diepgaand en gericht op J de inhoud. Alle bijeenkomsten waren redelijk goed Ë bezocht (rond de 50 personen). 7 Foto-impressie van de RES ateliers met bewoners E r “ ie ï 3 = ee € 8 u m al Km ‚ a € Ef re 4 | ze £ Ì Ì z. 5 of P F 35.4 Stap 4: Naar een bod Amsterdam heeft haar keuze gemaakt, zoekgebieden aangewezen en een bod opgesteld. In fase 4 wordt de inzet van álle deelregio’s gecombineerd tot de Concept RES voor de regio Noord-Holland Zuid. Met 4 het samenbrengen van deze informatie ontstaat inzicht ' in welke concept zoekgebieden en mogelijke warmte/ koude oplossingen elkaar versterken of juist discussie geven en biedt ruimte om over de (deelregio-) grenzen e YVO S d e n heen te kijken. De Concept RES wordt op bestuurlijk niveau besproken, ook de stadsdelen hebben een rol in A me het proces. RES Amsterdam wordt onderdeel Samenbrengen uitkomsten verschillende van RES Noord-Holland Zuid deelregio’s . . . De vervolgstap in het proces is om met elkaar de De Regionale Energiestrategie optelling te maken van deze uitkomsten, elkaar over van de deelregio Amsterdam lokale (deelregio-) grenzen heen te versterken, te maakt deel uit van de energie- zorgen voor samenhang, te leren van elkaar en te . . zorgen dat één en één drie wordt. Deze vervolgstap Totaalproces RES 1 0 strategie voor de gehele rEgIo wordt ingevuld door de volksvertegenwoordigers Noord-Holland Zuid (NHZ). vanuit de energieregio. Zij gaan, samen met de TE Om er voor te zorgen dat de verantwoordelijke portefeuillehouders en voor Ser Se SE er paren Er . … Amsterdam ook de stadsdelen, in gesprek met elkaar o nn nr Lokale ar ee akk concept RES NHZ een ruimtelijk om mogelijke keuzes en afwegingen zichtbaar verrijking rn B EE en KES HD samenhangende analyse en te maken die worden vertaald naar wensen en ale sadece HRe Ee El ad dadde ak 5 EN bedenkingen. id hbe Kes (EE ee maart ‘21 strategie is, worden de resultaten E hiidige Tiel an, ereen? el en veemlslisah, . ej EE ee ej EEN Kle ili van de deelregio Amsterdam * potentie hah Ae nodigt uit en Pied A beknelde . 1 1 1 ditg ssl rnc ee vedenssian WJ samengebracht met de bevin- Aanbieding concept RES aan Rijk en ter NN deeld Ee Î an consultatie aan atelierdeelnemers EN Be dingen uit andere deelregio's. De conceptRES voor NHZ wordt in juni 2020 EEn er Hiermee ontstaat inzicht waar aangeboden aan het Planbureau voor Leefomgeving di pe ane AREN d k kgebied en Nationaal Programma RES om te worden vale ies ave reren € gEKOZEN ZOEKGEDIEGEN EN doorgerekend. De concept RES wordt tevens En warmte/koude-oplossingen voorgelegd voor consultatie aan alle deelnemers van elkaar versterken of waar ze eerdere ateliers. juist conflicteren en discussie opleveren. Processtappen RES Noord-Holland Zuid @ @ Van concept RES naar RES 1.0 Nadat de concept RES is verstuurd naar het Planbureau Daarnaast is vanuit netbeheerdersperspectief een voor Leefomgeving en het Nationaal Programma aantal maatregelen nodig om de doelen uit het RES, wordt gestart met het proces om de RES 1.0 Klimaatakkoord te realiseren. Deze betreffen in te maken. Een belangrijk onderdeel hiervan is het hoofdlijn: concretiseren van mogelijke locaties voor windmolens « Maatregelen om de netbeheerder meer ruimte of zonneweides. Dit onderzoeken we in lokale ateliers. te geven efficiënter om te gaan met de huidige Dit wordt samen met onder meer de doorrekening van infrastructuur, bijvoorbeeld voor versnelde het Planbureau voor Leefomgeving en het Nationaal aansluiting duurzame energieprojecten. Programma RES en de reacties op de concept RES uit « Maatregelen die ervoor zorgen dat er effectiever de consultatieperiode verwerkt in de RES 1.0. De RES gebruik wordt gemaakt van het netwerk (vraag wordt daarna elke 2 jaar geactualiseerd. Ook hiervoor en aanbod) door producenten en afnemers. wordt een vergelijkbaar ontwikkelproces opgesteld, « Meer juridische en financiële ruimte voor waarin ook weer ruimte is voor bewoners om hun netbeheerders om op (toekomstige) ontwik- stem te laten horen. kelingen te kunnen anticiperen. Wat is er nodig van het Rijk? De huidige middelen en instrumenten vanuit het Rijk zijn niet allen passend of duidelijk genoeg om Kortom, Amsterdam is ambitieus en wil zo een effectieve bijdrage te kunnen leveren aan de veel mogelijk schone energie opwekken energietransitie. Het gaat onder andere om: op haar eigen grondgebied. Dit kan « Duidelijkheid over nieuwe of vervangende Amsterdam niet alleen. De gemeente zet regelingen voor salderen, Regeling Verlaagd Tarief in op samenwerking met andere partners, (ook wel postcoderoosregeling genoemd)* en waaronder met name ook mede-overheden Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE). die verantwoordelijk zijn voor de nodige Deze rijksregelingen hebben invloed op de randvoorwaarden. Tot slot zet Amsterdam @ terugverdientijd van zonnepanelen en daarmee vooral in op de lokale energie van mensen in effect op de groei van het aantal zonnepanelen in de stad, die zich bewust zijn van de noodzaak Amsterdam. De huidige regelingen lopen af, wat van de energietransitie en zich hier actief leidt tot onduidelijk en uiteindelijk uitstel van voor willen inzetten. initiatieven bij dakeigenaren. e SDE-subsidies jaarrond kunnen aanvragen om vertraging in projecten voor grootschalige energieopwek op daken te voorkomen. « Het Rijk heeft aangekondigd gemeenten de mogelijkheid te gaan geven dakeigenaren een verplichting op te leggen voor zonnepanelen. Duidelijkheid over deze regelgeving is wenselijk om zo dakeigenaren aan te zetten tot het nemen van actie. Amsterdam ziet graag dat het Rijk een dergelijk instrument ontwikkeld. Uiteindelijk is een dergelijke regeling ook nodig om achterblijvers te activeren. e Er worden nog steeds gebouwen met grote daken gebouwd waarbij daken niet of slechts deels worden gebruikt voor de opwek van duurzame energie en soms ook niet geschikt zijn voor het plaatsen van zonnepanelen. Aanpassing van het Bouwbesluit op dit punt is noodzakelijk om doelstellingen te halen. 5 Met deze regeling krijgen leden van een coöperatie een energie- belastingkorting op de energienota voor lokaal en duurzaam opgewekte elektriciteit. @ © Bijlage 1. Bronnen Bijlage 2. Energieregio maatschappelijke organisaties en Beg rippenlijst Nederland is voor het proces van overheden om de uitstoot van « Gemeente Amsterdam & Liander de Regionale Energiestrategie broeikasgassen in 2050 te halveren (maart 2019). Thematische studie in 30 energieregio's ingedeeld. ten opzichte van 1990. elektriciteit. Aardgasvrij ledere regio geeft aan hoeveel e Gemeente Amsterdam (juli 2019). Niet aangesloten op de fossiele duurzame warmte en elektriciteit Omgevingsvisie Ladder voor het landschap. brandstof aardgas. Dit betekent niet op eigen grondgebied kan worden Rijk, provincies en gemeenten « Noord-Hollandse energieregio gasloos; er kan groen gas worden gerealiseerd. stellen ieder een omgevingsvisie (oktober 2019). Foto energie en toegepast. op: een strategische visie voor ruimte deelregio Amsterdam. Energietransitie de lange termijn voor de gehele « Gemeente Amsterdam (2019). Aquathermie Structurele verandering naar een fysieke leefomgeving. Amsterdamse bronnenboek Duurzaam lokaal warmtesysteem duurzame energiehuishouding. warmte. op basis van oppervlaktewater. Regionale Energiestrategieën « Zonatlas (2018) Geothermie (RES) « Netbeheer Nederland (oktober Biomassa Geothermie maakt gebruik van De landelijke afspraken van het 2019), Basisdocument over Plantaardig en dierlijk (rest) warmte in de aarde (aardwarmte). Nationaal Klimaatakkoord worden energie-infrastructuur materiaal, dat als grondstof wordt uitgewerkt in 50 Regionale « Gemeente Amsterdam (2019), gebruikt voor de energieopwekking GWh Energiestrategieën. ledere regio City Deal of direct als biobrandstof. Gigawattuur: hoeveelheid energie onderzoekt haar vraag naar warmte « Gemeente Amsterdam (mei die op jaarbasis geleverd kan en elektriciteit en geeft aan hoeveel 2018), Een nieuwe lente, een CO2-neutraliteit worden. duurzame warmte en elektriciteit nieuwe geluid — Coalitieakkoord Terugdringen van de CO2- op eigen grondgebied kan worden GROENLINKS / D66 / PVDA / SP footprint door de CO2-uitstoot te Hernieuwbare energie gerealiseerd. e https://www.amsterdam.nl/ minimaliseren. Het ultieme doel Schone, duurzame en bestuur-organisatie/volg-beleid/ is om, deels via compenserende onuitputtelijke energie die het Regionale Structuur Warmte ambities/gezonde-duurzame/ maatregelen, de uitstoot van leefmilieu niet schaadt. (RSW) klimaatneutraal/ broeikasgassen te neutraliseren. Het deel van de RES dat over @ e https://energieregionhz.nl Klimaatneutraal warmte gaat, heet de RSW. Die e CE Delft, ECN TNO & SMW (juni Duurzame energie/ Klimaatneutraal heeft betrekking afkorting staat voor Regionale 2019). Rapportage systeemstudie warmtebronnen op bepaalde activiteiten die geen Structuur Warmte. De RSW brengt energie-infrastructuur Noord- Duurzame energie is opgewekt negatief effect hebben op het de vraag naar, het aanbod aan en Holland. uit bronnen die niet op kunnen klimaat, wat betekent: geen CO2- de infrastructuur van warmte in raken. Soms wordt voor duurzame emissie. kaart. energie een beperktere definitie gehanteerd, namelijk: energie uit Koude/warmteopslag (KWO) TWh bronnen die niet op kunnen raken Het opslaan van koude of warmte Terawattuur: hoeveelheid energie én die niet vervuilen. ten behoeve van respectievelijk die op jaarbasis geleverd kan koeling of verwarming, worden. 1 TWh is 1.000 GWh. Energiecoöperatie bijvoorbeeld van (tap)water of een Een energiecoöperatie is een gebouw. Transitievisie Warmte coöperatie die zich richt op het In de Transitievisie Warmte wordt bevorderen van een duurzame MW vastgelegd op welke termijn wijken energievoorziening. Megawatt: eenheid voor elektrisch aardgasvrij worden en welke vermogen. alternatieve warmtevoorziening het Energieneutraal meest voor de hand ligt. Een situatie waarin over een jaar Nationaal Klimaatakkoord gemeten het energiegebruik van De Nederlandse invulling (juni Warmte/koudeopslag (WKO) een gebouwd object (woning, 2019) van het Klimaatakkoord van Zie: Koude/warmteopslag (KWO). gebouw, wijk, kunstwerk en Parijs, bestaande uit meer dan dergelijke) ten minste nul is. 600 afspraken tussen bedrijven, @ Projectleiding en contact Juliane Kürschner Coördinator RES deelregio Amsterdam [email protected] Colofon Verantwoordelijke wethouder: Marieke van Doorninck, Ruimtelijke ontwikkeling en duurzaamheid Opdrachtgever: Esther Agricola, Directeur Ruimte en Duurzaamheid Opgesteld door het Programma- team Amsterdam Klimaatneutraal in samenwerking met directie Ruimte en Duurzaamheid van de gemeente Amsterdam, Liander, Waternet en Energiecoöperatie Zuiderlicht. Deze concept RES Amsterdam is opgesteld in het kader van de Regionale Energiestrategie Noord-Holland Zuid, onder leiding van programmamanager Marco Berkhout. Dankbaar is gebruik gemaakt van het mede door de provincie Noord-Holland beschikbaar gestelde adviesconsortium bestaande uit APPM, CE Delft, Decisio, Generation Energy en Tauw. Teksten en redactie: Decisio Vormgeving: Beautiful Minds Meer informatie is te vinden op www.energieregioNHZ.nl Amsterdam, januari 2020 | k EES E_ E Eed i Brnf Get EEE pee KE ps ' 3 ARE nt A B den Ee zl LEE ER , te rn Een PRE eh WT aag ce nee mi H HE RE KS d Hr Ì zf Û 7 GN Ve Emad E T on u Ek. dn El ad 2 Se , RL TM or: arn MN ee ven Nd en ie nen ” PS E ei ER Dn Ed Em: hed Zer BE kh Ip NO en ne, LS ie mn í gp Sh IAD | Mi nd el EE! Er il BEE NE le] ri a | rl LRE ze fr ende ek re an it if lee Ar “5 st en, ee A Aen [| hm AN vo dev on EE se, ee ni: sm dere iT el De Ur ee mi EN PN Ee EN Ie Enis E ES ‚‚ oaf | k nn OE En Ar 11 en ei: ME ed A SEE Pr gls À E mn OA ME 11 en ek IN E En 5 Ee = 5 vii ii ie | ij En rs ars k Ev Dekt “ she En pe Ta TE = Fe EN Ì ME Ee ide EE 7 rel En L aa a de EL ie Bn ne) " kn En Ì B er Ls | aje) afald8 ie EEN mf HI ERS ek Pnt Ne ie ge ä A am ie 4e u B, jan rio hd: wee ze A B ä PE Ù j Er mâ RE Eg A 3% Ee Ee RA Stede ee re en NE 5 BN ee De ee S Pen heki Sn Re äh &ä En pn id a Ne ha ln A VEN Von bt” À d Á dl 5 lk me de # jn ge EN Pa 5 ke Ee tn 5 ed Edi EA Ze E er k 5 HL hi Eh gn en _ Takk il nd Sim | st Ve / dM er ed ae A= raal 4 ids ee Pe AN en en : HL | Emad CS, Am: | Tr be A ij Ì OI ES eg 5 EI ARN mm S kad : : F Et Ii Ee a | Im BE ke | 78 el ijd eten IL hi N Tú LZS De 5 tel il eddie Aal RS A | Ù zE T He | : KT menen | ds „ Reel BEAN ie lainn en In B Al R 5 EL en Rl Pe Nl BORE kn
Onderzoeksrapport
29
train
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 147 Publicatiedatum 28 februari 2014 Ingekomen onder P Ingekomen op woensdag 12 februari 2014 Behandeld op woensdag 12 februari 2014 Status Verworpen Onderwerp Motie van het raadslid de heer Van Drooge inzake de introductie van het nachtelijk betaald parkeren in stadsdeel Centrum (overal in Amsterdam een bezoekers- parkeerkaart). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 11 februari 2014 tot vaststellen van de Verordening tot wijziging van de Verordening Parkeerbelastingen 2014 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 122); Overwegende dat: — alleen stadsdeel Zuid tot op heden met veel succes een bezoekersparkeerkaart kent waarmee bewoners hun gasten met korting kunnen laten parkeren; — ditextra steekt nu de bewoners van delen van het centrum worden geconfronteerd met de uitbreiding van het betaald parkeren naar de nachtelijke uren; — hun gasten hiermee nog meer op kosten worden gejaagd, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: te bewerkstelligen dat zo snel mogelijk overal in Amsterdam waar een fiscaal parkeerregime geldt een bezoekersparkeerkaart wordt geïntroduceerd naar het voorbeeld van stadsdeel Zuid. Het lid van de gemeenteraad, Â.H. van Drooge 1
Motie
1
discard
2 En Raadsinformatiebrief | Amsterdam Afdoening motie Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 5 december 2023 Portefeuille(s) Volkshuisvesting Portefeuillehouder(s): Zita Pels, Rutger Groot Wassink Behandeld door Directie Wonen ([email protected]) Onderwerp Afhandeling motie 473 van de leden Van Renssen en Van der Veen (GroenLinks) over: Een gastvrij Amsterdam voor Amsterdammers die dak- of thuisloos zijn Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 19 juli 2023 heeft vw raad bij de behandeling van de Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting motie 473.23 van de leden Van Renssen en Van der Veen aangenomen. Daarin wordt het college gevraagd: ‘Om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van B&B-eigenaren over de kansen en mogelijkheden om een bijdrage te leveren aan de aanpak van dakloosheid in Amsterdam en om te kijken hoe zo makkelijk, snel en effectief mogelijk van een lege kamer een kans voor een andere Amsterdammer kan worden gemaakt’ Het college geeft als volgt vitvoering aan de motie: Gesprek met Amsterdam Gastvrij op 30 oktober 2023 Amsterdam Gastvrij (verder te noemen AG) is de enige belangenorganisatie voor Bed & Breakfast (B&B) eigenaren en komt op voor de belangen van Amsterdammers met een B&B. Het eerste gesprek met twee leden van AG, vertegenwoordigers van B&B-eigenaren en zelf B&B eigenaar, leverde het volgende op: AG gaf aan welwillend te zijn om een bijdrage te leveren aan de aanpak van dakloosheid in de stad, mits de voorwaarden en afspraken die hierover gemaakt worden duidelijk zijn en deze op basis van vrijwilligheid voor de leden van AG ingevuld kunnen worden. De wens luidt om de mogelijkheden zo helder mogelijk aan AG voor te leggen, de regels eenvoudig te houden en de mogelijke juridische consequenties met elkaar door te spreken. Vervolg Ambtelijk wordt er aan de slag gegaan met een beschrijving van een zo realistisch mogelijke situatieschets om een lege kamer bij een B&B-eigenaar beschikbaar te stellen aan de Amsterdammer met een woonprobleem. Deze wordt voorgelegd aan AG die deze met haar leden kan delen, waarna een tweede gesprek zal volgen om de plannen concreet te maken. Het accent zal waarschijnlijk liggen op kortdurende en flexibele opvang. Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 5 december 2023 Pagina 2 van 3 De Amsterdammer met een woonprobleem Het college richt zich in de verkenning met AG in onze strijd tegen dakloosheid op de zogenaamde economisch daklozen: dak- en thuisloze mensen die niet in staat zijn om een betaalbare woonplek in Amsterdam te vinden en waar de woonvraag en niet een zorgvraag voorop staat. Er zal van AG geen andere dienst gevraagd worden dan het leveren van een tijdelijke opvang- dan wel woonplek. Het idee is dat het concept zal lijken op de Onder de Pannen-constructie, waarbij een Amsterdammer met een kamer over een economisch dakloze in huis kan nemen tegen een redelijk vergoeding voor een bepaalde tijd en met vooraf bepaalde afspraken. Aansluiten bij Versterking aanpak Dakloosheid De hierboven beschreven opbrengst van dit eerste verkennende gesprek met AG komt overeen met onze ambities uit de Versterking aanpak dakloosheid, die op 20 september 2023 door de raad is goedgekeurd. Het college streeft ernaar om meer tijdelijke kortdurende woon- en opvangplekken te creëren. Gelijktijdig met intensieve ondersteuning aan de dakloze zodat het perspectief op een duurzame vervolgplek binnen- of buiten Amsterdam haalbaar is. Elke Amsterdammer die een kamer overheeft en deze ter beschikking wil stellen aan een mede-Amsterdammer die dak- of thuisloos is, is welkom. Alle Tijdelijk Wonen projecten in Amsterdam hebben als doel om een dakloze tijdelijk rust en veiligheid te bieden zodat er volop ingezet kan worden op passende ondersteuning. De behoefte aan meer woonplekken, ook aan kortdurende overbruggingsplekken, blijft voorlopig bestaan helaas. Tijdens COVID konden dakloze mensen kortdurend in een hotel opgevangen worden als ze van het ene project naar het andere gingen. Ditzelfde zou nu in een B&B georganiseerd kunnen worden, bijvoorbeeld als deze in een bepaalde periode niet gebruikt wordt. Cijfers Alhoewel de doelgroep economisch daklozen moeilijk in beeld te brengen is, omdat niet iedere (economisch) dakloze zich meldt voor ondersteuning, is bekend dat er zo'n 650 economisch dakloze mensen op de wachtlijst staan voor Tijdelijk Wonen projecten. Hieronder vallen o.a. Passantenhotel en de pensions van HVO Qverido en de projecten Onder de Pannen, Tijdelijk onder Dak, Bijzonder Bewoond en Parentshouses van de Regenboog groep. Er zijn zo’n 625 economisch dakloze mensen onderbracht in opvang en tijdelijke huisvesting. Het Stedelijk Team Economisch Daklozen (STED) van de Regenboog groep ondersteunt deze economisch dakloze mensen, maar daarbij ook de groep die tijdelijk in hun netwerk kan verblijven en meestal van het ene naar het andere adres gaat. De totale vraag om ondersteuning die jaarlijks op het STED en WPI afkomt is circa 2.500. De ondersteuning richt zich op het verbeteren of stabiliseren van de huidige situatie: werk, inkomen, schulden, inschrijfadres, herstel van netwerk. Alles met het doel om een duurzame veilige woonplek in of buiten Amsterdam te helpen realiseren en het welzijn van de dakloze te vergroten. Het college wil zich inzetten om meer tijdelijke opvang- en woonplekken te creëren. Helaas is er nu continu sprake van wachtlijsten en zullen deze naar alle waarschijnlijk blijven bestaan. Dakloze mensen hebben er vaak een dagtaak aan om een duurzame woonplek te vinden. Ook als zij alles op alles zetten, dan nog is een overbruggingsplek nodig als het ene tijdelijk wonen project ophoudt en er nog geen vervolgplek gevonden is. Hoe meer variëteit in het aanbod, hoe beter. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 5 december 2023 Pagina 3 van 3 Het college juicht de toezegging van AG toe om samen met gemeentelijke partijen de mogelijkheden te onderzoeken om extra opvang- en woonplekken te realiseren. Dit zijn belangrijke onderdelen van de Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting en de Aanpak Versterking Dakloosheid. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld en zal de raad op de hoogte houden van de opbrengst van de vervolgafspraken met AG. Deze voortgang zal meegenomen worden in de voortgangsrapportage van de Versterking aanpak dakloosheid aan de raad. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, z ha Ô 8 lee > Í / OC 4 n L \ S | p= Zita Pels Rutger Groot Wassink Wethouder Volkshuisvesting Wethouder Opvang (MO/BW, ongedocumenteerden en vluchtelingen) Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
3
train
x Gemeente Amsterdam R. % Gemeenteraad % Motie Jaar 2021 Nummer 189 Behandeld op 31 maart/1 april 2021 Status Aangenomen bij schriftelijke stemming op 6 april 2021 Onderwerp Motie van de leden Ernsting en Biemond inzake de ontwerp- Omgevingsvisie Amsterdam 2050 (inrichtingsprincipes voor vergroening openbare ruimte) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over ontwerp-Omgevingsvisie Amsterdam 2050. Overwegende dat: - De stad gaat verdichten en rigoureus vergroenen; -— Dit nieuwe groen deels in de openbare ruimte terecht gaat komen die vrijkomt door de stad autoluwer te maken; -— Dit een kans biedt om zowel structuurgroen toe te voegen als snippergroen; - Bij de agenda autoluw een reeks inrichtingsprincipes zijn vastgesteld. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De inrichtingsprincipes voor een autoluwe stad voor wat betreft de openbare ruimte verder extra te vergroenen met zowel structuurgroen als snippergroen, zodat iedereen in een groene omgeving kan wonen. De leden van de gemeenteraad Z.D. Ernsting H.J.T. Biemond 1
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 155 Datum akkoord 23 februari 2017 Publicatiedatum 23 februari 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Yesilgöz-Zegerius van 16 januari 2017 inzake de bezorging van politie-uniformen in Amsterdam. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Op 14 januari 2017 berichtte AT5 dat de bezorging van politie-uniformen verre van vlekkeloos verloopt in Amsterdam. Uniformen worden bezorgd bij ex-agenten, bij de buren achtergelaten, voor de voordeur of een onder een vuilnisbak neergezet en zelfs bezorgd door een Top 600-crimineel. In 2016 verdwenen er 41 politie-uniformen tijdens de bezorging. Niet alleen komt door deze reeks aan voorvallen de veiligheid van politieagenten onnodig in het geding maar het heeft ook onoverzienbare gevolgen voor de rest van Amsterdam. Onlangs werd een woning door twee nepagenten overvallen waarbij gedreigd werd met een vuurwapen. Volgens de vakbond Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) vindt de politie het zelf ophalen van uniformen door agenten te duur qua logistiek en personeelskosten. Wat de fractie van de VVD betreft is de verspreiding van politie-uniformen aan een drastische herziening toe. Gezien het vorenstaande heeft het lid Yesilgöz-Zegerius, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Kan het college aangeven of de berichtgeving inzake de bezorging van politie- uniformen op At5.nl klopt? Welke acties zijn ondernomen om de 41 verdwenen uniformen op te sporen? Antwoord: Er worden jaarlijks 130.000 pakketten verzonden met politiekleding en -uitrusting. In 2016 zijn er landelijk 41 pakketten niet aangekomen op het adres van de besteller. Onbekend is of het hierbij gaat om politie-uniformen. De pakketten bevatten ook vaak andere zaken dan herkenbare uniformen. Zo worden door de politie ook veel sportschoenen, sokken e.d. verzonden. De pakketjes waren correct geadresseerd, maar zijn — door onbekende oorzaak — ergens in het verzendproces zoek geraakt. Vanwege het ontbreken van informatie die kan leiden tot het terugvinden is geen verdere actie ondernomen om de 41 pakketjes op te sporen. 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Neng les Gemeenteblad Datum 23 februari 2017 Schriftelijke vragen, maandag 16 januari 2017 2. Kan het college aangeven onder wiens verantwoordelijkheid de distributie van politie-uniformen valt? Is dit Amsterdam, het rijk of een gedeelde verantwoordelijkheid? Is het college bereid om met de minister van Veiligheid en Justitie in gesprek te gaan over de distributie van uniformen? Antwoord: De distributie van politie-uniformen valt onder de verantwoordelijkheid van de centrale bedrijfsvoering van de politie. Dit is landelijk georganiseerd en gebeurt door het zgn. Politie Diensten Centrum (PDC). 3. Op welke wijze worden politie-uniformen momenteel bezorgd? Welke afspraken met betrekking tot het aanbieden van het uniform zijn gemaakt met de bezorger? Op welke wijze worden de bezorgers in kwestie gescreend op een eventueel crimineel verleden? Wat zijn de meerkosten van het ophalen van een uniform ten opzichte van bezorging? Antwoord: Momenteel worden de pakketten verzonden met Post.NI. De screening van medewerkers van Post.NI. valt onder verantwoordelijkheid van Post.NI. Of de distributie en bezorging via Post NI blijft lopen maakt onderdeel uit van onderzoek dat momenteel plaats heeft (zie ook het antwoord op vraag 4). Post.NI haalt de pakketten op uit het distributiecentrum en bezorgt deze op het woonadres of op een alternatief woonadres. Dit laatste kan de betreffende politiefunctionaris aangeven bij zijn bestelling. De pakketten mogen alleen worden afgegeven op het aangegeven adres, waar voor ontvangst moet worden getekend. Afgeven bij buren e.d. is niet toegestaan. Indien een pakket twee keer is aangeboden en men beide keren niemand thuis heeft aangetroffen, wordt het pakket meegenomen naar een afhaalpunt waar de betreffende politiefunctionaris het alsnog kan afhalen. Bij het afhalen moet hij zich legitimeren. De meerkosten van bezorging op een werkadres hangen af van hoe de gehele distributieketen is inricht. Behalve om directe financiële kosten gaat het hier ook om de kosten van inzet van (operationele) politiemensen. Dit wordt nader onderzocht (zie eveneens het antwoord op vraag 4). 4. Welke concrete maatregelen gaat het college nemen om ervoor te zorgen dat de distributie van politie-uniformen zo efficiënt en veilig mogelijk verloopt in Amsterdam? Antwoord: Het is de verantwoordelijkheid van de nationale politie om te zorgen voor efficiënte en veilige distributie van uniformen. Momenteel wordt door het betreffende onderdeel van het PDC onderzocht welke vorm van verspreiding het beste is. Binnenkort (begin maart) zal een besluit worden genomen over de vraag hoe de kleding in de toekomst verspreid gaat worden. Daarvoor zijn verschillende vormen denkbaar waaronder de mogelijkheid van bezorging op politielocaties. Het college vindt het zorgelijk dat politie-uniformen in verkeerde handen kunnen vallen. Het college wacht de besluitvorming binnen de politie af, maar zal nadrukkelijk vinger aan de pols houden bij de politie over de wijze van bezorging. 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer B ebruar 2017 Schriftelijke vragen, maandag 16 januari 2017 5. Heeft de huidige wijze van bezorging van politie-uniformen in Amsterdam een negatieve impact op de veiligheid en privacy van agenten? Graag met toelichting. Antwoord: Zowel het kwijtraken van spullen als de veiligheid van de collega's aan de voordeur neemt de politie zeer serieus. De politie geeft aan zich bewust te zijn dat agenten het niet prettig vinden als bijvoorbeeld de bezorger weet dat hij of zij bij de politie werkt. Daarom worden ook operationele medewerkers van de politie betrokken bij toekomstige plannen. De politie werkt eraan om tot de meest ideale oplossing te komen. 6. Kan het college aangeven of er naast de overval op een woning eind 2016 nog meer (gewelds-)incidenten zijn geweest in Amsterdam en/of de omliggende regio waarbij nepagenten betrokken waren? Zo ja, kan het college hier een overzicht van geven? Antwoord: De politie-eenheid Amsterdam heeft in het politieregistratiesysteem BVH gezocht naar incidenten waarin de woorden politie-uniform/nep*uniform/nep*agent voorkwamen. Er is gekeken naar het tijdvak 1 januari 201628 januari 2017. Na lezing van de registraties bleven er in deze periode vier mogelijk relevante incidenten over, waarbij de mensen die aangifte hebben gedaan de indruk hadden dat er nepagenten betrokken waren. Onlangs zijn daar nog twee incidenten bijgekomen. Bij de incidenten was sprake van een sportbroek van politie, een bordje 'Stop politie’, een overhemd van politie, een (nep-) legitimatiebewijs en in twee gevallen een politie-uniform. Of het ging om authentieke politiekleding kan niet worden vastgesteld, omdat is afgegaan op informatie van de melder/aangever. Er kan dan vooralsnog ook geen relatie worden aangetoond tussen de zoekgeraakte pakketten en (gewelds-)incidenten. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 76 Publicatiedatum 20 februari 2015 Ingekomen onder H Ingekomen op 11 februari 2015 Behandeld op 11 februari 2015 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Saadi en de heer Groot Wassink inzake de economische structuurversterking (betrek jeugdwerkloosheidsprojecten van de gemeente Amsterdam actief bij economische plannen). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de economische structuurversterking (Gemeenteblad 2015, afd. 1, nr. 45); Constaterende dat: — in Amsterdam de werkloosheid boven het landelijk gemiddelde ligt en met name de werkloosheid onder jongeren het hoogst is; — de gemeente Amsterdam verscheidene initiatieven heeft ontwikkeld om dit probleem aan te pakken; — het college een specifieke focus wil aanbrengen ten aanzien van startups in met name de technische sector en meer aanbod wil van getalenteerde mensen die innovatieve bedrijven opzetten; — het college als mogelijke partner de jeugdwerkloosheidsprojecten van de gemeente Amsterdam noemt; Overwegende dat: — de Amsterdamse economie niet uitsluitend draait op hoogopgeleide kenniswerkers en laagopgeleide werknemers een wezenlijke rol vervullen in diverse sectoren; — de plannen van het college voornamelijk gericht zijn op sterke ondernemers om die te helpen accelereren; — de gemeente Amsterdam een sleutelrol kan vervullen bij het verbinden van deze succesvolle ondernemingen met Amsterdamse jeugdwerklozen door actief met de wethouder Werk, Inkomen en Participatie samen te werken, 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 76 Moti Datum _ 20februari2015 “ete Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: actief de jeugdwerkloosheidsprojecten van de gemeente Amsterdam te betrekken bij het inzetten van de middelen voor economische structuurversterking. De leden van de gemeenteraad, |. Saadi BR. Groot Wassink 2
Motie
2
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 516 Datum akkoord 18 juli 2014 Publicatiedatum 2014 Onderwerp Beantwoording van schriftelijke vragen van het voormalig raadslid de heer Mulder van 19 maart 2014 inzake slecht onderhouden panden en de gevolgen voor de gezondheid Aan de gemeenteraad inleiding door vragensteller: Er zijn in Amsterdam een aantal huurcomplexen die slecht onderhouden zijn, zoals de Houttuinen waar bewoners geconfronteerd worden met onder andere schimmel. Dit was voor de fractie van de PvdA aanleiding een voorstel in te dienen om te komen tot een krot-100-lijst, zodat transparant wordt welke panden het slechts worden onderhouden in Amsterdam. In New York werkt een dergelijke lijst goed om deze problemen aan te pakken. Een tot op heden onderschat fenomeen in dit verband is het feit dat slecht onderhoud ook slecht is voor de gezondheid van mensen, en dat er mensen zijn wiens gezondheid het niet toelaat terwijl ze toch geen kant opkunnen. Zo woont er in een pand aan de Houttuinen een gezin met een astmatisch kind. Hier heeft de huisarts een verklaring voor afgegeven dat de gezondheid van het kind in gevaar is door de onderhoudssituatie in de woning. Van de woningcorporatie kreeg het gezin een tijdelijke andere woning aangeboden, maar deze was ongeschikt gezien een ander aspect van de gezondheidssituatie In het gezin. De moeder in kwestie kan namelijk niet traplopen vanwege een whiplash en dat was in de aangeboden woning een probleem. Bovendien geeft de huisarts aan dat er een structurele oplossing nodig is, aangezien de gezondheidsproblemen van het kind ook structureel zijn. De fractie van de PvdA vindt de handelswijze van de verhuurder onverantwoord. In algemene zin vinden wij dat dermate slecht onderhoud niet thuis hoort in een welvarende stad als Amsterdam. Meer specifiek is het totaal onacceptabel als de gezondheid van bewoners in het geding is. 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Neeing he Gemeenteblad Datum 8 augustus 2014 Schriftelijke vragen, woensdag 19 maart 2014 Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 19 maart 2014, namens de fractie van PvdA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Wat vindt het college van het feit dat onderhoud dermate slecht wordt verricht door een verhuurder dat er gezondheidsproblemen ontstaat? Antwoord: Goed onderhoud van woningen is een belangrijk aandachtspunt voor het college en wordt daarom ook expliciet genoemd in het Coalitieakkoord. Het college betreurt het als blijkt dat er huurders zijn die gezondheidsklachten krijgen door slecht onderhouden woningen. Vocht- en schimmelproblemen zijn niet aantoonbaar oorzaak van gezondheidsproblemen maar kunnen met name luchtwegklachten wel verergeren. Slecht onderhoud is een van de oorzaken van vocht- en schimmelproblemen in de woning. Ook huurdergedrag heeft invloed op het klimaat in de woningen. Bewoners moeten hun woningen goed luchten. Maar soms zijn vocht- en schimmelklachten moeilijk te verhelpen, ook niet door goed onderhoud van de verhuurder. In veel oudere woningen zijn vaak nog de originele voorzieningen en indeling aanwezig (bijvoorbeeld een inpandige badkamer, ontbreken van een centrale verwarmingen isolatie). Woningen uit het verleden zijn bijvoorbeeld niet gebouwd op het veelvuldig gebruik van een douche in de woning. Vooral wanneer dit soort woningen intensief bewoond worden (overbewoning) kunnen gemakkelijk vocht- en schimmelproblemen ontstaan, die lastig te verhelpen zijn door maatregelen van de verhuurder. Bij de beantwoording van het initiatiefvoorstel van voormalig raadslid Mulder “Lijst Krot 100 van slecht onderhouden gebouwen” komt het college met een aantal voorstellen om het onderhoudsniveau van de woningen te verbeteren. Daarvoor zal het college in overleg treden met de verhuurders. 2. Welke mogelijkheden ziet het college om in te grijpen bij gezondheidsproblemen bij huurders? Antwoord: Goed onderhoud is een taak van de verhuurder. Als een huurder klachten heeft over slecht onderhoud, kan de huurder die dan ook het beste bij de verhuurder melden. De verhuurder is de partij die het onderhoud aan de woning zal moeten verbeteren. Er zijn verschillende mogelijkheden om slecht onderhoud aan woningen te melden bij de gemeente. Bij slecht onderhoud van een woning kan de huurder zich melden bij het stadsdeel. Klachten worden daar geregistreerd en stadsdelen moeten deze meldingen opvolgen. Stadsdelen zijn bevoegd om de verhuurders indien nodig aan te schrijven. Stadsdelen melden dat zij in veel gevallen, in overleg met de verhuurder, tot een oplossing komen, waardoor aanschrijving niet meer nodig is. In Amsterdam kunnen huurders zich met klachten over slecht onderhoud ook melden bij de wijksteunpunten Wonen. De Wijksteunpunten Wonen registreren ook die klachten. De Wijksteunpunten Wonen bekijken de situatie samen met de huurder en kunnen de huurder ondersteunen als die contact opneemt met de verhuurder. Als de huurder er met de verhuurder niet uitkomt en of de situatie is ernstig en of gevaarlijk, wordt het stadsdeel ingeschakeld. Ook begeleidt het 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Neeing he Gemeenteblad Datum 8 augustus 2014 Schriftelijke vragen, woensdag 19 maart 2014 Wijksteunpunt Wonen huurders richting de Huurcommissie bij ernstige gebreken. Tenslotte worden gezondheidsproblemen door slecht onderhoud ook wel gemeld bij GGD. De GGD raadt de huurder altijd aan eerst in overleg te gaan met de verhuurder. Als de verhuurder niets doet om het onderhoud aan de woning te verbeteren, zal de GGD in overleg treden met de verhuurder of het stadsdeel. De GGD adviseert telefonisch en bezoekt in een aantal gevallen woningen, soms in samenwerking met de afdelingen BWT van de stadsdelen. Bij zo'n bezoek probeert de GGD de eigenaren en bewoners te adviseren over oplossingsrichtingen voor de problemen in de woning. Als de verhuurder niets kan of wil doen aan het slechte onderhoud van de woning, kan een huurder met gezondheidsklachten door het slechte onderhoud van de woning andere woonruimte aangeboden krijgen. Ook daarvoor moet de huurder in eerste instantie bij de verhuurder zijn. Als de verhuurder geen andere woonruimte kan bieden, kan de huurder zich melden bij de gemeente om in aanmerking te komen voor een medische urgentie. Dat moet echter worden gezien als laatste redmiddel. De GGD-arts oordeelt dan over de situatie van de huurder. Daarover zijn op stedelijk niveau afspraken vastgelegd in convenanten tussen gemeente en corporaties. Het college kan de verhuurder tenslotte ook aanspreken op slecht onderhoud van woningen en zal dat ook gaan doen. Hoe het college dat wil gaan aanpakken, komt aan de orde bij de beantwoording van het initiatiefvoorstel van voormalig raadslid Mulder, getiteld: “Lijst Krot 100 van slecht onderhouden gebouwen”. 3. Is het college bereid alle tot haar beschikking staande middelen in te zetten om huurders die gezondheidsproblemen ondervinden als gevolg van de onderhoudssituatie in de woning? Antwoord: Het college gaat in overleg met verhuurders en bewonersorganisaties een plan maken hoe het onderhoud van de woningen in de stad kan verbeteren. 4. Is het college bereid een meldpunt in het leven te roepen waar bewoners terecht kunnen als zij vanwege gezondheidsproblemen een andere woning nodig hebben maar de verhuurder in gebreke blijft? Antwoord: Huurders kunnen op dit moment terecht op verschillende plekken binnen de gemeente als zij gezondheidsklachten hebben vanwege het klimaat in hun woningen en willen verhuizen (zie antwoord vraag 2). Belangrijker is echter dat zij zich melden bij hun verhuurder. Het college acht het daarom niet nodig een nieuw meldpunt in het leven te roepen. Het college zal de verhuurders wel gaan aansporen het onderhoudsniveau van de woningen, waar nodig, te verbeteren. 5. Is het college bereid met de verhuurder in contact te treden teneinde deze te bewegen de situatie van de huurder van een pand aan de Houttuinen en soortgelijke gevallen tot een passende oplossing te brengen, alsmede meer soortgelijke gevallen? Antwoord: 3 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Neeing he Gemeenteblad Datum 8 augustus 2014 Schriftelijke vragen, woensdag 19 maart 2014 Het college is bereid in contact te treden met een verhuurder maar ziet dat als een van de laatste stappen in het proces. Vooraf moeten andere wegen zijn bewandeld om een huurder met gezondheidsklachten te helpen (zie antwoord vraag 2). Er is een bestaande structuur en als andere mogelijkheden zijn uitgeput zal het college de verhuurder aanspreken. 6. Is er onderzoek gedaan door Bouw- en Woningtoezicht en wat zijn de bevindingen hiervan? Antwoord: Er is door Bouw en Woningtoezicht geen onderzoek gedaan naar de kwaliteit en onderhoudskwaliteit van woningen in relatie tot gezondheidsproblemen. De GGD heeft wel kennis van de relatie tussen de kwaliteit van woningen en gezondheidsproblemen. De GGD heeft in 2012 onderzocht in hoeverre gezondheidsklachten samenhangen met vochtproblemen in woningen. De GGD geeft daarbij aan dat vochtproblemen veroorzaakt door slecht onderhoud van woningen gezondheidsklachten kan verergeren maar ook dat het gedrag van de bewoner, zoals bijvoorbeeld onvoldoende ventileren, de achterliggende oorzaak kan zijn. Uit onderzoek elders is gebleken dat wonen in een schimmelig huis ongezond is maar dat het in individuele gevallen niet met zekerheid valt te zeggen dat ziekte wordt veroorzaakt door een slechte woning, omdat de gezondheidsklachten waarover het gaat, zoals astma, veel verschillende oorzaken kunnen hebben. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 4
Schriftelijke Vraag
4
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 1620 Datum indiening 22 mei 2017 Datum akkoord college van b&w van 12 december 2017 Publicatiedatum 13 december 2017 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van de leden De Heer en Van Dantzig inzake surveillance in Oezbekistan met de hulp van een onderneming in Nederland. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstellers: Onlangs verscheen het rapport We will find you, anywhere”, The Global Shadow of Uzbekistani Surveillance van Amnesty International!, een 28-pagina tellend document over onwettige surveillance en intimidatie van de Oezbeekse overheid. Die surveillance wordt niet alleen uitgeoefend op inwoners van Oezbekistan zelf, ook gevluchte Oezbeken over de gehele wereld lopen de kans op afgeluisterd te worden als ze bellen naar familieleden in hun moederland, wat tot repercussies voor die familieleden kan leiden. Een bron in het rapport beschrijft bijvoorbeeld uitgebreid hoe moeilijk het is om vanuit het buitenland naar vrienden en familie in Oezbekistan te bellen, omdat er een reëel gevaar voor repercussies dreigt.” Surveillance gebeurt in Oezbekistan met medewerking van private telecompartijen. * Een van die private partijen is gevestigd in Amsterdam. Het gaat om Veon en haar dochter Beeline. Volgens wikipedia is Veon, voorheen VimpelCom Ltd, een wereldwijde Noors-Russische leverancier van telecommunicatiediensten gevestigd in Bermuda maar met het hoofdkantoor sinds 2010 in Amsterdam. Na de wereldwijde omkoopschandalen werd in 2017 de naam gewijzigd in VEON. 1 https://www.amnesty.org/en/documents/eur62/5974/2017/en/ 2 ‘In Uzbekistan everyone knows that the government is monitoring communications. There is surveillance on the ordinary people's normal conversations If we call our relatives, friends and families, everything will be heard, we know that. We [people in Sweden] won't be under pressure or face problems, but if we call them, [our relatives] they will be in trouble. For example, many of my relatives and friends, they are not willing to talk to me. The reason is, if we talk, the same day or next day police , security services or someone from the local authorities will go and ask them what they have talked about. While they have already recorded our conversation and have already listened to all of them. Just to keep those people that we talked to under pressure and threats, they just go and question them. But they do not go just one person but rather they go with a couple of police officers.’ 3 ‘syrveillance in Uzbekistan is facilitated by private telecommunications companies, who are required to provide direct, remote-control access to their networks to the Uzbekistani authorities.” 1 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R weing Je20 Gemeenteblad ummer - =: . Datum 13 december 2017 Schriftelijke vragen, maandag 22 mei 2017 Beeline wilde niet reageren op het rapport van Amnesty. Over Veon schrijft het rapport dat het bedrijf niet zegt mee te werken aan operaties die mensenrechten schaden en dat ze handelen in de geest van de zogenaamde US Global Compact10. Wel erkent het bedrijf dat het inderdaad opereert in Oezbekistan.” De indieners willen voorkomen dat vanaf Amsterdams grondgebied wordt bijgedragen aan massasurveillance door de Oezbeekse overheid, die berucht is om de schendingen van mensenrechten. Daarom hebben vragenstellers de volgende vragen aan het college. Gezien het vorenstaande hebben de leden De Heer en Van Dantzig, respectievelijk namens de fracties van de PvdA en D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. het college bekend met het rapport van Amnesty over massasurveillance? Antwoord: Ja, het college heeft kennisgenomen van het rapport van Amnesty International. 2. Is het college bekend met het feit dat een Nederlands bedrijf en haar dochteronderneming hieraan meewerkt? Antwoord: Ja. 3. Hoe beoordeelt het college het feit dat deze massasurveillance wordt mogelijk gemaakt door een dochteronderneming van een bedrijf dat in Nederland is gevestigd? Antwoord: Het rapport van Amnesty International schetst een bijzonder verontrustend beeld van de mensenrechtensituatie in Oezbekistan. Het college keurt dergelijke praktijken van massasurveillance ten zeerste af. Het bedrijf in kwestie, levert geen afluisterapparatuur, maar een telecomdienst. Het aanbieden van telecomdiensten draagt op zichzelf niet bij aan mensenrechtenschendingen. 4. Kan het college toelichten of dit bedrijf zich schuldig maakt een strafbare feiten? Antwoord: Het college verwijst naar de beantwoording van de schriftelijke vragen die zijn ingediend in de Tweede Kamer inzake massasurveillance door de Oezbeekse overheid waarin hieraan aandacht is besteed. De beantwoording van voormalig Minister Koenders en Minister Ploumen luidt: 4_an their response to Amnesty International, Veon did not point to specific measures that they undertake to prevent or mitigate the risk to human rights posed by their operations in Uzbekistan. They noted generally that they are a signatory to the UN Global Compact10 and that they publish an annual Corporate Responsibility report. Their response, as well as these reports, acknowledge that they operate in countries which require direct access to networks by the authorities and which prohibit disclosure of information on the nature or extent of access to data by the authorities” 2 Jaar 2017 Gemeente Amsterdam R weing Je20 Gemeenteblad Datum 13 december 2017 Schriftelijke vragen, maandag 22 mei 2017 “In internationale, regionale en nationale wet- en regelgeving wordt toegang tot persoonlijke data, de persoonlijke levenssfeer en communicatie gereguleerd. Internationale regels vereisen niet noodzakelijkerwijs een machtiging door de rechter voor surveillance. Wel is internationaal afgesproken dat bepaalde waarborgen zijn vereist teneinde schendingen van mensenrechten te voorkomen. Toegang tot persoonlijke data (bijvoorbeeld op basis van surveillance) — zonder waarborgen vooraf (bijvoorbeeld via een rechterlijke machtiging) — kan in bepaalde gevallen een schending zijn van internationaal erkende burgerlijke rechten. In het rapport van Amnesty staat dat zulke waarborgen in Oezbekistan niet aanwezig zijn.” 5. Ook in de Tweede Kamer is aandacht besteed aan het rapport van Amnesty. De kamerleden Sjoerdsma en Verhoeven (D66) hebben de minister opgeroepen om in overleg te treden met het bedrijf en de dochteronderneming in Amsterdam, met de vraag of ze niet langer willen meewerken aan massa surveillance door de Oezbeekse overheid. Is het college bereid om zich bij dit overleg aan te sluiten? Antwoord: In de beantwoording van de schriftelijke vragen door voormalig Minister Koenders en Minister Ploumen over het rapport van Amnesty International leest het college dat het gesprek met het bedrijf van de dochteronderneming, in Amsterdam op hoog ambtelijk niveau al heeft plaatsgevonden. Het college was niet op de hoogte gesteld van dit overleg. 6. Zijn er andere maatregelen die Amsterdam kan treffen om een einde te maken aan medewerking van bedrijven aan afluister- en surveillancepraktijken die op ons grondgebied gevestigd zijn? Antwoord: Zie de beantwoording van de vragen 3 en 4. Het college ziet geen grondslag voor het treffen van andere maatregelen, maar omarmt de actieve inzet van het Kabinet op het gebied van adequate eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van vertrouwelijke communicatie. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris J.J. Aartsen, waarnemend burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
train
> Gemeente Amsterdam D Motie Datum raadsvergadering 22 juni 2022 Ingekomen onder nummer 272 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Boomsma inzake de vervolgactiviteiten voor een verbod op de verkoop op markten van bont, kreeften en krabben (stop met deze onzinnige geldverspilling) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de vervolgactiviteiten voor een verbod op de verkoop op markten van bont, levende kreeften en krabben, Overwegende dat: — Het Coalitieakkoord 2018-2022 een verbod op de verkoop op markten van bont, levende kreeften en krabben had opgenomen, waarnaar de afgelopen vier jaar onderzoek is gedaan, maar advocatenkantoor Pels Rijcken aangeeft dat juridisch gezien niet kan; — De gemeente de verkoop van bont, krabben en kreeften sowieso in winkels niet kan verbieden, en het verbod dus alleen enkele marktlieden zou raken; — Het verbod ook zou gelden voor tweedehands bont, die juist veel op markten wordt verkocht, wat betekent dat als een verbod zou slagen, er mogelijk juist méér ‘nieuw’ bont zou worden verkocht, waarmee het beoogde doel juist verder van huis zou komen; — _In de samenleving verschillend wordt gedacht over de ethische aspecten rond het dragen van bont en het kopen kreeften, maar het mensen vrij staat om dat niette doen en/of hun medeburgers daarvean te overtuigen, zonder tot een verbod over te gaan; — Het college nu voorstelt om toch allerlei andere juridische mogelijkheden te gaan onderzoeken, met marktonderzoeken en literatuurstudie naar de perceptie van bont onder marktbezoekers, waaronder o.a. “In ieder geval wordt uitgezocht of marktbezoekers aanstoot nemen aan de aanwezigheid van deze producten op de markt”, maar ook de mogelijkheid van een verbod maar met mogelijke ontheffingen of clusters, — Dit heel veel geld kost om een handjevol marktondernemers te benadelen ten opzichte van winkels, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Af te zien van nader aanvullend onderzoek naar de mogelijkheden om de verkoop van bont, levende kreeften en krabben op markten te verbieden. Gemeente Amsterdam Status Verworpen Pagina 2 van 2 Indiener D.T. Boomsma
Motie
2
val
Gemeente” X Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling RO Ombudsman X Amsterdam Voordracht voor de Commissie RO van o5 juli 2023 Ter kennisneming Portefeuille Grond en Ontwikkeling Agendapunt 4 Datum besluit nvt Onderwerp Rapport ombudsman R2023001 “Meewerken met gemeente kost soms klauwen met geld” De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van: -het rapport van dat de ombudsman heeft opgesteld na een onderzoek naar de handelwijze van de gemeente naar aanleiding van twee klachten van erfpachters in stadsdeel Noord. - de bestuurlijke reactie op het rapport - het antwoord van de ombudsman op de bestuurlijke reactie Wettelijke grondslag De Gemeenschappelijke Regeling van de Ombudsman Metropool Amsterdam artikel g en 10 Bestuurlijke achtergrond In een wijk in Amsterdam-Noord bouwt een aantal erfpachters in de periode 1999 2005 een vrijwel identieke dakopbouw op hun woning. Om de “gemeente Amsterdam mee te laten profiteren van de waardestijging die een uitbreiding met zich meebrengt” wordt de canon verhoogd. Ongeveer de helft van de eigenaren accepteert de canonverhoging van de gemeente. De andere helft weigert. Ook zijn er eigenaren die in het geheel niet melden dat zij een opbouw op hun woning hebben gezet. In 2005 besluit de gemeente dat erfpachters die de opbouw niet gemeld hebben of de canonverhoging geweigerd hebben geen canonverhoging krijgen. Dit, terwijl de erfpachters die de bouw wel gemeld hebben en de verhoging hebben geaccepteerd, wel de verhoogde canon moeten betalen. Deze laatste groep voelt zich achtergesteld en vraagt de gemeente om genoegdoening. Wanneer de gemeente tot twee keer toe weigert, leggen twee erfpachters de zaak voor aan de ombudsman. De ombudsman overweegt dat het enkel verwijzen naar gewijzigd beleid of een formeel juridische rechtmatigheid geen waarborg is voor een (ge)rechtvaardige vitkomst®. De ombudsman stelt in deze zaak vast dat de gemeente gelijke gevallen (erfpachters die dakopbouw realiseren) ongelijk heeft behandeld. En juist de groep die meewerkt is de klos. De gemeente heeft deze ongelijkheid zelf veroorzaakt door de afwezigheid van een actief handhavingsbeleid gericht op de erfpachters die de erfpachtwijziging van het erfpachtcontract weigerden. Het onderzoek van de ombudsman wijst nu uit dat de gemeente met de erfpachters die de canonverhoging hadden geaccepteerd een regeling had moeten treffen of anderszins maatwerk toe te passen. Dit volgt vit de normen van behoorlijk bestuur. Dat de gemeente dit heeft nagelaten is niet netjes. De gemeente kan deze omissie herstellen door de canonverhoging ongedaan te ma ken en terug te betalen. Gegenereerd: vl.18 1 VN2023-015429 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling R Gemeentelijke % Amsterdam Ombudsman % Voordracht voor de Commissie RO van o5 juli 2023 Ter kennisneming Oordeel Erfpacht en Uitgifte heeft in strijd gehandeld met twee kernwaarden ‘Betrokken en Oplossingsgericht' en ‘Transparent! die de essentie vormen van behoorlijk overheidsoptreden. Aanbeveling De ombudsman verzoekt de wethouder Grond en Ontwikkeling te bevorderen dat de canonverhoging voor alle betrokken erfpachters die akkoord zijn gegaan met de canonverhoging in de betreffende wijk met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt. Reden bespreking nvt Uitkomsten extern advies nvt Geheimhouding nvt Uitgenodigde andere raadscommissies nvt Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? nvt Welke stukken treft v aan? 2023 06 14 Reactie ombudsman nav beantwoording college op Meewerken AD2023-049673 met de gemeenten kost klauwen met geld.pdf (pdf) AD2023-049675 2023-05-30; Brief aan Ombudsman openbaar.pdf (pdf) 2023001 _Rapport_Meewerken_met_gemeente_kost_soms_klauwen_met_geld.pdf AD2023-049674 (pdf) AD2023-049613 Commissie RO Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Gegenereerd: vl.18 2 VN2023-015429 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening en Grond en Ontwikkeling Gemeentelijke % Amsterdam R Ombudsman % Voordracht voor de Commissie RO van o5 juli 2023 Ter kennisneming Ombudsman Metropool Amsterdam, Bas Tillema, 06-28268027, [email protected] (afwezig 15/6-5/7/2023) Ombudsman Metropool Amsterdam, Bernadette Verheggen, 06-15051044, bernadette @ombudsmanmetropool.nl. Gegenereerd: vl.18 3
Voordracht
3
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 669 Datum indiening 9 juli 2018 Datum akkoord 19 juli 2018 Publicatiedatum 20 juli 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Van Soest inzake de stadsverwarmingsbuizen voor de deur van een restauranthouder. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Restauranteigenaar Serge Metz uit Noord vreest failliet te gaan door enorme stadsverwarmingsbuizen. Die liggen voor zijn zaak Dish aan de Kade, waardoor hij onbereikbaar voor klanten lijkt. Dat gaat nog twee maanden duren. Op 5 juli 2018 werden de buizen op de Ridderspoorweg neergelegd. Ook zijn er grote hekken neergezet. Wie naar het restaurant van Metz wil, moet omrijden via de Christoffelkruidstraat. Veel mensen weten dat niet. Gezien het vorenstaande heeft het lid Van Soest, namens de fractie van de Partij van de Ouderen, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Is het college bekend met het online artikel op de site van AT5, getiteld: ‘Restaurant gedupeerd door stadsverwarming: ‘Over een paar weekenden ga ik onderuit"? Antwoord: Ja, het college is bekend met het artikel. 2. Is het college het met de Partij van de Ouderen eens dat de ambities om Amsterdam van het gas te halen nooit ten koste mogen gaan van hardwerkende ondernemers? Zo neen, waarom niet? Antwoord: Het College is het ermee eens dat bij de uitvoering van werkzaamheden goed rekening gehouden moet worden met ondernemers. Het feit dat de eigenaar van Dish aan de Kade zich betrokken noch gehoord voelde, betreurt het College dan ook. Amsterdam investeert immers flink in maatregelen om hinder door wegwerkzaamheden zo veel mogelijk te voorkomen. Zo worden in de voorbereiding van grote werken, waaronder dit werk aan de Ridderspoorweg, ' http://www.at5.nl/artikelen/184074/restaurant-gedupeerd-door-stadsverwarming-over-een-paar- weekenden-ga-ik-onderuit 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam Neng leo Gemeenteblad R Datum 20 juli 2018 Schriftelijke vragen, maandag 9 juli 2018 afspraken gemaakt met het project ten aanzien van de Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie. Het project moet daarbij aangeven hoe ze het werk gaat uitvoeren, zodat de hinder zo laag mogelijk blijft voor de stad en de directe omgeving van het project. 3. Is het college bereid om met Nuon in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de verwarmingsbuizen zo snel mogelijk voor de deur van de ondernemer verwijderd worden? Zo neen, waarom niet? Antwoord: NUON-warmte is op dit moment samen met de gebiedsmakelaar, de wegbeheerder en de omgevingsmanager Buiksloterham in gesprek met de ondernemer waarbij gezocht wordt naar een veilige oplossing voor alle partijen passend binnen de huidige BLVC-uitvoeringsafspraken vastgelegd in de WIOR- vergunning. Concreet is hierover al een aantal zaken afgesproken en uitgevoerd [zie ook de beantwoording van de aanvullende schriftelijke vragen van het lid Poot van 11 juli 2018, namens de fractie van de VVD (nr. 670). — Om de bereikbaarheid te vergroten worden bouwhekken herplaatst en verwijsborden aangebracht. Daarmee is de bereikbaarheid voor de voetganger en fietser gewaarborgd. De autobereikbaarheid blijft onverkort via de Christoffelkruidstraat (uitgevoerd 12 juli 2018). — _NUON-warmte zal Dish aan de Kade helpen met de inrichting van de website/facebook/social media. — Hetterras wordt door Dish aan de Kade verder aangekleed met bloembakken, lichtslangen en matten/bamboe voor hekwerk. Kosten hiervoor worden gedekt uit de BLVC-maatregelen in het BLVC-plan. — _Nuon-warmte maakt in samenspraak met Dish aan de Kade banners/doeken voor op de kopse kanten van de hekwerken en Flyers. Ook deze kosten worden gedekt uit het BLVC-plan. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Wil Rutten, waarnemend secretaris 2
Schriftelijke Vraag
2
train
> Gemeente Amsterdam D Motie Datum raadsvergadering 29 juni 2023 Ingekomen onder nummer 421 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van het lid Bakker inzake niet in beroep gaan tegen besluit ACM Onderwerp Niet in beroep gaan tegen besluit ACM Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het viten van wensen en bedenkingen inzake de beoogde verkoop van het 100% belang in AEB Holding N.V (VN2023-013980) Constaterende dat: -_ het ACM de verkoop aan AVR heeft afgekeurd vanwege bezwaren over het ontstaan van een dominante marktpositie van AEB+AVR waardoor prijsstijgingen optreden voor consu- menten; -_het college overweegt om tegen dit besluit in beroep te gaan. Overwegende dat: -_ het besluit van ACM ook vanuit geopolitiek oogpunt moet worden gezien als een ge- schenk, omdat AVR in Chinese handen ligt; Verzoekt het college van burgemeester en wethouders -_niet in beroep te gaan tegen het besluit van ACM Indieners, A.L. Bakker
Motie
1
discard
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 23 maart 2021 Portefeuille(s) EZ Portefeuillehouder(s): Victor Everhardt Behandeld door Directie Economische Zaken, Frank van de Lustgraaf Onderwerp Reactie op moties 549.20 van raadslid N.T. Bakker inzake handhaven bij overlast, 572.20 van raadsleden Biemond, Nadif, N.T. Bakker en Kat inzake Amsterdamse ambachtswoningen en 575.20 van raadsleden Biemmond, Nadif, N.T. Bakker en Kat inzake voortgangsrapportage banencreatie bedrijvenmonitor Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van 20 mei 2020 zijn bij de vaststelling van de Amsterdamse Bedrijvenstrategie 2020-2030 een drietal moties aangenomen. Via deze brief wil ik u en de indieners informeren over de afhandeling van deze moties door het college. 1. Motie 549.20 “Handhaven bij overlast” Met deze motie verzoekt het lid T. Bakker het college om met de stadsdelen — in het bijzonder stadsdeel Oost — en andere instanties om tafel te gaan om te kijken op welke wijze een duidelijker kader voor handhaving gemaakt kan worden, deze verbeterpunten op te nemen in de bedrijvenstrategie en hierover te rapporteren aan de raad. Het college onderkent dat het combineren van wonen en bedrijvigheid vraagt om een goed kader voor handhaving, waarin belangen van bewoners en ondernemingen met elkaar in evenwicht zijn. Tijdens de bespreking van de motie gaf ik al aan dat ik inzicht in de geurproblematiek en regelgeving hieromtrent noodzakelijk vind, zodat hier ook goed op kan worden gehandhaafd. Uit verkennende gesprekken met stadsdeel Oost en de Omgevingsdienst blijkt dat geuroverlast het meest pregnante probleem is. Voor andere vormen van hinder (o.a. geluid, stof, externe veiligheid) bestaan er volgens de instanties wel in voldoende mate meetmechanismen, normen en handhavingsrichtlijnen. Voor geuroverlast is dit kader er niet. Om hierin de te voorzien is in de ontwerp-Omgevingsvisie op voorspraak van onder andere Stadsdeel Oost en de Omgevingsdienst het opstellen van een geurbeleid opgenomen, waarmee een passend toetsings- en handhavingskader zal ontstaan. 2. Motie 572.20 “Amsterdamse Ambachtswoningen” Met deze motie vragen de leden Biemond, Nadif, N.T. Bakker en Kat het college om te verkennen of er in Amsterdam behoefte is aan ‘ambachtswoningen', bijvoorbeeld naar model van de Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 23 maart 2021 Pagina 2 van 3 atelierwoningen, of hier in woon-werkwijken mogelijkheden zijn om deze te ontwikkelen, en hierover in contact te treden met vakscholen en relevante brancheorganisaties. In de gesprekken die in het kader van deze motie zijn gevoerd, kwam de vraag wat specifiek onder ambachtswoningen wordt verstaan. In de beantwoording van deze motie is de volgende definitie aangehouden: specifieke woningen voor ondernemers die een ambachtelijk beroep vervullen in de productie, installatie of reparatie van fysieke goederen. De woningen hebben naast een woongedeelte een kleine bedrijfsruimte in de vorm van een werkplaats (met een nader te bepalen minimum en maximumgrootte). In de transformatieprojecten kunnen ambachtswoningen mogelijk kansen bieden in het combineren van wonen en bedrijvigheid, bijvoorbeeld omdat ze hinder bij andere bewoners kunnen beperken. Uit de gesprekken met collectieven van kleine ambachtslieden en vakscholen blijkt slechts een beperkte behoefte aaneen combinatie van een woning en bedrijfsruimte . Het Hout- en Meubileringscollege zoekt bijvoorbeeld naar pure werkplekken voor alumni en niet naar combinaties met wonen. Collectieven van ambachtslieden geven aan dat startende vakmensen al snel te veel verdienen voor een sociale woning, maar te weinig voor een koopwoning, en dat hier —in het reguliere woningaanbod - een vitdaging ligt voor Amsterdam. De interesse concentreert zich echter vooral op (collectieve) werkruimten, waar eventueel rond gewoond kan worden. Individuele ambachtslieden die aan vooraf gestelde voorwaarden voldoen kunnen overigens al gebruik maken van de regeling voor atelierwoningen van Bureau Broedplaatsen. Kortom, de specifieke behoefte aan een concept voor een combinatie van woning en bedrijfsruimte lijkt vit deze gesprekken niet groot. De complexiteit van het realiseren van ambachtswoningen verschilt per woonsegment, sociale huur, vrije huur of koop. Het realiseren in de sociale huur lijkt het minst kansrijk gezien de beperkte vrije toewijzingsplekken die corporaties hebben, de beperkte budgetten en richtlijnen waar corporaties zich aan moeten houden. Daarnaast verschillen de ruimtelijke kansen voor ambachtswoningen sterk per gebied. Dit heeft onder andere te maken met gewenste dichtheid van de nieuwe wijken en de ‘concurrentie’ die optreedt tussen ambachtsruimten en andere functies die op de begane grond gesitueerd worden. Dit lijkt een cruciaal aspect dat het concept in transformatiegebieden minder haalbaar maakt. Gegeven de resultaten van de verkenning — een beperkte behoefte en haalbaarheid - vinden wij het momenteel niet opportuun om verder te zoeken. We gaan vanzelfsprekend wel met initiatiefnemers in gesprek als zij ambachtswoningen of iets soortgelijks willen realiseren. 3. Motie 575.20 “voortgangsrapportage banencreatie bedrijvenmonitor” Met de motie verzoeken de leden Biemmond, Nadif, N.T. Bakker en Kat het college om bij de uitvoering van de bedrijvenstrategie de creatie van werkgelegenheid te monitoren, hierbij specifiek aandacht te hebben voor werkgelegenheid voor praktisch en middenopgeleiden, en vitkomsten hiervan jaarlijks aan de raad te verstrekken. Het verzoek is hierbij ook een koppeling te maken met de lokale arbeidsmarkt zoals gevraagd door de stadsdelen Nieuw-West en Zuidoost. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 23 maart 2021 Pagina 3 van 3 Het college onderkent dat er vanuit de ambitie voor een ongedeelde stad nadrukkelijk aandacht moet zijn voor werkgelegenheidsontwikkeling voor praktisch en middelbaar opgeleiden. Dit vraagstuk heeft een ruimtelijke component: veel technisch en praktisch geschoold personeel is werkzaam op bedrijventerreinen en onder andere ín de ambacht, maakindustrie en logistiek die hier veelal aanwezig is. Het college ondersteunt de oproep om werkgelegenheidseffecten mee te nemen in de monitoring van de bedrijvenstrategie dan ook van harte. We nemen dit mee in de monitor bedrijvenstrategie. De publicatie van de eerste monitor is eind 2021 voorzien. Dit is de ‘nulmeting’ voor de werkgelegenheidsontwikkeling. Vanaf 2022 kan kwalitatief en steekproefsgewijs inzicht worden geboden in hoe de banengroei zich verhoudt tot het arbeidsaanbod in Nieuw West en Zuidoost. Ik hoop u voldoende te hebben geïnformeerd en beschouw de moties hiermee als afgedaan. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Ei ‚ EE A TT Victor Everhardt Wethouder Economische Zaken Een routebeschrijving vindt uv op amsterdam.nl
Motie
3
discard
> < Gemeente Amsterdam AB > < Noord Nn Pagina 1 van: Oe | ___tidte __pooour A Nr. Titel Opmerking Reg.nr. PROCEDUREEL 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Vaststellen verslag vergadering 24 september 2014 en 1 bijlagen div. oktober 2014 (incl. besluitenlijsten) 5 Ingekomen stukken bijlage 6583 6 Mondelinge vragen 7 Vaststellen vergadermodel bestuurscommissie Noord: bijlage (nieuwe 6574 het satellietmodel versie) 8 Aanwijzen leden stemcommissie ex art. 26:1 RvO 9 Benoeming voorzitter voorbereidende commissie van het 6600 algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord 10 _ Vaststellen Vergaderschema nov-dec 2014 en 1° halfjaar 2015 bijlage 6599 BELEIDSVOORSTELLEN 11 Inventarisatie onderwerpen t.b.v. 1° vergadering bijlage Klankbordgroep Rekenkamer Metropool Amsterdam ALGEMEEN 12 _ Algemene moties 13 Sluiting
Agenda
1
discard
VN2021-019608 N% Gemeente Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, AZ Vebeid orde en Amsterdam Juridische Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie x Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving % en Toezicht Voordracht voor de Commissie AZ van o2 september 2021 Ter kennisneming Portefeuille Openbare Orde en Veiligheid Agendapunt 4 Datum besluit n.v.t. Onderwerp Afdoening motie 849 van de heer Boomsma over de aanprijzing en verkoop van (al dan niet nep) cannabisproducten De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief over de afhandeling van motie 849 d.d. 2 juli 2020 van het raadslid Boosma over de mogelijkheden om het aanprijzen en de verkoop van (al dan niet nep) cannabis-gerelateerde producten zoals koekjes, ijsjes, cakes, thee, donuts, lolly’s, snoepjes en dergelijke in winkels in de stad aan banden te leggen dan wel te beëindigen Wettelijke grondslag Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam, Artikel 79 en 80. Gemeentewet, artikel 169: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2); zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2) Bestuurlijke achtergrond Op 2 juli 2020 heeft de raad bij de bespreking van de voorjaarsbrief motie 849 aangenomen van het raadslid Boomsma over het aanprijzen en de verkoop van (al dan niet nep-) cannabis-gerelateerde producten, waarin het college/de burgemeester wordt gevraagd de mogelijkheden zijn om het aanprijzen en de verkoop van (al dan niet nep) cannabis-gerelateerde producten zoals koekjes, ijsjes, cakes, thee, donuts, lolly’s, snoepjes en dergelijke in winkels in de stad aan banden te leggen dan wel te beëindigen Reden bespreking nvt. Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Gegenereerd: vl.4 1 VN2021-019608 9 Gemeente Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Z Openbare ordeen 9 Amsterdam In en h . velligheid % Juridische Zaken, Communicatie, Raadsaangelegenheden, Preventie Jeugderiminaliteit, Vluchtelingen en Ongedocumenteerden, Handhaving en Toezicht Voordracht voor de Commissie AZ van o2 september 2021 Ter kennisneming Ja, Motie Boomsma nr. 849 Welke stukken treft v aan? AD2021-072094 849.pdf (pdf) AD2021-072091 Commissie AZ Voordracht (pdf) AD2021-072093 raadsinformatiebrief afdoening motie 849.pdf (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) OOV, Y.M. van Groenigen, 0653374537 , [email protected] Gegenereerd: vl.4 2
Voordracht
2
train
> Gemeente Amsterdam Amendement Datum raadsvergadering 13 juli 2022 Ingekomen onder nummer 283 Status Aangenomen Onderwerp Amendement van het lid Schmit inzake correct tekenen van de bestemming Frans van Mierisstraat 59 in het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt Onderwerp Correct tekenen van de bestemming Frans van Mierisstraat 59 in het bestemmingsplan Museum- kwartier - Valeriusbuurt Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over Vaststellen bestemmingsplan Museumkwartier — Valeriusbuurt 2022. Overwegende dat: — de raad het bestemmingsplan Museumkwartier - Valeriusbuurt zal vaststellen; — _ Frans van Mierisstraat 59 wordt bestemd in dit bestemmingsplan; — de eigenaren van Frans van Mierisstraat 59 vergunningen hebben om hun pand te verbouwen en te verduurzamen; — deze verbouwing niet is opgenomen waardoor de bestemming van het pand foutief is; — Inde zienswijze door de gemeente is erkend dat de bestemming foutief is en is toegezegd om deze te wijzigen; — de wijziging in het huidige bestemmingsplan niet is opgenomen. Besluit: “Aan hoofdstuk 3 een nieuw artikel 45 toe te voegen — onder vernummering van artikel 45-46 naar 46-47: Gemeente Amsterdam Status Aangenomen Pagina 2 van 2 ‘Artikel 4,5. Overige regels In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat voor het adres Frans van Mierisstraat 59 het bouwen en gebruik van gronden en bouwwerken is toegestaan conform de op 15 april 2020 afge- geven omgevingsvergunning met kenmerk OLO 2487097.” Indiener E.W. Schmit
Motie
2
discard
ME en Agenda vergadering Stadsdeelcommissie x Nieuw-West Plein 40-45, nr. 1 x 22 juni 2021 Start om 19.30 uur Vergadering Stadsdeelcommissie Digitaal Voorzitter SDC: Mohamed Alkaduhimi Secretaris SDC: Ilse Plasmeijer 1. Opening 2. Actualiteiten rondom Corona 3. Mededeling 4. Vaststelling besluitenlijsten SDC van 1en 8 juni 2021 5. Ingekomen stukkenlijst 6. Insprekers 7. Mondelinge vragen 8. Adviesaanvraag Concept Ontwikkelstrategie Landschapspark De Oeverlanden 9. Adviesaanvraag Wijzigingsvoorstellen in de Huisvestingsverordening per 1 januari 2022 10. Adviesaanvraag Nota van Uitgangspunten Sloterbrug 11. Sluiting Mocht u willen inspreken dan kunt u zich tot maandag 12.00 vur aanmelden via [email protected] Dit is een conceptagenda. De agenda kan wijzigen. De meest actuele versie kunt u vinden op: https://nieuw-west.notubiz.nl/
Agenda
1
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 1610 Publicatiedatum 16 oktober 2019 Ingekomen onder AP Ingekomen op donderdag 10 oktober 2019 Behandeld op donderdag 10 oktober 2019 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de leden Yilmaz en Simons inzake de sluiting van een basisschool in Zuidoost (overschot aan zij-instromers) Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de actualiteit van het lid Yilmaz over de sluiting van een basisschool in Zuidoost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1525). Constaterende dat: — Ereen groot tekort is aan leraren in Amsterdam; — Ereen overschot is aan aanbod van zij-instromers. Overwegende dat: — Deze onderwijscrisis de toekomst van onze kinderen bedreigt; — De gemeente er alles aan moet doen om de impact van het lerarentekort op Amsterdamse kinderen te verkleinen: — Het potentieel van zij-instromers in de strijd tegen het lerarentekort nog niet optimaal wordt benut. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: Te onderzoeken hoe het overschot in het aanbod van zij-instromers aangewend kan worden in de strijd tegen het lerarentekort. De leden van de gemeenteraad N. Yilmaz S.H. Simons 1
Motie
1
discard
VN2021-020368 issi ICT > 4 Gemeente Raadscommissie voor Kunst en Cultuur Monumenten en Erfgoed, K D D Amsterdam Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid, Democratisering, Gemeentelijk D Vastgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en % Organisatie, Coördinatie bedrijfsvoering, Inkoop Voordracht voor de Commissie KDD van o1 september 2021 Ter kennisneming Portefeuille ICT en Digitale Stad Agendapunt 11 Datum besluit Nvt. Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief over het Algoritme Lifecycle Programma De commissie wordt gevraagd 1. Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief over het Algoritme Lifecylce Programma, waarin de wethouder ICT en Digitale Stad de voortgang van het programma beschrijft. Wettelijke grondslag * Artikel 169, eerste en tweede lid, Gemeentewet: het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur. Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de vitoefening van zijn taak nodig heeft. Bestuurlijke achtergrond Om meer grip te krijgen op de algoritmen die gemeente gebruikt, wordt er binnen het Algoritme Lifecycle Programma gewerkt aan verschillende instrumenten om het gebruik van algoritmen eerlijker en transparanter te maken voor onze inwoners. Dit programma is onderdeel van de Agenda Amsterdamse Intelligentie en de Agenda Digitale Stad. Met deze brief informeert de wethouder ICT en Digitale Stad u over de voortgang van het Algoritme Lifecycle Programma. De brief is op 9 juli 2021 aangeboden via de dagmail. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nvt. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.6 1 VN2021-020368 % Gemeente Raadscommissie voor Kunst en Cultuur Monumenten en Erfgoed, ICT % Amsterdam ‚ Oe ‚ ‚ On . % Diversiteit en Antidiscriminatiebeleid, Democratisering, Gemeentelijk Vastgoed, ICT en Digitale Stad, Dienstverlening, Personeel en Organisatie, Coördinatie bedrijfsvoering, Inkoop Voordracht voor de Commissie KDD van o1 september 2021 Ter kennisneming AD2021-074598 Commissie KDD Voordracht (pdf) AD2021-074599 Raadsinformatiebrief Algoritme Lifecycle Programma.pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) CIO Office: Maarten van Haasteren (M.Van.Haasteren@®amsterdam.nl / 06 2333 5332) Gegenereerd: vl.6 2
Voordracht
2
discard
Commissie AZ & RO oktober 2014 Agenda Prg. __Prg. Naam Onderwerp al ra Soort er Nr Opmerkingen/Reden uitstel datainCie behandeling datum Cie Cie 12 | Bestuuren Subsidieregeling S. Capel 10-Sep-14 TK AZ&RO nvt 25-9-14: Omdat er mogelijk Ondersteuning | herdenkingen meerdere eenmalige subsidieregelingen zijn (dus niet alleen de Subsidieregeling Herdenkingen) waarvoor een wijziging van het subsidieplafond 2015 nodig is, zal de beslissing daarover in een separate procedure aan u worden voorgelegd. AB Cultuur SVZ memo lopende S. Capel 10-sep-14 TB AZ&RO kunstopdrachten Cie Welzijn en Zorg | Huiselijk Geweld: SvZ 2015 en | S. Capel 10-Sep-14 TK AZ&RO nvt verder Cie 3 Verkeer en Stadionplein Openbare P. Slettenhaar / 10-Sep-14 TK AZ&RO nvt 12-06-14: Paul wordt uitgenodigd bij infrastructuur | Ruimte: DO S. Capel deze staf. AB 14 Zuidas Herzien Uitvoeringsbesluit S. Capel 8-okt-14, TA AZRRO 22-okta4 B&W november 2014, Ravel Gemeenteraad december 2014 3e wijziging mandaatregister | S.Capel /M. van 8-okt-14 TA AZ/RO 22-okt-14 | Voorheen: heroriëntatie taken en AB Ballegooijen/ P. bevoegdheden bestuurscommissie Slettenhaar Cie 2 Openbare orde | Ao78-PB-2013 S. Capel 8-okt-14, TB AZ&RO ntb en veiligheid Buurtveiligheidsteam Rivierenbuurt AB 14 Zuidas Advies op bouwenvelop S. Capel 8-okt-14 TK AZ/RO nvt herontwikkeling Atrium 14 Zuidas Verplaatsing Tempo Team S. Capel 12-NOV-14 TA AZIRO 19-nov-14 | Strategiebesluit in B&W 3e kw. M.L. Kingpark strategisch 2014: B&W besluit Oktober 2014 Commissie AZ & RO oktober 2014 14 Zuidas Beheerovereenkomst RAI S. Capel/ P. 12-NOV-14 TB AZ&RO Slettenhaar AB 14 Zuidas Wegonttrekkingsbesluit RAI S. Capel/ P. 12-NOV-14 TA AZ/RO 17-dec-14 Slettenhaar Cie Cultuur Kunsttoepassing A. S. Capel 10-dec-14 TK AZ&RO nvt Cuypmarkt: vaststellen DO en opdracht geven tot uitvoering Cie Cultuur Motie Anne Frank op S. Capel 10-dec-14 TK AZ&RO nvt Merwedeplein AB Cultuur Realisatie nieuw monument | S. Capel 10-dec-14 TK AZ&RO nvt ROZENOORD (motie Wals): vaststellen PvE kunstopdracht. Nieuwe locatie: noordelijke ingang Amstelpark Cie Cultuur Kunsttoepassing S. Capel 10-dec-14 TB AZ&RO nvt Havenstraatterrein: uitkomst vooronderzoek AB 12 Bestuur en Vergaderstelsel / pre-advies S. Capel 12-NOV-13 TA AZ&RO 19-nov-14 | 10-06-14: Afhankelijk van planning Ondersteuning | op voorstel uit AB (Rocco Rocco Piers. Piers) GR 14 Zuidas Verplaatsing Tempo Team S. Capel ze kw. 2014 TA AZIRO 1e kw. 2015 | Investeringsbesluit in GR 1e kw. 15 M.L. Kingpark investerings Toegevoegd na DB augustus 2014 besluit Oktober 2014 Commissie AZ & RO oktober 2014 Cie 2 Openbare orde | Handhaving uitvoeringsplan | S. Capel februari-15 AZ&RO nvt en veiligheid 2015 Cie 2 Openbare orde | Veiligheid actieplan 2015 S. Capel februari-15 AZ&RO nvt en veiligheid AB Ruimtelijke Startnotitie Plein aan de S. Capel /M. van | 1e kw 2015 TB AZ&RO nvt ordening Vechtstraat Ballegooijen Cie Cultuur Monument Jacoba Mulder S. Capel 1e kw. 2015 TK AZ&RO nvt (motie 9045-2013 PN 2014): vaststellen PvE kunstopdracht Cie Cultuur Realisatie nieuw monument | S. Capel 2e kw.2015 TK AZ&RO nvt ROZENOORD (motie Wals): keuze kunstenaar / opdracht tot uitvoering Oktober 2014
Agenda
3
discard
Bezoekadres > Gemeente Bezoeke Amste rdam 1011 PN Amsterdam Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 > < amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de gemeenteraad Datum 21 april 2020 Behandeld door Ineke Harder, procesregisseur loden leidingen,[email protected], 06-22376692 Onderwerp afhandeling motie 123.20 van de raadsleden Hammelburg, Kilic, De Jong, Mbarki, Flentge Geachte leden van de gemeenteraad, In de vergadering van de gemeenteraad van 23 janvari 2020 heeft uw raad, bij de behandeling van het onderwerp loden leidingen, motie 123.20 van de raadsleden Hammelburg, Kilic, De Jong, Mbarki, Flentge inzake tijdpad en communicatie bij loden leidingen aangenomen. In de motie wordt het college gevraagd wordt om: 1. Ookhet gesprek aan te gaan met grote particuliere verhuurders met als doel tot overeenstemming te komen dat binnen één jaar alle loden leidingen in particuliere panden vervangen zijn 2. Amsterdammers woonachtig in woningen die gebouwd zijn vóór 1960 per brief te informeren over de mogelijke aanwezigheid van lood, hen te wijzen op hun rechten en te verwijzen naar de O&A van de GGD 3. Ervoorte zorgen dat alle loden leidingen die nog aanwezig zijn in gemeentelijk vastgoed binnen één jaar zijn vervangen. Het college geeft op de hiernavolgende manier uitvoering aan de motie. Ad 1. Gesprek aangaan met particuliere verhuurders Wij hebben contact opgenomen met verschillende verenigingen die grotere verhuurders vertegenwoordigen, zoals Vastgoed Belang, Makelaarsvereniging Amsterdam (MVA) en de Vereniging van Institutionele Beleggers in Nederland (IVBN). Samen met deze verenigingen kijken we hoe we het gesprek aan kunnen gaan, de urgentie duidelijk kunnen maken en de doelstelling kunnen bereiken. Met deze drie verenigingen is afgesproken dat zij hun leden oproepen om de loden leidingen zo snel mogelijk te vervangen. Vastgoed Belang en IVBN hebben dat inmiddels gedaan, de MVA doet dit op korte termijn. Ook sturen we een brief naar de ruim 22.000 particuliere verhuurders (eigenaren met 2 of meer woningen) in Amsterdam om hen te informeren, op te roepen en uit te nodigen om hun ervaringen met ons te delen. Dit doen we zodra de situatie rondom het coronavirus dit toestaat. Het Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl. Gemeente Amsterdam Datum 21 april 2020 Pagina 2 van 2 versturen van de brief kan immers tot grotere drukte bij de GGD leiden, waar de capaciteit momenteel met prioriteit wordt ingezet op coronagerelateerde vragen en problemen. Ad 2. Amsterdammers in woningen gebouwd vóór 1960 per brief te informeren Alle Amsterdammers krijgen, zodra de situatie rondom het coronavirus het toelaat, een brief die hen informeert over de mogelijke aanwezigheid van loden leidingen en de gezondheidsrisico’s daarvan. Ook worden zij naar de gemeentelijke website verwezen voor nadere informatie over gezondheidsrisico’s, hun rechten, en welke stappen zij kunnen ondernemen richting verhuurder of als eigenaar. De bezorging wordt gespreid in 10 werkdagen met als doel overbelasting van 14020 en GGD te voorkomen. Ad 3. Vervangen loden leidingen in gemeentelijk vastgoed binnen een jaar Wij doen er alles aan om alle resterende loden leidingen in gemeentelijke gebouwen binnen één jaar te vervangen. Bij de huidige voortgang en planning is dit goed mogelijk. Capaciteitsproblemen bij aannemers en installateurs om de controles en saneringen uitte voeren zijn op dit moment niet aan de orde. Op termijn zou dit wel kunnen spelen, ook door maatregelen in verband met de coronacrisis. Hierdoor zou (enige) vertraging kunnen optreden. We houden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en proberen tijdig waar nodig extra installatiecapaciteit te betrekken. U wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de verschillende acties die worden uitgevoerd om tot sanering van loden leidingen te komen. Het college beschouwt de motie hiermee als afgehandeld. Met vriendelijke groet, Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Laurens Ivens Wethouder Bouwen en Wonen
Motie
2
discard
vrzoa0ad N% Gemeente Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare M OW Verkeer en . Openbare Ruimte % Amsterdam Ruimte en Groen, Water Voordracht voor de Commissie MOW van o7 december 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Openbare Ruimte en Groen Agendapunt 10 Datum besluit n.v.t. Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief over de nieuwe nationale klimaatscenario's De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief over de nieuwe nationale klimaatscenario's die het KNMI op 9 oktober 2023 heeft gepresenteerd Wettelijke grondslag Artikel 160, eerste lid, onder a Gemeentewet a. Het college is bevoegd om het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet de raad of burgemeester hiermee is belast Artikel 169 Gemeentewet 1. Het college van burgemeester en wethouders en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan de Gemeenteraad verantwoording schuldig over het door het college gevoerde bestuur (lid 2). 2. Zij geven de raad alle inlichtingen die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft (lid 2). Bestuurlijke achtergrond Op 18 mei 2019 heeft het college de bestuursopdracht klimaatadaptatie gegeven. Op 11 februari 2020 heeft het college ingestemd met de Strategie Klimaatadaptatie, deze is op 1 april 2020 door de raad besproken. Op 20 april 2021 heeft het college ingestemd met de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie, deze is op 7 oktober 2021 door de raad besproken. Op 8 november 2022 heeft het college ingestemd met de Voortgangsrapportage klimaatadaptatie, deze is op 12 januari 2023 door de raad besproken. Reden bespreking Het agendapunt is geagendeerd door de leden Hendriks (Volt) en Norbruis (D66). De klimaatscenario's kunnen gevoegd behandeld worden met de voortgangsrapportage klimaatadaptatie. Hendriks: “Graag gaan wij in gesprek over wat er mogelijk is en kan om Amsterdam klaar te maken voor de adaptie van de klimaatscenario’s.” Norbruis: “Graag wil D66 beelden wisselen met de wethouder over de invulling van de te nemen extra stappen die in de brief worden aangekondigd en horen we graag meer over het tijdspad wanneer deze extra stappen verwacht kunnen worden.” Aan dit agendapunt zijn de documenten van het KNMI en de Strategie en Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie toegevoegd. Uitkomsten extern advies Gegenereerd: vl.13 1 VN2023-023818 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit, Openbare Verkeer en % Amsterdam Ruimte en Groen, Water Openbare Ruimte vImte € ! Voordracht voor de Commissie MOW van o7 december 2023 Ter bespreking en ter kennisneming n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee Welke stukken treft v aan? o1 Raadsinformatiebrief Reactie Amsterdam op klimaatscenario's KNMI. pdf AD2023-082358 (pdf) AD2023-082363 Commissie MOW (2) Voordracht (pdf) AD2023-082359 | KNMI23 Klimaatscenarios in het kort - samenvatting. pdf (pdf) AD2023-082361 KNMI23 Klimaatscenarios.pdf (pdf) AD2023-082360 Strategie Klimaatadaptie Amsterdam.pdf (pdf) AD2023-082362 | Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Amsterdam.pdf (pdf) Ter Inzage Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Verkeer en Openbare Ruimte, Elske van Vessem, e.vessem@ amsterdam.nl; 06-22003126 Gegenereerd: vl.13 2
Voordracht
2
train
Kd x CG 1e Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM T1 Tussenrapportage Amsterdams Experiment met de Bijstand Paul de Beer 14 oktober 2020 1 5 Europese Unie ONE eres: soce= Fence Hogeschool van Amsterdam UNTvERSITEIT VAN AMSTERDAM Bee Inhoud Belangrijkste uitkomsten … … nnn eeerennvenneeeenenensverenseeeennenenenneenseeeenereenenensneeenseeeneneeennnenseeeenveeen 3 Inleiding … nennen nennen eene ereeneerenenennneeenseerenenenennensv eeen seeeennenennneneneneennerennenensn eeen seveenterenvnnenseeeenveeen D 1. De beleving van de drie experimentgroepen … nennen eer enenseeeenverenvenensneevennvvenveernv eneen O 2. _Uitstroom uit de uitkering … … nennen sneren envennereenenensveeeneeeeenenenvenenseeeennereenveerseeenveern Ö 3. Activiteiten in de drie experimentgroepen … unseren eeens erenvereenenenseernveeernnveervvnerveeeeen 13 Wat verklaart de deelname aan verschillende activiteiten? … nennen eneen eeenenennenenveeeen 17 Hoeveel tijd wordt besteed aan verschillende activiteiten? … eneen eene ne enn nere nnee 2Ö 4. Veranderingen in werken en niet-werken … … unseren eeerneeeeneeeenerenvenenseeeeeveerenveernveeenveeer 23 5. Kenmerken van betaald werk. … nnee eenen eerenneneenenenen eeen ennvenvenenvenensveenveeeenveneneneene 20 6. _Niet-werkenden en zoeken naar werk … … nennen eeeenveeneneneneeenseeeenverenveererneeeeveeeenvenenveeene 3Û 7. Contact met de klantmanager … …… unseren eenen erse eenen enen enen seeeenveerenenensneernneeernverenvnenveneren 33 8. Het welzijn en het netwerk van de deelnemers... ners eerenereenenensn eere veeeenverenneernneenn SÂ 9. De financiële situatie van de deelnemers … nnen seensnensveneenneeneeeneenneenseersversnvenvvervvereer 33 Bijlage: Analyse van ‘uitvallers’ uit het experiment … nnen vern vernnvenseenseennennnvenveeneenvenrenennerenen ÂÒ 2 CG Europese Unie : Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNTvERSITEIT VAN AMSTERDAM de Belangrijkste uitkomsten Deze tussenrapportage geeft een overzicht van de uitkomsten van het Amsterdams Experiment met de Bijstand (hierna: experiment) bij de eerste meting (T1), ruwweg een jaar na de start van het experiment. De interviews hebben plaats gevonden tussen maart 2019 en 1 juli 2020. De gerapporteerde uitkomsten hebben (m.u.v. de cijfers over uitstroom en uitval) alleen betrekking op de 626 deelnemers die zowel bij de nulmeting (TO), aan het begin van het experiment, als ook uiterlijk 1 juli 2020 voor de eerste meting zijn geïnterviewd. 187 personen (23% van de deelnemers op TO) waren in de tussentijd uitgevallen of waren op de peildatum nog niet voor de tweede maal geïnterviewd. Hieronder worden de belangrijkste resultaten van de analyses weergegeven. In het achterliggende onderzoeksrapport wordt een veel uitgebreidere beschrijving en onderbouwing van de resultaten gegeven. Het is belangrijk op te merken dat het hier een tussenmeting betreft en dat daarom voorzichtig moet worden omgesprongen met de uitkomsten. Als medio 2021 de uitkomsten van meting T2 aan het eind van het experiment zijn geanalyseerd, kunnen meer definitieve uitspraken worden gedaan over het effect van het experiment. Bovendien zal in 2022 nog een nameting plaats vinden (T3) om na te gaan in hoeverre de effecten ook een jaar na afloop van het experiment nog zichtbaar zijn. Kennis over en tevredenheid met het experiment > Veel deelnemers zijn zich niet bewust in welke experimentgroep zij deelnemen. Slechts een op de drie respondenten weet in welke experimentgroep men is ingedeeld; dit geldt voor iets minder dan de helft in de extra-aandachtgroep en zelfregiegroep en voor een op de acht in de vergelijkingsgroep. > Ruim driekwart van de deelnemers is tevreden met haar/zijn deelname aan het experiment. Uitstroom uit de uitkering > Op T1 was iets meer dan een op de tien deelnemers uit de bijstandsuitkering gestroomd. In verreweg de meeste gevallen was deze uitstroom het gevolg van het hebben van inkomsten uit werk. > De kans op uitstroom uit de uitkering verschilt niet significant tussen de drie experimentgroepen. > De kans op uitstroom is het grootst voor deelnemers die aan het begin van het experiment al meer dan 16 uur per week werkten; zij hebben drie maal zoveel kans om op T1 vanwege het vinden van werk uit de uitkering te zijn gestroomd als deelnemers die aan het begin van het experiment een kleine deeltijdbaan hadden (maximaal 16 uur) of die aan het begin niet werkten. Van de eerste groep is 21,5% uitgestroomd naar werk, van de tweede groep 7,3%. > De uitstroom uit de uitkering neemt sterk af met de duur van de uitkering. Wie minder dan een jaar een bijstandsuitkering ontvangt, heeft drie tot vier maal zoveel kans om uit de uitkering te stromen als iemand die al minimaal tien jaar een bijstandsuitkering ontvangt. Betaald werk > Op T1 had 66% van de deelnemers betaald werk; dat was 2% meer dan op TO. > Als we rekening houden met het effect van andere kenmerken, verschilt (de verandering in) de kans op werk van de deelnemers in de drie experimentgroepen niet significant van elkaar. > De deelnemers zijn tussen TO en T1 gemiddeld ruim twee uur per week méér gaan werken (inclusief degenen die niet werken): van 9,3 uur per week naar 11,6 uur per week. > Deelnemers die heel kritisch staan tegenover (de verplichtingen in) de bijstand en de relatie met de gemeente hebben minder kans om op T1 te werken als zij in de zelfregiegroep zijn ingedeeld, maar niet als zij in de extra-aandacht- of vergelijkingsgroep zijn ingedeeld. 3 CG Europese Unie : Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM de > Deelnemers jonger dan 35 jaar werken op T1 gemiddeld bijna zes uur per week minder als zij in de zelfregiegroep zijn ingedeeld dan als zij in de extra-aandachtgroep of de vergelijkingsgroep zijn ingedeeld. > De coronacrisis en de cohortaanpak hadden op T1 (nog) geen effect op de kans van de deelnemers om te werken of het aantal uren dat zij werken. > De niet-werkende deelnemers die werk zoeken zijn door de coronacrisis echter wel beduidend minder optimistisch geworden. Voor de crisis was 45% (zeer) positief over de kans op werk, daarna was dit nog slechts 30%. > Een op de drie deelnemers die op TO niet (betaald) werkten, werkte op T1 wel, terwijl een op de zeven deelnemers die op TO wel werkten, op T1 niet meer werkte. > Zeven op de tien niet-werkenden zouden wel willen werken en nog eens twee op de tien misschien. Ruim een op de drie niet-werkenden werkt niet vanwege de gezondheid. > Twee op de vijf werkenden hebben een vast contract. Dit is iets meer dan op TO. Ruim de helft heeft een flexibel contact, iets minder dan op TO. Er zijn geen significante verschillen tussen de experimentgroepen. > De kwaliteit van het betaalde werk is over het algemeen redelijk goed. Gemiddeld geven de werkende deelnemers het cijfer 7,6 voor hun werk; dit verschilt niet tussen de experimentgroepen. > Bijna twee op de vijf werkenden zouden meer uren willen werken, gemiddeld 13 uur per week. Andere activiteiten > De deelnemers in de extra-aandachtgroep hebben een grotere kans om op T1 mantelzorg te verrichten, maor juist een kleinere kans om een opleiding te volgen dan de deelnemers in de andere twee groepen. De deelnemers in de zelfregiegroep doen op T1 vaker vrijwilligerswerk dan de deelnemers in de vergelijkingsgroep. Contact met de klantmanager > Volgens de opgave van de deelnemers in de extra-aandachtgroep is het gemiddelde aantal contacten met de klantmanager of consulent sinds het begin van het experiment toegenomen van 6 naar 11 per jaar; volgens de deelnemers in de zelfregiegroep is dit aantal toegenomen van 5 naar 6 per jaar. > De deelnemers in de extra-aandachtgroep zijn iets vaker tevreden met hun klantmanager dan de deelnemers in de zelfregiegroep (82% vs. 77%). Financiën > Zeven op de tien deelnemers ontvingen de afgelopen vier kwartalen volgens WPI een bijverdienpremie. Van de deelnemers in de extra-aandachtgroep was dit een wat groter deel dan in de zelfregiegroep en vooral de vergelijkingsgroep. > Gemiddeld ontvingen de deelnemers met bijverdiensten in totaal een premie van € 1.410. > De deelnemers in de zelfregiegroep zeggen, in vergelijking met TO, iets vaker te kunnen rondkomen met hun inkomen dan de deelnemers in de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep. Dit verschil is significant, ook na controle voor andere kenmerken (zoals het aantal uren betaald werk). Het is niet duidelijk wat de verklaring is van deze uitkomst, aangezien de deelnemers in de zelfregiegroep op andere financiële aspecten niet beter scoren. 4 CG Europese Unie : Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNTvERSITEIT VAN AMSTERDAM de Inleiding Deze tussenrapportage van het experiment biedt een overzicht van de uitkomsten van de eerste meting (T1), ongeveer een jaar na de start van het experiment, en vergelijkt deze, voor zover mogelijk, met de nulmeting (TO) die rond de start van het experiment werd uitgevoerd. De interviews voor T1 hebben plaats gevonden tussen maart 2019 en mei 2020. De vragenlijsten die op TO en T1 werden afgenomen kwamen deels overeen en waren deels verschillend. In deze tussenrapportage worden alleen de vragen besproken die op T1 zijn gesteld. Voor die vragen die ook op TO werden gesteld, wordt een vergelijking gemaakt met de nulmeting, om vast te stellen of zich tussen beide momenten veranderingen hebben voorgedaan in de situatie of in de opvattingen van de deelnemers. In deze gevallen zullen alleen de antwoorden op TO worden gebruikt van de deelnemers die ook op T1 zijn geïnterviewd, zodat de antwoorden van exact dezelfde personen worden vergeleken. Bij de vragen die alleen op T1 zijn gesteld, kan vanzelfsprekend geen verandering in de tijd worden vastgesteld. In aanvulling op de gegevens die zijn verzameld in de nulmeting en de eerste meting, zijn er ook gegevens beschikbaar van WPI. Deze betreffen onder meer de start- en eventuele einddatum van de uitkering, het soort uitkering (op basis van de huishoudenssamenstelling), de reden voor eventuele uitstroom, de contacten van de klantmanagers met de deelnemers en de bijverdienpremie die aan de werkende deelnemers is uitgekeerd. Bij alle vragen zal worden onderscheiden tussen de drie experimentgroepen of condities in het experiment, te weten Extra aandacht, Zelfregie en Vergelijking (de laatste fungeert als controlegroep). Aangezien de deelnemers aselect zijn toegewezen aan de drie experimentgroepen, kunnen verschillen in uitkomsten tussen de drie experimentgroepen in beginsel worden geïnterpreteerd als (causale) effecten van de condities in die experimentgroepen. Echter, er kunnen door toeval of door selectieve uitval kleine verschillen (zijn) ontstaan tussen zowel de uitkomsten als de kenmerken van de deelnemers in de drie experimentgroepen. Om hiervoor zo goed mogelijk te corrigeren wordt ook een aantal multivariate regressieanalyses uitgevoerd om te bepalen of eventuele verschillen daadwerkelijk het resultaat zijn van de verschillen tussen de drie experimentgroepen. Het is echter mogelijk dat de kans op uitval samenhangt met bepaalde uitkomstvariabelen op T1, zoals het vinden van (fulltime) werk. In dat geval geeft een vergelijking van dezelfde respondenten op T1en TO, ook na weging, geen goed beeld van bijvoorbeeld de kans op werk. Om hiervoor te controleren zijn gegevens van de gemeente gebruikt over de uitstroom uit de uitkering op T1 van alle respondenten op TO, inclusief degenen die op T1 niet meer zijn geïnterviewd. In de volgende paragrafen komen de volgende onderwerpen aan de orde. Allereerst de beleving van de deelname aan de verschillende groepen in het experiment door de deelnemers. Daarna de uitstroom uit de uitkering tussen TO en T1 op basis van de gegevens van WPI. Vervolgens de verschillende betaalde en onbetaalde activiteiten die de deelnemers ondernemen. Daarna richt de aandacht zich specifiek op de betaald werkenden en de kenmerken van hun werk. In de paragraaf daarna staan de niet-werkenden, hun wensen ten aanzien van werk en hun zoekgedrag centraal. Vervolgens bespreken we de contacten van de deelnemers met hun klantmanager of consulent. In de daaropvolgende paragraaf gaat het om het welbevinden van de deelnemers en tot slot om hun financiële positie. In de bijlage wordt geanalyseerd welke deelnemers tussen TO en T1 zijn ‘uitgevallen’ (d.w.z. op T1 (nog) niet zijn geïnterviewd) en in welke mate hun kenmerken verschillen van de ‘blijvers’ die zowel op TO als T1 zijn ondervraagd. 5 CG ER, Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM See 1. De beleving van de drie experimentgroepen Belangrijkste bevindingen: > Slechts een op de drie respondenten weet in welke experimentgroep men is ingedeeld; dit geldt voor iets minder dan de helft in de extra-aandachtgroep en zelfregiegroep en voor een op de acht in de vergelijkingsgroep. > Ruim driekwart van de deelnemers is tevreden met haar/zijn deelname aan het experiment. > Een op de drie respondenten ervaart een verschil in het contact met de gemeente sinds het experiment is gestart. In de extra-aandachtgroep is dit 41%, in de zelfregiegroep 32%. In deze paragraaf gaan we na hoe de deelnemers hun deelname aan het experiment en de experimentgroep waarin zij zijn ingedeeld beleven. Om te beginnen gaan we na of de respondenten weten in welke groep zij zijn ingedeeld. Tabel 1 laat zien dat ook na ongeveer een jaar een ruime meerderheid van de deelnemers niet weet in welke experimentgroep men is ingedeeld. 57% zegt dat men het niet weet en nog eens 8% meent in een andere groep te zijn ingedeeld dan in werkelijkheid het geval is (niet in de tabel). Dit betekent dat slechts een op de drie respondenten (35%) zichzelf in de juiste groep indeelt. Bij de nulmeting was dit nog 41%. Dat driekwart van de deelnemers in de vergelijkingsgroep niet weet dat zij in deze groep zijn ingedeeld, is wel begrijpelijk, omdat er voor hen weinig is veranderd door de deelname aan het experiment (behalve dat zij een bijverdienpremie van € 200 kunnen ontvangen). Maar ook van de deelnemers in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep weet minder dan de helft in welke groep zij zijn ingedeeld. Dit betekent overigens niet per se dat er voor hen geen veranderingen zijn opgetreden door hun deelname aan het experiment (zie hierna), maar wel dat zij zich niet bewust zijn van de groep waarin zij zijn ingedeeld. Tabel 1. Experimentgroep volgens deelnemers op TO en T1 naar werkelijke experimentgroep aantal respondenten % per werkelijke experimentgroep Extra Zelfregie Verge- Totaal Extra Zelfregie Verge- _ Totaal aandacht lijking aandacht lijking TO Extra aandacht 96 5 4 105 47 2 2 17 Zelfregie 11 108 11 130 5 47 6 21 Vergelijking 0 3 51 54 0 1 27 9 Weet ik niet 98 114 124 336 48 50 65 54 T1 Extra aandacht 89 3 3 95 43 1 2 15 Zelfregie 15 111 22 148 7 48 12 24 Vergelijking 3 2 20 25 1 1 11 4 Weet ik niet 98 114 145 357 48 50 76 57 Totaal 205 230 190 625 100 100 100 100 Hoewel de meeste respondenten niet weten in welke experimentgroep zij zijn ingedeeld, zijn bijna vier op de vijf deelnemers wel tevreden met hun deelname aan het experiment (Tabel 2).* Dit aandeel verschilt niet noemenswaardig tussen de experimentgroepen. We kunnen deze percentages LOp T1 is niet gevraagd of men tevreden is met de experimentgroep waarin men is ingedeeld. 6 CG Europese Unie qe 40 Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Eken niet vergelijken met de nulmeting, omdat toen gevraagd is of men tevreden was met de experimentgroep waarin men was ingedeeld, waarop meer dan de helft ‘weet ik niet’ antwoordde. Tabel 2. Tevredenheid met deelname aan het experiment op T1 naar werkelijke experimentgroep aantal respondenten % per werkelijke experimentgroep Extra _Zelfregie Verge- Totaal Extra Zelfregie Verge- Totaal aandacht lijking aandacht lijking Ja 161 172 133 467 77 77 80 78 Nee 22 14 11 47 11 6 7 8 Weet ik niet 25 36 22 83 12 16 13 14 Totaal 208 222 166 597 100 100 100 100 Tabel 3 toont het percentage tevreden respondenten dat weet in welke experimentgroep men is ingedeeld. De deelnemers die weten dat zij in de zelfregiegroep zijn ingedeeld, blijken vaker tevreden te zijn dan de deelnemers in de extra-aandachtgroep. Dat men meer wordt vrijgelaten om eigen keuzes te maken (in de zelfregiegroep) wordt blijkbaar wat hoger gewaardeerd dan dat men intensiever door de klantmanager wordt begeleid (in de extra-aandachtgroep). Tabel 3. Aandeel respondenten dat tevreden is met deelname aan het experiment en weet bij welke experimentgroep men is ingedeeld (%) % tevreden Extra aandacht 78 Zelfregie 88 Vergelijking 85 Totaal 84 De respondenten is ook gevraagd of zij verschil merken in het contact met de gemeente ten opzichte van de situatie voor het experiment. Uit Tabel 4 blijkt dat de deelnemers in de extra-aandachtgroep het vaakst een verschil ervaren, zij het toch in minder dan de helft van de gevallen. In de zelfregiegroep merkt een op de drie een verschil en in de vergelijkingsgroep slechts een op de vijf. Dit laatste is begrijpelijk, want in beginsel is er voor de deelnemers in de vergelijkingsgroep niets veranderd in de begeleiding. Dat minimaal de helft van de deelnemers in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep geen verschil merkt, is wel opmerkelijk, want het doel van het experiment is juist dat de begeleiding in deze groepen verschilt van die in de ‘normale! situatie. Van alle deelnemers merkt minder dan een op drie een verschil met de situatie van voor het experiment. Tabel 4. Merkt men verschil in het contact met de gemeente op T1 naar werkelijke experimentgroep aantal % per experimentgroep Extra Zelfregie Verge- Totaal Extra Zelfregie Verge- _ Totaal aandacht lijking aandacht lijking Ja 83 72 36 191 41 32 19 31 Nee 103 140 138 381 51 62 74 62 Weet ik niet 15 15 13 43 7 7 7 7 Totaal 201 227 187 615 100 100 100 100 7 5 Europese Unie En ek Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Tabel 5 laat zien dat deze percentages wat hoger liggen als we ons beperken tot de respondenten die weten in welke experimentgroep zij zijn ingedeeld. Van degenen die weten dat zijn aan de extra- aandachtgroep deelnemen, merkt ruim de helft een verschil in het contact, in de zelfregiegroep is dit 43%. Zoals verwacht merkt van de deelnemers in de vergelijkingsgroep een veel kleiner percentage een verschil. Tabel 5. Aandeel respondenten dat een verschil in het contact met de gemeente merkt en weet bij welke experimentgroep men is ingedeeld (%) % merkt verschil Extra aandacht 55 Zelfregie 43 Vergelijking 20 Totaal 46 2. Uitstroom uit de uitkering Belangrijkste bevindingen: > Op T1 was iets meer dan een op de tien deelnemers uit de bijstandsuitkering gestroomd. In verreweg de meeste gevallen was deze uitstroom het gevolg van het hebben van inkomsten uit werk. > De kans op uitstroom uit de uitkering verschilt niet significant tussen de drie experimentgroepen. > De kans op uitstroom is groter voor deelnemers die aan het begin van het experiment al meer dan 16 uur per week werkten; tussen deelnemers die niet werkten en die een kleine deeltijdbaan hadden (maximaal 16 uur) is er geen verschil in uitstroom. > De kans om te zijn uitgestroomd was het grootst voor de deelnemers die in het eerste kwartaal van 2020 zijn geïnterviewd. Er kan echter nog geen effect van de coronacrisis worden vastgesteld. Op basis van gegevens van de gemeente kunnen we nagaan welke deelnemers aan het experiment die op TO zijn ondervraagd op T1 uit de uitkering zijn gestroomd. Hierbij zijn deelnemers van wie in de periode tussen TO en T1 de uitkering is stopgezet, maar die op T1 opnieuw een uitkering ontvingen, niet meegeteld. Deelnemers die na T1 zijn uitgestroomd, zijn evenmin meegeteld. Tabel 6 laat zien dat iets meer dan een op de tien deelnemers uit de uitkering is gestroomd. In bijna alle gevallen was dit vanwege inkomsten uit werk (incl. werk als zelfstandige of op een gesubsidieerde baan) of vanwege andere inkomsten. Tabel 6. Uitstroom uit de uitkering op T1. N % geen uitstroom 722 88,3 uitstroom naar werk of andere inkomsten 86 10,6 overige uitstroom 5 0,6 totaal 813 100,0 Tabel 7 toont het verschil in het aantal en het percentage uitstromers tussen verschillende categorieën deelnemers. De uitstroom uit de vergelijkingsgroep blijkt kleiner te zijn dan uit de extra- aandachtgroep en uit de zelfregiegroep. (Hierna zullen we echter zien dat dit verschil verdwijnt als we rekening houden met andere factoren.) Deelnemers op trede 3 en 4 zijn veel vaker uitgestroomd dan de deelnemers op andere treden. De uitstroom neemt sterk af met de duur van de uitkering. 8 5 Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Jongeren onder 28 jaar en hoger opgeleiden (inclusief degenen met een havo- of vwo-diploma) stromen ook relatief vaak uit. Personen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond (op basis van het geboorteland van de deelnemer dan wel een van de ouders) stromen relatief weinig uit. Wie aan het begin van het experiment (op TO) al werkzaam was heeft meer kans om op T1 uit de uitkering te zijn gestroomd. Enigszins verrassend is dat deelnemers die op T1 niet meer aan het experiment deelnemen en/of (nog) niet geïnterviewd zijn aanzienlijk minder vaak zijn uitgestroomd uit de uitkering dan degenen die op T1 nog wel deelnemen en geïnterviewd zijn. Dit betekent dat uitstroom uit de uitkering in het algemeen niet de reden is waarom deelnemers op T1 (nog) niet zijn geïnterviewd. Tabel 7. Kenmerken van deelnemers die op T1 wel/niet zijn uitgestroomd uit de uitkering nee ja totaal % uitstroom Totaal 722 91 813 11,2 Experimentgroep: Vergelijkingsgroep 231 22 253 8,7 Extra aandacht 238 35 273 12,8 Zelfregie 249 33 282 11,7 Geslacht: man 277 40 317 12,6 vrouw 445 51 496 10,3 Uitkeringstype: Alleenstaande 346 45 391 11,5 Eenoudergezin 210 25 235 10,6 Paar zonder kinderen 111 15 126 11,9 Paar met kinderen 41 5 46 10,9 Trede: 1 50 3 53 5,7 2 293 28 321 8,7 3 166 34 200 17,0 4 47 16 63 25,4 5 151 9 160 5,6 Uitkeringsduur: =< 6 mnd. 42 13 55 23,6 7-12 mnd. 35 7 42 16,7 >1-2 jr. 72 11 83 13,3 >2-3 jr. 72 11 83 13,3 >3-5 jr. 109 15 124 12,1 >5-10 jr. 197 19 216 8,3 >10 jr. 137 8 145 5,5 onbekend 58 7 65 10,8 9 5 Europese Unie En ek Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae <2jr. 149 31 180 17,2 >2ijr. 515 53 568 9,3 Leeftijdsgroep: 18-27 jr. 11 3 14 21,4 28-32 jr. 51 8 59 13,6 33-50 jr. 366 46 412 11,2 >50 jr. 287 33 320 10,3 Hoogst behaalde diploma: geen/bao 149 9 158 5,7 vmbo 97 7 104 6,7 mbo 130 14 144 9,7 havo/vwo 117 21 138 15,2 hbo/wo 92 25 117 21,4 anders 129 14 143 9,8 Herkomst: Nederland 146 23 169 13,6 Suriname en Antillen 136 17 153 11,1 Turkije en Marokko 145 11 156 7,1 overig 280 39 319 12,2 Werkzaam op TO: nee 288 24 312 7,1 ja 426 66 492 13,4 Deelname experiment op T1: nee 85 3 88 3,4 ja 637 88 725 12,1 Blijver?: nee 184 3 187 1,6 ja 538 88 626 14,1 Noot a: Een ‘blijver’ is een persoon die zowel op TO als T1 is geïnterviewd Door middel van een zogenaamde logistische regressie onderzoeken hoe de kans om uit de uitkering te stromen wordt beïnvloed door verschillende factoren, waarbij we tegelijkertijd rekening houden met de invloed van andere factoren. In Tabel 8 zijn z.g. odds ratio’s of relatieve kansverhoudingen weergegeven. In het algemeen geldt: hoe groter de odds ratio hoe groter de kans op uitstroom van de betreffende categorie. Als de odds ratio groter is dan 1 verhoogt het betreffende kenmerk de kans dat een deelnemer is uitgestroomd in vergelijking met de referentiegroep, bij een odds ratio kleiner dan 1 is de relatieve kans op uitstroom juist kleiner. Alleen als er één of meer asterisken (*) bij een odds ratio staan vermeld, verschilt deze significant van 1; dat wil zeggen dat we er met een hoge mate van zekerheid van uit mogen gaan dat de kans op uitstroom van de betreffende categorie werkelijk groter of kleiner is dan van de referentiecategorie. 10 CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Uit Tabel 8 blijkt allereerst dat de experimentgroep niet van invloed is op de uitstroom uit de uitkering of op de uitstroom naar werk, ondanks dat we hierboven zagen dat van de deelnemers in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep een groter percentage is uitgestroomd dan van de vergelijkingsgroep. Maar als we rekening houden met de invloed van andere kenmerken, stromen deelnemers in de extra-aandachtgroep of in de zelfregiegroep dus niet vaker of minder vaak uit de uitkering dan de deelnemers in de vergelijkingsgroep.” Een aantal andere factoren is wel significant van invloed op de kans op uitstroom. Degenen die in het eerste kwartaal van 2020 zijn geïnterviewd hadden een grotere kans om op dat moment te zijn uitgestroomd dan degenen die eerder of later zijn geïnterviewd. Om na te gaan of de coronacrisis van invloed is op de kans op uitstroom zijn aanvullende analyses uitgevoerd waarin het kwartaal van T1 is vervangen door de vraag of het interview voor T1 vóór of na het begin van de crisis op 23 maart 2020 plaats vond. Dit blijkt echter geen effect te hebben op de uitstroom uit de bijstand of de uitstroom naar werk. Vooralsnog zijn er dus geen aanwijzingen dat de coronacrisis de kans op uitstroom negatief heeft beïnvloed. Hierbij dient echter te worden aangetekend dat niet meer dan 143 deelnemers na het begin van de crisis zijn geïnterviewd en dat dit in vier op de vijf gevallen voor eind mei was. Het is geenszins uitgesloten dat de gevolgen van de coronacrisis op wat langere termijn aanzienlijk groter zullen zijn. Of dit zo is zullen we kunnen vaststellen bij de T2-meting aan het eind van het experiment. Het aantal maanden dat was verstreken sinds de deelnemers aan het experiment waren begonnen, had ook geen invloed. Vooralsnog zijn er dus geen aanwijzingen dat de kans op uitstroom toeneemt of afneemt naarmate men langer aan het experiment deelneemt. Er is wel een duidelijk effect van het aantal uren dat men op TO al betaald werkte. De deelnemers die aan het begin van het experiment al meer dan 16 uur per week werkten hebben een beduidend grotere kans om op T1 te zijn uitgestroomd dan de deelnemers die minder uren werkten. Er is echter geen verschil in kans op uitstroom tussen degenen die op TO in het geheel niet werkten en degenen die een kleine parttime baan hadden van maximaal 16 uur per week. Een grote deeltijdbaan vergroot dus de kans op uitstroom uit de uitkering wel, maar een kleine deeltijdbaan niet. Ruwweg hebben degenen die op TO meer dan 16 uur werkten drie maal zoveel kans om op T1 uit de uitkering te zijn gestroomd als degenen die ten hoogste 16 uur of niet werkten op TO. Van de eerste groep is 21,5% uitgestroomd naar werk, van de tweede groep 7,3%. Tabel 8. Logistische regressie van de kans op uitstroom uit de uitkering resp. uitstroom naar werk op T1 (odds ratio's) Extra aandacht 1,30 1,28 Zelfregie 1,25 1,20 Kwartaal T1 (ref.=2019 Q1&2) * 2019 Q3 0,68 0,87 2019 Q4 1,33 1,83 2020 Q1 2,52** 3,52 2020 Q2 1,52 2,11 2 Weliswaar is de geschatte odds ratio voor beide groepen groter dan 1, maar deze waarden verschillen niet significant van 1. 11 3 5 Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Bee Aantal maanden in experiment 1,04 1,03 Aantal uur betaald werk op TO (ref.=0 uur) ek sek 1-16 uur 1,11 1,40 meer dan 16 uur Aart 5,5Ot** man 1,41 1,52 Uitkeringstype (ref.= alleenstaande) Eenoudergezin 0,91 0,93 Paar zonder kinderen 0,98 0,74 Paar met kinderen 0,49 0,46 Trede (ref.=1) ek ee 2 2,16 1,96 3 2,92 2,55 4 3,99* 4,25* 5 0,93 0,74 Uitkeringsduur (ref.= < 6 mnd.) 7-12 mnd. 1,13 1,46 >1-2 jr. 0,49 0,48 >2-3 jr. 0,65 0,73 >3-5 jr. 0,53 0,69 >5-10 jr. 0,38* 0,50 >10 jr. 0,30** 0,38 onbekend 0,52 0,51 Leeftijd (ref.= 33-50 jr.) 18-27 jr. 1,19 1,24 28-32 jr. 1,01 1,08 >50 jr 0,90 0,97 Hoogst behaalde diploma (ref.=geen/bao) * vmbo 1,02 1,05 mbo 1,95 1,87 havo/vwo 2,66* 2,76** hbo/wo 3,38** 3,06** anders 1,79 1,53 Herkomst (ref.=Nederland) Suriname 0,89 0,98 Antillen 0,81 0,97 Turkije 1,10 1,16 Marokko 0,24** 0,29* 12 CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam EMVERSITEIT VAN AMSTERDAM de overig 0,93 1,02 constante 0,02*** 0,01 *** Nagelkerke R? 0,25 0,27 Deelnemers op trede 4 zijn significant vaker uitgestroomd dan de deelnemers op andere treden. De uitkeringsduur en de leeftijd zijn niet van invloed op de kans op uitstroom, het opleidingsniveau wel. Deelnemers met een havo-, vwo-, hbo- of wo-diploma hebben een grotere kans om uit te stromen dan lager opgeleiden. Ten slotte lijken personen met een Marokkaanse achtergrond minder kans te hebben om uit te stromen, al gaat het hier om heel kleine aantallen. De Nagelkerke R? geeft een indicatie welk deel van de variatie in de uitstroom kan worden verklaard met de verschillende kenmerken. Een waarde van 0,25 betekent dat een kwart van de variatie kan worden verklaard. Het grootste deel van de verschillen in uitstroom uit de uitkering hangt dus samen met factoren die we niet in de analyse hebben meegenomen (een daarvan kan de factor ‘toeval’ zijn). Tijdens het experiment is de gemeente ook gestart met de zogenaamde cohortaanpak. 26 personen in de onderzoeksgroep van het experiment namen hieraan op T1 deel. Het gaat hierbij alleen om deelnemers in de vergelijkingsgroep. Als we in de regressievergelijking ook rekening houden met het al dan niet deelnemen aan de cohortaanpak, blijkt dit geen effect te hebben op de kans op uitstroom uit de bijstand op T1. Hierbij past de kanttekening dat op T1 de cohortaanpak nog voor vrijwel al deze personen (op twee na) liep, zodat het nog te vroeg is om hiervan al een effect op de uitstroom te kunnen verwachten. 3. Activiteiten in de drie experimentgroepen Belangrijkste bevindingen: > Op T1 had 66% van de deelnemers betaald werk; dat was 2% meer dan op TO. De deelnemers in de extra-aandachtgroep hadden met 69% iets vaker betaald werk dan de deelnemers in de zelfregiegroep (62%), maar dit was ook op TO al het geval. > Als we controleren voor andere kenmerken, blijkt dat (de verandering in) de kans op werk van de deelnemers in de drie experimentgroepen niet significant van elkaar verschilt. > De deelnemers in de extra-aandachtgroep hebben wel een grotere kans om op T1 mantelzorg te verrichten, maar juist een kleinere kans om een opleiding te volgen. > De deelnemers in de zelfregiegroep doen op T1 vaker vrijwilligerswerk dan de deelnemers in de vergelijkingsgroep. > De deelnemers zijn tussen TO en T1 gemiddeld ruim twee uur per week méér gaan werken (inclusief degenen die niet werken): van 9,3 uur per week naar 11,6 uur per week. > Tussen TO en T1 zijn de deelnemers iets minder vaak vrijwilligerswerk gaan doen en iets minder vaak een opleiding gaan volgen, maar wel wat vaker mantelzorg gaan doen. Vooral de deelnemers in de extra-aandachtgroep zijn vaker mantelzorg gaan doen. > Op T1 besteedden de deelnemers gemiddeld 33 uur per week aan betaald werk en onbetaalde activiteiten (vrijwilligerswerk, mantelzorg, huishoudelijk werk en/of opleiding). Dit aantal uren verschilt niet tussen de experimentgroepen. > Deelnemers op trede 3 (“Stappen op weg naar werk’) in de extra-aandachtgroep hadden op T1 minder kans te werken dan deelnemers op trede 3 in de vergelijkingsgroep; de ‘normale’ 13 Ny bes , CG Europese Unie : Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNTvERSITEIT VAN AMSTERDAM a > begeleiding is bij trede 3-deelnemers dus effectiever dan de intensieve begeleiding in de extra- aandachtgroep. > Deelnemers die heel kritisch staan tegenover (de verplichtingen in) de bijstand en de relatie met de gemeente (we noemen hen de ‘autonomen’) hebben minder kans om op T1 te werken als zij in de zelfregiegroep zijn ingedeeld, maar niet als zij in de extra-aandacht- of vergelijkingsgroep zijn ingedeeld. Als zij deel uitmaken van de vergelijkingsgroep werken zij gemiddeld zelfs meer uren dan andere deelnemers in de vergelijkingsgroep. De ‘autonomen’ in de zelfregiegroep verrichten overigens wel vaker mantelzorg. > De deelnemers in de extra-aandachtgroep werkten met 13,1 uur gemiddeld tweeëneenhalf uur meer dan de deelnemers in de zelfregiegroep (10,5 uur). Als we controleren voor het effect van andere factoren is er echter geen significant verschil in het aantal gewerkte uren (en evenmin het aantal uren vrijwilligerswerk, mantelzorg of opleiding) tussen de experimentgroepen. > Jongere deeinemers (onder 35 jaar) in de zelfregiegroep werken op T1 gemiddeld bijna zes uur per week minder dan jongeren in de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep. > Als we ons beperken tot de deelnemers die betaald werk hebben, dan werkten zij op T1 gemiddeld 17,6 uur per week, ruim drie uur meer dan op TO (14,5 uur). Dit aantal verschilt nauwelijks tussen de experimentgroepen. Deze aantallen zijn inclusief de deelnemers die op T1 uit de bijstandsuitkering zijn gestroomd. > De coronacrisis en de cohortaanpak hadden op T1 (nog) geen effect op de kans van de deelnemers om te werken of het aantal uren dat zij werken. Anders dan in de vorige paragraaf, waarin alle deelnemers die op TO zijn geïnterviewd werden geanalyseerd, richten we ons in deze en de volgende paragrafen alleen op de deelnemers die zowel op TO als T1 zijn geïnterviewd. Een van de hoofddoelen van het Amsterdams Experiment met de Bijstand is te onderzoeken of verschillen in begeleiding van invloed zijn op de activiteiten van de bijstandontvangers. In deze paragraaf vergelijken we zowel de deelname aan betaald werk als aan een aantal onbetaalde activiteiten. Tabel 9 geeft een overzicht van het aantal en het aandeel deelnemers in de drie experimentgroepen dat bij de nulmeting en bij de eerste meting verschillende soorten activiteiten verrichtte. Twee derde van de deelnemers verrichtte op T1 betaald werk. Dit is iets (2,2%) meer dan op TO. In iedere experimentgroep is het aantal werkenden licht toegenomen. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn klein en niet significant. Het aantal deelnemers dat vrijwilligerswerk doet, is juist licht afgenomen. Op T1 deed nog iets meer dan een op de vijf deelnemers vrijwilligerswerk, op TO was dit bijna een op de vier. Terwijl in de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep het aantal vrijwilligers is afgenomen, is dit in de zelfregiegroep iets toegenomen. Bijna een op de vier deelnemers aan het experiment verricht mantelzorg. Dit aantal is even sterk toegenomen als het aantal dat betaald werk verricht. Zowel in de extra-aandachtgroep als in de zelfregiegroep waren er op T1 meer mantelzorgers dan op TO, terwijl dit aantal in de vergelijkingsgroep juist is afgenomen. Tot slot volgde 16% van de deelnemers op T1 een opleiding of cursus, iets minder dan op TO. In de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep was dit een hoger percentage dan in de extra- aandachtgroep. In zowel de extra-aandachtgroep als de zelfregiegroep is de deelname aan opleidingen en cursussen tussen TO en T1 iets afgenomen. Als we deze vier activiteiten — betaald werk, vrijwilligerswerk, mantelzorg en opleiding — tezamen nemen, blijkt dat 84% van de deelnemers op T1 op enigerlei wijze actief was. Dit was een fractie 14 CG Ae Europese Unie ek Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM han minder dan op TO. Het aandeel actieve deelnemers verschilde op T1 weinig tussen de drie experimentgroepen. Wel is het aantal actieve deelnemers in de extra-aandachtgroep iets afgenomen ten opzichte van TO, terwijl dit aantal in de zelfregiegroep gelijk is gebleven. Tabel 9. Aantal en percentage deelnemers op TO en T1 dat verschillende activiteiten verricht aantal respondenten % per experimentgroep Extra Zelf- Verge- _ Totaal Extra Zelf- Verge- _ Totaal aandacht regie lijking aandacht regie lijking betaald werk TO 138 140 122 400 67 61 64 64 T1 143 142 129 414 69 62 68 66 verschil 5 2 7 14 2,1 1,1 3,7 2,2 vrijwilligerswerk TO 53 50 45 148 26 22 24 24 T1 46 54 34 134 23 24 18 22 verschil -7 4 -11 -14 -3,3 2,3 -5,5 -1,9 mantelzorg TO 35 47 46 128 17 20 24 20 T1 48 54 40 142 23 23 21 23 verschil 13 7 -6 14 6,3 3,0 -3,2 2,2 opleiding TO 28 44 31 103 14 19 16 16 T1 22 38 32 92 11 17 17 15 verschil -6 -6 1 -11 -2,9 -2,6 0,5 -1,8 activiteit? TO 176 192 165 533 85 84 87 85 T1 168 192 164 524 82 84 86 84 verschil -8 0 -1 -9 -3,9 0,0 -0,5 -1,4 Totaal 206 229 190 625 100 100 100 100 Noot a: Betaald werk, vrijwilligerswerk, mantelzorg en/of opleiding Aan de respondenten is ook gevraagd hoeveel uur per week zij aan de verschillende activiteiten besteden. Deze vraag is ook gesteld voor huishoudelijk werk. Op TO is echter niet gevraagd hoeveel tijd de deelnemers besteedden aan een opleiding of aan huishoudelijk werk, zodat we de tijdsbesteding aan deze twee activiteiten niet kunnen vergelijken met die op TO. Tabel 10 geeft het gemiddelde aantal uren dat de deelnemers in de drie experimentgroepen aan de verschillende activiteiten besteedden. 15 CG Ae Europese Unie ek Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM han Tabel 10. Gemiddeld aantal uren per week dat de deelnemers op TO en T1 aan verschillende activiteiten besteedden Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal betaald werk TO 10,0 8,8 9,0 9,3 T1 13,1 10,5 11,5 11,6 verschil 3,0 1,7 2,5 2,4 vrijwilligerswerk TO 2,7 3,2 3,8 3,2 T1 2,8 3,2 3,2 3,0 verschil 0,1 0,0 -0,6 -0,2 mantelzorg TO 1,7 1,6 2,4 1,9 T1 1,7 2,0 1,8 1,8 verschil 0,0 0,4 -0,6 0,0 activiteit? TO 14,5 13,6 15,2 14,4 T1 17,5 15,7 16,5 16,5 verschil 3,1 2,1 1,3 2,2 huishoudelijk werk T1 15,0 15,5 15,5 15,3 opleiding T1 1,3 2,0 1,4 1,6 totaal activiteiten? T1 33,7 33,3 33,4 33,4 Noot a: Betaald werk, vrijwilligerswerk en/of mantelzorg; b: alle bovengenoemde activiteiten Degenen die de betreffende activiteit niet verrichtten (en er dus nul uur per week aan besteedden), zijn hierbij meegenomen. Gemiddeld besteden de deelnemer bijna 12 uur per week aan betaald werk, drie uur aan vrijwilligerswerk, bijna twee uur aan mantelzorg, 15 uur aan huishoudelijk werk en bijna twee uur aan opleiding. Tezamen komt dit neer op gemiddeld 33 uur per week aan betaalde en onbetaalde activiteiten. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn over het algemeen niet groot. De deelnemers in de extra-aandachtgroep doen gemiddeld ruim 2,5 uur meer betaald werk dan de deelnemers in de zelfregiegroep en anderhalf uur meer dan in de vergelijkingsgroep. De deelnemers in de zelfregiegroep besteden weer iets meer tijd dan de extra-aandachtgroep aan onbetaalde activiteiten: zowel vrijwilligerswerk als mantelzorg, huishoudelijk werk en opleiding. Alles tezamen genomen betekent dit dat de deelnemers in de extra-aandachtgroep, in de zelfregiegroep en in de vergelijkingsgroep vrijwel evenveel tijd actief zijn. Vergelijken we de tijdsbesteding op T1 met die op TO — dit kan alleen voor betaald werk, vrijwilligerswerk en mantelzorg — dan constateren we dat alle groepen meer tijd aan betaald werk 16 CG Europese Unie : Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNTvERSITEIT VAN AMSTERDAM de zijn gaan besteden, terwijl de tijdsbesteding aan vrijwilligerswerk en mantelzorg vrijwel gelijk is gebleven. Het aantal uren betaald werk is in de extra-aandachtgroep en in de vergelijkingsgroep iets sterker toegenomen dan in de zelfregiegroep. Wat verklaart de deelname aan verschillende activiteiten? Omdat de deelnemers aselect aan de drie experimentgroepen zijn toegewezen, zouden de verschillen in activiteiten tussen de groepen in beginsel niet moeten worden veroorzaakt door verschillen in de kenmerken van de deelnemers. Aangezien de verschillen in uitkomsten echter klein zijn en er door toeval en (selectieve) uitval toch (kleine) verschillen in de samenstelling van de experimentgroepen zijn, toetsen we door middel van een aantal multivariate regressieanalyses of de experimentgroep van invloed is op de deelname aan de verschillende activiteiten. We nemen hierbij een reeks van kenmerken van de respondenten op TO mee als controlevariabelen, namelijk huishoudenstype (op basis van de uitkering), trede, parttime werk (op basis van de registratie van de gemeente), duur van de uitkering, leeftijd, de hoogst behaalde opleiding en de herkomst. Daarnaast controleren we ook steeds voor de deelname aan de betreffende activiteit op TO. Dit betekent dat we feitelijk onderzoeken welke factoren van invloed zijn op de verandering in de deelname aan de betreffende activiteit. Door middel van z.g. ‘propensity score weighting’* corrigeren we bovendien zo goed mogelijk voor selectieve uitval tussen TO en T1. Tabel 11 geeft de resultaten van de analyses. Bij alle vier activiteiten wordt de kans op deelname verreweg het sterkst verklaard door de deelname aan die activiteit op TO. De experimentgroep waarvan men deel uitmaakt heeft slechts een klein effect. Als het gaat om de kans op betaald werk zijn er geen significante verschillen tussen de experimentgroepen. De deelnemers in de extra- aandachtgroep hebben wel een grotere kans om op T1 mantelzorg te verrichten in vergelijking met TO (al is het effect marginaal significant), maar juist een significant kleinere kans om een opleiding te volgen. De deelnemers in de zelfregiegroep doen juist vaker vrijwilligerswerk dan de deelnemers in de vergelijkingsgroep. Van de andere persoonskenmerken valt op dat samenwonende ouders minder vaak betaald werk of vrijwilligerswerk zijn gaan doen (in vergelijking met alleenstaanden), maar vaker mantelzorg. Samenwonenden zonder kinderen zijn ook minder vrijwilligerswerk gaan doen. Alleenstaande ouders zijn vaker mantelzorg gaan doen (alles in vergelijking met alleenstaanden). Deelnemers die op TO op trede 4 (‘Begeleiding naar werk’) waren ingedeeld zijn veel vaker betaald werk gaan doen dan deelnemers op de andere treden. (In absolute aantallen gaat het hierbij overigens om slechts 5 van de 49 deelnemers op deze trede die tussen TO en T1 aan het werk zijn gegaan.) Deelnemers op trede 3 (‘Stappen op weg naar werk’) en 5 (‘Werk’) zijn ook vaker betaald werk gaan of blijven doen dan deelnemers op trede 1 en 2. Verder valt op dat ouderen (vanaf 45 jaar) relatief vaak aan het werk zijn gegaan terwijl de midden leeftijdsgroepen (35 tot 44 jaar) vaker vrijwilligerswerk zijn gaan doen. Geslacht, uitkeringsduur, opleidingsniveau en herkomst zijn geen van alle van invloed op de kans om aan het werk te gaan. Let wel, het gaat hier steeds om de verandering ten opzichte van TO, dus dit wil niet zeggen dat deze factoren überhaupt niet van invloed zijn op de kans om betaald werk te hebben. 3 Dit houdt in dat op basis van de kenmerken van de respondenten op TO met een logistische regressieanalyse wordt geschat hoe groot de kans is dat zij ook op T1 geïnterviewd zijn (zie de bijlage). Vervolgens worden de waarnemingen op T1 gewogen met 1/geschatte kans. Hierdoor wegen respondenten met kenmerken die de kans op uitval vergroten, zwaarder mee in de regressieanalyse. Om te zorgen dat het gemiddelde gewicht gelijk is aan nul (om de standaardfouten niet te onderschatten) worden de gewichten tot slot gedeeld door het gemiddelde gewicht. 17 kj KEN Europese Unie x KO Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ank Tot slot valt op dat deelnemers met een mbo-, hbo- of wo-diploma relatief vaak vrijwilligerswerk zijn gaan doen. Tabel 11. Logistische regressie van de kans op deelname aan een activiteit op T1 (odds ratio's) betaald werk vrijwilligerswerk mantelzorg opleiding Activiteit op TO 26,69*** 20,10*** 23,78*** 58 Experimentgroep (ref.=vergelijking) Extra aandacht 0,98 1,40 1,83* 0,53* Zelfregie 0,84 1,85* 1,50 0,99 Man 1,14 0,66 1,22 0,87 Huishoudenstype (ref.=alleenstaande) eenoudergezin 1,17 0,91 1,93* 1,50 paar zonder kind(eren) 1,57 0,29** 1,97 0,89 paar met kind(eren) 0,30** 0,21* 3,67** 0,67 Trede (ref.=1) 2 1,86 0,99 1,66 1,16 3 2,34* 0,78 0,93 1,42 4 16,56*** 0,33 0,66 1,04 5 4,04** 1,26 1,34 0,59 Parttime werk op TO 0,77 0,55** 1,31 1,39 Duur uitkering op TO (ref.= < 6 mnd.) 7-12 mnd. 2,11 2,30 1,44 2,83 >1-2 jr. 1,53 1,77 0,91 0,89 >2-3 jr. 0,95 0,61 0,49 0,84 >3-5 jr. 1,11 1,22 0,71 0,98 >5-10 jr. 2,12 0,99 0,81 0,36 >10 jr. 1,79 1,69 0,61 1,45 onbekend 5,31** 3,32 1,42 1,73 Leeftijd (ref.= <35 jr.) 35-44 jr. 1,90* 2,40* 1,73 0,73 45-54 jr. 3,74r* 2,74** 1,82 0,94 55-65 jr. 3,46*** 2,28 1,22 0,53 Hoogst behaalde diploma (ref.=geen/bao) vmbo 0,58 1,69 0,64 1,26 mbo 0,77 3,38% ** 0,68 1,06 havo/vwo 1,89 1,01 1,36 0,97 hbo/wo 0,79 3,20** 0,85 1,98 18 CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae anders 1,52 1,06 0,96 1,77 Herkomst (ref.=Nederland) Suriname 1,28 0,96 0,94 0,79 Antillen 1,25 0,75 0,00 0,23 Turkije 1,01 1,20 1,28 1,34 Marokko 1,65 1,06 0,50 1,33 overige herkomst 1,28 0,52* 0,66 0,84 constante 0,03*** 0,04*** 0,04*** 0,10** Nagelkerke R? 0,54 0,50 0,45 0,21 Noot: Significantie: * p<0,1; ** p<0,05; ***p<0,01 Voor de kans om te werken hebben we ook onderzocht of het uitmaakt of het moment van de eerste meting T1 vóór of na het begin van de crisis lag. Dit blijkt niet het geval te zijn. Vooralsnog is er dus geen meetbaar effect van de coronacrisis op de kans op werk, maar zoals eerder opgemerkt bij de analyse van de uitstroom uit de bijstand, zou dit effect zich op wat langere termijn alsnog kunnen manifesteren. Tevens zijn we nagegaan of deelname aan de cohortaanpak (van 25 personen in de vergelijkingsgroep) van invloed is op de kans om op T1 te werken. Dit blijkt evenmin het geval te zijn. Ook het aantal contactmomenten met de klantmanager in de afgelopen twaalf maanden (hetzij volgens de opgave van de deelnemer, hetzij volgens de klantmanager, zie hierna) heeft geen effect op de kans om op T1 te werken. Er is dus geen aanwijzing dat meer frequent contact tussen de klantmanager en de deelnemer de kans dat de deelnemer aan het werk gaat (of blijft) vergroot. Dat we geen effect vinden van de experimentgroep op de kans op betaald werk op T1 (in vergelijking met TO) zou kunnen komen doordat dit effect verschilt voor verschillende groepen. Als bijvoorbeeld zelfregie de kans op werk voor jongeren zou vergroten, maar voor ouderen zou verkleinen, dan zouden deze effecten elkaar kunnen opheffen als we jongeren en ouderen gezamenlijk analyseren, zoals we in Tabel 11 hebben gedaan. Om dit te onderzoeken hebben we aan de regressieanalyses een reeks interactietermen toegevoegd. Dat wil zeggen, we zijn nagegaan of het effect van de experimentgroep op de kans op werk verschilt naar leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, huishoudenssamenstelling en de trede op TO. Bij de eerste vier van deze factoren vonden we geen significante effecten. Het effect van de experimentgroep verschilt dus niet tussen jongeren en ouderen, tussen vrouwen en mannen, tussen laagopgeleiden en hoogopgeleiden en tussen alleenstaanden, eenoudergezinnen en paren met of zonder kinderen. Bij de trede vonden we wel een significant effect. Deelnemers die op TO op trede 3 (‘Stappen op weg naar werk’) waren ingedeeld en die deel uitmaken van de extra-aandachtgroep hebben een significant kleinere kans om op T1 te werken dan deelnemers op trede 3 in de vergelijkingsgroep (zie Tabel 12). Terwijl deelnemers op trede 3 in de vergelijkingsgroep een beduidend grotere kans op werk hebben dan de deelnemers op trede 1 of 2, geldt dit niet voor de deelnemers op trede 3 in de extra-aandachtgroep. Hierbij past echter de kanttekening dat deze trede-indeling (die is gebaseerd op de registratie aan het begin van het experiment) niet meer wordt gebruikt, zodat deze bevinding niet direct inzicht verschaft in het effect van verschillende soorten begeleiding. 19 CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Bee Tabel 12. Effect van experimentgroep en trede op DE kans op werk op T1 (odds ratio's) Experimentgroep (ref.=vergelijking) Extra aandacht 1,48 Zelfregie 1,03 Trede (ref.=1) 2 1,87 3 5,5zt* 4 16,65*** 5 412** interactietermen Trede 3 - Extra aandacht 0,21** Trede 3 - Zelfregie 0,42 Noot: De regressievergelijking bevat verder dezelfde verklarende variabelen als ín Tabel 11. Significantie: * p<0,1; ** p<0,05; ***p<0,01 Op TO is aan de deelnemers ook een reeks opvattingen voorgelegd over hun relatie met de gemeente en de klantmanager, de verplichtingen in de bijstand en hun vertrouwen in instituties en in andere mensen (zoals familie en buren). Op basis hiervan is een typologie gemaakt van deelnemers, waarbij zij in vijf groepen of typen zijn ingedeeld. Deze hebben we aangeduid als ‘positieven’, ‘lijdzamen’, ‘autonomen’, ‘critici’ en ‘eenzelvigen’. We zijn nu nagegaan of het ‘type’ deelnemer van invloed is op de kans dat hij/zij op T1 betaald werk doet. In eerste instantie lijkt dit niet het geval te zijn: het type van de deelnemers heeft geen significante invloed op de kans op werk. Echter als we nagaan of het effect van het type deelnemer verschilt per experimentgroep, vinden we wel een significant effect. Als deelnemers die we als ‘autonomen! hebben getypeerd, behoren tot de zelfregiegroep zijn zij op T1 significant minder aan het werk dan als zij in de extra-aandachtgroep of de vergelijkingsgroep zijn ingedeeld. ‘Autonomen’ kenmerken zich door het feit dat zij de regels in de bijstand niet als een steun, maar juist als een belemmering ervaren, dat zij meer vrijheid willen in de bijstand en dat zij niet positief zijn over hun relatie met de gemeente. Als zij in de zelfregiegroep meer ruimte krijgen om hun eigen keuzes te maken, doen zij dus blijkbaar minder moeite om aan het werk te komen. Zijn zij echter in de extra-aandachtgroep of de vergelijkingsgroep ingedeeld, dan verschilt hun kans op werk niet van die van andere ‘typen’ deelnemers. Als we een soortgelijke analyse uitvoeren voor mantelzorg, vinden we het omgekeerde effect: ‘autonome’ deelnemers in de zelfregiegroep bieden vaker mantelzorg dan ‘autonome’ deelnemers in de extra-aandachtgroep en in de vergelijkingsgroep en ook dan de andere typen deelnemers. Bij vrijwilligerswerk vinden we geen significant effect van het type deelnemer in de verschillende experimentgroepen. Overigens past bij deze resultaten de belangrijke kanttekening dat het hier om kleine aantallen deelnemers gaat en dat daarom onduidelijk is hoe robuust deze uitkomsten zijn. Slechts 8% van de deelnemers is op TO getypeerd als ‘autonoom’; op T1 behoorden 43 deelnemers tot deze categorie. Hoeveel tijd wordt besteed aan verschillende activiteiten? Na de vraag of de deelnemers op T1 bepaalde activiteiten verrichten, richten we ons nu op de vraag hoeveel uur per week zij gemiddeld aan deze activiteiten besteden (inclusief degenen die er geen tijd aan besteden). In Tabel 13 zien we opnieuw dat de deelname aan de betreffende activiteit op TO (zowel het aantal uren op TO als de vraag of men de activiteit op TO überhaupt verrichtte) veruit de 20 CG Ae Europese Unie ne Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM han grootste invloed heeft op de tijdsbesteding op T1. Degenen die op TO al betaald werk hadden, werkten op T1 gemiddeld ruim 5 uur per week meer dan degenen die op TO geen betaald werk hadden. Voor vrijwilligerswerk en mantelzorg is dit respectievelijk 3 uur en 4,6 uur. Wie op TO een opleiding volgde, besteedde gemiddeld genomen op T1 echter 3 uur minder aan een opleiding. Dat is begrijpelijk, want deelnemers zullen niet vaak zowel op TO als een jaar later (weer of nog steeds) een opleiding volgen. Dat de coëfficiënt van het aantal uren betaald werk, vrijwilligerswerk en mantelzorg op TO beduidend kleiner is dan 1, betekent dat hoe meer uren men bij de nulmeting aan een activiteit besteedde, hoe groter de kans is dat dit aantal uren bij de eerste meting is afgenomen. leder uur extra dat men op TO aan betaald werk besteedde resulteert in slechts 0,4 uur meer betaald werk op T1. Voor vrijwilligerswerk en mantelzorg is dit nog minder, respectievelijk 0,26 uur en 0,33 uur. Tabel 13. Lineaire regressie van het aantal uren dat per week aan een activiteit wordt besteed op T1 (incl. nul uur) betaald werk vrijwilligers- mantelzorg huishoudelijk opleiding Wk Wk Aantal uren activiteit 0,40*** 0,26*** 0,33*** op TO Deelname aan 5,16** 2,ogt* 4,61*** -3,09*** activiteit op TO Experimentgroep (ref.=vergelijking) Extra aandacht 1,18 -0,17 0,25 -0,97 -0,24 Zelfregie -0,52 0,28 0,36 0,27 0,56 Man 1,25 0,06 0,98 -4,34t* 0,42 Huishoudenstype (ref.=alleenstaande) eenouder 0,82 -0,70 -0,07 6,09*** 1,23** paar zonder kind(eren) 2,03 -0,84 3,47** 3,24** 0,22 paar met kind(eren) 1,18 -0,97 3,61* 2,03 -0,29 Trede (ref.=1) 2 2,66 0,75 2,27 2,73 0,95 3 4,84t** 0,62 0,36 1,46 1,32 4 8,63*** 0,27 -0,59 -0,18 0,29 5 2,85 0,74 1,46 2,16 -0,12 Parttime werk op TO -1,97 -1,07** -0,03 -2,21** 0,39 Leeftijd (ref.= <35 jaar) 35-44 jr -1,87 0,76 1,08 -0,16 0,24 45-54 jr -0,26 0,74 1,06 -1,77 0,27 55-65 jr -1,75 0,30 -0,54 -0,84 -1,09 21 5 Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Opleiding (ref.=onbekend) bao -0,25 0,02 1,02 -2,99** -0,54 vmbo -1,81 0,59 2,45 -1,76 -0,45 mbo -1,86 1,03 0,25 -1,10 -0,88 havo/vwo -0,17 0,31 2,12 -0,56 -0,87 hbo/wo -0,22 0,96 2,22 -0,95 0,99 Herkomst (ref.=Nederlands) Suriname 1,97 0,51 -0,67 3,67** -0,06 Antillen -0,60 -0,15 -1,19 3,45 -1,94 Turkije -1,87 -0,19 -1,82 0,34 -0,04 Marokko 0,51 -0,09 -2,09 1,56 -0,99 overige herkomst 0,29 -0,26 -0,52 3,63% -0,54 constante 1,63 0,23 -2,50 13,77*** 6,42*** Gecorr.R? 0,26 0,24 0,19 0,13 0,06 De experimentgroep waarvan de deelnemers deel uitmaken heeft geen significant effect op het aantal uren dat zij op T1 aan betaald werk besteden en evenmin op het aantal uren mantelzorg, vrijwilligerswerk, huishoudelijk werk of opleiding. Verder zien we dat paren (met en zonder kinderen) meer uren aan mantelzorg zijn gaan besteden, alleenstaande ouders en paren zonder kinderen meer uren aan huishoudelijk werk en alleenstaande ouders ook meer uren aan opleiding. Wie op TO al parttime werkte (volgens WPI) is minder uren mantelzorg en huishoudelijk werk gaan doen. Tot slot zien we dat deelnemers met alleen basisonderwijs minder uren huishoudelijk werk zijn gaan doen en deelnemers met een Surinaamse of een ‘overige! herkomst juist meer. Als we de duur van de uitkering aan de regressieanalyse toevoegen, blijkt deze geen enkel effect te hebben op het aantal uren dat aan de verschillende activiteiten wordt besteed. We hebben, net als bij de vraag of men op T1 werkt, ook weer onderzocht of deelname aan de cohortaanpak of de coronacrisis van invloed zijn op het aantal uren dat men op T1 werkt. Dit blijkt echter niet het geval te zijn. We vinden wel een significant effect van het aantal keren dat de deelnemer zegt contact te hebben gehad met de klantmanager. Deelnemers die maar een of twee maal contact hebben gehad of die juist meer dan tien keer contact hebben gehad, werken gemiddeld bijna drie uur per week minder dan deelnemers die in het geheel geen contact hebben gehad en ook minder dan deelnemers die drie tot tien maal contact hebben gehad. We moeten echter voorzichtig zijn met de interpretatie van deze uitkomst. Het is immers mogelijk dat klantmanagers juist geen contact hebben met deelnemers die al werkten en juist het meeste contact onderhouden met deelnemers die weinig kans hebben op werk en daarom meer intensieve begeleiding nodig hebben. Verder zijn we weer nagegaan of de effecten van de experimentgroepen verschillen naar leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, huishoudenssamenstelling en trede op TO. Het enige significante effect dat we vonden was die van de leeftijd. Jongere deelnemers (onder 35 jaar) die in de zelfregiegroep zijn ingedeeld werken op T1 significant minder uren dan jongeren in de extra-aandachtgroep en de 22 CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae vergelijkingsgroep. Het gemiddelde verschil met jongeren in de vergelijkingsgroep is 5,7 uur per week. Dit is een relatief groot verschil, aangezien jongeren gemiddeld zo’n 10 uur per week werken. We hebben ook bij het aantal uren betaald werk onderzocht of het ‘type’ deelnemer een effect heeft. Net als bij het al dan niet werken op T1 blijkt ook het aantal uren dat men werkt significant kleiner te zijn voor ‘autonome! deelnemers in de zelfregiegroep. Maar ‘autonome’ deelnemers in de vergelijkingsgroep werken juist méér uren dan andere deelnemers. ‘Autonome’ deelnemers in de extra-aandachtgroep onderscheiden zich niet van andere ‘typen’ deelnemers. Gemiddeld werken de ‘autonomen’ in de vergelijkingsgroep 19 uur per week, de ‘autonomen’ in de extra-aandachtgroep ruim 10 uur (wat niet veel verschilt van het gemiddelde voor alle deelnemers) en de ‘autonomen’ in de zelfregiegroep slechts 6 uur. We hebben ook nog onderzocht of de ‘autonomen' in de zelfregiegroep en/of de extra-aandachtgroep meer tijd besteden aan vrijwilligerswerk of aan mantelzorg, maar dit blijkt niet het geval te zijn. We plaatsen wel opnieuw de kanttekening dat het om kleine aantallen deelnemers gaat, zodat het de vraag is hoe robuust deze uitkomsten zijn. 4, Veranderingen in werken en niet-werken Belangrijkste bevindingen: > Een op de drie deelnemers die op TO niet (betaald) werkten, werkte op T1 wel, terwijl een op de zeven deelnemers die op TO wel werkten, op T1 niet meer werkte. > De niet-werkende deelnemers op TO in de vergelijkingsgroep zijn op T1 vaker aan het werk dan de niet-werkenden in de extra-aandachtgroep en in de zelfregiegroep, maar in de extra- aandachtgroep zijn degenen die op TO al werkten minder vaak gestopt met werken dan in de andere experimentgroepen. Dit duidt erop dat de begeleiding in de extra-aandachtgroep er op TO (nog) niet toe bijdraagt dat niet-werkende deelnemers vaker aan het werk zijn gegaan, maar wel dat werkende deelnemers minder vaak zijn gestopt met werken, > Vande niet-werkenden op TO die aan het werk zijn gegaan, werkt op T1 ruim de helft in een kleine deeltijdbaan (maximaal 16 uur per week) en iets minder dan de helft in een grote deeltijdbaan of een voltijdbaan. In de vorige paragraaf vergeleken we de (tijdsbesteding aan) verschillende activiteiten van de deelnemers op TO en T1 voor de gehele groep en voor de deelnemers in de drie experimentgroepen. In deze paragraaf richten we ons op veranderingen in het al dan niet betaald werken en het aantal uren werk op individueel niveau. Tabel 14 laat zien dat een op de drie deelnemers die op TO niet (betaald) werkten, op T1 wel werkte. Van degenen die op TO wel werkten, werkte een op de zeven (15%) op T1 niet meer. Zowel in de extra-aandachtgroep als in de zelfregiegroep zijn minder niet-werkenden aan het werk gegaan (ongeveer een op de vier) dan in de vergelijkingsgroep (een op de drie). In de extra-aandachtgroep zijn echter ook minder werkenden gestopt met werken dan in de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep. Hierdoor werken op T1 iets meer deelnemers in de extra-aandachtgroep dan in de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep. Van alle deelnemers heeft bijna een op de vijf een overgang doorgemaakt van niet werken naar wel werken of omgekeerd. Dit aandeel is het kleinst in de extra-aandachtgroep (15%) en het grootst in de vergelijkingsgroep (21%). 23 Kd Ei CG 1e Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Tabel 14. Overgangen van niet-werken naar werken en vice versa naar experimentgroep (in % van betreffende categorie op TO) werk op T1 werk op TO geen werk werk totaal geen werk 68 32 100 werk 15 85 100 totaal 36 64 100 Extra aandacht geen werk 73 27 100 werk 9 91 100 totaal 30 70 100 Zelfregie geen werk 75 25 100 werk 14 86 100 totaal 38 62 100 Vergelijking geen werk 66 34 100 werk 13 87 100 totaal 32 68 100 Een overgang van niet-werken naar werken en vice versa kan een kwestie van enkele uren werk per week zijn, maar ook een veel groter aantal uren. Om hierin meer inzicht te krijgen onderscheiden we in Tabel 15 drie soorten werk, namelijk een kleine deeltijdbaan (minder dan 20 uur per week), een grote deeltijdbaan (20-35 uur per week) en voltijdwerk (36 uur per week of meer).* Tabel 15 laat zien dat in iedere categorie (geen werk, kleine deeltijd en grote deeltijd) twee derde van de deelnemers zich op T1 nog in dezelfde categorie bevond.” Van de niet-werkenden op TO die aan het werk zijn gegaan, heeft ruim de helft een kleine deeltijdbaan gekregen. De deelnemers met een kleine deeltijdbaan op TO zijn even vaak gestopt met werken als naar een grotere deeltijdbaan of voltijdbaan overgegaan. Degenen met een grote deeltijdbaan zijn echter relatief vaak minder gaan werken of zelfs gestopt met werken. 4 Omdat op TO slechts vijf deelnemers aangaven meer dan 35 uur per week te werken, laten we de categorie ‘voltijd’ op TO weg in de tabel. 5 De percentages in Tabel 15 komen niet exact overeen met die in Tabel 14 doordat een klein aantal respondenten die op T1 zeggen te werken, hebben opgegeven dat zij nul uur werken (dit kan bv. het geval zijn bij een oproepcontract). In Tabel 14 zijn deze respondenten ingedeeld bij de categorie ‘werk’, maar in Tabel 15, die gebaseerd is op het aantal gewerkte uren, zijn zij ingedeeld bij ‘geen werk’. 24 5 Europese Unie En ek Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Tabel 15. Overgangen tussen categorieën van aantal gewerkte uren naar experimentgroep (in % van betreffende categorie op TO) uren werk op T1 uren werk op TO geen werk kleine deeltijd? grote deeltijd? voltijd® totaal geen werk 68 18 9 4 100 kleine deeltijd 17 67 14 2 100 grote deeltijd 10 17 67 6 100 totaal 36 37 23 4 100 Extra aandacht geen werk 66 17 12 5 100 kleine deeltijd 14 70 11 5 100 grote deeltijd 9 13 68 11 100 totaal 32 37 25 6 100 Zelfregie geen werk 72 18 5 5 100 kleine deeltijd 19 63 17 1 100 grote deeltijd 14 21 62 2 100 totaal 40 36 20 3 100 Vergelijking geen werk 65 19 12 4 100 kleine deeltijd 19 67 13 1 100 grote deeltijd 8 19 70 3 100 totaal 35 38 24 3 100 Noot a: 1-19 uur per week; b: 20-345 uur per week; c: 36 uur of meer per week Vergelijken we de drie experimentgroepen, dan valt op dat de deelnemers in de zelfregiegroep die op TO niet-werkten minder vaak dan de niet-werkenden in de andere twee groepen aan het werk zijn gegaan. De deelnemers in de zelfregiegroep die op TO wel werkten zijn relatief vaak minder gaan werken, maar ook van een kleine naar een grote deeltijdbaan overgegaan. In Tabel 16 kijken we niet naar de overgangen tussen categorieën, maar naar de verandering tussen TO en T1 in het aantal uren dat de deelnemers betaald werken. Gemiddeld werkten de deelnemers op T1 2,4 uur meer per week dan op TO, zoals we ook in Tabel 10 al zagen. Wie op TO niet werkte is gemiddeld ruim 6 uur meer gaan werken, degenen met een kleine deeltijdbaan zijn gemiddeld 1,7 uur meer gaan werken, terwijl degenen met een grote deeltijdbaan juist gemiddeld 2,5 uur minder zijn gaan werken.® lets minder dan de helft van de deelnemers werkte op TO en T1 hetzelfde aantal 6 Dat personen die aanvankelijk laag scoren gemiddeld vooruit zijn gegaan en personen die hoog scoorden juist achteruit zijn gegaan is een bekend verschijnsel dat in de statistische literatuur als ‘regressie naar het gemiddelde’ wordt aangeduid. 25 CG Een Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM de uren (+/- 1 uur) (inclusief de niet-werkenden). Dit aandeel verschilt niet tussen de drie experimentgroepen. Eén op de tien deelnemers is juist minimaal 20 uur per week meer of minder gaan werken. Ook dit aandeel verschilt niet tussen de experimentgroepen. De werkenden met een kleine deeltijdbaan op TO zijn het minst vaak hetzelfde aantal uren blijven werken. Zij zijn zowel vaak wat meer uren als wat minder uren gaan werken. Vooral in de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep zijn kleine deeltijders relatief vaak meer uren gaan werken. In de extra- aandachtgroep zijn het juist de grote deeltijders die vaak meer uren zijn gaan werken. Hoe deze verschillen samenhangen met de aard van de begeleiding is moeilijk te zeggen. Tabel 16. Verschil in aantal gewerkte uren per week tussen TO en T1 naar aantal uren werk ín TO en experimentgroep (in % per categorie in TO) verschil uren werk T1-TO uren werk op TO gemiddeld <-20uur -1,5tot -1tot+1 +1,5 tot > +20 totaal -19 uur uur +19 uur uur geen werk 6,1 0 0 68 18 14 100 kleine deeltijd 1,7 0 27 34 34 4 100 grote deeltijd -2,5 11 25 40 23 1 100 totaal 2,4 3 16 48 25 7 100 Extra aandacht geen werk 6,8 0 0 67 17 16 100 kleine deeltijd 2,5 0 26 40 28 6 100 grote deeltijd -0,9 9 26 32 34 0 100 totaal 3,1 2 17 48 25 8 100 Zelfregie geen werk 5,0 0 0 72 18 10 100 kleine deeltijd 1,5 0 30 29 39 2 100 grote deeltijd -4,4 14 31 38 14 2 100 totaal 1,7 3 17 48 26 6 100 Vergelijking geen werk 6,7 0 0 65 19 16 100 kleine deeltijd 1,2 0 26 33 36 5 100 grote deeltijd -2,3 11 19 51 19 0 100 totaal 2,5 3 14 49 26 8 100 5. Kenmerken van betaald werk Belangrijkste bevindingen: > Twee op de vijf werkenden hebben een vast contract. Dit is iets meer dan op TO. Ruim de helft heeft een flexibel contact, iets minder dan op TO. Er zijn geen significante verschillen tussen de experimentgroepen. 26 Ny bes , CG Ernst, Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM a > De deelnemers die betaald werk hebben, werkten op T1 gemiddeld 17,6 uur per week, ruim drie uur meer dan op TO (14,5 uur). Dit aantal verschilt nauwelijks tussen de experimentgroepen. Deze aantallen zijn inclusief de deelnemers die op T1 uit de bijstandsuitkering zijn gestroomd. > Bijna twee op de vijf werkenden zouden meer uren willen werken, gemiddeld 13 uur per week. De deelnemers in de zelfregiegroep zouden de meeste uren extra willen werken. > De kwaliteit van het betaalde werk is over het algemeen redelijk goed. De werkenden zijn zeer positief over hun collega’s, kunnen vaak zelf hun werktijden bepalen, maar doen wel in ongeveer de helft van de gevallen mentaal zwaar werk en in ruim een op de vier gevallen fysiek zwaar of gevaarlijk werk. Zij worden zelden geconfronteerd met pesten of discriminatie. Gemiddeld geven zij het cijfer 7,6 voor hun werk; dit verschilt niet tussen de experimentgroepen. In deze paragraaf richten we ons op de deelnemers die op T1 betaald werk hebben en beschrijven we een aantal kenmerken van dat werk. Tabel 17 vergelijkt het dienstverband van de werkenden op TO en T1. Op TO had 34% van de werkenden een vast contract, op T1 was dit toegenomen tot 39%. We zien deze toename in elke experimentgroep. De werkenden in de vergelijkingsgroep hebben het vaakst een vast contract. Ruim de helft van de werkenden heeft een flexibel contract (inclusief uitzendwerk). Dit aandeel is tussen TO en T1 licht afgenomen, vooral in de vergelijkingsgroep. Het aandeel dat als zzp'er werkzaam is, is heel klein, ongeveer 1 op de 25. Dit is tussen TO en T1 niet veranderd. Tabel 17. Dienstverband van deelnemers met betaald werk (% van aantal werkenden per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal Vast contract TO 30 32 40 34 T1 36 36 45 39 verschil 6 4 5 5 Tijdelijk/flex/uitzendcontract TO 58 57 51 55 T1 57 55 47 53 verschil -1 -2 -4 -2 Zzp'er TO 5 5 3 4 T1 5 5 4 4 verschil 0 0 1 0 In een vorige paragraaf hebben we het gemiddelde aantal uren betaald werk in de drie experimentgroepen vergeleken. Dit was echter het gemiddelde van alle deelnemers, inclusief degenen die geen betaald werk hebben. In Tabel 18 richten we ons alleen op de deelnemers die betaald werk hebben. Op TO werkten zij gemiddeld 14,5 uur per week, op T1 was dit drie uur meer. Het gemiddeld aantal gewerkte uren is het sterkst toegenomen in de extra-aandachtgroep, met bijna vier. In de twee andere experimentgroepen is men gemiddeld ruim tweeëneenhalf uur meer gaan werken. Bijna de helft van de werkenden werkt meer dan 16 uur per week. In de extra- aandachtgroep is dit precies de helft, in de zelfregiegroep 43%. Op TO was dit nog respectievelijk 39% 27 5 Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM en 35%. Ook van de deelnemers in de extra-aandachtgroep is een substantieel deel meer dan 34 uur per week gaan werken. Tabel 18. Aantal (betaald) gewerkte uren per week (% van totaal per experimentgroep en gemidddeld aantal uren) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal TO 0 uur 7 4 5 5 1-8 uur 19 24 25 23 9-16 uur 36 36 34 35 17-34 uur 38 34 35 36 35-44 uur 1 1 1 1 =>45 uur 0 0 0 0 totaal 100 100 100 100 gemiddeld 14,9 14,5 14,1 14,5 T1 0 uur 3 4 5 4 1-8 uur 13 17 16 16 9-16 uur 34 35 33 34 17-34 uur 41 38 41 40 35-44 uur 8 4 5 6 =>45 uur 1 1 1 1 totaal 100 100 100 100 gemiddeld 18,8 17,0 16,9 17,6 verschil 0 uur -4 0 0 -1 1-8 uur -6 -7 -Q -7 9-16 uur -1 -1 -1 -1 17-34 uur 3 4 6 4 35-44 uur 7 3 4 5 =>45 uur 1 1 1 1 totaal 0 0 0 0 gemiddeld 3,9 2,6 2,8 3,1 Bijna twee op de vijf werkenden zouden meer uren willen werken (Tabel 19). Van degenen die maximaal acht uur per week werken, wil ruim de helft meer werken, van degenen die meer dan acht uur werken is dit een op de drie. Vooral de werkenden in de extra-aandachtgroep die nu al meer dan 16 uur per week werken, willen relatief vaak meer uren werken. Tabel 19. Aandeel werkenden dat meer uur wil werken naar huidige aantal uren (%) Huidige aantal uren Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal 28 CG Een, Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Eken totaal 39 36 38 38 0-8 uur 61 53 50 54 9-16 uur 29 37 37 34 >16 uur 40 27 33 34 Tabel 20 laat zien hoeveel uren per week deze werkenden gemiddeld méér willen werken. Voor alle werkenden die meer willen werken is dit 13 uur, variërend van 19 uur voor degenen die nu maximaal 8 uur per week werken tot 10 uur voor degenen die nu meer dan 16 uur per week werken. De werkenden in de zelfregiegroep willen het grootste aantal uren extra werken, de werkenden in de extra-aandachtgroep het kleinste aantal. Tabel 20. Aantal uren dat werkenden die meer willen werken, gemiddeld extra willen werken, naar huidige aantal uren werk Huidige aantal uren Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal totaal 11 17 13 13 0-8 uur 11 23 19 19 9-16 uur 12 16 12 13 >16 uur 10 11 10 10 Tabel 21 geeft informatie over de kwaliteit van het werk dat de deelnemers in de drie experimentgroepen doen. Over het algemeen zijn de deelnemers positief over hun werk. Het meest positief zijn zij over hun collega's, inclusief hun leidinggevende. Ongeveer de helft kan zelf het werktempo bepalen en heeft werk dat veel aandacht vergt. Slechts een heel klein percentage heeft te maken met pesten of discriminatie. In het algemeen is het werk dat deelnemers in de extra- aandachtgroep doen wat veeleisender dan het werk van de deelnemers in de zelfregie- en de vergelijkingsgroep. Tabel 21. Kwaliteit van het werk (% per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal Regel- Soms Regel- Soms Regel- Soms Regel- Soms matig matig matig matig a. Kunt u zelf uw werktempo bepalen? 56 31 50 20 41 37 49 29 b. Is uw werk emotioneel veeleisend? 18 29 11 24 14 25 14 26 c. Is uw werk fysiek zwaar? 27 36 26 28 31 36 27 33 d. Moet u in uw werk zelf oplossingen bedenken om bepaalde dingen te doen? 43 36 41 36 40 37 42 36 e. Vergt uw werk veel aandacht van u? 52 29 41 34 49 28 48 30 f. Heeft u de mogelijkheid om contact te hebben met collega’s? 72 19 59 21 58 27 63 22 g. Zijn uw collega’s vriendelijk voor u? 76 16 69 17 76 15 74 16 h. Besteedt uw leidinggevende aandacht aan wat u zegt? 58 27 60 23 57 27 58 25 29 CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae i. Wordt u wel eens gepest door uw leidinggevende? 1 1 2 4 3 5 2 3 j. Doet u gevaarlijk werk? 5 14 4 10 6 14 5 12 k. Wordt u gediscrimineerd op _Uwwek? 28 AS 26 Voor de overzichtelijkheid zijn in Tabel 22 de indicatoren voor de kwaliteit van het werk samengevoegd tot een vijftal schalen die elk lopen van 0-10. Hieruit blijkt dat de werkenden over het algemeen zeer positief zijn over hun collega’s, vaak zelf hun werktijden kunnen bepalen, in ongeveer de helft van de gevallen mentaal zwaar werk doen, in ruim een op de vier gevallen fysiek zwaar of gevaarlijk werk hebben en zelden worden geconfronteerd met pesten of discriminatie. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn over het geheel genomen klein, maar Tabel 22 bevestigt het beeld dat het werk van de deelnemers in de extra-aandachtgroep zowel mentaal als fysiek wat veeleisender is dan van de werkenden in de zelfregiegroep. Tabel 22. Gemiddelde score op kwaliteit van het werk (0-10) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal goede collega's (f‚, g, h) 8,5 8,4 8,2 8,4 zelf werktijden bepalen (a) 7,1 6,1 6,0 6,4 mentaal zwaar (b, d, e) 54 4,9 5,1 5,2 fysiek zwaar/gevaarlijk (c, j) 2,9 2,5 3,1 2,8 pesten/discriminatie (i, k) 0,4 0,4 0,4 0,4 De werkenden zijn over het algemeen heel tevreden met hun werk: het gemiddelde cijfer dat zij aan hun werk geven is 7,6 (Tabel 23). Meer dan de helft geeft een 8 of hoger, minder dan een op de tien geeft een onvoldoende. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn heel klein. Tabel 23. Cijfer voor tevredenheid met werk (% en 0-10) Cijfer Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal 0-5 6 6 10 7 6-7 36 38 38 38 8-10 58 56 52 55 totaal 100 100 100 100 gemiddelde 7,6 7,7 74 7,6 6. Niet-werkenden en zoeken naar werk Belangrijkste bevindingen: > Zeven op de tien niet-werkenden zouden wel willen werken en nog eens twee op de tien misschien. Ruim een op de drie niet-werkenden werkt niet vanwege de gezondheid. > Door de coronacrisis zijn de werkzoekenden beduidend minder optimistisch geworden. Voor de crisis was 45% (zeer) positief over de kans op werk, daarna was dit nog slechts 30%. > 72% van de niet-werkenden heeft in de vier weken voorafgaand aan het interview activiteiten ondernomen om werk te vinden. Zij besteden daar gemiddeld 1,5 uur per week aan. De niet- 30 CG Ae Europese Unie ek Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM han werkenden in de zelfregiegroep besteden meer tijd aan werk zoeken en schrijven meer sollicitatiebrieven dan de niet-werkenden in de extra-aandachtgroep, maar zij worden minder vaak uitgenodigd voor een sollicitatie. In deze paragraaf richten we ons op de deelnemers die niet betaald werken. Allereerst geeft Tabel 24 een beeld van de meest genoemde redenen waarom men niet werkt. Ruim een op de drie niet- werkenden zegt vanwege de gezondheid niet te werken. Slechts een op de zeven zegt dat er geen werk is of dat men geen werk kan vinden. Eveneens een op de zeven geeft als reden dat men voor het gezin moet zorgen of andere zorgtaken heeft. Een op de 17 moet eerst een opleiding of studie afronden. Twee op de vijf noemen (ook) nog andere redenen,’ waaronder discriminatie, bijvoorbeeld vanwege leeftijd. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn klein. Tabel 24. Reden waarom men niet werkt (% van niet-werkenden per experimentgroep?®) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal Ik ben ziek/arbeidsongeschikt 34 39 36 37 Er is geen werk/kan geen werk vinden 14 11 16 14 Zorg voor gezin / huishouden of andere zorgtaken 14 13 14 14 Ik moet een opleiding of studie afronden 5 5 8 6 Andere redenen 39 44 39 40 Aantal respondenten (=100%) 64 88 61 213 Noot a: Meer dan één antwoord mogelijk Zeven op de tien niet-werkenden zouden wel willen werken en nog eens twee op de tien misschien. Minder dan een op de tien niet-werkenden wil dus niet werken. Het aandeel dat zeker wil werken is het grootst in de zelfregiegroep en het kleinst in de extra-aandachtgroep. Tabel 25. Aandeel van de niet-werkenden dat wil werken (% per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal wil werken 64 79 69 71 misschien 25 16 28 22 Overigens heeft ruim een op de drie deelnemers die zegt te willen werken aangegeven dat men niet werkt vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid. Een flink deel van hen is dus waarschijnlijk niet op korte termijn in staat om aan het werk te gaan. De niet-werkenden die willen werken, noemen een groot aantal verschillende redenen waarom zij willen werken. Een op de vier noemt geld als motief, een op de acht ‘om bezig te zijn’ en een op de tien om zichzelf nuttig te voelen. Opmerkelijk is dat de niet-werkenden in de extra-aandachtgroep veel minder vaak ‘geld’ als reden opgeven dan de niet-werkenden in de andere twee groepen. Men dient echter te bedenken dat het hier om kleine aantallen respondenten gaat, zodat de verschillen ook door toeval kunnen worden veroorzaakt. Tabel 26. Reden waarom niet-werkenden willen werken (% van de niet-werkenden die willen werken per experimentgroep®) Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal 7 Een deel van deze andere redenen zou ook bij een van de genoemde categorieën kunnen worden ingedeeld. 31 CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Voor het geld 18 41 48 37 Om bezig te zijn 24 12 24 18 Om mezelf nuttig te voelen 24 9 14 14 Voor een ritme/dagindeling 13 10 10 11 Om mensen te leren kennen 8 4 2 5 Om nieuwe dingen te leren 8 4 2 5 Om waardering te krijgen 5 3 0 3 Voor de bijverdienpremie 3 4 2 3 Andere redenen 87 60 55 66 Aantal respondenten (=100%) 38 68 42 148 Noot a: Meer dan één antwoord mogelijk Twee op de vijf niet-werkenden zijn positief tot zeer positief over de kans om binnen een jaar betaald werk te hebben (Tabel 27). Een op de drie is echter pessimistisch over de kans op werk. Deze inschatting verschilt weinig tussen de experimentgroepen. Een op de drie niet-werkenden acht de kans op werk binnen twaalf maanden nu groter dan twaalf maanden geleden; een op de vier denkt juist dat de kans kleiner is geworden. Bijna de helft weet het niet. Tabel 27. Kans om binnen twaalf maanden betaald werk te hebben en vergelijking met kans twaalf maanden geleden (% van de niet-werkenden per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal zeer positief 20 20 20 20 positief 18 25 17 20 neutraal 32 20 28 26 negatief 13 19 18 17 zeer negatief 17 16 17 17 groter 33 33 35 34 kleiner 23 28 23 25 Aantal respondenten (=100%) 60 85 60 205 We zien hier wel een effect van de coronacrisis. Van degenen die voor de afkondiging van de crisis werden geïnterviewd was 45% (zeer) positief en dacht slechts 20% dat de kans op werk kleiner was geworden. Van degenen die tijdens en na de crisis werden geïnterviewd was dit respectievelijk 30% en 41%. Door de coronacrisis zijn de deelnemers dus beduidend pessimistischer geworden over hun kans op werk. Tabel 28 geeft een overzicht van de activiteiten die de niet-werkenden hebben ondernomen om betaald werk te vinden. Het vaakst, in bijna twee op de vijf gevallen, heeft men bij de gemeente om hulp gevraagd of deelgenomen aan een traject van de gemeente. Bijna een op de drie heeft sollicitatiebrieven geschreven en een op de vier bij vrienden en kennissen geïnformeerd. lets meer dan een op de vier niet-werkenden (oftewel een op de tien deelnemers aan het experiment) heeft niets ondernomen om werk te vinden. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn weer klein. 32 CG Europese Unie En ek Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Tabel 28. Activiteiten die niet-werkenden hebben ondernomen om aan betaald werk te komen (% per experimentgroep) Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal Bij de gemeente om hulp gevraagd/deelgenomen aan trajecten van de gemeente 41 38 33 37 Sollicitatiebrieven geschreven op vacatures 28 33 30 31 Vrienden en kennissen gevraagd of zij mij konden helpen aan werk 17 25 34 25 Ingeschreven bij uitzendbureaus 19 22 16 19 18 Langs geweest bij werkgevers/organisaties 20 17 18 Naar een banenmarkt/voorlichtingsdag geweest 17 14 11 14 Open sollicitatiebrieven gestuurd naar bedrijven/gebeld/via social media contact gezocht 5 19 13 13 Onbetaald werk (stage, ervaringsbaan, etc.) verricht bij een werkgever 13 9 15 12 Anders 28 22 10 20 Ik heb niets ondernomen 25 27 33 28 Aantal respondenten (=100%) 64 88 61 213 Tabel 29 geeft wat nadere informatie over de zoekactiviteiten in de afgelopen vier weken. Gemiddeld hebben de niet-werkenden anderhalf uur per week besteed aan het zoeken naar werk. Gemiddeld hebben zij bijna één keer gesolliciteerd door een sollicitatiebrief te schrijven of door een open sollicitatie via de sociale media. Een op de tien niet-werkenden is uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. De niet-werkenden in de zelfregiegroep waren wat actiever in het zoeken van werk dan de niet-werkenden in de extra-aandachtgroep, maar zij werden iets minder vaak uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Deze verschillen zijn echter niet significant. Tabel 29. Zoekactiviteiten in de afgelopen vier weken (gemiddelde resp. % van de niet-werkenden per experimentgroep) Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal zoektijd (uur per week) 1,2 1,5 1,9 1,5 aantal sollicitaties 0,5 1,2 0,7 0,8 % uitgenodigd voor sollicitatie gesprek 11 9 7 9 7. Contact met de klantmanager Belangrijkste bevindingen: > 84% van de respondenten zegt het afgelopen jaar contact te hebben gehad met de klantmanager of consulent, iets meer dan op TO. De deelnemers in de extra-aandachtgroep hebben met 91% vaker contact gehad dan de deelnemers in de zelfregiegroep (79%). > Het gemiddelde aantal contacten is volgens de deelnemers in de extra-aandachtgroep toegenomen van 6 naar 11 per jaar en in de zelfregiegroep van 5 naar 6 per jaar. > Volgens de registratie van de klantmanagers is het aantal contacten in zowel de extra- aandachtgroep als de zelfregiegroep ongeveer 4 groter geweest dan volgens de opgave van de deelnemers. > De deelnemers in de extra-aandachtgroep zijn iets vaker tevreden met hun klantmanager dan de deelnemers in de zelfregiegroep (82% vs. 77%). Toch geven zij hun klantmanager gemiddeld een 33 CG Een Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM See iets lager rapportcijfer (7,4 vs. 7,7). Dit komt doordat de deelnemers in de extra-aandachtgroep vaak een 8 geven, terwijl de tevreden deelnemers in de zelfregiegroep vaker een 9 of 10 geven. Deze paragraaf richt zich op het contact tussen de deelnemers aan het experiment en hun klantmanager of consulent (hierna kortweg: klantmanager). 84% van de deelnemers zegt in de afgelopen twaalf maanden contact te hebben gehad met de klantmanager (Tabel 30). Aan het begin van het experiment was dit nog 75%. Deze toename heeft zich in alle experimentgroepen voorgedaan, maar het sterkst in de extra-aandachtgroep. Negen op de tien deelnemers in deze groep zeggen het afgelopen jaar contact te hebben gehad met hun klantmanager. Ook het gemiddelde aantal contactmomenten is toegenomen, van 5,7 tot 8,5. Deze toename was het sterkst bij de extra- aandachtgroep, waar het gemiddelde aantal contacten toenam van iets meer dan zes tot elf. In de zelfregiegroep nam het gemiddelde aantal contacten nauwelijks toe. De helft van de deelnemers in de extra-aandachtgroep had zeven maal of vaker contact met de klantmanager (de z.g. mediaan), in de zelfregiegroep had de helft maar drie maal of vaker contact. Een op de drie deelnemers in de extra-aandachtgroep had zelfs meer dan tien maal contact met de klantmanager, terwijl dit voor slechts een op de zeven deelnemers in de zelfregiegroep gold (niet in de tabel). Tabel 30. Contact met klantmanager in de afgelopen twaalf maanden (% van resp. gemiddelde per deelnemer per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal % contact TO 76 73 76 75 T1 91 79 83 84 verschil 15 7 7 9 aantal maal contact gemiddeld TO 6,3 5,4 5,4 5,7 T1 11,0 6,2 8,4 8,5 verschil 4,7 0,9 3,0 2,8 mediaan TO 3 2 3 3 T1 7 3 4 4 verschil 4 1 1 1 We kunnen het aantal malen dat de deelnemers zeggen dat zij het afgelopen jaar contact hadden met de klantmanager vergelijken met de registratie door de klantmanager zelf (op basis van gegevens van WPI). Tabel 31 laat zien dat de klantmanagers meer contacten hebben geregistreerd dan de deelnemers rapporteren. Gemiddeld geven de klantmanagers aan 12 maal contact te hebben gehad, tegenover 8 à 9 maal volgens de deelnemers. Dit verschil is het grootst voor de deelnemers in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep. Het verschil in gemiddeld aantal contacten tussen de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep verandert hierdoor echter niet: dit blijft ongeveer vijf. Het verschil in aantal contacten volgens de klantmanager en volgens de deelnemer komt waarschijnlijk doordat klantmanagers, naast gesprekken en e-mails, ook contacten per telefoon, 34 Kd Ei CG 1e Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM chats via WhatsApp en SMS registreren, die de deelnemers mogelijk niet onthouden hebben of niet als een ‘echt’ contact beschouwen. Tabel 31. Aantal contacten met klantmanager in afgelopen 12 maanden volgens de deelnemer en volgens de klantmanager (gemiddeld aantal per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal volgens deelnemer 11,0 6,2 8,4 8,5 volgens klantmanager 15,3 10,4 10,4 12,0 verschil -4,3 -4,1 -2,0 -3,5 Tabel 32 laat zien dat het initiatief voor contact volgens de deelnemers het vaakst wordt genomen door de klantmanager. Dit geldt het duidelijkst in de extra-aandachtgroep, maar ook in de zelfregiegroep heeft de klantmanager iets vaker contact gezocht met de deelnemer dan omgekeerd. Tabel 32. Initiatief voor contact met klantmanager (% per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal Ikzelf 12 25 28 21 De klantmanager 53 35 39 42 Allebei 31 24 25 27 Weet ik niet 4 16 8 9 Ruim driekwart van de deelnemers is tevreden met het contact met de klantmanager in de afgelopen maanden (Tabel 33). In de extra-aandachtgroep is dat aandeel iets groter dan in de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep. Gemiddeld geven de deelnemers het cijfer 7,5 aan hun klantmanager. Dat is iets lager dan aan het begin van het experiment. Hoewel de deelnemers in de extra-aandachtgroep iets vaker dan die in de zelfregiegroep zeggen tevreden te zijn met het contact met hun klantmanager, geven zij gemiddeld toch een iets lager cijfer aan hun klantmanager. Dit komt doordat de deelnemers in de extra-aandachtgroep vaak een 8 geven aan hun klantmanager, terwijl de deelnemers in de zelfregiegroep verhoudingsgewijs vaker een 9 of 10 geven (Figuur 1). Tabel 33. Tevredenheid met contact met klantmanager en cijfer voor klantmanager Extra aandacht Zelfregie Vergelijking Totaal Tevreden met klantmanager 82 77 75 78 Cijfer voor klantmanager TO 7,6 8,0 8,0 7,8 T1 7,4 7,1 7,4 7,5 verschil -0,1 -0,3 -0,5 -0,3 35 sn x CG Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Figuur 1. Verdeling van het cijfer voor de klantmanager op T1 (% per experimentgroep) 40 35 30 25 20 15 10 , | ul ‚nl _ a an ad 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 BExtra Aandacht mEZelfregie WE Vergelijking In Figuur 2 vergelijken we de cijfers voor de klantmanager op TO en T1 per experimentgroep. In de extra-aandachtgroep gaven meer deelnemers op T1 een 8 of 9 aan hun klantmanager dan op TO, maar minder vaak een 10 of juist een laag cijfer. De spreiding is dus kleiner geworden. In de zelfregiegroep zien we het omgekeerde: er zijn meer zevens en negens dat op TO, maar minder achten (en ook iets minder tienen). Hier is de spreiding dus groter geworden. In de vergelijkingsgroep is er niet zoveel veranderd, al worden er wat minder negens en tienen gegeven. Opvallend is wel dat in alle groepen, maar vooral de vergelijkingsgroep, het aantal deelnemers dat hun klantmanager een nul geeft is toegenomen, al gaat het nog steeds om een klein aantal (15 in totaal op T1 tegenover 1 op TO). Wellicht zijn dit deelnemers die meer of iets anders verwacht hadden van hun klantmanager in het experiment en hierdoor teleurgesteld zijn. Figuur 2. Verdeling van het cijfer voor de klantmanager op TO en T1 (% per experimentgroep) Extra aandacht Zelfregie Vergelijking 40 40 30 35 35 25 30 30 25 25 20 20 20 15 15 15 10 5 5 5 ‚ =Ï- mn ll | | o E-—- a eN 0 Î hill 0 1 2 3 4 5 6 7 8 5 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 5 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 5 10 HTO BT1 BTO ETI BTO ET Tabel 34 geeft inzicht in de afspraken die zijn gemaakt met de klantmanager. Een op de vijf deelnemers is verplicht om te solliciteren of om deel te nemen aan activiteiten of trajecten van de gemeente. Bijna alle deelnemers zeggen verplicht te zijn om wijzigingen in hun situatie door te geven. De deelnemers in de extra-aandachtgroep geven wat vaker aan dat zij verplichtingen hebben 8 Overigens zijn slechts twee van deze 15 deelnemers die een nul geven niet tevreden met hun deelname aan het experiment. 36 CG ER, Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM de dan de deelnemers in de zelfregiegroep, al zijn de verschillen niet groot. lets meer dan de helft van de deelnemers vindt dat men voldoende ruimte heeft om zelf keuzes te maken in haar/zijn zoektocht naar werk. lets minder dan de helft zegt zelf te bepalen wat, hoe en wanneer men dingen doet. De deelnemers in de zelfregiegroep ervaren slechts iets meer vrijheid dan de deelnemers in de extra- aandachtgroep. Tabel 34. Verplichtingen (% van toepassing) en opvattingen over vrijheid (% eens of helemaal eens) Extra Zelfregie Vergelijking Totaal Aandacht Bent u verplicht om te solliciteren? 24 19 18 20 Ben u verplicht om deel te nemen aan activiteiten/trajecten van de gemeente? 23 18 17 19 Bent u verplicht om wijzingen in uw situatie door te geven? 94 88 94 92 Ik heb voldoende ruimte om zelf keuzes te maken in mijn zoektocht naar werk. 53 55 51 53 Ik bepaal zelf wat ik doe en hoe ik het doe. 47 52 41 47 Ik bepaal zelf wanneer ik dingen doe. 44 45 36 42 8. Het welzijn en het netwerk van de deelnemers Belangrijkste bevindingen: > De gemiddelde score op 13 welzijnsindicatoren is tussen TO en T1 vrijwel gelijk gebleven op 7,2. Er zijn geen verschillen tussen de experimentgroepen. > Driekwart van de deelnemers zegt dat de meeste mensen in hun omgeving werken. Aan de deelnemers zijn dertien aspecten van hun welzijn en gezondheid voorgelegd, met de vraag deze te waarderen van 0 tot 10.° Tabel 35 geeft de gemiddelde en de mediane score naar experimentgroep op zowel TO als T1. Gemiddeld waarderen de deelnemers hun welzijn met iets meer dan een 7. Dit is tussen TO en T1 vrijwel gelijk gebleven. Er zijn ook slechts heel kleine verschillen tussen de experimentgroepen. Het welzijn van de deelnemers in de zelfregiegroep heeft zich iets gunstiger ontwikkeld dan in de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep, maar dit verschil is niet significant. Tabel 35. Gemiddelde en mediane score op 13 welzijns-indicatoren Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal gemiddelde TO 7,2 7,1 7,1 7,1 T1 7,2 7,3 7,0 7,2 verschil? 0,0 0,1 -0,1 0,0 mediaan TO 7,2 7,2 7,3 7,3 T1 7,3 7,5 7,3 7,4 verschil? 0,1 0,2 0,0 0,1 9 Het gaat om de volgende aspecten: Ik voel me gezond; Ik slaap goed; Ik kan dingen goed onthouden; Ik voel me vrolijk; Ik ben blij met wie ik ben; Ik heb controle over mijn leven; Ik geniet van het leven; Ik heb goed contact met anderen; Mensen nemen mij serieus; Ik kan goed voor mezelf zorgen; Ik weet wat ik kan; Ik kan goed plannen; Ik kan goed met geld omgaan. De Cronbach’s alfa van deze schaal bedraag 0,917. 37 CG ER, Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM de Noot a: Door afronding komen de vermelde verschillen niet altijd precies overeen met het verschil tussen de twee bovenstaande waarden Tabel 36 geeft wat informatie over het sociale netwerk van de deelnemers. Driekwart van de deelnemers zegt dat de meeste mensen in hun omgeving werken, druk bezig zijn en voor hun kinderen zorgen. Twee derde zegt dat de meeste mensen in hun omgeving gezond zijn. Slechts weinig respondenten zeggen dat de meeste mensen in hun omgeving vrijwilligerswerk doen. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn klein. We hebben onderzocht of het sociale netwerk van invloed is op de kans dat men op T1 werkt, maar dit blijkt niet het geval te zijn. Tabel 36. Uitspraken over sociale netwerk (% eens of helemaal eens per experimentgroep) en gemiddelde score (0-10) Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal De meeste mensen in mijn omgeving werken 78 72 74 75 De meeste mensen in mijn omgeving zijn gezond 66 66 64 66 De meeste mensen in mijn omgeving zijn druk bezig 76 77 67 74 De meeste mensen in mijn omgeving zorgen voor hun kinderen 74 74 76 75 De meeste mensen in mijn omgeving doen vrijwilligerswerk 13 13 11 12 9. De financiële situatie van de deelnemers Belangrijkste bevindingen: > Een op de vier respondenten zegt in het afgelopen jaar meer inkomsten uit arbeid te hebben gekregen. Er zijn geen significante verschillen tussen de experimentgroepen. > Zeven op de tien deelnemers ontvingen de afgelopen vier kwartalen volgens WPI een bijverdienpremie. Van de deelnemers in de extra-aandachtgroep was dit een wat groter deel dan in de zelfregiegroep en vooral de vergelijkingsgroep. > Gemiddeld ontvingen de deelnemers met bijverdiensten in totaal een premie van € 1.410. De deelnemers in de zelfregiegroep ontvingen gemiddeld zo’n € 50 à € 60 meer aan premie dan de deelnemers in de twee andere experimentgroepen. > Het gemiddelde cijfer voor de financiële situatie is net onvoldoende, maar wel iets gestegen, van 5,1 naar 5,4. Dit cijfer verschilt niet tussen de experimentgroepen. > De deelnemers in de zelfregiegroep zeggen, in vergelijking met TO, iets vaker te kunnen rondkomen met hun inkomen dan de deelnemers in de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep. Dit verschil is significant, ook na controle voor andere kenmerken (zoals het aantal uren betaald werk). Als laatste van de uitkomstvariabelen bespreken we in deze paragraaf de financiële situatie van de deelnemers. Uit Tabel 37 blijkt dat ruim een op de vier deelnemers zegt hogere inkomsten uit werk te hebben dan twaalf maanden geleden. Meer dan negen op de tien deelnemers ontvangt naast de bijstandsuitkering toeslagen, zoals huurtoeslag of zorgtoeslag. Ongeveer een op de twintig deelnemers zegt dat men niet alle inkomsten uit betaald werk opgeeft aan de inkomensconsulent. De verschillen tussen de experimentgroepen zijn opnieuw klein. Tabel 37. Enkele gegevens over de financiële situatie (% per experimentgroep) Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal inkomsten uit werk hoger 29 25 28 27 gemeentelijke toeslagen 90 94 95 93 geeft niet alle inkomsten op 3 5 6 5 38 5 Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Tabel 38 geeft een aantal indicatoren van de beoordeling van de financiële situatie door de deelnemers. Gemiddeld geven zij met 5,4 net geen voldoende aan hun financiële situatie. Wel is dit cijfer iets hoger dan aan het begin van het experiment. Een op de vijf deelnemers kan alleen rondkomen door schulden te maken en/of het spaargeld aan te spreken. Dit aandeel is ongeveer gelijk gebleven. Drie op de vijf kunnen net rondkomen. Ook dit aandeel is vrijwel gelijk gebleven. Slechts een op de zeven deelnemers zegt (iets) over te houden. Drie op de tien deelnemers zeggen de afgelopen twaalf maanden een betalingsachterstand te hebben gehad in het betalen van huur (hypotheek), gas, water, licht en/of ziektekostenverzekering. Bijna de helft heeft financiële schulden bij instellingen, bedrijven, vrienden, familie etc. (maar niet een hypotheek). Dit aandeel is het afgelopen jaar iets afgenomen. Tot slot zeggen twee op de drie respondenten dat zij in het kader van het experiment de bijverdienpremie hebben ontvangen. 19% van de deelnemers die op T1 werken zegt (nog) geen premie te hebben ontvangen (niet in tabel). In de tabel is ook het percentage van de deelnemers weergegeven dat volgens opgave van WPI in de vier kwartalen tot aan T1 de bijverdienpremie heeft ontvangen. Voor de deelnemers in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep is dit percentage hoger dan volgens de deelnemers zelf. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de cijfers van WPI betrekking hebben op kalenderkwartalen en niet precies overeen hoeven te komen met de twaalf maanden voorafgaand aan het interview met de deelnemers. Daarnaast is de uitbetaling van de premie een ingewikkelde procedure. De premie wordt twee maal per jaar uitgekeerd (in juni en november), zodat het ook mogelijk is dat sommige deelnemers hun (tweede) premie nog niet hadden ontvangen op het moment van het interview. Daarnaast krijgen . jongeren onder 27 jaar de premie pas uitgekeerd nadat zij zijn uitgestroomd naar werk. Indien men al andere stimuleringspremies heeft ontvangen, wordt de bijverdienpremie gereserveerd en in een opvolgend kalenderjaar uitbetaald. In het algemeen zijn de verschillen tussen de experimentgroepen klein. Ook de verschillen tussen TO en T1 zijn klein, al zijn er enkele aanwijzingen dat de financiële situatie van de deelnemers licht is verbeterd (zie met name het cijfer voor de financiële situatie, het percentage dat geld overhoudt en het percentage dat schulden heeft). Tabel 38. Beoordeling van de financiële situatie (cijfer van 0-10 resp. % per experimentgroep) Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal cijfer financiële situatie TO 5,0 5,1 5,1 5,1 T1 5,5 5,5 5,3 5,4 verschil 0,5 0,4 0,2 0,3 Ik kan alleen rondkomen door schulden te maken en/of spaargeld aan te spreken. TO 22 20 19 20 T1 24 16 25 21 verschil 2 -3 6 1 Ik kan precies rondkomen. TO 57 59 64 60 T1 55 60 58 58 verschil -2 2 -6 -2 39 5 Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Ik hou (een beetje/genoeg) geld over. TO 16 12 12 13 T1 17 15 12 15 verschil 2 3 0 2 Betalingsachterstand gehad TO 31 26 31 29 T1 29 26 31 28 verschil -3 0 0 -1 Schulden TO 49 47 46 47 T1 45 43 44 44 verschil -4 -4 -2 -3 premie ontvangen volgens deelnemer 64 55 66 62 premie ontvangen volgens WPI 74 71 65 70 Omdat de deelnemers over het algemeen moeite hadden om de vraag te beantwoorden hoeveel premie zij in de voorgaande twaalf maanden hadden ontvangen, vermelden we in Tabel 39 het premiebedrag dat zij volgens opgave van WPI hebben ontvangen. Gemiddeld ontvingen de deelnemers die bijverdiensten hadden in totaal een premie van € 1.410 (in de voorgaande vier kwartalen). De deelnemers in de zelfregiegroep ontvingen gemiddeld de hoogste premie, zo’n € 50 à € 60 meer dan de deelnemers in de twee andere experimentgroepen. In de zelfregiegroep ontving de helft van de premieontvangers een bedrag van € 1.500 of meer. Als we echter kijken naar de gemiddelde premie voor alle deelnemers, dus inclusief degenen die geen premie hebben ontvangen, dan ontvingen de deelnemers in de extra-aandachtgroep met iets meer dan duizend euro gemiddeld de hoogste premie en de deelnemers in de zelfregiegroep de laagste premie. Uit het onderste deel van Tabel 39 blijkt dat dit komt doordat in de zelfregiegroep ruim een op de drie deelnemers geen premie heeft ontvangen, terwijl dit in de extra-aandachtgroep een op de vier was. De premieontvangers in de extra-aandachtgroep ontvingen echter verhoudingsgewijs vaker dan de premieontvangers in de zelfregiegroep een relatief lage premie van minder dan € 800 op jaarbasis. Tabel 39. Ontvangen premie in afgelopen vier kwartalen volgens WPI Extraaandacht Zelfregie Vergelijking Totaal _Premieontvangers gemiddelde € 1.397 € 1.444 € 1.385 € 1.410 mediaan € 1.475 € 1.500 € 1.473 € 1.479 Alle deelnemers gemiddelde € 1.038 € 942 € 977 € 984 mediaan € 882 € 666 € 831 € 805 Premiebedrag €0 26 35 29 30 40 Kd Ei CG 1e Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM €1-399 12 9 11 10 €400-799 10 9 7 9 €800-1599 20 17 21 19 €1600-2399 21 19 25 21 €2400-3200 12 11 7 10 totaal 100 100 100 100 Door middel van een regressieanalyse is nagegaan of de experimentgroep van invloed is op de beleving van de financiële situatie. Tabel 40 laat zien dat het cijfer dat de respondenten aan hun financiële situatie geven niet afhangt van de experimentgroep waarin zij zijn ingedeeld, maar wel positief samenhangt met het aantal uren dat zij betaald werken. Naarmate men meer uren mantelzorg verricht, geeft men een lager cijfer aan de financiële situatie. Verder hangt het cijfer op T1 sterk samen met het cijfer op TO. De mate waarin men kan rondkomen hangt wel significant samen met de experimentgroep. De deelnemers in de zelfregiegroep zeggen, vaker dan de deelnemers in de extra-aandachtgroep en in de vergelijkingsgroep, dat zij genoeg inkomen hebben, ook als rekening wordt gehouden met het aantal uren dat men werkt en met het cijfer voor de financiële situatie op TO. Dit duidt erop dat de deelnemers in de zelfregiegroep vaker vinden dat hun financiële situatie is verbeterd dan de deelnemers in de twee andere experimentgroepen. Tabel 40. Lineaire regressie® van cijfer financiële situatie resp. rond komen? op T1 cijfer financiële situatie rond komen experimentgroep (ref.=vergelijking) extra aandacht 0,19 0,12 zelfregie 0,16 0,30*** uren werk 0,03*** 0,01** uren mantelzorg -0,02** 0,00 uren vrijwilligerswerk -0,01 0,00 cijfer financiële situatie TO 0,37 *** 0,42*** Noot a: In de regressievergelijking zijn verder de volgende variabelen opgenomen: geslacht, huishoudenstype, trede, leeftijd, opleidingsniveau, herkomst. b: van 1 =alleen rondkomen door schulden te maken tot 5= genoeg overhouden om te sparen 41 Kd Ei CG 1e Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Bijlage: Analyse van ‘uitvallers’ uit het experiment Aan de nulmeting, aan het begin van het experiment, hebben 813 personen deelgenomen. Aan de eerste meting, ruwweg een half jaar tot een jaar na het begin van het experiment, namen van deze groep op 1 juli 2020 626 personen deel. 187 personen (23%) zijn dus ‘uitgevallen’. Dat mensen op 1 juli 2020 (nog) niet zijn geïnterviewd kan verschillende oorzaken hebben. Figuur 3 laat zien dat op T1 88 personen niet meer aan het experiment deelnamen. Daarnaast waren 91 personen inmiddels uit de bijstand gestroomd. Het overgrote deel van hen nam overigens nog wel deel aan het experiment. Tot slot waren ook 110 personen die nog deelnamen aan het experiment en niet uit de bijstand waren gestroomd op T1 niet geïnterviewd. Dit kan komen doordat zij (nog) niet bereikt waren en/of doordat zij weigerden aan een tweede interview deel te nemen. Figuur 3. Aantal deelnemers op TO en uitval uit het experiment (uit experiment), uitstroom uit de bijstand (uitgestroomd) en niet-geïnterviewden (niet-geïnt.) op T1 TO totaal tl) T1 IKR okers PIRA dere aglns 725 Els T1 in uitkering uitgestroomd in uitkering uitgestroomd 637 Els 85 kj] geïnterviewd ln geïnterviewd Elle geïnterviewd niet-geïnt. geïnterviewd [aloe 1 VA Kho) kle) vj KNN vi vj ul totaal geïnterviewd 626 Als de kenmerken van de uitvallers die op T1 niet geïnterviewd zijn, afwijken van de ‘blijvers’, die aan beide metingen hebben deelgenomen, kan dit de resultaten van het experiment beïnvloeden. Daarom onderzoeken we in deze bijlage of de uitval uit het experiment verschilt tussen verschillende categorieën deelnemers. Tabel 41 geeft hiervan een overzicht. Over het algemeen verschilt het percentage uitvallers niet heel sterk tussen verschillende categorieën, maar er zijn enkele uitzonderingen. Allereerst valt op dat de uitval uit de zelfregiegroep kleiner is dan uit de twee andere experimentgroepen. Dit verschil is nog groter als we kijken naar experimentgroep volgens de deelnemers zelf. Verder is de uitval onder degenen die op T1 uit de uitkering zijn gestroomd beduidend kleiner dan onder degenen die niet zijn uit uitgestroomd. Naar uitkeringsduur zijn de verschillen betrekkelijk klein, al is uitstroom wat groter onder degenen die nog niet heel lang een uitkering hebben. Naar huishoudentype zien we een grotere uitval van alleenstaanden en alleenstaande ouders dan van paren. Verder is de uitval relatief hoog onder personen met een Surinaamse of Marokkaanse achtergrond. De uitval is relatief laag onder degenen die op TO volgens de gemeente parttime werkten en de deelnemers in trede 5 (die ook voor het grootste deel al werkten). 10 Sommigen van hen zullen echter nog na de peildatum van 20 juli 2020 worden geïnterviewd. 42 Kd Ei CG 1e Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Tabel 41. Aandeel uitvallers (%) naar kenmerken van de deelnemers op TO % uitvallers totaal 23,0 experimentgroep extra aandacht 24,5 zelfregie 18,4 vergelijking 24,9 experimentgroep volgens deelnemers extra aandacht 22,2 zelfregie 11,6 vergelijking 22,9 weet niet 25,7 uitstroom uit uitkering op T1 geen uitstroom 25,5 uitstroom naar werk 3,5 overige uitstroom 0,0 geslacht man 23,3 vrouw 22,0 uitkeringstype alleenstaande 23,5 eenoudergezin 23,0 paar met kinderen 14,3 paar zonder kinderen 17,4 leeftijd 18-24 jr. 25,0 25-34 jr. 26,7 35-44 jr. 22,0 45-54 jr 22,4 55-65 jr. 23,2 hoogst behaalde opleiding geen/bao 21,5 vmbo 25,0 mbo 25,7 havo/vwo 24,6 hbo/wo 17,1 anders 19,6 43 Kd Ei CG 1e Europese Unie Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM herkomst Nederland 17,2 Suriname 30,1 Antillen 20,0 Turkije 14,3 Marokko 26,9 overig 21,6 trede 1 26,4 2 23,4 3 22,0 4 22,2 5 15,0 parttime werk (volgens gemeente) ja 17,1 nee 25,1 duur uitkering =< 6 mnd. 23,6 7-12 mnd. 28,6 >1-2 jr. 21,7 >2-3 jr. 25,3 >3-5 jr. 22,6 >5-10 jr. 19,4 >10 jr. 20,0 Om na te gaan welke verschillen in uitval significant zijn als rekening wordt gehouden met andere kenmerken, is een logistische regressieanalyse uitgevoerd van de kans dat een deelnemer op beide momenten (TO en T1) is geïnterviewd (Tabel 42). Hieruit blijkt dat de deelnemers in de zelfregiegroep inderdaad significant minder vaak uitvallen dan de deelnemers aan de twee andere experimentgroepen. Tabel 42. Logistische regressie van de kans om op beide momenten (TO en T1) deel te nemen (odds ratio) Odds ratio Experimentgroep (ref.=vergelijking) * Extra aandacht 1,06 Zelfregie 1,65** Uitkering op T1 0,03*** Betaald werk op TO 2,62% Aantal uren werk op TO 0,96*** Man 0,69 44 NN pe CG Europese Unie kt Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM ae Huishoudenstype (ref.=alleenstaande) ee eenoudergezin 1,18 paar zonder kind(eren) 3,29 paar met kind(eren) 2,11 Trede (ref.=1) 2 1,03 3 1,18 4 1,03 5 1,80 Duur uitkering op TO (ref.=< 6 mnd) 7-12 mnd. 0,65 >1-2 jr. 0,89 >2-3 jr. 0,67 >3-5 jr. 0,99 >5-10 jr. 1,07 >10 jr. 0,70 onbekend 0,47 Leeftijd (ref.= <35 jr.) 35-44 jr. 0,64 45-54 jr. 0,73 55-65 jr. 1,34 Hoogst behaalde diploma (ref.=geen/bao) vmbo 0,74 mbo 0,80 havo/vwo 0,71 hbo/wo 1,22 anders 1,02 Herkomst (ref.=Nederland) Suriname 0,56* Antillen 1,07 Turkije 0,77 Marokko 0,47** overig 0,55** constante 110,64*** Nagelkerke R? 0,17 Noot: Significantie: * p<0,1; ** p<0,05; ***p<0,01 Verder zien we dat wie op T1 (nog) niet uit de uitkering was gestroomd en wie een veel kleinere kans had om nog deel te nemen dan wie wel was uitgestroomd. Wie op TO al betaald werk had, had meer kans om op T1 nog deel te nemen, maar naarmate men op TO meer uren werkte, neemt die kans 45 CG KEN Europese Unie 2 1e Europees Sociaal Fonds Hogeschool van Amsterdam UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Ak weer af. Paren zonder kinderen hebben minder kans om uit te vallen en personen met een Surinaamse, Marokkaanse of overige achtergrond meer kans. Op basis van deze regressieanalyse is voor alle deelnemers de kans geschat dat men zowel op TO als T1 deelneemt. Deze zogenaamde ‘propensity score’ is in de andere regressieanalyse gebruikt als weegfactor. Hierdoor tellen deelnemers die, gezien hun kenmerken, een relatief grote kans hadden om uit te vallen, in de regressieanalyse zwaarder mee dan degenen die een kleinere kans hadden om uit te vallen. 46
Factsheet
46
test
Email: Aan: Gemeenteraad Amsterdam Burgemeester van der Laan Bestuurscommissie Stadsdeel Centrum Politieke partijen Amsterdam Amsterdam, 27 augustus 2015 Geachte heer / mevrouw, Deze week vroeg de directeur van de NV Zeedijk aandacht voor het fout geld wat terug keert op de Zeedijk en al veel langer circuleert in het gebied 1012. De laatste maanden zijn veel ondernemers op de zeedijk benaderd om hun zaak te verkopen. De biedingen zijn enorm en met 'normaal' ondernemen nauwelijks meer terug te verdienen. ledereen kan het zien, de Zeedijk verandert in een hele korte tijd. De diversiteit neemt af en er zijn ondernemingen waar je nauwelijks klanten ziet, maar die schijnbaar toch kunnen bestaan.(Heel interessant!) Maar de problemen op de Zeedijk zijn nog erger dan de directeur van de NV ze schetst. De leefbaarheid van de straat verzwakt door verschillende factoren. Het aantal bezoekers stijgt enorm, vooral nieuwe ondernemers houden zich niet aan de regels en de handhaving is ook op de Zeedijk helaas onvoldoende. Beetje bij beetje worden daardoor grenzen stelselmatig verlegd. De grip van de overheid en de NV Zeedijk op de Zeedijk wordt daardoor steeds minder. Het schrikbeeld van bewoners is dat de Zeedijk op de Warmoesstraat gaat lijken. Verwarmoestratisering van de zeedijk wordt dat genoemd. Maar in mijn visie is dat zelfs nog een onderschatting van het probleem. Want is de gemeente niet de grip kwijt op het hele gebied tussen Spui en de Geldersekade”? Het gebied wordt steeds drukker, de diversiteit verdwijnt, het aantal straatdealers stijgt en de onbegrijpelijk verkopen van bedrijven neemt toe. De druk voor bewoners wordt steeds groter en je kunt je zelfs niet meer voorstellen dat mensen nog willen wonen in straten zoals de Lange Niezel, Warmoesstraat en Oudezijdsvoorburgwal. Zoals een buurman het noemde: de bewonershel van 1012 Als bewoner van de Zeedijk maak ik mij hier uiteraard zorgen over. Hoe lang zal het nog duren voordat de Zeedijk het zelfde lot ondergaat als de Warmoesstraat en Lange Niezel? Hoelang is 'mijn' Zeedijk nog bewoonbaar”? Na de herovering op de Junks en dealers was de Zeedijk een straat waar Amsterdam trots op mocht zijn. Een verpauperd gebied compleet hersteld. Een voorbeeld voor veel andere grote steden. Internationaal was er belangstelling voor het behaalde resultaat. | De Zeedijk was een voorbeeld voor de 'Vogelaarswijken' waar een aantal jaren geleden veel geld in werd gestopt. Het concept en de aanpak heeft gewerkt! Terecht was Amsterdam | trots op het resultaat en trots op de NV Zeedijk. Nu lijkt het alsof de stad het gebied 1012 opgeeft. Dat bewust gekozen wordt om het gebied uit te leveren aan fout geld en het gebied minder aantrekkelijk te maken voor bewoners. Dan 7 hebben we over een paar jaar een historische binnenstad zonder bewoners. Is het dan wel nog wel een historische binnenstad? De bewoners waren er immers in de historie als eerste! Moeten we niet erkennen dat marktwerking in onze binnenstad faalt omdat niet iedereen zich wil houden aan normale en legale regels? Moeten we niet erkennen dat met fairplay Amsterdam en de Amsterdammers gaan verliezen? Moeten we niet erkennen dat je soms moet kiezen om wat minder geld te willen verdienen am dat prachtige centrum ook echt divers en historisch te houden? De NV Zeedijk bestaat binnenkort 30 jaar. Ik roep de gemeente Amsterdam op om de NV een cadeau te geven waardoor de positie van de NV zal versterken. Maar ook om de omliggende straten weer terug te veroveren zodat het gebied niet verloren gaat voor de bewoners. Het duurt nog een paar maanden, maar mag ik als eerste de NV Zeedijk feliciteren met het 30 jaar bestaan en de NV nog een heel lang en gezond leven wensen. Ik ben zeer benieuwd naar uw reactie en uiteraard beschikbaar om hierover met u van gedachten te wisselen. Met vriendelijke groet, Betrokken bewoner Zeedijk | | | NI ee en E LOT OTN EA EE. | \ f EE li 5 P î Ee a sed ú A N ke e 4d 8 En = En Zr Ì Ì a Ì HE Ì Ì Et 5 Ì zin EN. arb Ee GE, IER el sin en Momen en dl stellan on de DES | door®ubenkeops partofduite bedraagt B Be ae lemden, ätolt Alberts, Be 8 Ee bomomeus A ee he Jaar dwong de veelen. Í. (AMSTERDAM Fout gold’ — Maar in aolg, dat metven Pall van onze huurderctees | | isterugopde Wallen, geze genen | MD LE pen met de weplatutes bj wnardoor de druk op de: emtdekte Alberts dut er lota Ü zj kt | ordt ent | Vikeahbelande bitust en vreemds aon de hand len OG DN NE ME CC reem on fl 5 „opkeabhelende RAN nere ed. j de meer a aid: EN inhet caniratt Ee ev Alonaaes den tlntent DE, “jo de huur- sj baden, Een teken dart | eeh NWzeeejle “punten krijgen hege beten Kegdijk hier niek weg bit Den orgatisntle wet jn de gen aangöbeden ome stap. uinders zou de strada | | jaren tachtig opgericht am pon mel hun bed ned lhebensined je (te tounmelige nd go-arduyin nieuwe huurder moel dan, — oorlogsgebied.” Se Eee RN mn meestal le en eer vaal hoe — lk zijn ver Ee | ‘het nokopen painten — stil ERE FEED ENE ee RE eha ad Ve ee EE _jtacnen om de NV Zee | | ene EE ien OL nn ef ea asl rr REPEPrAAPS HO A Er COK NLEN detay Alberts — 1 Organimte. Sr OO ARREETORSR EELPOE Ook valt haar op dut zon vin bte malen en wordt op da Zeedijk die bachig ES | nne panden die worden di bijte godwougen om Tom vere de nandtentekd | Eet EE se Naatadanteor hen gen ext tld vien Ai Mi cent van de aandelen ben amar er seird 3 ______aangebaden voor het B BELT LIMO SLE ME MSA maakte óninnga bessen | ZOUESEES derne ng vak Ke of vla een proppa EN ok vastgoedivesnnde | Len ne Te CATAE and warden wedat- — Dvörlast- voor. hewonterd a ns telers Zj weer terug Leve Ee door ol Ee sint en 6 ke El - Ko! E sah bh dat ek” | lend dn, fOAPAe Hot 15 de FV zeedijk Rn nodrd. maar heft oa Ë LES Teen A derhalk er de hv Reden if fe nrel Ten lula — HET erind 7 ik \ DF AE na Ur HPMAE, lat 3 Rige AEN aldus Alberts Menken rn Almnion. DO kennis gemaakt eit 90) cheaten vastobdonjeeten DAF, DONS MIEREN reen BI AIERAIGNE, — geth -Barmenweed 5 “ihetgebiedvaarviagsbe Los van de vrngan dio de bedrijven dla alslnagsaar PA, Me deiftspandert, In Lotaal gaat, directeur heef ovar de here dig worden gezlons opde — He Ne voor he, het om ongeveer een derde komst van aldit peld, zel zij dikte, en te gaan, Manrdat — OE eg vendervent vande vanhet zantal winkels opde de gevolgen ou zich heen, kan allann door vin ste pe rale vendere goe een ke Zaetijke De winre vande „Zon hlouwe ondernemer _huurvoorwharden elsense ita mens ee EE if eN ENEN eer EH Een heel interessant boek over hoe het ooit was. … EARN an Te ld | TE EN 4 iN If ad Tr TH mn A et Er \D Ki A Ra \ ha an EN es AVNOEEEN NEON UL Ae 16: Ren AA MOA ND 0E A àl | 4 VIT VNA | RN if Av ej EV Jeen. GnG As e / NEER
Raadsadres
3
train
n Bezoekadres x Gemeente Amsterdam Amstel 1 1011 PN Amsterdam Stadsdeel Centrum Postbus 202 >_< Sector Openbare Ruimte 1000 AE Amsterdam Afdeling Beleid Telefoon 14 020 Fax 020 552 4433 www.centrum.amsterdam.nl € Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam dhr. R. Nijssen Eerste van Swindenstraat 559 1093LC Amsterdam EE -7 APR. 2010 Ons kenmerk ( LO- 15 6u D) Uw kenmerk Behandeld door Roel Versmissen Rechtstreekse nummer 020 552 4058 Faxnummer 020 552 4222 Bijlage Geen Onderwerp Raadsadres 18 februari 2010, beleid fietstaxi's Geachte heer Nijssen, Op 18 februari 2010 heeft u aan de gemeenteraad van Amsterdam een raadsadres gezonden waarin u waarschuwt voor een wildgroei aan fietstaxi's in de gemeente Amsterdam. Door een vergissing in de procedure is dit raadsadres ter afhandeling doorgezonden aan de stadsdeelraad van stadsdeel Centrum. Deze vergissing is inmiddels rechtgezet, zodat een inhoudelijke beantwoording volgt namens de gemeenteraad van Amsterdam. Een kopie van deze inhoudelijke beantwoording zal te zijner tijd aan de stadsdeelraad van stadsdeel Centrum worden aangeboden. Stadsdeel Centrum gaat er vanuit dat u hiermee, voor wat betreft de positie van stadsdeel Gentrum in de beantwoording, voldoende bent geïnformeerd, he lr re groeten, Namens het dagelijks bestuur, \ 5 Relib Misser Sectorhoofd Openbare Ruimte 8 Stadsdeel Centrum is bereikbaar per tram lijnen 9 en 14 of metro lijnen 51, 53 en 54 halte Waterlooplein.
Raadsadres
1
train
E02 015040 X Gemeente Raadscommissie voor Stadsontwikkeling, Masterplan Nieuw-West, S O tuurs- management df Amsterdam Masterplan Zuidoost, Aanpak Binnenstad, Aanpak Noord Voordracht voor de Commissie SO van 27 september 2023 Ter bespreking en ter kennisneming Portefeuille Masterplan Nieuw-West Masterplan Zuidoost (12) Aanpak Noord (35) Agendapunt 4 Datum besluit Commissie Stadsontwikkeling, 5 juli 2023 Onderwerp Bestedingsplannen 2023 van Masterplan Zuidoost, Nationaal Programma Samen Nieuw- West en Aanpak Noord. De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de raadsinformatiebrief over de bestedingsplannen 2023 van Masterplan Zuidoost, Nationaal Programma Samen Nieuw-West en Aanpak Noord. Wettelijke grondslag Artikel 169 van de Gemeentewet. Bestuurlijke achtergrond In het Amsterdams coalitieakkoord 2022-2026 is aangegeven dat de komende 25 jaar wordt gewerkt aan een structurele verbetering van de leefbaarheid en veiligheid met de Masterplannen Nieuw-West en Zuidoost en Aanpak Noord. In het Amsterdams coalitieakkoord is hiervoor € 60 miljoen uitgetrokken. Op 30 november 2022 heeft de gemeenteraad bij de 1e begrotingswijziging 2023 budget toegevoegd aan de begroting 2023 om enerzijds de programmaorganisaties te bekostigen en anderzijds als opstart- / vliegwielgeld meer geld te genereren en inhoudelijke doorbraken te bekostigen. Voor de inhoudelijke onderbouwing van dit werkbudget hebben de programmaorganisaties samen met de gemeente bestedingsplannen opgesteld ter voorbereiding op de Voorjaarsnota 2023. Met deze informatiebrief ontvangt de raad meer in detail informatie over de voorgenomen bestedingen in Nieuw-West, Zuidoost en Noord. Reden bespreking O.v.v. de leden Hendriks (Volt) en Bilgin (FvD). De fractie van Volt: De financiering van de plannen is cruciaal voor het succes. We gaan daarover graag in gesprek met de commissie. De fractie van FvD: Ambities en bestedingsplannen bespreken Uitkomsten extern advies De voorstellen in de bestedingsplannen zijn tot stand gekomen in samenwerking met de Gegenereerd: vl.10 1 VN2023-018040 % Gemeente Raadscommissie voor Stadsontwikkeling, Masterplan Nieuw-West, Bestuurs- en % Amsterdam Masterplan Zuidoost, Aanpak Bi d, Aanpak Noord managementadviseri® asterplan Zuidoost, Aanpak Binnenstad, Aanpak Noor Voordracht voor de Commissie SO van 27 september 2023 Ter bespreking en ter kennisneming programmaorganisaties van de aanpakken. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee. Welke stukken treft v aan? AD2023-060473 Bijlage Bestedingsplannen integrale aanpakken (pdf) AD2023-060471 Commissie SO Voordracht (pdf) Raadsinformatiebrief bestedingsplannen inclusief Nationaal Programma AD2023-060472 ‚ Samen Nieuw-West getekend def. pdf (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Sjoukje Alta, 0683632195, [email protected] Gegenereerd: vl.10 2
Voordracht
2
train
> Gemeente Amsterdam Commissieactualiteit voor de Commissie DC van 23 februari 2023 Portefeuille Afval en Reiniging Agendapunt 2C Onderwerp Op 16 februari ontving de gemeenteraad een brief over de staking bij de directies Afval en Grond- stoffen, Stadswerken en Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte (THOR) en het Amsterdamse Bos. Deze staking start op 20 februari om 6.30 uur en duurt tot 27 februari. Aan de commissie De CDA-fractie heeft de behoefte om in de commissie van 23 februari te bespreken hoe de vuil- graad van de stad zich de eerste dagen van de staking ontwikkeld heeft, wat de prognoses zijn en op welke manier de stad weer zo snel mogelijk schoon is na de staking. Reden van spoedeisendheid De staking loopt van 20 tot en met 27 februari en is dus volop aan de gang op het moment van de commissievergadering. In de brief die de Raad op 16 maart van het College ontving staat “Met de betrokken directies wordt nu gesproken over hoe dat [het zo snel mogelijk schoon krijgen van de stad] georganiseerd kan worden. Bijkomende omstandigheid is dat dit het dan voorjaarsvakantie is waardoor er minder medewerkers beschikbaar zijn.” De CDA fractie wil daar graag meer duide- lijkheid over en met de wethouder in gesprek over hoe de stad weer zo snel mogelijk schoon wordt na de staking. Het lid van de commissie Havelaar, R.B. (CDA)
Actualiteit
1
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 1159 Publicatiedatum 17 december 2014 Ingekomen onder X Ingekomen op woensdag 26 november 2014 Behandeld op woensdag 26 november 2014 Status Verworpen Onderwerp Motie van het raadslid de heer Van Lammeren inzake het Go-besluit Zeetoegang IJmond (verduurzamen van de Haven Amsterdam). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 21 oktober 2014 inzake het definitief Go-besluit met als kern het beschikbaar stellen van een financiële bijdrage van maximaal € 105,25 miljoen (excl. indexatie) aan het rijksproject Zeetoegang IJmond (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1117); Constaterende dat: — het jaarverslag van het haven bedrijf vooral kansen ziet in de overslag van olie een kolen (fossiele brandstoffen); — deze activiteiten een groot aandeel hebben in het veroorzaken van de uitstoot van CO2; — de raad de ambitie heeft uitgesproken dat de Amsterdamse haven in 2030 de duurzaamste haven ter wereld is; — het college ook de ambitie heeft uitgesproken om de CO2-uitstoot terug te brengen; — Amsterdam met duurzame activiteiten in het havengebied de ontwikkeling van hernieuwbare energie en de groei van werkgelegenheid kan stimuleren, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: de 105 miljoen euro van de versnelde aanleg van de zeesluis in te zetten om de haven versneld duurzaam te maken. Het lid van de gemeenteraad, J.F.W. van Lammeren 1
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 1300 Datum akkoord college van b&w van 10 november 2015 Publicatiedatum 27 november 2015 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer J.P. Kwint van 28 september 2015 inzake tijdelijke ruimte voor de Stichting Actie Stille Armoede voor de kerstpakketactie. Aan de gemeenteraad inleiding door vragensteller. De Stichting Actie Stille Armoede verstrekt ieder jaar kerstpakketten aan mensen die onder de armoedegrens leven. De stichting kan dit jaar vanwege verkoop door de eigenaar geen gebruikmaken van de leegstaande loods in het Westelijk Havengebied, die ze de afgelopen twee jaar gratis gebruikten voor het vullen van de pakketten. Tot op dit moment heeft de stichting nog geen andere ruimte kunnen vinden die groot genoeg en ook verder geschikt is om de kerstpakketten in te pakken en tijdelijk op te slaan. Áls de stichting geen ruimte vindt, zullen zo'n 2400 gezinnen dit jaar geen kerstpakket ontvangen. Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 28 september 2015, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Het college spant zich in om de armoede in Amsterdam te lenigen. Zo is er 20 miljoen euro extra budget voor armoedebeleid. Maar de armoede is helaas hardnekkig, dat blijkt ook uit de cijfers van de meest recente armoede- monitor. Daarom is het belangrijk dat de kerstpakketactie van genoemde stichting doorgang kan vinden. Is het college dat met vragensteller eens? Kan het college het antwoord toelichten? Antwoord: Ja, het college is dit met u eens. Stichting Actie Stille Armoede is actief in het hele land. In 2014 heeft de stichting 243 kerstpakketten verstrekt aan minimahuishoudens in Amsterdam. Voor 2015 zijn zij voornemens 300 pakketten voor Amsterdamse minima te realiseren. Hiervoor is vanuit beschikbare middelen voor maatschappelijke initiatieven vanuit het aanvalsplan een éénmalige subsidie verleend van € 3.000,00 als bijdrage in de kosten. 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer 0 ember 2015 Schriftelijke vragen, maandag 28 september 2015 2. Is het college bereid op korte termijn samen met de stichting te kijken of er een leegstaande gemeentelijk ruimten geschikt en beschikbaar is? Antwoord: Ja, hiertoe is het college bereid. Inmiddels heeft de stichting echter te kennen gegeven dat zij via contacten in Stadsdeel West al een geschikte ruimte heeft gevonden op de Willem de Zwijgerlaan (Tetterode-gebouw). De afgelopen jaren heeft de gemeente deze stichting gefaciliteerd op verschillende vlakken. Zo is het verzoek voor de permanente ruimte die zij voor kantoor gebruikt via het Pact voor Amsterdam uitgezet en is gepoogd een samenwerking met de Voedselbank tot stand te brengen. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen is direct actie ondernomen om binnen het gemeentelijk vastgoed een geschikte ruimte te vinden. 3. Mocht zo’n ruimte niet beschikbaar zijn, is het college bereid de stichting eenmalig te ondersteunen, dan wel via personele hulp via de stadsloods, dan wel financieel, bij het zoeken of huren van een geschikte ruimte? Antwoord: Inmiddels heeft de Stichting via de gemeente een tijdelijke ruimte gevonden waarvan om-niet gebruik kan worden gemaakt. Direct na indiening van de schriftelijke vragen is er inzet gepleegd om de stichting te helpen bij het vinden van een geschikte ruimte. Er is dus ondersteuning door middels van personele inzet geboden. Verder heeft de stichting al een financiële bijdrage ontvangen voor de 300 pakketten die ten goede komen aan Amsterdamse minima en is er de afgelopen jaren veel ambtelijke capaciteit ingezet op het faciliteren van vragen van deze stichting. 4. Is het college bereid deze vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden gezien de grote haast die er is bij de stichting (begin oktober 2015 worden de eerste producten voor de kerstpakketten al bezorgd)? Antwoord: Ja, daartoe is het college bereid. Na het ontvangen van de vragen is direct actie ondernomen om een geschikte ruimte te vinden. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
Naar een werkzame bijstand. | Bos HvA - DRUK.indd 1 31/05/2023 10:51:44 | | Bos HvA - DRUK.indd 2 31/05/2023 10:51:44 | | | Naar een ee werkzame bijstand Bevindingen uit het Amsterdams Experiment met de Bijstand Sandra Bos, Paul de Beer, Judith Elshout, Mathieu Portielje, Kim van Berkel (red.) e ee Eburon Utrecht 2023 | Bos HvA - DRUK.indd 3 31/05/2023 10:51:44 | Deze publicatie is een verslaglegging van het onderzoek Amsterdams Experiment met de Bijstand door de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam in opdracht van de gemeente Amsterdam, en deels gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds. De uitgave is mogelijk gemaakt door The Work Lab, onderdeel van het Centre of Expertise for Economic Transformation, Hogeschool van Am- sterdam. www.hva.nl/cet en x og Hogeschool van Amsterdam x Gemeente % Amsterdam * UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Europese Unie ES de „te Europees Sociaal Fonds ed ISBN 978-94-6301-457-1 Academische Uitgeverij Eburon, Utrecht www.eburon.nl Tekstredactie: Ton Guiking Omslagontwerp: Textcetera, Den Haag © 2023, The Work Lab & Centre of Expertise for Economic Transformation, Hogeschool van Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opge- slagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende. | Bos HvA - DRUK.indd 4 31/05/2023 10:51:45 | Voorwoord 7 Hoofdstuk 1 Het Amsterdams Experiment met de Bijstand: voorgeschiedenis en opzet 9 Paul de Beer en Sandra Bos Hoofdstuk 2 Drie soorten begeleiding: een evaluatie 25 Kim van Berkel en Paul de Beer Hoofdstuk 3 Belang van begeleiding 43 Mathieu Portielje en Judith Elshout Hoofdstuk 4 Werken in de bijstand 63 Judith Elshout en Sandra Bos Hoofdstuk 5 De waarde van niet-betaald werken 75 Sandra Bos en Judith Elshout | Bos HvA - DRUK.indd 5 31/05/2023 10:51:45 | 6 | INHOUD Hoofdstuk 6 Welbevinden onder druk 85 Judith Elshout en Mathieu Portielje Hoofdstuk 7 Klantmanager: een cruciaal en complex beroep 95 Sandra Bos, Judith Elshout en Mathieu Portielje Hoofdstuk 8 Naar een werkzame bijstand: aanbevelingen en nawoord 115 Paul de Beer en Sandra Bos Dankwoord 125 Verantwoording 127 Literatuurlijst 131 Over de auteurs 135 | Bos HvA - DRUK.indd 6 31/05/2023 10:51:45 | | | Voorwoord Voor u ligt het eindrapport van het Amsterdams Experiment met de Bijstand. Het rapport kijkt terug op ruim vier jaar onderzoek naar ver- schillende vormen van begeleiding van bijstandsgerechtigden. Het geeft heldere inzichten en concrete aanbevelingen waar we als gemeente mee aan de slag zijn gegaan, met de al ingevoerde bijverdienpremie als be- langrijkste voorbeeld. Allereerst wil ik alle betrokkenen bij het onderzoek bedanken voor hun inzet en het meedenken. In het bijzonder de bijstandsgerechtigden die hebben deelgenomen aan het experiment. Maar natuurlijk ook alle klantbegeleiders van de gemeente Amsterdam en de onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam. We zijn in 2018 gestart met het Amsterdams Experiment metde Bijstand. Een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar het effect van verschil- lende begeleidingsvormen van bijstandsgerechtigden. Meer dan 5.000 deelnemers deden mee aan het experiment, waarvan ruim 750 deel- nemers deelnamen aan het wetenschappelijk onderzoek, uitgevoerd door de HvA en de UvA. Ik gun iedereen die ertoe in staat is werk. Werk is veel meer dan alleen een baan, het zorgt voor inkomsten, maar daarnaast bij zowel betaald als onbetaald werk voor eigenwaarde en een sociaal netwerk. Mede door de inzichten uit de tussenrapportages hebben we al verbeteringen in de begeleiding door kunnen voeren. De bijverdienpremie is hiervan het beste voorbeeld. Uit aanvullend onderzoek van Onderzoek en Statistiek (O&S) bleek dat mensen die deelnamen aan het experiment met een bijver- dienpremie twee keer vaker een baan vonden dan bijstandsgerechtigden die deze premie niet ontvingen. Dat is echt een mooi resultaat en heeft ervoor gezorgd dat deze premie in Amsterdam structureel is ingevoerd. | Bos HvA - DRUK.indd 7 31/05/2023 10:51:45 | | | 8 | VOORWOORD Het experiment heeft ook belangrijke inzichten opgeleverd voor de dienstverlening van de directie Werk, Participatie en Inkomen (WPI). Tijdens het experiment werkten de klantbegeleiders met een kleiner klantenbestand en het management stuurde niet op uitstroomdoel- stellingen. Dit biedt ruimte voor meer persoonlijke aandacht, maat- werk en waar nodig frequent(er) contact met de bijstandsgerechtigde. Ook gaf dit klantbegeleiders ruimte om nieuwe werkmethoden toe te passen en met elkaar het gesprek aan te gaan (intervisie) over hun werk en de dilemma's die ze ervaren. Door de betere begeleiding van bij- standsgerechtigden konden we mensen koppelen aan banen die echt bij hun situatie passen. Daarnaast zijn werkende parttimers geholpen aan urenuitbreiding. Ik ben trots op dit experiment, en trots op het eindrapport dat voor u ligt. Het experiment toont aan dat het gemeentelijk bijstandsbeleid minder moet focussen op uitstroom, en meer op de individuele mogelijkheden en beperkingen van de bijstandsgerechtigden. We zullen als gemeente de mogelijkheden blijven onderzoeken om de begeleiding van doelgroepen te versterken en daarmee de positie van mensen in de bijstand te ver- beteren. Meer begeleiding voor specifieke doelgroepen, meer maatwerk en daardoor meer kans op werk. Rutger Groot Wassink Wethouder Sociale Zaken Gemeente Amsterdam | Bos HvA - DRUK.indd 8 31/05/2023 10:51:45 | ® ee Experiment met de Bijstand: ® oorgeschiedenis en opzet Paul de Beer en Sandra Bos Aanleiding Iedereen aan het werk! Dat was, kort gezegd, de hoofddoelstelling van de Participatiewet die in 2015 werd ingevoerd. Iedereen in de bijstand moest zo snel mogelijk naar betaald werk worden (be)geleid. Wanneer dit niet binnen afzienbare termijn mogelijk was, kon een tegenprestatie worden opgelegd. Onder de Participatiewet vallen niet alleen de ‘oude’ bijstandsgerechtigden, maar ook de meeste jonggehandicapten die voor- heen een Wajong-uitkering ontvingen en de werkenden in de sociale werkplaatsen (Wsw). Toen de Participatiewet werd ingevoerd, telde Amsterdam bijna 38.000 mensen in de bijstand. Medio 2022 waren dit er nog altijd bijna 32.000 (CBS Statline).+En dat op een moment dat er sprake was van een ‘krappe’ arbeidsmarkt waarop veel werkgevers naar eigen zeggen zitten te springen om personeel. Ondanks de intentie van de Participatiewet is het blijkbaar niet zo eenvoudig om iedereen aan werk te helpen. Vragen die speelden waren: waarom zitten zoveel mensen langdurig in de bijstand 1. Het gaat hier alleen om bijstandsgerechtigden tot de AOW-gerechtigde leeftijd. | Bos HvA - DRUK.indd 9 31/05/2023 10:51:45 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS en waarom is het zo moeilijk daaruit te komen? Wat is ervoor nodig om meer bijstandsgerechtigden kans op betaald, maar ook op onbetaald werk te bieden? Wat werkt voor wie onder welke omstandigheden? Deze vragen gingen al om in het hoofd van enkele onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) toen in 2015 de Participatiewet werd ingevoerd. Zij stelden aan de gemeente Amsterdam voor om dit te onderzoeken door een experi- ment met de bijstand uit te voeren, om antwoord op de bovengestelde vragen te krijgen. Dit sloot aan bij de mogelijkheid die artikel 83 van de Participatiewet bood om op beperkte schaal experimenten uit te voeren binnen het kader van deze wet (AMvB, 2017). Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders besloot begin 2016 op voorstel van wethouder Arjan Vliegenthart (SP) ook een ‘experi- ment regelluwe bijstand’ in te richten in het kader van dit experimenteer- artikel in de Participatiewet (College van B&W, 2016). Doel hiervan was om inzicht te krijgen in het effect van aangepaste (regelluwe) condities op de financiële en maatschappelijke zelfredzaamheid van bijstands- gerechtigden. Hiervoor werden bij verschillende groepen bijstands- gerechtigden verschillende soorten begeleiding aangeboden waarbij verschillende voorwaarden golden. Het gemeentebestuur gaf daarmee gehoor aan een motie van GroenLinks, die in 2015 door de gemeenteraad was aangenomen, waarin gevraagd werd bijstandsgerechtigden meer vrijheid te geven (Gemeenteraad, 2015; Meerman et al, 2019). Een aantal gemeenten? kreeg in 2017 toestemming van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om experimenten uit te voeren met verschillende begeleidingscondities, waarin ook meer ruimte en vrijheid aan de bijstandsgerechtigden werd geboden. Het doel daarvan was te onderzoeken of de Participatiewet doeltreffender uitgevoerd kon worden. Doeltreffender niet alleen als het gaat om betaald werk en uit- stroom uit de uitkering — al stonden deze doelen voor SZW voorop —- maar ook ten aanzien van onbetaalde activiteiten, gezondheid, welbevinden en 2. Groningen, Utrecht, Wageningen, Tilburg, Deventer, Nijmegen. | Bos HvA - DRUK.indd 10 31/05/2023 10:51:45 | | | HET AMSTERDAMS EXPERIMENT MET DE BIJSTAND de relatie tussen gemeente (klantmanagers) en de bijstandsgerechtigden. Voor de meeste deelnemende gemeenten stonden begrippen als ver- trouwen en ruimte voor maatwerk centraal en zij spraken daarom ook wel van vertrouwensexperimenten. Over de experimenten in deze gemeenten zijn diverse rapporten uitgebracht (zie hiervoor de literatuurlijst). In de volgende hoofdstukken zullen we zo nu en dan een vergelijking maken tussen de bevindingen in deze gemeenten en die in Amsterdam. Amsterdam kreeg uiteindelijk van het ministerie van SZW geen toe- stemming om mee te doen aan het experiment, omdat de gemeente weigerde de verplichte tegenprestatie uit de Participatiewet in de lokale verordening op te nemen. De gemeenteraad nam daarop op 20 juli 2017 een motie aan waarin het college van B&W werd opgeroepen een eigen experiment te starten. Ruim drie maanden later besloot het college definitief om op 1 januari 2018 het experiment voor een periode van twee jaar te starten (College van B&W, 2017). De HvA en UvA kregen de opdracht om het experiment te begeleiden en te monitoren. Dit sloot mooi aan bij de bovengestelde onderzoeksvragen en de resultaten van het in 2014 ge- starte project van de HvA Meedoen in Nieuw-West, een praktijkstudie naar leven op minimumniveau in dit stadsdeel. Zo kreeg Amsterdam, ondanks de afwijzing vanuit Den Haag, toch zijn eigen experiment met verschil lende vormen van begeleiding in de bijstand (Meerman et al, 2019) — het Amsterdams Experiment met de Bijstand was een feit. Terwijl de HvA en de UvA aan de onderzoeksopzet en methodologie werkten, stoomde de ge- meente Amsterdam de ambtelijke organisatie klaar voor het experiment. Onderzoeksvraag en opzet De onderzoekers pleitten voor een zo ‘zuiver’ mogelijk experiment met een zo groot mogelijk contrast in type begeleiding tussen de verschil lende groepen deelnemers, met aselecte (willekeurige) toewijzing van de deelnemers aan die groepen, en een brede vraagstelling. De ambtenaren van de gemeente en de wethouder hadden vooral oog voor de praktische en juridische haalbaarheid en legden de meeste nadruk op de doelen betaald werk en uitstroom uit de bijstand. Uiteindelijk werden zij het eens over de vraagstelling: onder welke condities kunnen mensen met een | Bos HvA - DRUK.indd 11 31/05/2023 10:51:45 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS bijstandsuitkering in Amsterdam optimaal participeren? (Meerman et al, 2019). Participeren werd hierbij ruim opgevat. Het experiment moest ook inzicht geven in de effecten van het beleid op de maatschappelijke participatie, de financiële situatie en het welzijn en de gezondheid van de deelnemers. Besloten werd een longitudinaal onderzoek te starten met twee ex- perimentele condities, dat wil zeggen twee verschillende vormen van begeleiding en een controlegroep ter vergelijking. Om de effecten van de begeleiding te onderzoeken werden de deelnemers op willekeurige wijze in drie groepen ingedeeld, elk met een eigen conditie. Er was een zelfregiegroep, waarin de deelnemers zelf konden aangeven of en wat voor soort begeleiding zij wensten te krijgen van hun klantmanager. Daarnaast een extra-aandachtgroep, waarin de deelnemers door de klant- manager intensiever werden begeleid dan bij de reguliere begeleiding ge- bruikelijk was. Ten slotte was er een vergelijkingsgroep. Deze deelnemers kregen de begeleiding die gangbaar was voor bijstandsgerechtigden. Dit hield in dat zij aan alle regels van de Participatiewet moesten voldoen, in het bijzonder actief naar werk zoeken om zo snel mogelijk de bijstand te verlaten. Vanwege de hoge caseload van hun klantmanagers was er veelal niet veel tijd en aandacht voor deze groep bijstandsgerechtigden. In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de twee experimen- tele begeleidingscondities. Onderdeel van het experiment was de mogelijkheid een bijverdienpremie te ontvangen, waardoor parttime werk in financieel opzicht aantrekkelijk werd (meer hierover in hoofdstuk 2). Vanwege de juridische verplichting tot gelijke behandeling was deze premie voor alle drie de begeleidings- condities beschikbaar. Door deze bepaling levert het vergelijken van de verschillende groepen in het experiment niet direct inzichten op in het effect van de bijverdienpremie op de kans om aan het werk te gaan en eventueel uit de bijstand te stromen. We weten immers niet of het de premie of de specifieke vorm van begeleiding is die voor de verandering zorgde. Hierover worden in dit rapport dan ook geen uitspraken gedaan. Deze bundel beperkt zich om die reden tot de effecten van de verschillende vormen van begeleiding op de arbeids- en maatschappelijke participatie | Bos HvA - DRUK.indd 12 31/05/2023 10:51:45 | | | HET AMSTERDAMS EXPERIMENT MET DE BIJSTAND van bijstandsgerechtigden, als ook op hun gezondheid en welbevinden. Daar waar relevant besteden we ook aandacht aan de waardering en het belang van de bijverdienpremie door en voor de deelnemers zelf. Deelnemers en begeleiders In beginsel konden alle Amsterdamse bijstandsgerechtigden zich in 2017 aanmelden om deel te nemen aan het experiment. Alleen kwetsbare doel- groepen — statushouders en bijstandsgerechtigden die behoorden tot de doelgroepen multi-problematiek, dak- en thuisloosheid, verslaving of psychische problematiek - werden uitgesloten van deelname.” De klant- managers informeerden de bijstandsgerechtigden over de mogelijkheid tot deelname en de HvA organiseerde een drukbezochte informatiedag. Eind 2018 was er een tweede mogelijkheid voor bijstandsgerechtigden om zich aan te melden, met name om meer deelnemers die recent in de bijstand waren ingestroomd te laten deelnemen. In totaal schreven 5.250 van de kleine 40.000 bijstandsgerechtigden zich in voor het experi- ment. Alle 5.250 deelnemers kregen het recht op de bijverdienpremie ten bedrage van 50% van hun eigen inkomsten uit arbeid met een maximum van 200 euro per maand. Dit verklaart waarom vooral veel bijstands- gerechtigden die al parttime werkten zich aanmeldden: zij gingen er on- middellijk financieel op vooruit. Voor het onderzoek door HvA en UvA werd uit alle aanmeldingen een groep van ruim 800 personen geselecteerd, die gedurende de looptijd van het experiment en een jaar daarna intensief zouden worden gevolgd en jaarlijks zouden worden geïnterviewd. De selectie vond plaats op grond van een aantal kenmerken (sekse, leeftijd, stadsdeel en trede)‘ om te ver- zekeren dat de onderzoeksgroep voldoende divers was. De deelnemers in de onderzoeksgroep werden willekeurig (dat wil zeggen op basis van toeval) verdeeld over de drie experimentgroepen. Hierdoor zijn er tussen 3. Opvatting was dat deze groepen te kwetsbaar waren om in de zelfregiegroep terecht te komen en ‘aan hun lot’ zouden worden overgelaten. Zie: College van B&W, 2016. 4. Er werden alleen deelnemers uit de stadsdelen Noord, Oost, Nieuw-West en Zuidoost geselecteerd. Alle bijstandsgerechtigden waren aan het begin van het experiment in- gedeeld in een bepaaalde trede op basis van hun afstand tot de arbeidsmarkt. | Bos HvA - DRUK.indd 13 31/05/2023 10:51:45 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS de deelnemers in de drie groepen in beginsel geen verschillen in wensen of houdingen. Hadden de deelnemers zelf een groep mogen kiezen, dan zouden verschillen in uitkomsten tussen de drie groepen ook het gevolg kunnen zijn van verschillen in wensen en houdingen tussen de deel nemers in plaats van verschillen in begeleiding. Het strak uitvoeren van de twee experimentele begeleidingscondities, extra-aandacht en zelfregie, vergde een bijzondere inspanning van de klantmanagers. Dat gold vanzelfsprekend voor de deelnemers in de extra- aandachtgroep, maar tot op zekere hoogte ook voor de deelnemers in de zelfregiegroep. In het laatste geval moest de klantmanager immers de bij- standsgerechtigde ‘loslaten’ en ervan afzien zelf contact te zoeken en de deelnemer in een bepaalde richting te ‘duwen’. Om de begeleiding in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep zoveel mogelijk overeen kom- stig het doel van het experiment te laten verlopen, werd begin 2019 een dedicated team van klantmanagers ingesteld. Zij kregen een veel lagere caseload dan gebruikelijk en begeleidden alleen deelnemers in deze twee experimentgroepen. Zij kregen extra tijd om de deelnemers in de eerste groep daadwerkelijk extra aandacht te geven en overlegden regelmatig met elkaar en met de onderzoekers om zoveel mogelijk op dezelfde wijze invulling te geven aan de verschillende begeleidingscondities. Aanvankelijk zou het experiment twee jaar duren, maar omdat er begin 2019 een nieuwe groep deelnemers bijkwam, werd uiteindelijk besloten het experiment te laten lopen tot 1 maart 2021. De eerste (en grootste) groep deelnemers nam dus ongeveer drie jaar aan het experiment deel. In maart 2021 stopte het experiment officieel. Dit betekende dat de deel- nemers niet meer onder de drie condities vielen en het dedicated team van klantmanagers ontbonden werd. De bijverdienpremie werd echter voortgezet, niet alleen voor de deelnemers aan het (voormalige) experi- ment, maar nu voor alle parttime werkende bijstandsgerechtigden in Amsterdam. De regeling veranderde wel iets: in plaats van 50% van de in- komsten tot een maximum van 200 euro per maand, ontvingen parttime werkenden nu 30% tot een maximum van 217 euro per maand. Elk jaar wordt het bedrag geïndexeerd. Het onderzoeksteam van de HvA en UvA ging na afronding van het experiment nog door om een ‘nameting’ te houden om de doorwerking van het experiment te onderzoeken. | Bos HvA - DRUK.indd 14 31/05/2023 10:51:45 | | | HET AMSTERDAMS EXPERIMENT MET DE BIJSTAND Methode van onderzoek De onderzoeksgroep werd viermaal benaderd voor een interview, de zogeheten metingen: aan het begin (TO), halverwege (T1) en aan het eind van het experiment (T2) en tot slot de nameting ongeveer een jaar na afloop van het experiment. Om de deelnemers te stimuleren om mee te doen aan de interviews en hen hiervoor te bedanken, ontvingen ze vanaf T1 na elk interview een cadeaubon van achtereenvolgens 15, 20 en 25 euro. We besloten de vragenlijsten mondeling en fysiek af te nemen om het contact met de bijstandsgerechtigden optimaal te laten verlopen. Voor het afnemen van de honderden interviews met de onderzoeksgroep was een groot aantal interviewers nodig. Om dit werkbaar en betaalbaar te houden, zette het onderzoeksteam bachelor- en masterstudenten van de HvA en diverse universiteiten in. Daarnaast werd gebruik gemaakt van externe interviewers, waaronder ervaringsdeskundigen, alumni en gepensioneerde ambtenaren. Zij ontvingen per interview een kleine vergoeding. Naast de gestructureerde interviews met de onderzoeksgroep werden er jaarlijks diepte-interviews gehouden met circa twintig bijstands- gerechtigden om uitgebreider in te gaan op specifieke thema’s, zoals het belang van werk, de gevolgen van corona en de contacten met de klant managers. Bij de selectie van deze geïnterviewden hielden we er rekening mee dat ze verdeeld waren over de drie begeleidingsgroepen en dat ze de Nederlandse of Engelse taal voldoende beheersten om de vragen goed te begrijpen en te kunnen beantwoorden. Elk jaar werd grotendeels dezelfde groep deelnemers geïnterviewd. Deze diepte-interviews met de bijstandsgerechtigden zijn afgenomen door het onderzoeksteam zelf. Dit geldt ook voor de jaarlijkse interviews met de twaalf klantmanagers van het dedicated team, die verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de twee experimentele begeleidingscondities. De diepte-interviews met de bijstandsgerechtigden en de klantmanagers duiden we verder aan als het kwalitatieve onderzoek. Tot slot hebben we gebruik gemaakt van datagegevens van de gemeente Amsterdam met betrekking tot uitkerings- duur, uitkeringstype, contactmomenten tussen bijstandsgerechtigden | Bos HvA - DRUK.indd 15 31/05/2023 10:51:45 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS en klantmanagers, betaalde arbeidsparticipatie aan het begin van het experiment, hoogte van ontvangen premiebedragen en het moment van uitstroom. Experiment in de praktijk Het Amsterdams Experiment met de Bijstand vond niet plaats in een laboratorium, waarin vier jaar lang dezelfde maatschappelijke en eco- nomische omstandigheden golden. Integendeel, het was een zogenaamd ‘veldexperiment’ dat zich afspeelde in woelige tijden, waarin vooral de coronapandemie een flinke invloed had op het wel en wee van de onder- zoeksgroep en op de kansen van de deelnemers op de arbeidsmarkt. Vanaf het moment dat de coronapandemie in maart 2020 in Neder- land uitbrak en de regering de zogenaamde “intelligente lockdown’ af- kondigde, kwamen veel werkende deelnemers werkloos thuis te zitten. Daarnaast werden alle (taal- en sollicitatie)trainingen, leerwerktrajecten en vrijwilligersbanen voor onbepaalde tijd stopgezet. Klantmanagers gingen over op online of telefonische gesprekken en de interviews voor het onderzoek naar het experiment werden grotendeels telefonisch afgenomen. De coronapandemie en de lockdowns hadden niet alleen een grote impact op de deelnemers en de klantmanagers, maar ook op ons onderzoek. Toch hebben we besloten het onderzoek voort te zetten, omdat de crisis onbedoeld ook interessante nieuwe inzichten opleverde, zoals over de gevolgen van een crisis op de effecten van verschillende vormen van begeleiding. Maar ook zonder de coronacrisis zou er in de vier jaar dat het onder- zoek naar het experiment duurde, veel zijn veranderd. Anders dan in een laboratoriumexperiment zijn er tal van ‘verstorende’ factoren die de uitkomsten kunnen beïnvloeden. Het is daarom niet zo eenvoudig om de bevindingen zonder meer tot de verschillende begeleidingscon- dities in het experiment te herleiden. Tegelijkertijd heeft een veldexperi- ment vergeleken met een laboratoriumexperiment het grote voordeel dat het in de ‘echte’ wereld plaatsvindt en niet in een kunstmatig ge- creëerde omgeving. Daarnaast spelen de deelnemers aan het experiment geen ‘spel’, zoals bij laboratoriumexperimenten meestal het geval is, | Bos HvA - DRUK.indd 16 31/05/2023 10:51:45 | | | HET AMSTERDAMS EXPERIMENT MET DE BIJSTAND maar maken ze keuzes en nemen beslissingen die hun werkelijke leven (kunnen) beïnvloeden. Het doet er voor de deelnemers echt toe hoe het hun in het experiment vergaat en dat betekent dat het experiment ook meer inzicht biedt in wat hen werkelijk drijft en wat zij als ondersteuning, belemmering en verandering ervaren. Een experiment op deze schaal, rondom dit thema en met deze onder- zoeksgroep is mensenwerk, waardoor we niet heel nauwlettend de precieze uitvoering van de verschillende vormen van begeleiding hebben kunnen vaststellen. In de vele sessies en casuïstiekbesprekingen met de klantmanagers hebben we vooral getracht om de bedoeling van de ver- schillende begeleidingsvormen stevig neer te zetten en erop te wijzen hoe belangrijk het voor het experiment was dat deze duidelijk van elkaar verschilden. Het was vervolgens aan de klantmanagers om hieraan onder wisselende en soms moeilijke omstandigheden uitvoering te geven. We zullen daar in de volgende hoofdstukken nog op terugkomen. Theoretisch kader De belangrijkste reden om een experiment met de Participatiewet op te zetten was dat we nog niet genoeg weten over de effecten van verschillende soorten begeleiding. Leidt een intensieve en op maat gesneden begelei- ding ertoe dat bijstandsgerechtigden eerder aan het werk gaan en uit de bijstand stromen? Of zijn bijstandsgerechtigden zelf het beste in staat om te bepalen met welke vorm van begeleiding zij het meest geholpen zijn — niet per se om werk te vinden, maar mogelijk ook om op andere wijze maatschappelijk te participeren? De meningen hierover lopen uiteen, niet alleen onder politici en uitvoerders, maar ook onder wetenschappers. Deze verschillen in opvatting hangen samen met verschillen in mens- beeld. In essentie gaat het hierbij om twee aspecten waarin men verschil- lend tegen mensen kan aankijken. Het eerste aspect betreft het vermogen van mensen om zelfstandig en weloverwogen te handelen, het tweede be- treft de motivatie om op een bepaalde manier te handelen. Dit sluit aan bij de theorie van gepland gedrag van Ajzen (1991), die stelt dat het gedrag van mensen het resultaat is van hun opvattingen (attitudes) en normen enerzijds en hun (ervaren) controle over hun gedrag anderzijds. | Bos HvA - DRUK.indd 17 31/05/2023 10:51:45 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS Sommigen nemen min of meer als vanzelfsprekend aan dat bijstands- gerechtigden over het vermogen of de capabilities (Sen, 1999, 2004) beschikken om zelfstandig weloverwogen keuzes te maken en daar- naar te handelen. Zij gaan uit van de zelfredzaamheid en eigen verant woordelijkheid van burgers. In feite is dit ook het uitgangspunt van de Participatiewet, die immers als hoofddoel heeft dat iedere burger vol- waardig kan participeren in de samenleving, bij voorkeur door het ver- richten van betaald werk. Zo staat in de Memorie van Toelichting bij de Participatiewet”: ‘De regering spreekt mensen (…) uitdrukkelijk aan op hun eigen verantwoordelijkheid’ en <… verwacht dat zij op eigen benen staan als dat kan’ (Kamerstuk 33161-3, 2012, p. 1-2). Er is het afgelopen decennium echter steeds meer aandacht gekomen voor het feit dat veel mensen juist niet in staat zijn zelfstandig te han- delen zoals de overheid van hen verwacht. Mullainathan en Shafir lieten in hun veelgelezen boek Scarcity (2013) zien dat mensen die te maken hebben met schaarste — zoals schaarste aan geld, oftewel armoede — vaak niet in staat zijn goede, afgewogen besluiten te nemen, omdat zij vooral bezig zijn met overleven op korte termijn. Ook veel economisch gedrags- onderzoek heeft laten zien dat mensen zich vaak niet consistent en ratio- neel gedragen. Kahneman verklaart dit gedrag, in Thinking fast and slow (2011), uit de spanning tussen twee denksystemen in ons brein, namelijk systeem 1, dat snel, instinctief en emotioneel is, en systeem 2, dat lang- zamer, meer weloverwogen en logischer is. In de praktijk heeft systeem 1 vaak de overhand boven systeem 2, zeker als we onder spanning staan. In het invloedrijke rapport Weten is nog geen doen uit 2017 borduurde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) hierop voort, door te benadrukken dat veel mensen een beperkt ‘doenvermogen’ hebben. Zelfs als zij de regels kennen en weten wat de overheid van hen verwacht, zijn zij vaak toch niet in staat de ‘juiste’ keuzes te maken en consequent daarnaar te handelen. Ook met betrekking tot de motivatie van bijstandsgerechtigden zijn er grofweg twee beelden. In een traditionele economische benadering 5. Deze wet heette bij invoering Wet werken naar vermogen, in 2013 hernoemd tot Participatiewet. | Bos HvA - DRUK.indd 18 31/05/2023 10:51:45 | | | HET AMSTERDAMS EXPERIMENT MET DE BIJSTAND wordt de mens gezien als een ‘homo economicus’, een calculerende burger die primair het eigenbelang najaagt. Dit eigenbelang wordt vaak eng geïnterpreteerd als met zo min mogelijk inspanning zoveel mogelijk inkomen verkrijgen. In deze visie reageren mensen sterk op financiële prikkels. Voor bijstandsgerechtigden zou dit betekenen dat zij vooral financiële afwegingen maken tussen verschillende alternatieven. Een bij- standsgerechtigde zou alleen bereid zijn (parttime) werk te aanvaarden als zij/hij er financieel beter van wordt. En de dreiging van een sanctie zou een belangrijke motivatie zijn om actief naar werk te zoeken en een beschikbare baan te aanvaarden. Deze visie op de mens vormde mede de achtergrond voor het fraudebeleid van de overheid in de afgelopen decennia, waarnaar momenteel een parlementair onderzoek loopt. Dit beleid was in belangrijke mate gebaseerd op wantrouwen jegens de burger. Vooral sinds de zogenaamde Toeslagenaffaire wordt dit beeld van burgers steeds meer ter discussie gesteld. Inmiddels is er brede steun om bij (de uitvoering van) beleid veel meer uit te gaan van vertrouwen in de burger. Dit sluit aan bij de zelfdeterminatietheorie van de psychologen Ryan en Deci (2000), die stellen dat mensen primair (intrinsiek) gemoti- veerd worden door autonomie, competentie en verbinding met anderen. Financiële prikkels hebben volgens hen vaak een averechts effect, tenzij deze direct aansluiten bij de voorwaarden voor intrinsieke motivatie. Vanuit een filosofisch perspectief wijzen Fraser en Honneth (2003) op het belang van erkenning van mensen. Die draagt bij aan hun gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen, hetgeen bevorderlijk is voor hun in- trinsieke motivatie. Vertrouwen kent ook een zekere wederkerigheid: wie door een ander wordt vertrouwd, is sneller geneigd om ook zelf anderen te vertrouwen en positief op hen te reageren (Fehr & Schmidt, 2003). Door beide aspecten van de visie op de mens te combineren, ontstaan vier onderscheiden mensbeelden (zie onderstaand schema met vier kwadranten). Deze mensbeelden komen globaal overeen met de mens- beelden in een recent essay van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Gebhardt & Feijten, 2022). | Bos HvA - DRUK.indd 19 31/05/2023 10:51:45 | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS Schema: Mensbeeld in vier kwadranten Zelfredzame burger Burger met beperkt doenvermogen Demetvelke Calculerende burger 1 2 UE intrinsiek gemotiveerde burger 4 3 De Participatiewet is (tot nu toe) In belangrijke mate gebaseerd op de veronderstelling dat bijstandsgerechtigden zelfredzaam en calculerend zijn (kwadrant 1). Hierbij past een beleid waarin bijstandsgerechtigden verplicht zijn om zelf al het mogelijke te doen om aan werk te komen en anders een tegenprestatie te leveren in de vorm van vrijwilligerswerk. In dit mensbeeld past ook dat zij nauwlettend worden gecontroleerd en met financiële prikkels tot het gewenste gedrag worden aangezet. Naast sancties zou daarin overigens ook een bijverdienpremie kunnen passen. In kwadrant 2 wordt ervan uitgegaan dat bijstandsgerechtigden wel- iswaar op hun eigenbelang zijn gericht (en dus calculerend zijn), maar tevens een beperkt doenvermogen hebben. In dit mensbeeld zou de na- druk in de begeleiding van bijstandsgerechtigden sterker moeten liggen op adviseren, helpen en ondersteunen. Maar daar staat wel de verplichting van de bijstandsgerechtigde tegenover om daaraan mee te werken en werk te aanvaarden. Als dat niet het geval is, zou een sanctie kunnen volgen. In kwadrant 3 wordt verondersteld dat de bijstandsgerechtigde in- trinsiek gemotiveerd is, maar een beperkt doenvermogen heeft. Net als in kwadrant 2 zou de nadruk in de begeleiding moeten liggen op ad- viseren, helpen en ondersteunen. Maar anders dan in kwadrant 3 gebeurt dit primair op basis van vertrouwen, en spelen verplichtingen en sancties niet of een ondergeschikte rol. De ‘extra aandacht’ die een op de drie deelnemers aan het Amsterdamse experiment met de bijstand kreeg, kan zowel op mensbeeld 2 als op mensbeeld 3 zijn gestoeld. In beginsel werden in deze conditie alle ver- plichtingen en sancties die in het ‘normale! bijstandsregime gelden, ge- handhaafd, hetgeen past bij mensbeeld 2. Tegelijkertijd lag de nadruk | Bos HvA - DRUK.indd 20 31/05/2023 10:51:45 | | | HET AMSTERDAMS EXPERIMENT MET DE BIJSTAND sterk op intensieve begeleiding en ondersteuning en zeker niet op contro- leren en sanctioneren, wat weer beter aansluit bij mensbeeld 3. Tot slot sluit het mensbeeld in kwadrant 4, de intrinsiek gemotiveerde en zelfredzame burger, het beste aan bij de conditie ‘zelfregie’ in het ex- periment. Bijstandsgerechtigden kunnen het beste zelf bepalen welke vorm van begeleiding zij nodig hebben, op welke doelen zij zich richten en daar ook naar handelen. In dit mensbeeld kan men uitgaan van ver- trouwen in de bijstandsgerechtigde en is er in beginsel geen noodzaak tot controle en sancties. Wie mensbeeld 2 of 3 aanhangt, zal dus de meeste positieve effecten ver- wachten van de conditie ‘extra aandacht’, wie mensbeeld 4 onderschrijft van de conditie ‘zelfregie’. Wie mensbeeld 1 aanhangt, zal waarschijnlijk het bestaande bijstandsregime onderschrijven en verwachten dat zowel extra aandacht als zelfregie tot minder goede resultaten leidt dan de reguliere begeleiding in combinatie met een bijverdienpremie (in het experiment was daarvan sprake in de vergelijkingsgroep). Natuurlijk hoeft men niet van mening te zijn dat een van deze vier mens- beelden op alle mensen van toepassing is. Het is heel goed denkbaar te veronderstellen dat mensen verschillen in hun vermogens en motivatie en dat de verschillende mensbeelden van toepassing zijn op verschillende (groepen) burgers. Dit zou betekenen dat niet één van de drie condities in het experiment de ‘beste’ is. Ditwas een belangrijke reden om in het experi ment niet alleen te onderzoeken of verschillende vormen van begeleiding in het algemeen verschillende effecten hebben, maar ook of deze effecten uiteenlopen tussen bijstandsgerechtigden met verschillende kenmerken. Het is dan bijvoorbeeld denkbaar dat bij bijstandsgerechtigden die in mensbeeld 2 of 3 ‘passen’, extra aandacht de kans op werk of uitstroom uit de bijstand het meest bevordert, terwijl zelfregie juist het beste werkt voor bijstandsgerechtigden die in mensbeeld 4 ‘passen’ en de reguliere begelei- ding voor bijstandsgerechtigden in mensbeeld 1. In het onderzoek zijn we daarom nagegaan of samenhang tussen de drie condities en een aantal uitkomstvariabelen (in het bijzonder (parttime) werk en uitstroom uit de bijstand) verschilt tussen verschillende groepen bijstandsgerechtigden (zie voor de resultaten hiervan hoofdstuk 2). | Bos HvA - DRUK.indd 21 31/05/2023 10:51:46 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS Leeswijzer Deze bundel is thematisch opgezet en bestaat uit zes op zichzelf staande hoofdstukken, elk met een eigen focus, een inleiding (hoofdstuk 1) en een afsluitend deel (hoofdstuk 8). De genoemde zes hoofdstukken zijn gebaseerd op data uit alle vier de metingen, zowel kwantitatief (enquêtes) als kwalitatief (diepte-interviews). Hoofdstuk 2 geeft een antwoord op de centrale vraag van het experi- ment: wat zijn de effecten van verschillende begeleidingscondities op de arbeidsparticipatie en uitstroom van bijstandsgerechtigden. In dit hoofdstuk worden, op basis van data uit de enquêtes, de drie begelei- dingscondities naast elkaar gezet en vergeleken, om zo te bepalen of een bepaalde vorm van begeleiding een aantoonbaar effect heeft op arbeids- participatie en uitstroom. Hoofdstuk 3 beschrijft de ervaringen van de bijstandsgerechtigden uit de drie condities met het experiment. Wat vinden zij van hun verkregen begeleidingsvorm, de bijverdienpremie, de relatie met hun klantmanager en welke verwachtingen hadden ze van deelname aan het experiment? Deze vragen worden beantwoord aan de hand van diepte-interviews met bijstandsgerechtigden en aangevuld met kwantitatieve analyses van de enquêtes. In hoofdstuk 4 staan de ervaringen van de bijstandsgerechtigden aan- gaande betaald werk en inkomen centraal. Hierbinnen is veel aandacht voor parttime werk. Er wordt gekeken naar de motivatie om te werken, de belemmeringen die ervoor zorgen dat mensen niet (meer) kunnen werken en de waarde die ze aan werk geven. Gaat het in hoofdstuk 4 over betaald werk, in hoofdstuk 5 kijken we naar de onbetaalde, maatschappelijke participatie van bijstandsgerechtigden in de samenleving en of dit per conditiegroep varieert. In dit hoofdstuk ook aandacht voor scholing van bijstandsgerechtigden, waarbij wordt ingegaan op de scholingsbehoefte en de belemmeringen die bijstands- gerechtigden en hun klantmanagers ondervinden in het realiseren van deze wens. | Bos HvA - DRUK.indd 22 31/05/2023 10:51:46 | | | HET AMSTERDAMS EXPERIMENT MET DE BIJSTAND In het experiment wilden we naast het effect van begeleiding op betaalde en onbetaalde arbeid ook het effect op het welbevinden en de gezondheid van de bijstandsgerechtigden onderzoeken. Deze twee factoren staan in hoofdstuk 6 centraal. In hoofdstuk 7 verandert het perspectief. In plaats van de bijstands- gerechtigden, belichten we in dit hoofdstuk de klantmanagers en be- schrijven we, op basis van de diepte-interviews, hun ervaringen met het experiment en de nieuwe begeleidingsvormen. Wat hebben ze geleerd in de vier jaar dat het onderzoek duurde en wat nemen ze mee in hun han- delingsmethoden nu het experiment is afgerond? Hoofdstuk 8 is het afsluitende hoofdstuk met hierin de aandachtspunten diewe de gemeente Amsterdam meegeven op basis van onze bevindingen. We plaatsen die in de context anno 2023 waarin gewerkt wordt aan een herziening van de Participatiewet, er sprake is van toenemende armoede, minder mensen financiële basiszekerheid ervaren en er een ongekende krapte op de arbeidsmarkt heerst. We komen terug op de mensbeelden uit het inleidende hoofdstuk, omdat naast passende begeleidingsvormen het heel belangrijk is hoe er maatschappelijk naar mensen in de bijstand ‘gekeken’ wordt. | Bos HvA - DRUK.indd 23 31/05/2023 10:51:46 | | Bos HvA - DRUK.indd 24 31/05/2023 10:51:46 | | | Hoofdstuk 2 ® ® ® Drie soorten begeleiding: een evaluatie t Kim van Berkel en Paul de Beer Het hoofddoel van het Amsterdams Experiment met de Bijstand was om na te gaan of het uitmaakt welk soort begeleiding bijstandsgerechtigden krijgen. In het bijzonder ging het om de vraag wat het effect is als bij- standsgerechtigden hetzij extra aandacht krijgen van klantmanagers, hetzij ruimte krijgen om zelf de ‘regie’ over hun activiteiten te nemen. Gaan zij bij een bepaalde vorm van begeleiding vaker of juist minder vaak aan het werk, stromen zij sneller of juist trager uit de bijstand, ont- plooien zij meer of minder andere maatschappelijke activiteiten, zoals vrijwilligerswerk, mantelzorg of een opleiding? Of maakt de vorm van begeleiding geen verschil? Verder ging het in het experiment om de ef- fecten van verschillende vormen van begeleiding op het welbevinden en de financiële situatie van de bijstandsgerechtigden. Om deze effecten te kunnen vaststellen werden de deelnemers aan het experiment willekeurig (op basis van toeval) ingedeeld in drie experi- mentgroepen, namelijk een extra-aandachtgroep, een zelfregiegroep en een groep die de reguliere begeleiding kreeg (de vergelijkingsgroep). In dit hoofdstuk bespreken we de effecten van de drie soorten begelei ding van de deelnemers aan het experiment. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de begeleidingscondities op de uitstroom uit de bijstand | Bos HvA - DRUK.indd 25 31/05/2023 10:51:46 | | | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER en op het hebben van (parttime) werk! De effecten op andere vormen van maatschappelijke participatie, namelijk vrijwilligerswerk, mantelzorg en het volgen van een opleiding of cursus en op het welzijn van de deel nemers, komen in latere hoofdstukken aan de orde. We gaan ook na of bepaalde groepen meer baat hebben bij een van de soorten begeleiding dan andere groepen. Waar mogelijk vergelijken we onze resultaten met de resultaten die zijn gevonden in de andere zes gemeenten waar ver- gelijkbare experimenten zijn uitgevoerd tussen 2018 en 2020. In hoofd- stuk 3 gaan we, op basis van de diepte-interviews met een selectie van deelnemers, verder in op de ervaringen met de verschillende soorten begeleiding. De opzet van het experiment en het onderzoek Hoe de selectie en indeling van deelnemers aan het experiment plaats- vond, is gedetailleerd beschreven in hoofdstuk 1. De groep van ruim 800 deelnemers die werd geselecteerd voor het wetenschappelijk onderzoek, is vanaf het begin van het experiment viermaal geïnterviewd: aan het begin (TO: 2018/2019), halverwege (T1: 2019/2020) en aan het einde (T2: 2020/2021) van het experiment, en een jaar na afloop ervan (T3: 2022). Tabel 1 geeft een overzicht van de periodes waarin de interviews zijn gehouden en van het aantal geïnterviewde deelnemers. Dat het aantal respondenten met iedere meting afneemt is gebruikelijk bij een dergelijk longitudinaal onderzoek. Dit had in ons geval verschillende oorzaken, zoals deelnemers die verhuisden uit Amsterdam, niet langer bereikbaar bleken of niet meer bereid waren aan het onderzoek deel te nemen. De analyses in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de 513 deelnemers die vanaf de nulmeting tot en met de nameting zijn geïnterviewd. Deel- nemers die niet iedere meting zijn geïnterviewd, hebben we dus niet meegenomen in de analyses. Indien deze ‘uitval’ vaker voorkomt onder 1. _Hethebben van (parttime)werk staat niet per se gelijk aan het uitstromen uit de bijstand. Bijstandsgerechtigden met weinig inkomen uit werk, ontvangen nog een aanvullende uitkering. Pas wanneer het inkomen uit werk hoger is dan de maximale hoogte van de uitkering, stroomt iemand uit de bijstand. | Bos HvA - DRUK.indd 26 31/05/2023 10:51:46 | | | DRIE SOORTEN BEGELEIDING deelnemers met bepaalde kenmerken, kan dit de resultaten vertekenen. In het onderzoek hebben we zo goed mogelijk rekening gehouden met deze mogelijke vertekening.” Tabel1. Periodes en aantallen respondenten van de vier metingen Nulmeting (To) maart 2018 — november 2019 812 T1 meting april 2019 — december 2020 625 T2 meting oktober 2020 — juni 2021 547 Nameting (T3) februari 2022 — juli 2022 513 Noot: Een klein aantal interviews heeft buiten de getoonde periodes plaatsgevonden. De periodes waarin de metingen plaatsvonden overlappen, maar doordat steeds eenzelfde interviewvolgorde werd aangehouden, zat er voor iedere deelnemer steeds tenminste zes maanden tussen twee opeenvolgende interviews. De kenmerken van de deelnemers aan het begin van het experiment ver- schilden in een aantal opzichten vrij sterk van die van de totale bijstands- populatie in Amsterdam. Tabel 2 laat zien dat zich onder de deelnemers veel vrouwen, veel eenoudergezinnen en paren zonder kinderen, veel 35-44- en 45-54-jarigen, veel bijstandontvangers met een havo- of vwo- diploma of een diploma van het hoger onderwijs en veel mensen met een Surinaamse of een ‘overige’ migratieachtergrond bevonden. Er was relatief weinig verschil in de uitkeringsduur aan het begin van het experi- ment. Het grootste verschil betrof het aandeel dat aan het begin van het experiment al parttime werkte: 61% onder de deelnemers aan het experi- ment tegenover niet meer dan 7% onder de gehele bijstandspopulatie. Dit wordt verklaard door het feit dat parttime werkenden onmiddellijk finan- cieel voordeel ondervonden als zij aan het experiment gingen deelnemen (zie volgende paragraaf). Bijstandsgerechtigden die al parttime werkten of verwachtten op korte termijn parttime te gaan werken, hadden dus een sterke financiële prikkel om deel te nemen aan het experiment. 2. In de analyses wegen we de deelnemers aan de hand van de kans dat iemand met ver- gelijkbare kenmerken gedurende het experiment is uitgevallen. Deelnemers met kenmerken die vaker dan gemiddeld stoppen met het experiment krijgen hierdoor een groter gewicht in de analyses. | Bos HvA - DRUK.indd 27 31/05/2023 10:51:46 | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER Tabel 2. Kenmerken van de deelnemers en de totale bijstandspopulatie in Amsterdam Deelnemers experiment Alle bijstandsgerechtigden Totaal (N=100%) 812 40.300 Geslacht [9%] Vrouw 61 49 Man 39 51 Huishoudenstype (9%) Alleenstaande 51 84 Eenoudergezin 27 7 Paar zonder kinderen 16 5 Paar met kinderen 6 4 Leeftijdsgroep (%} 18-24 jr. 1 4 25-34 jr. 13 15 35-44 jr. 28 20 45-54 jr 35 27 55-65 jr. 23 34 Opleidingsniveau (%} Geen/bao 20 28 Vmbo 13 16 Mbo 18 21 Havo/vwo 17 7 Hbo/wo 15 1 Anders/onbekend 18 18 Herkomst [9%] Nederland 21 38 Suriname 16 1 Antillen 3 2 Turkije 8 6 Marokko 12 1 Overig 39 31 Onbekend 2 0 Uitkeringsduur (%} <6 mnd 8 8 7-12 mnd 5 7 12jr 12 n 2-3jr 1 g 3-5ijr 16 14 5-10 jr 29 23 >10 jr 19 27 Parttime werk (9%) 61 7 | Bos HvA- DRUK.indd 28 31/05/2023 10:51:46 | | | DRIE SOORTEN BEGELEIDING Drie soorten begeleiding Zoals gezegd werden de deelnemers aan het experiment ingedeeld in drie groepen, elk met een eigen begeleidingsconditie: extra aandacht, zelfregie en reguliere begeleiding. Zij ontvingen deze begeleiding vanaf het moment dat zij gingen deelnemen aan het experiment (2018/2019) tot de afloop ervan in maart 2021 (T2). Daarna ontvingen alle deelnemers in principe weer de reguliere begeleiding, al konden klantmanagers in overleg met de deelnemers besluiten om de begeleiding die tijdens het experiment gold, voort te zetten of juist het roer helemaal om te gooien en te wisselen naar zelfregie dan wel extra aandacht. Naast de verschillende soorten begeleiding, kregen alle deelnemers aan het experiment het recht op een bijverdienpremie. Wie inkomsten uit betaald werk had, kreeg tweemaal per jaar de helft daarvan tot een maximum van 200 euro per maand uitgekeerd in de vorm van een premie (die dus maximaal 1.200 euro per keer kon bedragen en 2.400 euro per jaar). Omdat deze bijverdienpremie niet verschilde tussen de drie experi- mentgroepen — op grond van de juridische verplichting tot gelijke behan- deling kreeg ook de vergelijkingsgroep recht op deze premie — kunnen wij geen uitspraak doen over het effect van die premie. Deze laten we in dit hoofdstuk dan ook buiten beschouwing.” Hoewel de bijverdienpremie niet verschilde tussen de drie experiment- groepen, zijn de uitkomsten er mogelijk wel door beïnvloed. Zo is het mogelijk dat dankzij de premie meer deelnemers aan het experiment aan het werk zijn gegaan of zijn gebleven. Door de premie was deelname aan het experiment bijzonder aantrekkelijk voor bijstandsgerechtigden die vóór het experiment al in deeltijd werkten. Door deel te nemen aan het ex- periment mochten zij immers feitelijk de helft van hun eigen inkomsten (tot 200 euro per maand) houden. Dit verklaart waarom, zoals we hier- boven zagen, aan het begin van het experiment veel meer deelnemers een parttimebaan hadden dan alle bijstandsgerechtigden in Amsterdam. Dit 3. De afdeling Onderzoek en Statistiek (O&S) van de gemeente Amsterdam heeft wel een onderzoek gedaan naar de effecten van de bijverdienpremie, door deelnemers en niet- deelnemers aan het experiment met elkaar te vergelijken (Van Kempen et al, 2021). | Bos HvA - DRUK.indd 29 31/05/2023 10:51:46 | | | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER heeft ook als consequentie dat de deelnemers van het experiment geen afspiegeling vormen van de gehele groep bijstandsgerechtigden in Am- sterdam. De uitkomsten van het experiment gelden dan ook niet zonder meer voor alle mensen in de bijstand. We bespreken de drie experimentgroepen nu in meer detail. Extra aandacht In deze groep kregen de deelnemers intensievere begeleiding dan zij voor het experiment gewend waren of dan zij zouden hebben ontvangen als zij niet aan het experiment hadden deelgenomen. Wat ‘intensief’ inhield, verschilde per deelnemer en was afhankelijk van de specifieke situatie. Intensievere begeleiding kon zowel bestaan uit het aanbieden van extra begeleidingstrajecten als uit frequenter contact tussen de klantmanager en de bijstandsgerechtigde. Uiteindelijk bepaalden de klantmanager en de bijstandsgerechtigde samen hoe frequent zij contact hadden en welke instrumenten werden ingezet (opleiding, jobcoach, leerstage). De extra aandacht kon zowel gericht zijn op de begeleiding naar betaald werk als op maatschappelijke participatie en welzijn. Zelfregie De deelnemers aan de zelfregiegroep kregen tijdens het experiment zo- veel mogelijk zelf zeggenschap over de wijze van begeleiding door de klantmanager en de activiteiten die men ontplooide. Zo kon de deel nemer in de zelfregiegroep in principe zelf — zij het in overleg met de klantmanager — bepalen of en aan welk re-integratietraject zij of hij deelnam. De deelnemer bepaalde ook zelf of en hoe vaak er contact was met de klantmanager. Deelnemers konden ook besluiten om geen contact te zoeken. Wel moest de klantmanager minimaal eenmaal per jaar contact opnemen met de deelnemer, om relevante informatie te ver- strekken en te informeren hoe het met hem of haar ging. Omdat het Am- sterdamse experiment geheel binnen het kader van de Participatiewet was georganiseerd, hadden ook de deelnemers aan de zelfregiegroep for- meel de plicht om werkte zoeken en geschikt werk te aanvaarden. Feitelijk werd deze verplichting echter niet actief gecontroleerd en gehandhaafd. | Bos HvA - DRUK.indd 30 31/05/2023 10:51:46 | | | DRIE SOORTEN BEGELEIDING Vergelijking Voor de deelnemers aan de vergelijkingsgroep veranderde er tijdens het experiment in beginsel niets aan de reguliere begeleiding die zij al vóór deelname aan het experiment ontvingen. Dit betekende dat de bege- leiding sterk kon verschillen in frequentie en intensiteit, afhankelijk van de specifieke situatie van de bijstandsgerechtigde en de inzet van de klantmanager. Wel konden ook deze deelnemers, evenals die aan de twee andere experimentgroepen, tweemaal per jaar de bijverdienpremie ontvangen als zij inkomsten uit (parttime) arbeid hadden. Resultaten In de volgende paragrafen bespreken we de effecten van de verschillende soorten begeleiding op de uitstroom uit de bijstand en de deelname aan betaald (parttime) werk. We rapporteren de uitkomsten voor de vier mo- menten waarop de deelnemers zijn geïnterviewd. Als we bij onderstaande resultaten spreken over een ‘significant’ verschil in uitkomst tussen de experimentgroepen, bedoelen we daarmee dat het onwaarschijnlijk is dat het verschil dat we hebben gevonden op toeval berust. Het gaat dan dus hoogstwaarschijnlijk om een verschil dat daad- werkelijk het gevolg is van de verschillen in begeleidingscondities. Uitstroom uit de bijstand Deelnemers uit de zelfregiegroep zijn een jaar na afronding van het ex- periment (T3) significant minder vaak uitgestroomd dan deelnemers uit de extra-aandacht- en de vergelijkingsgroep. Dit verschil is ontstaan na de coronacrisis. Bij de start van het experiment ontvingen alle deelnemers die zijn geïnterviewd bijstand van de gemeente. Dat betekent dat bij de TO- meting (vanaf het tweede kwartaal van 2018) de uitstroom uit de bijstand in alle drie experimentgroepen per definitie nul was. Daarna zien we in alle drie groepen dat het aandeel deelnemers dat is uitgestroomd, ge- leidelijk toeneemt (zie Figuur 1). In eerste instantie ging dit in alle drie groepen redelijk gelijk op, tot het tweede kwartaal van 2020. Wel nam de | Bos HvA - DRUK.indd 31 31/05/2023 10:51:46 | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER uitstroom uit de extra-aandachtgroep wat sneller toe dan in de andere twee groepen. Hierdoor was in het eerste kwartaal van 2020 het aandeel van de extra-aandachtgroep dat was uitgestroomd met 28,0% wat hoger dan in de zelfregiegroep (24,6%) en de vergelijkingsgroep (25,0%). Dit ver- schil was echter niet statistisch significant. In het tweede kwartaal van 2020 zakte de economie sterk in als gevolg van de coronacrisis en de intelligente loekdown’ die de regering afkondigde. De werkloosheid begon op te lopen en dit zien we duidelijk terug in de uitstroom uit de bijstand van de deelnemers in het experiment. De uit stroom steeg amper meer in de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep, en in de extra-aandachtgroep was er zelfs kortstondig een daling in de uitstroom. Dit laatste betekent dat sommige deelnemers die eerst waren uitgestroomd, opnieuw een beroep op de bijstand deden. Vanaf het eerste kwartaal van 2021, toen de economie herstelde en de arbeidsmarkt aantrok, nam de uitstroom uit de extra-aandachtgroep en Figuur1. Uitstroom uit de bijstand per experimentgroep (%) 15 40 35 — 30 Le Pand 25 Ee 20 be 15 ba 10 0 — > be ba De SEE mm Extra aandacht == Vergelijking Zelfregie | Bos HvA - DRUK.indd 32 31/05/2023 10:51:46 | | | DRIE SOORTEN BEGELEIDING de vergelijkingsgroep weer toe, maar de zelfregiegroep bleef achter. In die groep daalde de uitstroom zelfs nog iets ten opzichte van het voor- gaande kwartaal. Daarna steeg de uitstroom echter weer in alle drie groepen tot eind 2022. Wel was deze stijging in de zelfregiegroep minder sterk dan in de twee andere groepen. Bij de nameting op T3 was 39% van de deelnemers uit de bijstand ge- stroomd. De uitstroom was het grootst in de vergelijkingsgroep (42%), maar ook in de extra-aandachtgroep lag de uitstroom (40%) nog significant hoger dan in de zelfregiegroep (35%). Zelfregie lijkt dus een negatief effect te hebben gehad op de kans om uit de bijstand te stromen. Opvallend is wel dat dit verschil pas is ontstaan in het laatste jaar van het experiment en groter is geworden na afloop van het experiment, toen de deelnemers aan de zelfregiegroep in beginsel weer de reguliere begelei- ding kregen. Wat hiervoor de verklaring is, weten we niet. We merken op dat we in de uitstroom uit de bijstand geen noemenswaardig verschil vonden tussen de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep. Met andere woorden, het experiment levert geen aanwijzingen op dat extra aandacht in vergelijking met de reguliere begeleiding de kans op uit- stroom uit de bijstand vergroot. Het grootste deel van de uitstromers (28% van de 39%) is uitgestroomd vanwege inkomsten uit betaald werk. De rest (11%) is om overige redenen uitgestroomd, zoals inkomsten van een partner of verhuizing naar een andere gemeente. Ook als we alleen kijken naar uitstroom naar betaald werk, stroomden deelnemers uit de zelfregiegroep significant minder vaak uit de bijstand. Enigszins vergelijkbare resultaten worden gevonden in de eindrap- portages van de zes gemeentes waar tussen 2018 en 2020 ook bijstands- experimenten hebben plaatsgevonden. Zo vonden Betkó et al. (2020) in Nijmegen ook een negatief effect van zelfregie op de uitstroom uit de bijstand naar (deeltijd)werk. Gramberg en De Swart (2020) vonden in Deventer een aanwijzing voor een positief effect van extra aandacht op uitstroom. In een overkoepelende studie van het Centraal Planbureau vinden Verlaat en Zulkarnain (2022) enkele positieve effecten van extra aandacht op uitstroom naar werk in Utrecht. | Bos HvA - DRUK.indd 33 31/05/2023 10:51:47 | | | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER (Parttime) werk B AANDEELBETAALD WERKENDEN Tijdens de coronacrisis(T2) daalde in elke begeleidingsgroep het percentage deelnemers met betaald werk. Echter, deze daling was veel groter in de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep dan in de extra-aandachtgroep. Deze verschillen waren ook statistisch significant. Na de coronacrisis (T3) gingen in alle groepen weer meer mensen aan het werk, het meest in de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep. Een jaar na afloop van het experi mentwaser hierdoor nog maar een klein (niet significant) verschil tussen het percentage betaald werkenden in de extra-aandachtgroep enerzijdsen inde zelfregiegroep en vergelijkingsgroep anderzijds. Bij de start van het experiment had iets minder dan twee derde van de deelnemers betaald werk. Dit aandeel was iets groter in de extra-aandacht- groep (66%) dan in de vergelijkingsgroep (64%) en in de zelfregiegroep (62%), zoals te zien is in Figuur 2. In het eerste jaar van het experiment veranderde dit nauwelijks, al nam het aandeel werkenden in de extra- aandachtgroep en de vergelijkingsgroep wel iets toe. Zo had op T1 68% van de deelnemers aan de extra-aandachtgroep betaald werk, 2% meer dan in de vergelijkingsgroep en 6% meer dan in de zelfregiegroep. Na de T1-meting brak de coronacrisis uit en verloren veel deelnemers hun baan. Op T2 was daardoor in elke experimentgroep het percentage deelnemers met betaald werk afgenomen. In de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep was deze daling echter veel groter dan in de extra- aandachtgroep. Op T2 had nog maar 49% van de deelnemers in de vergelijkingsgroep en de zelfregiegroep betaald werk, terwijl dit in de extra-aandachtgroep nog 64% was. Dit verschil blijft bestaan en is statis- tisch significant als rekening wordt gehouden met verschillen in achter- grondkenmerken tussen de deelnemers van de drie groepen, zoals leeftijd, sekse, opleidingsniveau en uitkeringsduur. Het verschil in aandeel werkenden tussen de drie groepen op T2 komt vooral doordat deelnemers die extra aandacht ontvingen tijdens de coronacrisis minder vaak hun baan verloren dan deelnemers aan de andere twee groepen. Dit suggereert dat een meer intensieve begeleiding | Bos HvA - DRUK.indd 34 31/05/2023 10:51:47 | DRIE SOORTEN BEGELEIDING door de klantmanager een positief effect heeft op de ‘schokbestendig- heid’ van de bijstandsgerechtigde op de arbeidsmarkt. Door het type werk of contract van de bijstandsgerechtigde (eventueel verkregen met behulp van de klantmanager) of vanwege de contacten tussen de klant- manager en de werkgever hebben deelnemers uit de extra-aandacht- groep vaker hun baan behouden tijdens de coronacrisis. Een jaar na het einde van het experiment (T3), toen de coronacrisis voorbij was, waren de verschillen in het aandeel werkenden tussen de drie groepen veel kleiner geworden. Zo werkte op T3 66% van de deel- nemers uit de extra-aandachtgroep, 60% uit de vergelijkingsgroep en 56% uit de zelfregiegroep. In alle drie groepen is het aandeel werkenden na de coronacrisis gestegen, maar veruit het sterkst in de vergelijkings- en zelfregiegroep — de groepen die eerder heel hard geraakt waren door de crisis. Toch is na dit herstel het aandeel werkenden in de extra-aan- dachtgroep nog steeds het hoogst, alhoewel de verschillen niet meer significant zijn. Ook is het aantal werkende deelnemers op T3 nog niet volledig terug op het peil van de TO meting. De licht positieve trend in de arbeidsdeelname tussen TO en T1 heeft zich uiteindelijk niet kunnen voortzetten. Figuur 2. Aandeel deelnemers met (parttime) werk per experimentgroep (%) 70 65 ET 60 55 50 45 40 To T1 T2 T3 — Extra aandacht — Vergelijking Zelfregie | Bos HvA - DRUK.indd 35 31/05/2023 10:51:47 | | | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER We concluderen dat extra aandacht van de klantmanager heeft geholpen om de gevolgen van de coronacrisis op te vangen, maar dat de verschillen tussen de drie begeleidingscondities na de coronacrisis en na afloop van het experiment (op T3) weer grotendeels zijn verdwenen. Enerzijds kan dit komen doordat er, vanwege deze kleinere daling in het aantal betaald werkenden in de extra-aandachtgroep, ook weinig was om ‘in te halen’ na de coronacrisis. Anderzijds is na T2 de experimentele begeleiding ge- stopt. Het is daardoor mogelijk dat het grotere aandeel werkenden in de extra-aandachtgroep tijdens de coronacrisis een positief effect was van langdurige intensieve begeleiding en niet zozeer van de begeleiding in crisistijd. In dat geval is het verschil tussen de groepen na het experiment weer kleiner geworden doordat deze groep geen extra aandacht meer kreeg. Dit zou betekenen dat extra aandacht alleen een tijdelijk effect heeft op de arbeidsdeelname van bijstandsgerechtigden. Of dit werkelijk de verklaring is, kunnen we echter niet met zekerheid vaststellen. Verlaat en Zulkarnain (2022) vinden in hun overkoepelende studie indicaties dat in Utrecht juist zelfregie een positief effect had op het percentage werkenden na afloop van het experiment. Wij vinden een dergelijk effect niet. De percentages werkende deelnemers aan het Am- sterdams Experiment met de Bijstand liggen in de drie begeleidings- groepen een jaar na afloop van het experiment (T3) juist weer dichter bij elkaar dan aan het einde van het experiment (T2). Hoewel de ver- schillen niet significant zijn, is het percentage werkenden op T3 in de zelfregiegroep juist het laagst. B AANTALUREN BETAALD WERK Gemiddeld werkten deelnemers aan de zelfregiegroep aan het einde van het experiment (T2) 1,4 uur per week minder dan deelnemers aan de ver- gelijkingsgroep en 2,3 uur minder dan deelnemers aan de extra-aandacht- groep. Op T3 was dit verschil toegenomen tot 2,5 uur minder dan deelnemers aan zowelde vergelijkingsgroep als de extra-aandachtgroep. Dit verschil was statistisch significant. Waar de deelnemers die aan het begin van het experiment al betaald werk deden in de drie groepen gemiddeld ongeveer evenveel uren werkten in een week (14,6 uur in de extra-aandachtgroep, 14,4 uur in | Bos HvA - DRUK.indd 36 31/05/2023 10:51:47 | DRIE SOORTEN BEGELEIDING de zelfregiegroep en 14,8 uur in de vergelijkingsgroep), ontstonden er gedurende het experiment verschillen tussen de drie groepen. In alle drie groepen groeide het gemiddelde aantal uren betaald werk tijdens en na afloop van het experiment. Gemiddeld gingen de deelnemers met betaald werk tussen de nulmeting en de nameting 4,4 uur meer werken per week. In de zelfregiegroep nam het aantal gewerkte uren echter minder sterk toe dan in de extra-aandachtgroep en de vergelijkings- groep. Werkenden in de zelfregiegroep gingen gemiddeld 3,0 uur per week meer werken, tegenover 5,3 uur in de extra-aandachtgroep en 5,1 uur in de vergelijkingsgroep. Het verschil in aantal gewerkte uren tussen enerzijds de zelfregiegroep en anderzijds de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep is ont staan tijdens de coronacrisis. Bij de T2 meting was het gemiddelde aantal uren werk van de werkenden in de extra-aandachtgroep en de ver- gelijkingsgroep ondanks de coronacrisis nog iets gegroeid ten opzichte van de T1 meting, terwijl dit in de zelfregiegroep was afgenomen. Daarna is het aantal gewerkte uren in de zelfregiegroep wel weer gestegen, maar minder hard dan in de andere twee groepen. Figuur 3. Gemiddeld aantal gewerkte uren per week (alleen werkenden) 25 20 15 PT 10 5 0 TO T1 T2 T3 mm Extra aandacht == Vergelijking Zelfregie | Bos HvA - DRUK.indd 37 31/05/2023 10:51:47 | | | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER Bij de nameting werkten de werkenden in de zelfregiegroep gemiddeld 2,5 uur per week minder dan de werkenden in de extra-aandachtgroep en de vergelijkingsgroep. Waar werkende deelnemers aan de zelfregiegroep op T3 gemiddeld 17,4 uur per week werkten, was dit in de extra-aan- dachtgroep en de vergelijkingsgroep gemiddeld 19,9 uur per week. Dit verschil is significant, ook wanneer gecontroleerd wordt voor persoons- kenmerken van de deelnemers, zoals huishoudenstype, leeftijd, hoogst behaalde diploma en herkomst. Wat werkt het best voor wie? We vinden aanwijzingen dat het effect van extra aandacht op de kans om te werken voor mannen met een migratieachtergrond, alleenstaande mannen en vrouwelijke gezinsleden groter ts dan voor andere groepen. In de voorgaande paragrafen hebben we steeds stilzwijgend veronder- steld dat de verschillende vormen van begeleiding voor alle deelnemers, ongeacht hun kenmerken, hetzelfde effect hebben. Dat hoeft natuurlijk niet zo te zijn. Het is denkbaar dat zelfregie of juist extra aandacht voor sommige groepen een positief effect heeft op de kans op betaald werk, en voor andere groepen geen of zelfs een negatief effect. Als een bepaalde vorm van begeleiding voor sommigen een positief en voor anderen een negatief effect heeft, is er kans dat we voor de gehele groep geen effect meten, doordat de tegengestelde effecten elkaar opheffen. We zouden dan ten onrechte concluderen dat die begeleidingsconditie geen effect heeft. De juiste conclusie zou dan zijn dat die vorm van begeleiding al- leen voor bepaalde groepen effectief is (en voor sommige andere groepen mogelijk juist nadelig). De gemeente zou met die kennis de begelei- ding meer kunnen richten op die groepen voor wie het (positieve) effect het grootst is. Ook de andere experimentgemeenten laten zien dat er mogelijk verschillende effecten zijn van extra aandacht of zelfregie voor verschillende groepen. In deze paragraaf onderzoeken we of er bepaalde groepen zijn die meer baat hebben bij zelfregie of extra aandacht dan andere groepen (zogeheten heterogeniteitseffecten). We delen de totale onderzoeksgroep steeds in twee groepen van vergelijkbare omvang maar contrasterende kenmerken in, om voor beide groepen afzonderlijk het effect van de | Bos HvA - DRUK.indd 38 31/05/2023 10:51:47 | | | DRIE SOORTEN BEGELEIDING verschillende vormen van begeleiding te onderzoeken. Het gaat bijvoor- beeld om het verschil tussen vrouwen en mannen, tussen jongeren en ouderen, tussen alleenstaanden en samenwonenden, etc. Door de vaak kleine aantallen deelnemers in deze subgroepen dienen de gevonden effecten zeer voorzichtig geïnterpreteerd te worden. Om deze reden be- spreken we alleen groepen waarvoor we zowel op T2 als T3 vergelijkbare effecten hebben gevonden. We waarschuwen ervoor dat er, door het grote aantal getoetste effecten, ook door toeval ‘significante’ effecten kunnen worden gevonden. Onze bevindingen kunnen dan ook zeker geen reden zijn om bepaalde vormen van begeleiding alleen op specifieke groepen te richten. Daarvoor is eerst meer onderzoek nodig. Onze resultaten zouden wel aanleiding kunnen zijn om bij de begeleiding van bijstands- gerechtigden meer rekening te houden met hun achtergrondkenmerken. Aan het einde van het experiment (T2) en bij de nameting (T3) hadden deelnemers aan de extra-aandachtgroep vaker (parttime) werk dan deelnemers uit de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep. Wanneer we dezelfde analyses uitvoeren voor deelgroepen, vinden wij dat sommige deelgroepen indien zij extra aandacht krijgen, aanzienlijk meer kans op betaald werk hebben dan als zij zelfregie of de reguliere begeleiding krijgen. We onderzoeken mogelijke verschillen in effect op basis van combinaties van geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, gezondheid, tijd in de bijstand, het hebben van werk aan het begin van het experiment, huishoudenstype en migratieachtergrond. Op zowel T2 als T3 hadden mannen met een migratieachtergrond, alleenstaande mannen en vrouwelijke gezinsleden een aanzienlijk grotere kans om op dat moment betaald werk te hebben als zij extra aandacht kregen dan wanneer zij de reguliere begeleiding en vooral zelfregie hadden. Zo had op T3 van de mannen met een migratieachtergrond die extra aandacht hadden gehad, 66% betaald werk, tegenover 60% van de groep die de reguliere begelei- ding had gekregen en 50% van degenen die zelfregie hadden gehad. Voor alleenstaande mannen waren deze percentages respectievelijk 63, 45 en 42. En voor vrouwen die deel uitmaakten van een gezin respectievelijk 69, 61 en 57%. Het is belangrijk te benadrukken dat deze drie groepen zowel op T2 als op T3 vaker betaald (parttime) werk hadden als zij extra aandacht kregen. | Bos HvA - DRUK.indd 39 31/05/2023 10:51:48 | | | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER Dit duidt erop dat het hier om robuuste en duurzame verschillen gaat. Voor andere groepen vonden we alleen op T2 of T3 een positief effect van extra aandacht, zodat niet duidelijk is of het hier om een kortstondig effect of om een toevallig verschil ging. Op T3 werkten deelnemers aan de zelfregiegroep 2,5 uur minder dan deelnemers aan de andere twee groepen. Ook hierbij hebben we geana- lyseerd of dit effect van extra aandacht verschilt voor een aantal sub- groepen. Hier vonden wij echter geen effecten die zowel bij de T2 als de T3 meting significant en consistent waren. Verlaat et al. (2020) suggereren op basis van het bijstandsexperiment in Utrecht dat extra aandacht de enige aanpak is die deelnemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt activeert. Ook concluderen zij dat zelfregie effectiever is voor lager opgeleiden dan voor middelbaar en hoger opgeleiden ten aanzien van zowel volledige uitstroom, als het hebben van een parttimebaan van meer dan 12 uur of het krijgen van een vast contract. Wij zien dat niet terug in het Amsterdamse experiment. Wij vinden niet dat extra aandacht effectiever is voor deelnemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, aangezien wij geen consistent significant verschil vinden tussen deelnemers die kort en lang in de bij- stand zitten. Ook vinden wij niet dat zelfregie effectiever is voor lager opgeleiden. Wij constateren op T3 juist dat laagopgeleiden met zelfregie significant minder uren betaald werk verrichten dan laagopgeleiden met extra aandacht. Dit effect was echter (nog) niet aanwezig op T2, waardoor dit effect mogelijk op toeval berust. Conclusie Een van de hoofddoelen van het experiment was om vast te stellen of een verschil in begeleiding effect heeft op de kans om uit de bijstand te stromen, om betaald werk te hebben en om andere maatschappelijke activiteiten te verrichten. In dit hoofdstuk hebben we geconstateerd dat er inderdaad verschillen waren tussen de uitkomsten voor de drie experi- mentgroepen, maar dat deze verschillen vaak niet zo groot en lang niet altijd statistisch significant waren. | Bos HvA - DRUK.indd 40 31/05/2023 10:51:48 | | | DRIE SOORTEN BEGELEIDING Bij de nameting (T3), ruwweg een jaar na afloop van het experiment, waren de deelnemers die zelfregie hadden gehad minder vaak uit de bij- stand gestroomd dan de deelnemers die extra aandacht of de reguliere begeleiding hadden gekregen. Opvallend is dat dit verschil pas in het laatste jaar van het experiment (tijdens de coronacrisis) is ontstaan en groter is geworden na afloop van het experiment. Dit suggereert dat zelfregie pas na langere tijd en mogelijk versterkt door de coronacrisis een negatief effect had op de kans om uit de bijstand te stromen. In de coronacrisis bleken werkende deelnemers die extra aandacht kregen beduidend minder vaak hun werk te verliezen dan deelnemers aan de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep. Na de coronacrisis en na afloop van het experiment is dit verschil echter weer grotendeels verdwenen, doordat veel deelnemers aan de zelfregiegroep en de vergelijkings- groep weer aan het werk gingen. Hierdoor was er bij de nameting geen significant verschil meer in het percentage werkenden tussen de drie ex- perimentgroepen. Dit suggereert dat de verschillen in begeleiding geen duurzaam effect hebben gehad op de kans op betaald werk, het aantal gewerkte uren of de uitstroom uit de bijstand. We vonden echter wel meer duurzame effecten van extra aandacht op de kans op werk voor drie specifieke groepen, namelijk alleenstaande mannen, vrouwen die deel uitmaken van een gezin en mannen met een migratieachtergrond. Extra aandacht lijkt dus voor specifieke groepen wel duurzaam effectief te zijn. Dit betekent nog niet dat extra aandacht alleen aan specifieke groepen zou moeten worden gegeven. Het laat vooral het belang zien om bij de soort en intensiteit van begeleiding rekening te houden met de individuele situatie en kenmerken van de bijstandsgerechtigde. In alle drie experimentgroepen zijn de werkende deelnemers in de loop van het experiment en het jaar daarna meer uren gaan werken. In de zelfregiegroep liep het gemiddelde aantal gewerkte uren tijdens de coronacrisis echter wel terug. Hoewel de deelnemers uit die groep na de crisis weer meer uren gingen werken, werkten zij bij de nameting gemid- deld toch 2,5 uur per week minder dan de werkenden in de extra-aan- dachtgroep en de vergelijkingsgroep. Dit verschil is statistisch significant. | Bos HvA - DRUK.indd 41 31/05/2023 10:51:48 | KIM VAN BERKEL EN PAUL DE BEER Omdat daarnaast deelnemers uit de groep zelfregie een jaar na afloop van het experiment minder vaak uit de bijstand gestroomd waren, lijkt zelfregie op langere termijn minder positieve effecten te hebben. Op- vallend is dat de verschillen pas in het laatste jaar van het experiment of na afloop van het experiment zijn ontstaan. Op kortere termijn waren er geen significante verschillen tussen de zelfregiegroep en de vergelijkingsgroep. | Bos HvA - DRUK.indd 42 31/05/2023 10:51:48 | Belang van begeleiding Mathieu Portielje en Judith Elshout Effecten van begeleiding In het Amsterdams Experiment met de Bijstand was het de bedoeling om na te gaan in hoeverre een speciale vorm van begeleiding van uitkerings- gerechtigden invloed had op een vergrote maatschappelijke en/of eco- nomische participatie van de betrokkenen (middels betaald werk of anderszins) en op hun welzijn. Cruciaal is het daarom na te gaan hoe de deelnemers aan het experiment de begeleiding ervoeren en in hoe- verre daarbij verschillen optraden tussen de groepen waarin zij waren ingedeeld: een groep met de conditie zelfregie, een andere met extra aan- dacht en een derde met reguliere begeleiding. Deelnemers van de extra-aandachtgroep wisten vaker een betaalde parttimebaan te verkrijgen of behouden en ook gemiddeld meer uren te werken (zie hoofdstuk 2). Een analyse van de effecten op uitstroom laat zien dat mensen in de zelfregiegroep — waar het initiatief dus primair moest uitgaan van de deelnemer zelf — op de langere termijn gemiddeld genomen minder vaak uit de bijstand stroomden dan in de extra-aandacht- en de vergelijkingsgroep. Ook eerder onderzoek liet zien dat intensief contact tussen bijstandsgerechtigde en begeleidende klantmanager kan bijdragen aan meer arbeids- en maatschappelijke participatie (zie o.a. Kluve, 2010; Lub, 2017). Dergelijke effecten laten nog niet zien of mensen ook meer of minder te- vreden zijn met hun klantmanager, als zij vaker of juist minder verplicht | Bos HvA - DRUK.indd 43 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT contact hebben. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat mensen het toch prettig vinden om meer vrijheid te ervaren, ondanks dat ze daardoor minder snel een baan vinden of behouden. Andersom is het ook mogelijk dat verminderde baankansen en minder aandacht door de klantmanager juist voor meer ontevredenheid zorgen, omdat mensen graag aan het werk willen of omdat ze begeleiding door hun klantmanager missen. In dit hoofdstuk bespreken we hoe deelnemers in de verschillende groepen de begeleiding door hun klantmanager hebben ervaren en in hoeverre hierin verschillen optraden tussen de periode voor de start van het ex- periment en tijdens het verloop van het experiment. We baseren ons in dit hoofdstuk op de resultaten uit de kwalitatieve ana- Iyses van de diepte-interviews met deelnemers die we in de verschillende metingen tijdens het experiment hielden. Ook gebruiken we de ant- woorden die gegeven zijn op de open vragen in gestructureerde vragen- lijsten met de gehele steekproef van 812 deelnemers en betrekken we de kwantitatieve bevindingen ter aanvulling. We maken gebruik van data van verschillende metingen. Bij het afnemen van de gestructureerde vragenlijsten hebben we bij elke meting gevraagd of de deelnemers wisten in welke experimentgroep zij waren ingedeeld. Het viel op dat bij elke meting ongeveer de helft niet wist in welke groep zij zaten. De mensen die we spraken tijdens de diepte-interviews wisten het doorgaans wel, mede omdat wij tijdens deze interviews gerichte vragen stelden over de begeleidingsconditie waarin zij zaten en daarbij ook aangaven in welke groep zij zich bevonden. Aan- vullend hierop volgde vanuit de interviewer in sommige gevallen een toelichting op de verschillen tussen de condities, waardoor het voor de deelnemers zelf ook duidelijk werd. De antwoorden die we hier uiteen- zetten, hebben betrekking op deelnemers die daardoor wel wisten of zij extra aandacht kregen, zelfregie hadden of in de vergelijkingsgroep zaten. Ongeacht in welke groep de mensen zaten, bieden hun uitspraken ten aanzien van de (typen) begeleiding inzicht in wat werkt in begelei- ding, voor wie en waarom. | Bos HvA - DRUK.indd 44 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING Verwachtingen We hebben de deelnemers bij de nulmeting en de eerste tussenmeting gevraagd welke behoeften en verwachtingen zij hebben ten aanzien van hun klantmanager. Deelnemers weten over het algemeen goed te ver- woorden wat zij van hun klantmanager verwachten. Allereerst vinden ze het belangrijk dat ze gezien worden door hun klantmanager en dat er geluisterd wordt naar het persoonlijke verhaal dat zij te vertellen hebben. Ze voelen een sterke behoefte om dit verhaal te kunnen inbrengen in de gesprekken die zij voeren met hun klantmanager. Ze hebben ook behoefte aan hulp en het meedenken bij praktische problemen, zoals de verrekening van inkomsten of het aanvragen van toeslagen. Een deelnemer licht toe hoe hij geholpen werd met het opgeven van inkomsten uit een persoonsgebonden budget en geeft daarmee aan wat hij van een klantmanager verwacht: ‘Gewoon open staan. Als iemand belt omdat hij een probleem heeft, dat er dan een af- spraak wordt gemaakt om het op te lossen of dat het uitgelegd wordt hoe diegene het beter kan doen als hij er niet uitkomt. Dat klantmanagers goed bereikbaar zijn, is een andere wens van deelnemers, zodat zij hen kunnen bellen als zich een probleem voordoet. Een deelnemer zegt dat één gesprek per jaar daarom te weinig is, liever ziet hij zijn klantmanager ‘wel vier keer per jaar, om de drie maanden’. Vaak horen we van deelnemers dat ze hopen een baan te vinden en door hun klantmanager directer naar werk toe geleid te worden. Zo geeft een deelnemer aan dat ze graag ziet dat een betere verbinding wordt gemaakt tussen openstaande vacatures en bijstandsgerechtigden die een baan zoeken. ‘Sommige mensen weten het niet, zorg voor goede tussenper- sonen. [..] Mensen kunnen niet alles weten’, zegt ze over het gebrek aan kennis bij haar en andere bijstandsgerechtigden over het aanbod van vacatures bij organisaties. ‘Dan zullen mensen wel gaan werken’, denkt ze. Een andere deelnemer benadrukt graag naar iemand doorverwezen te worden die haar kan helpen bij het vinden van een baan, en anderen hopen op hulp van de gemeente bij het opzetten van een onderneming of bij het volgen van een cursus of opleiding. Mensen verwachten, kortom, dat hun klantmanager hen helpt bij problemen met hun inkomen en | Bos HvA - DRUK.indd 45 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT beschikbaar is voor vragen daarover. Maar bovenal zien we, met name bij de niet-werkenden die wij spraken, een grote behoefte aan hulp bij het vinden van een betaalde baan. Waardering van de klantmanager In de (gestructureerde) vragenlijsten hebben we de deelnemers bij elke meting gevraagd welk cijfer zij hun klantmanager geven voor hun inzet. Gemiddeld waarderen zij hun klantmanager met het cijfer 7.5. De meeste deelnemers zijn dus tevreden met het contact met hun klantmanager. Opvallend is dat het cijfer dat de deelnemers in de extra- aandachtgroep geven, in de loop van de tijd hoger is geworden (van 7,5 naar 7,9), terwijl dit cijfer in de zelfregie- en de vergelijkingsgroep juist is gedaald (van 8,2 naar 7,6 resp. van 7,8 naar 6,8). We zien dus dat aan het eind van het experiment de deelnemers in de extra-aandachtgroep alsook in de zelfregiegroep een hoger cijfer aan de klantmanager geven dan in de vergelijkingsgroep. Dit duidt erop dat de deelnemers het zowel waarderen als zij extra aandacht krijgen als wanneer zij door de klant- manager ‘vrij’ worden gelaten. Voor de deelnemers die extra aandacht kregen, heeft het echter langer geduurd voordat zij de klantmanager hoger gingen waarderen, terwijl die waardering in de zelfregiegroep aanvankelijk beduidend hoger was, maar daarna juist afnam. Twee mogelijke verklaringen voor deze veranderingen in waardering dienen zich aan. De eerste is dat bijstandontvangers extra aandacht aanvan- kelijk niet zo prettig vinden, maar in de loop van de tijd meer gaan waarderen, als ze er resultaat van zien of een betere relatie met hun klantmanager opbouwen, terwijl zelfregie in het begin prettig lijkt, maar op den duur toch als een tekort aan begeleiding wordt ervaren. Een tweede verklaring is dat de verandering in waardering vooral te maken heeft met de coronacrisis. Door die crisis zijn de deelnemers extra aan- dacht meer gaan waarderen, terwijl de deelnemers in de zelfregiegroep en wellicht ook in de vergelijkingsgroep het gevoel hebben gekregen dat zij aan hun lot werden overgelaten. Aangezien de veranderingen in de waardering van de klantmanagers zich ook al in het eerste jaar van het experiment voordeden, lijkt de eerste verklaring het meest aannemelijk. | Bos HvA - DRUK.indd 46 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING Op basis van gegevens van WPI (de afdeling Werk, Participatie en In- komen van de gemeente Amsterdam) kunnen we nagaan hoeveel ver- schillende klantmanagers de deelnemers gedurende het experiment hebben gehad. Hierbij zijn alleen klantmanagers meegeteld die volgens de officiële registratie langer dan een week (zeven kalenderdagen) bij een deelnemer betrokken waren. De deelnemers in de extra-aandacht- groep en de zelfregiegroep werden vanaf acht maanden na de start van experiment begeleid door een dedicated team van klantmanagers, met het doel deze deelnemers zo consequent mogelijk de beoogde begelei ding te bieden. Als we het gemiddelde aantal klantmanagers berekenen dat de deelnemers vanaf het aantreden van het dedicated team hebben gehad, valt een belangrijk verschil op. Bijna twee derde van de deel nemers in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep had één vaste klantmanager. In de vergelijkingsgroep had slechts een op de drie deel- nemers een vaste klantmanager tijdens het experiment. Het gemiddelde aantal klantmanagers per deelnemer sinds januari 2019 bedroeg 1,6 in de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep, en 2,3 in de vergelijkings- groep. Deelnemers in de vergelijkingsgroep hadden dus vaker te maken met wisselingen van klantmanager en ook minder vaak een vaste klant- manager tijdens het experiment. Persoonlijke aandacht Eerder onderzoek liet zien dat de wijze waarop bijstandsbeleid wordt uitgevoerd door klantmanagers sterk kan verschillen (Van der Aa, 2012; Eikenaar et al, 2016). In de diepte-interviews met de deelnemers aan het experiment zien wij ook grote verschillen in ervaring als het gaat om het aantal contacten en de inhoud ervan. Dit is afhankelijk van de begeleidingsvorm, de wisseling van klantmanager, de situatie van de 1. _Hieris gedurende het experiment voor gekozen, omdat klantmanagers bij de start van het experiment zowel deelnemers aan het experiment begeleidden als bijstandsgerechtigden buiten het experiment. Om te zorgen voor meer continuïteit in de begeleiding en een consistentere uitvoer van de experimentele begeleidingscondities, was het wenselijk dat klantmanagers alleen deelnemers voor langere tijd begeleidden binnen het experiment. In hoofdstuk 7 is meer te lezen over het team van klantmanagers en hoe klantmanagers het experiment hebben ervaren. | Bos HvA - DRUK.indd 47 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT bijstandsgerechtigde en zijn/haar wensen en behoeften. Tijdens het ex- periment is geprobeerd om de deelnemers in de extra-aandacht- en de zelfregiegroep zoveel mogelijk door dezelfde klantmanager te laten bege- leiden en daarbij een vaste aanpak in de begeleiding te hanteren. Extra aandacht betekende in ieder geval dat de respondenten meer contact hadden. Sommige respondenten merkten dit op: Ik werd vaker gebeld.” Een ander: Ik vond het wel leuk dat ze dan de aandacht aan je schenken, waar je tegenaan loopt en niet tegenaan loopt. Dat vond ik wel goed Een respondent vertelt dat haar klantmanager haar privételefoon gebruikt en altijd bereikbaar is als hij vragen heeft over bijvoorbeeld brieven van de gemeente die hij niet helemaal begrijpt omdat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst. Het merendeel van de respondenten in de extra-aandacht-groep waardeert de aandacht die ze in het experiment van hun klantmanager hebben gekregen. Ze hadden tijdens het experiment een vaste klant- manager, met wie ze regelmatig contact hadden. Een aantal deelnemers merkt daarin een belangrijk verschil met de situatie van voor het experi- ment. Een deelnemer uit de extra-aandachtgroep zegt daarover: “Ik heb wel eens gehad dat ik twee jaar lang niet wist wie mijn klant- manager was. Of dat ik een uitkeringsspecificatie opgestuurd kreeg met een naam, maar als je die persoon dan belt, is die niet te be- reiken. Of die persoon is op dat moment je klantmanager niet, maar op papier staat die er nog wel. Dan ga je mij het gevoel geven dat je maar een nummer bent.” De afgelopen vier jaar heeft ze wel een vaste klantmanager gehad. Omdat ze in extra-aandachtgroep was ingedeeld, had deze klantmanager ook daadwerkelijk tijd voor haar en nam ook regelmatig contact met haar op: ‘Als hij niet iets van mij hoort, dan vraagt hij me ook wat er is. Uit zichzelf.’ Op de vraag hoe de bijstandsgerechtigden het contact met hun klant- manager hebben ervaren, benadrukken zij dat ze het waarderen dat ze zo nu en dan contact hebben en dat klantmanagers proactief contact opnemen. Als klantmanagers persoonlijke interesse tonen en naar hen luisteren ervaren bijstandsgerechtigden dat als prettig. De deelnemers | Bos HvA - DRUK.indd 48 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING merken op dat ze het belangrijk vinden dat hun klantmanager aandacht heeft voor de aspecten in hun leven die maken dat ze niet (maximaal) werken en dat zij hun verhaal kwijt kunnen. Een respondent uit de extra- aandacht groep zegt het daarom belangrijk te vinden dat het contact niet alleen over de stappen naar werk gaat, maar ook over haar welzijn en privézaken. Haar klantmanager had zelfs contact met haar psycholoog: “Maar ik vind het heel fijn hoe deze klantmanager mij hierin steunt, hierin begrijpt, ook contact heeft met mijn psycholoog. Hij praat ook met mij in privéen zegt: ‘Je bent een slimme vrouw. Je bent een hard- werkende vrouw.’ Dus ook dat stukje menselijkheid, en dat heb je met veel klantmanagers niet.” Het bespreken van deze persoonlijke onderwerpen gaat makkelijker als mensen langere tijd door een vaste klantmanager worden begeleid en er een vertrouwensband ontstaat. Zo vertelt iemand hoe zijn klantmanager een rots in de branding was voor hem. Zij was sinds de start van het ex- periment zijn vaste klantmanager en ze wist naar eigen zeggen ‘alles’ van hem. Hij kon haar altijd bellen en zij hielp hem met brieven die hij van WPI ontving. Zijn taalniveau is laag en deze brieven leidden altijd tot onrust en stress. Door de hulp van zijn klantmanager voelde hij de druk en stress veel minder. Ze gaf hem het vertrouwen dat het wel goedkwam. Omdat zij op een ander kantoor ging werken, is zij sinds kort niet meer zijn klantmanager en nu maakt hij zich zorgen dat de stress en onrust weer toenemen. Ook uit andere interviews blijkt dat een duurzame en goede verstand- houding met een vaste klantmanager vertrouwen, rust en erkenning geeft. En juist die stabiliteit ontbrak bij veel deelnemers voordat het experiment was gestart, omdat ze vaak te maken kregen met wisseling van klantmanager. Dit laatste was ook het geval bij de deelnemers in de vergelijkingsgroep, niet verwonderlijk omdat die immers de gangbare begeleiding kregen en daardoor te maken hadden met meer wisselingen. Deze wisselingen van klantmanager worden over het algemeen niet als positief ervaren. Deelnemers begrijpen vaak niet waarom ze (weer) een andere klantmanager krijgen en voelen zich door de wisselingen niet serieus genomen. Ook merken ze dat er niet altijd sprake is van een goede | Bos HvA - DRUK.indd 49 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT overdracht tussen klantmanagers. Je moet jezelf weer verantwoorden en dergelijke. Alsjeblieft, lees dat dossier. Dan weet je ook waar je aan toe bent’, zegt een respondent uit de vergelijkingsgroep over de over- dracht van haar dossier. ‘Dan voel je je toch niet serieus genomen’, voegt ze eraan toe. Wisselingen in klantmanagers zorgen bij bijstandsgerechtigden niet al- leen voor een ervaren gebrek aan erkenning voor hun situatie. Ze ervaren ook dat de aanpak tussen klantmanagers behoorlijk kan verschillen en dat dit de continuiteit en richting van begeleidingstrajecten bemoeilijkt. Een deelnemer uit de vergelijkingsgroep zegt daar het volgende over: “Toen ik die opleiding kinder- en jeugdcoachtherapie deed, kreeg ik van die ene [de klantmanager] de ruimte om dat te gaan doen, want ik zei ook: ‘Als ik deze opleiding heb, dan ben ik eerder weg dan dat ik nu ga blijven solliciteren” Het was wel drie jaar, maar dat maakte niet uit, hij had zoiets van: neem je tijd. En toen ging ik gratis coa- chen op de Driemond, een school, en dat liep als een tierelier. Ik had op een gegeven moment wachtlijsten en mensen wouden al betalen, maar dat mocht toen nog niet. En ik zat al bijna te denken aan een eigen praktijk. En toen kreeg ik een nieuwe klantmanager en zij zegt: stekker eruit, want je wordt er niet voor betaald.” Haar verhaal laat zien dat twee klantmanagers verschillende inter- pretaties van de verplichtingen in de Participatiewet hanteerden in de begeleiding. Mede omdat die wet ruimte laat voor een doelmatige toepassing van maatwerk door klantmanagers, kan de handhaving van dergelijke verplichtingen tussen klantmanagers sterk verschillen (De Winter, 2019). Voor bijstandsgerechtigden zijn deze verschillen verwarrend. Bovendien leiden dit soort verschillende interpretaties van de verplichtingen in de Participatiewet tot gevoelens van onrecht vaardigheid en werken ze op termijn demotiverend. De ruimte in de wet en de verschillen tussen klantmanagers in hoe ze omgaan met deze dis- cretionaire ruimte, vergroten het belang van een vaste klantmanager voor bijstandsgerechtigden, zodat ze weten waar ze aan toe zijn. | Bos HvA - DRUK.indd 50 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING Spanning tussen aandacht en druk Op de vraag of de deelnemers ervaren dat hun klantmanager hen onder druk zet om uit de bijstand te komen, antwoorden de meeste res- pondenten ontkennend. Het merendeel van de mensen die extra aan- dacht kregen van hun klantmanager vonden dat ze voldoende ruimte hadden om zelf keuzes te maken ten aanzien van werk. Ze konden hun eigen tempo bepalen en zelf weten waar ze solliciteerden en hoe vaak. Een vrouw vertelt dat zij tijdens haar deelname aan het experiment ‘minder druk vanuit de gemeente’ ervoer: ‘Dit stelde me in staat om een baan te vinden die ik leuk vind. Niet zomaar een betaalde baan maar ook echt een leuke baan” Een ander vertelt dat zij ‘goed naar werk begeleid werd’, en dat er ‘niet moeilijk werd gedaan’ over haar wens om parttime te werken. Met andere woorden: deze deelnemers ervoeren geen druk vanuit de gemeente en hun klantmanager om een baan aan te nemen die zij niet interessant vinden, of om meer uren te werken dan zij eigen- lijk zouden willen. Een kleinere groep respondenten voelt zich door hun klantmanager of de instanties direct of via brieven wel onder druk gezet. Een deelnemer uit de extra-aandachtgroep vertelt bijvoorbeeld dat ze het minder prettig vond ‘dat er zoveel begeleiding was’. Deze vrouw voelde zich erg ‘gecontro- leerd [Jen de vele begeleiding voelde belemmerend’. Extra begeleiding was niet nodig volgens haar — ze was in haar eigen woorden een ‘bezig type’ — en zo dachten er meer over. Iemand die al werkte, vond de extra aandacht niet nodig. Soms is de ervaren druk concreet gericht op het tempo van het re- integratieproces of op specifieke activiteiten. Een respondent uit de ver- gelijkingsgroep, die veel tijd kwijt is aan mantelzorg voor een familielid, vertelt ‘direct’ aan de slag te moeten gaan maar dat die aanpak niet werkt: ‘Ik heb uitgelegd waarom het niet gaat lukken. Want ik zou ook zo niet iemand in dienst willen hebben die veel stress heeft’ Een ander, ook uit de vergelijkingsgroep: ‘Ze [de klantmanager] begon over stages. Ik zeg: “Laat me met rust. Ik heb er genoeg van. Ik wil geen stagelopen want daar heb ik niets aan. Geef me een leuke fulltimebaan, en dan ga ik daar naartoe.” Maar dat hadden ze blijkbaar niet” | Bos HvA - DRUK.indd 51 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT Als klantmanagers bij het uitvoeren van druk geen rekening houden met de gezondheidssituatie of persoonlijke problemen, roept dit veel weer- stand op. Een respondent in de extra-aandacht groep: Ik moest van haar aan het werk, want ik was een pientere jongen ineens, ik had een slim stel hersenen, en ik kan zo aan de bak. Ja, ware het niet dat mijn situatie psychisch niet oké was Dat de klantmanager geen rekening hield met de psychische problemen waar hij op dat moment last van had, was voor hem frustrerend. Een andere respondent, uit de vergelijkingsgroep, met gezondheidsproblemen na een ongeluk: “Wat ik heb ervaren, is dat er op een gegeven moment gewoon helemaal niet meer naar jou gekeken wordt, maar dat je er echt uit moet.’ Ze vervolgt: Ik werd dus gepusht. Ik raakte echt heel erg overstuur. Want ik zei: “Jullie kunnen me op een gegeven moment wel overal wegzetten, maar ik moet ook mijn intelligentie een beetje kunnen gebruiken” In de verhalen van deze respondenten komt naar voren dat erkenning door de klantmanager voor hun situatie essentieel is voor een goede verstandhouding tijdens de begeleiding naar werk. Om dat te kunnen bereiken is het belangrijk om regelmatig contact te hebben en tijdens dat contact niet alleen de arbeidsverplichtingen te bespreken, maar ook in te gaan op persoonlijke problemen die het re-integratieproces naar werk in de weg staan: “Je klantmanager is er om jou terug te helpen in de maatschappij. Dan ga je een stapje verder kijken. Oké, je kan niet in de maat- schappij, waardoor komt dat? Je hebt problemen, je zit in een de- pressie vanwege scheiding. Hoe ga je de depressie uit? Door te praten met een therapeut. Kijk daar naar. Een klantmanager moet meer allround zijn dan alleen kijken naar het werk.” Naast erkenning voor de situatie, benadrukken veel respondenten het belang van keuzemogelijkheden en ruimte voor de invulling van hun eigen wensen ten aanzien van werk, ook als dat betekent dat het re- integratieproces daardoor langer duurt. Een respondent over een vorige klantmanager die haar in het verleden (voor de start van het experiment) dwong om drie keer per week te solliciteren en verder te kijken naar banen die buiten haar voorkeuren lagen: | Bos HvA - DRUK.indd 52 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING “Toen moest ik elke week drie sollicitaties doen of zo. Terwijl ik graag wilde gaan werken en ik voelde mij niet serieus genomen. [..]En er waren niet zoveel banen. En één keer zei hij zelfs tegen mij: ‘Je moet niet alleen maar solliciteren op banen op de voorscholen met de kin- deren, je moet iets anders gaan doen.” De verplichting om elke week drie sollicitaties te laten zien, zorgde ervoor dat ze zich niet erkend voelde in haar intrinsieke behoefte en motivatie om een betaalde baan te zoeken in de voorschoolse kinderopvang. Vervolgens kreeg ze een andere klantmanager, die het ‘helemaal anders deed’. In tegenstelling tot haar eerdere klantmanager - met wie ze vooral telefonisch contact had of op het hoofdkantoor van WPI — kwam haar nieuwe klantmanager langs in het buurthuis in Nieuw-West om haar te helpen met het schrijven van sollicitaties. Door haar hulp heeft ze snel een parttimebaan gevonden. ‘Op de voorschool’, zegt ze trots. Aandachtvan de gemeente wordt door de meeste deelnemers gewaardeerd maar het versnellen van het tempo of te veel sturing op het type werk leidt tot frustratie en onenigheid. De grens tussen aandacht en te veel druk is hier vaak dun. De meeste respondenten die wij spraken, willen het gevoel houden dat ze zelf kunnen kiezen en dat hun klantmanager ‘naast hen staat’ en ‘met hen meedenkt’ op basis van de keuzes die zij zelf maken. Ze willen erkenning voor de worstelingen in hun persoonlijke situatie en de meesten vinden het belangrijk en prettig regelmatig contact te hebben met hun klantmanager. Een meer bureaucratische benadering — waarbij de focus in de begeleiding van de klantmanager vooral op verplichtingen ligt — roept weerstand op. Keuzevrijheid Deelnemers die waren ingedeeld in de zelfregiegroep, kregen de vrijheid om zelf te bepalen of ze behoefte hadden aan begeleiding door de klant- manager en meer vrijheid om zelf keuzes te maken rond betaald en onbetaald werk. Het merendeel van de respondenten merkt inderdaad dat zij minder opgelegd contact hadden. Ook voelen de deelnemers een behoorlijke vrijheid in het zelf kunnen bepalen waar ze willen werken | Bos HvA - DRUK.indd 53 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT en hoeveel uren. ‘Ik functioneer ook het beste als ik dingen op m'n eigen houtje uitzoek’, zegt een vrouw met parttime werk in de zelfregiegroep. Een ander: ‘Nu weten ze dat ze me zelf kunnen laten kiezen. Ze helpen wel mee, maar ik heb mijn eigen inbreng” En weer een ander: ‘Als je daar komt en hij heeft al een paar keer dingen voorgelegd, dan laat hij het aan mij over wat ik het beste voor mezelf vind’ Een andere vrouw met parttime werk: ‘Niemand die je dan zegt: je moet op deze functie rea- geren of je moet dit doen. Dat vond ik wel weer fijn. Op de vraag of de respondenten de aanpak in de zelfregie prettig vonden, antwoorden de meesten bevestigend. Zo geeft een respondent aan dat ze vooral de ‘vrijblijvendheid’ prettig vond: ‘Ik denk dat als ik meer begelei- ding had gewild, dat ik dat had gekregen” Ze vertelt dat ze die begelei- ding niet heeft gekregen en dat ze dat ook niet nodig vond, ‘want ik had niet de behoefte om mijn eigen situatie te verbeteren of te veranderen’. Een andere respondent vond het prettig dat er minder sturing was vanuit haar klantmanager: Je kon zelf nadenken: wat wil ik en wat wil ik niet? De vrijheid daarin is wel veel fijner’ Er waren ook enkele deelnemers die minder te spreken waren over de begeleiding in de zelfregiegroep. Zo vertelde een van hen dat een klantmanager zich, ondanks dat deze deel- nemer zelf de regie had, ‘ermee ging bemoeien’. Een ander klaagt dat het qua werk de bedoeling was iets te vinden dat bij hem zou passen, maar: ‘Ik heb één keer per jaar iemand gesproken. Ik heb helemaal geen contact gehad met mijn klantmanager. Weer een ander had verwacht ‘dat er meer mogelijkheden waren om bijvoorbeeld te studeren’. Zij zijn vooral teleurgesteld dat het experiment hen niet verder heeft geholpen in de zoektocht naar een betaalde baan. De mensen die wel te spreken waren over de begeleiding in de zelf- regiegroep zijn met name oudere parttime werkenden, al dan niet met gezondheidsklachten. Zij vinden het prettig dat zij niet meer werden gestimuleerd om meer te werken of een andere baan te zoeken. Ze zijn tevreden met hun huidige situatie en de klantmanager is voor hen vooral iemand die hun stabiliteit mogelijk in gevaar kan brengen door hen te dwingen om meer uren te werken of een andere extra baan te zoeken. Sommigen geven aan dat ze om die reden zelf ook geen contact opnamen en de klantmanager op afstand hielden tijdens het experiment. Een | Bos HvA - DRUK.indd 54 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING respondent uit de zelfregiegroep over de reden waarom zij zelden contact opneemt met haar klantmanager: “Dan voel je toch op een gegeven moment die druk en gaan zezeuren: kunt u niet meer uren gaan werken bij PostNL? Kunt u niet nog een parttimebaan erbij zoeken? Dus dan willen ze toch graag dat je full- time aan de slag bent, zodat ze je uit de bijstand kunnen wippen.” Een andere respondent uit de vergelijkingsgroep met parttime werk en schulden zegt daarover: “Wat betreft de klantmanager trouwens, zolang ik bewind heb, moet dat gestort worden voor mijn huur. Ik heb dus eigen- lijk weinig met ze te maken. Ik ben nog steeds onder bewind. Dat is een schild voor mij’ De bewindvoerder is voor haar ‘een schild’ richting de ge- meente, zodat haar klantmanager haar stabiliteit en zekerheid niet in ge- vaar brengt. Een man met een parttimebaan zegt dat hij bij gesprekken met een klantmanager altijd oplet op de woorden die hij kiest en ‘even de kat uit de boom kijkt’. Hij vervolgt: ‘Het komt ook omdat je te maken hebt met een instantie die jou toch ook in je levensonderhoud voorziet en daar moet je maar aan gehoorzamen. Dus ik kan daar wel met een grote mond gaan zitten, maar dat zal niet altijd in mijn belang zijn” Voor deze respondenten is het prettiger dat ze zelf kunnen bepalen of ze contact willen met hun klantmanager. Als er meer regie ligt bij deelnemers om te kiezen voor werk, meer werk of ander werk, vraagt dat ook meer van het eigen initiatief en het ver- mogen van de deelnemers om zelf allerlei zaken rond werk te regelen (WRR, 2017). Niet voor elke deelnemer was deze aanpak om die reden wenselijk. Zo merkt een respondent in de zelfregiegroep zonder parttime werk op dat het lastig was om zelf regie te nemen in coronatijd en is ze enigszins teleurgesteld over de opbrengsten van het experiment: ‘Hoe kan je zelf regie nemen tijdens de coronatijd? Hoe kan je tijdens zo’n lange lockdown nou echt regie nemen?’ Een andere respondent uit de ver- gelijkingsgroep, die weinig contact had met haar klantmanager: ‘Ik heb de hele tijd alles zelf moeten uitzoeken” Liever had ze een klantmanager gehad die haar proactief op de hoogte zou brengen van mogelijke ge- volgen van keuzes rond werk voor de verrekening van haar inkomen: ‘Daarover is veel verwarring geweest in mijn situatie.’ | Bos HvA - DRUK.indd 55 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT Belang van wederzijds vertrouwen Toen verschillende gemeenten in Nederland in 2018 startten met ex- perimenten in de bijstand, werden deze experimenten in de media en door onderzoekers en beleidsmakers vaak ‘vertrouwensexperimenten’ genoemd (Groot et al, 2019). Als we onze respondenten vragen of ze het gevoel hebben dat ze het vertrouwen krijgen van hun klantmanager, levert dat een wisselend beeld op. Ook ten aanzien van wat ze onder vertrouwen verstaan: ‘weinig bemoeienis’ of juist Sets voor mij doen’ en ‘potentie in mij zien’. Een deelnemer uit de zelfregiegroep: Ja, ik heb dat gevoel wel. Omdat hij potentie in mij ziet, dat betekent dat hij in mij vertrouwt.’ Een ander: ‘Omdat je diegene heel vaak aan de lijn hebt, waardoor je heel veel dingen kon bespreken. Ze stond achter mij en wist dat ik een leuke baan wilde hebben. Ja, dan voel je vertrouwen.’ Regelmatig contact en de mogelijkheid om privé-onderwerpen te bespreken, zorgen bij deel- nemers voor een gevoel van vertrouwen. ‘Ik kan meer praten met hem. Ik heb ruimte om over alles met hem te praten’, zegt iemand uit de extra- aandachtsgroep. Een ander uit de zelfregiegroep: Ik voel me heel erg mezelf in het gesprek [met de klantmanager| en mag er ook zijn” Een respondent uit de zelfregiegroep over het contact met haar klantmanager en het belang van vertrouwen voor haar: “Voor mij betekent het echt veel, want ik krijg steun van hem in moeilijke situaties en dat is echt belangrijk. Soms als je in een moeilijke staat bent, weet je niet hoe je moet doorgaan of heb je gewoon het gevoel dat je niet meer kan. En in die situatie kan de klantmanager steun geven. [….] Als iemand vertrouwt in jou, ga je je best doen.” Deze deelnemers hebben niet het gevoel dat ze op hun woorden hoeven te letten in de gesprekken met hun klantmanager, dat zij alles kunnen bespreken en dat hun klantmanager hen ondersteunt waardoor zij zijn of haar vertrouwen voelen. Anderen beantwoorden de vraag juist aan de hand van het vertrouwen dat zij zelf hebben in hun klantmanager, niet of zij zelf vertrouwen ont vangen. Sommige respondenten zijn erg te spreken over het vertrouwen | Bos HvA - DRUK.indd 56 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING in hun klantmanager, met name als klantmanagers die met hen mee- denken en ‘naast hen staan’. Een kleinere groep deelnemers geeft aan weinig vertrouwen te hebben in hun klantmanager. Zij kijken sceptisch of zelfs wantrouwig naar hun klantmanager en besluiten de kat uit de boom te kijken en letten op wat ze hem of haar vertellen. Bij een aantal respondenten komt deze houding voort uit een incident of een nare ervaring met een eerdere klantmanager, WPI of de belastingdienst. Ze zijn daardoor voorzichtig geworden, terwijl ze wel graag op hun klantmanager willen kunnen rekenen. ‘Als ik een nieuwe klantmanager heb, ben ik wel even wat terughoudender om te kijken hoe diegene is, en dus kan ik dan pas weer wat losser komen’, zegt een deelnemer. Een ander: “Ik vertrouw ze niet meer zo snel. Ik vertrouw temand heel snel en geef ook het voordeel van de twijfel, en je denkt: dat gaat allemaal goed, en dan word je in één keer belazerd [door een fout met inkom- stenverrekening|. [Je kan niemand meer vertrouwen. Dus ik kan mijn klantmanager eigenlijk niet vertrouwen, want hij kan me des- noods in de problemen helpen, als het ware. Dan denk ik: hè? Het is toch juist een vertrouwenspersoon bij zo’n instantie?” Foutieve informatieverstrekking is funest voor een goede vertrouwens- band tussen de bijstandsgerechtigde en de klantmanager, zeker als dit de bestaanszekerheid aantast. Bij het beschadigen van het vertrouwen in hun klantmanager gaat het dus niet alleen om gebeurtenissen in de relatie met de klantmanager maar ook om fouten door de gemeente met de verrekening van inkomsten of fouten die zijn gemaakt door de be- lastingdienst. Een klein deel van de respondenten heeft in het verleden te maken gehad met een foutieve verrekening van toeslagen en is daar- door ernstig in de financiële problemen gekomen. Een respondent over de belastingdienst: ‘Ze maken keer op keer dezelfde fouten, en er komen steeds meer dingen boven water. Ze hebben dingen verduisterd en geheimgehouden.’ Hoewel haar klantmanager niets te maken had met de fouten die zijn gemaakt door de belastingdienst, ziet ze hem toch als een vertegenwoordiger van de overheid die haar in de problemen heeft gebracht en vertrouwt ze hem niet meer. | Bos HvA - DRUK.indd 57 31/05/2023 10:51:48 | | | MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT Bij andere respondenten werd, voor hen geheel onverwachts, hun huis overhoopgehaald door de afdeling Handhaving van de Gemeente Am- sterdam: ‘Dan komen ze gewoon bij mij thuis zoeken, ze heeft ook mijn ondergoed geteld, mijn sokken geteld, alles geteld in mijn huis. […] Ik was heel verdrietig, ik vertrouw iedereen, ik geef aan iedereen” Een andere respondent gaf aan dat ze na het aanvragen van haar uitkering drie of vier huisbezoeken heeft gehad. Ze weet nog steeds niet waarom de gemeente bij haar langs is gekomen: ‘Ik had werkelijk geen partner. Ik heb niet eens een vriend of zo, nog steeds niet. Ik had niemand die mij iets toestopte. Ik dacht: je moet niet bij mij wezen. Onze indruk is dat het merendeel van de deelnemers aan het experi- ment niet alleen druk ervaart van hun eigen klantmanager, maar vaker nog vanuit het bijstandssysteem: ‘Dat heeft niet met de klantmanager te maken, maar met het systeem’, zegt een respondent over de druk die zij ervaart in de bijstand. Met ‘het systeem’ bedoelen de betreffende deel- nemers de arbeids- en informatieverplichtingen in de Participatiewet, de wijze waarop klantmanagers worden aangestuurd en de wijze waarop inkomsten worden verrekend. Sommige respondenten krijgen het gevoel dat de klantmanagers die hen begeleiden ook niet altijd achter dat ‘systeem’ staan. Zo vertelt een respondent uit de vergelijkingsgroep het volgende over de, in haar ogen, repressieve benadering van haar klantmanager: “Ik denk echt dat die klantmanager er ook vrij snel mee gestopt is. Ik had zelf het gevoel dat ze er zelf niet meer achter kon staan. Dat zij een soort van opdracht had om iets te doen, terwijl ze ook bij mij zag dat het niet werkt. Ze stond er zelf niet achter.” Een andere deelnemer: Ik snap ook wel dat ze [de klantmanagers| onder druk werken” Een structurelere wijziging en versoepeling van de verplichtingen in de Participatiewet is volgens hen nodig om ook daad- werkelijk te ervaren dat zij het vertrouwen krijgen en om ook te kunnen vertrouwen op hun klantmanager. Ze weten immers dat de aanpak van klantmanagers kan verschillen, en dat ze bij een volgende klantmanager weer pech of geluk kunnen hebben. Ondanks de negatieve ervaringen met het bijstands- of toeslagensysteem spreekt een groot deel van deze | Bos HvA - DRUK.indd 58 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING deelnemers wel de behoefte uit om actief begeleid te worden door een klantmanager, zodat zij stappen kunnen zetten richting de arbeidsmarkt. Tussen hoop en teleurstelling Zoals aan het begin van dit hoofdstuk beschreven, formuleren veel deel- nemers vrij hoge verwachtingen ten aanzien van de begeleiding en de uitkomsten daarvan. De verwachtingen en hoop om werk te vinden of om een eigen bedrijf op te zetten, hoorden we regelmatig. De hoop slaat om in gevoelens van teleurstelling als blijkt dat verwachtingen niet waargemaakt worden. Deze teleurstellingen komen ook boven- drijven als we deelnemers vragen naar wat ze wel en niet prettig vonden aan hun deelname aan het experiment. Zo hoopte een man die in de zelfregiegroep zat, dat er banen gekoppeld zouden worden aan het ex- periment, met andere woorden: dat hij een baan zou kunnen krijgen als hij zou deelnemen. Een ander had bij aanvang van het experiment ver- wacht meer te kunnen gaan werken. En weer een andere deelnemer in de zelfregiegroep vond het minder prettig dat hij geen baan kon vinden. Hij vertelde de ‘hoop op verbetering van zijn situatie door middel van het vinden van werk’ verloren te hebben gedurende zijn deelname. Een vrouw hoopte dat ze erop vooruit zou gaan qua inkomen en werk, ‘maar’, zegt ze teleurgesteld, ‘alles is hetzelfde gebleven’. Ook een andere vrouw uit haar teleurstelling dat het experiment niet heeft opgeleverd wat ze hoopte. Overigens gaf deze zelfde vrouw bij een eerdere meting juist aan dat haar leven was veranderd door het experiment, omdat ze nu een stage had, met eventueel uitzicht op een betaalde baan. Een jaar later: “Deelname aan het experiment heeft me weinig opgeleverd. Ik voel me nogsteeds een ‘hamster ineen wiel’ die wel hard werkt, maar niet verder komt. Na mijn leerstage als administratief medewerker bijde belastingdienst [6 maanden] ben ik niet aangenomen en ik voel me nu weer terug bij af.” Een ander hoopte hulp te krijgen bij het starten als zelfstandig onder- nemer. Ze werd daar naar eigen zeggen niet mee geholpen en heeft daardoor het idee dat het experiment bedoeld is voor ‘mensen die in | Bos HvA - DRUK.indd 59 31/05/2023 10:51:48 | | | Ei MATHIEU PORTIELJE EN JUDITH ELSHOUT loondienst willen werken’. Zij vervolgt: ‘Ik heb de indruk dat dit weer het zoveelste voorbeeld is van een project om mensen aan het werk te helpen dat niet werkt’ Ook in eerder onderzoek was deze teleurstelling zichtbaar bij bijstandsgerechtigden, als deelname aan projecten van de gemeente en/of begeleiding door de gemeente na verloop van tijd geen betaalde baan oplevert (Kampen, 2014; Elshout, 2016). Persoonlijke zinvolle aandacht Een vertrouwensband wordt door bijstandsgerechtigden gezien als een voorwaarde om met de klantmanager te werken aan hun re-integratie. Ze vinden het belangrijk dat persoonlijke onderwerpen — zoals de aan- wezigheid van schulden, fysieke beperkingen, psychische problemen en onzekerheden — bespreekbaar zijn. Maar dit wordt lastig als de ver- trouwensband er niet is of als de nadruk in de begeleiding te veel ligt op het naleven van bijstandsverplichtingen of op zo snel mogelijke uit- stroom uit de bijstand. Ook wisselingen van klantmanagers ondermijnen de vertrouwensrelatie. Het vertrouwen moet weer opnieuw opgebouwd worden en mensen moeten opnieuw hun verhaal doen. Concluderend zien we in de interviews dat het belang van vertrouwen in de begeleiding vooral naar voren komt op het moment dat het wordt geschaad door de gemeente Amsterdam of door een andere overheidsinstelling. Het is ver- volgens lastig om dat vertrouwen tussen bijstandsgerechtigde en klant manager weer te herstellen. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard, het is een vaststelling die ook geldt voor veel van de mensen die wij spraken. Persoonlijke aandacht, regelmatig contact, stabiliteit en continuïteit in de begeleiding door een vaste klantmanager en de ruimte om zelf doelstellingen en het tempo te bepalen, zijn voorwaarden om die ver- trouwensband op te bouwen en te behouden. We zagen daarnaast dat sommige deelnemers na verloop van tijd teleur- gesteld raakten in de opbrengsten van de begeleiding in het experiment. Zo namen de waarderingscijfers voor klantmanagers in de zelfregie- en vergelijkingsgroep af. Ook gaven sommige deelnemers aan dat ze hogere verwachtingen hadden ten aanzien van de mogelijkheden om | Bos HvA - DRUK.indd 60 31/05/2023 10:51:48 | | | BELANG VAN BEGELEIDING betaald werk te verkrijgen of een opleiding te doen binnen het experi- ment. Verwachtingen, die niet voor iedereen zijn waargemaakt. Geregeld hoorden we de wens om directer naar betaald werk toegeleid te worden. Regelmatig zeiden deelnemers de hoop te hebben dat klantmanagers hen aan een baan zouden kunnen helpen of bijvoorbeeld hulp bieden bij het opzetten van een eigen onderneming. Ook zouden sommigen graag hulp krijgen bij het selecteren en financieren van een cursus of opleiding. Teleurstelling volgt als blijkt dat klantmanagers geen banen uit de hoge hoed kunnen toveren en zij niet kunnen helpen bij het financieren van de kosten die het volgen van een opleiding met zich meebrengt. | Bos HvA - DRUK.indd 61 31/05/2023 10:51:48 | | Bos HvA - DRUK.indd 62 31/05/2023 10:51:48 | | | Hoofdstuk 4 Werken in de bijstan jstand Judith Elshout en Sandra Bos Betaald werk als norm Betaald werken is een belangrijke norm in onze samenleving. Wie niet betaald werkt, maar wel kán werken, doet volgens deze norm niet ‘echt’ mee. In dit hoofdstuk richten we ons op de waarde van betaald werk voor de deelnemers aan het Amsterdams Experiment met de Bijstand. Het was een belangrijk thema in het onderzoek, omdat ruim de helft van de bijstandsgerechtigden die wij in dit kader spraken, parttime werkt en aanvullend een bijstandsuitkering ontvangt. Dit aandeel is groot, omdat slechts 7% van de gehele Amsterdamse bijstandspopulatie betaald werkt. Dit verschil is goed verklaarbaar: vanuit het principe van de bijverdien- premie mochten deelnemers aan het experiment een deel van hun in- komsten uit betaald werk behouden (zie hierover hoofdstuk 2}. Daardoor loonde het voor parttimers om zich voor deelname aan te melden. Doordat we zoveel parttimers spraken, konden we een goed beeld krijgen van ervaringen met parttime werken in de bijstand. We waren ook be- nieuwd naar waarom de andere helft van de deelnemers niet betaald werkte, of zij gemotiveerd waren om te werken en welke belemmeringen zij mogelijk ervoeren op weg naar werk. Door in te zoomen op motivaties en betekenissen van betaald werk, kwamen we meer te weten over wat deelnemers nodig hebben om mee te (kunnen) doen in de samenleving en welke rol bijverdienen daarin speelt. In onderstaand kader geven we op basis van de kwantitatieve analyses een beschrijving van parttime werkenden in ons onderzoek. De gepresenteerde bevindingen in de | Bos HvA - DRUK.indd 63 31/05/2023 10:51:48 | JUDITH ELSHOUT EN SANDRA BOS rest van het hoofdstuk zijn hoofdzakelijk gebaseerd op het kwalitatieve onderzoek, al verwijzen we ter ondersteuning ook naar uitkomsten uit het kwantitatieve onderzoek. Parttimers in de bijstand: een beschrijving van de doelgroep Parttimers in ons onderzoek werken gemiddeld 19 uur per week. Bij de nameting, een jaar na afloop van het experiment, was dat ruim 4 uur meer dan aan het begin ervan (zie hoofdstuk 2 voor de opzet en fasering van de verschillende metingen). Ze werken onder andere in de sector zorg en welzijn (21%), in dienstverlenende functies (17%) en de horeca (16%). Ook werken zij regelmatig in de schoonmaak- branche (12%) en de beveiliging (9%). Bij aanvang van het experiment had 57% van de werkenden een flexibel contract, bij de nameting was dat 46%. Omgekeerd zien we dat gedurende het experiment het percentage bijstandsgerechtigden met een vast contract steeg van 38 naar 47%. Bij de nameting zagen we dat werkenden met een flexibel contract twee keer zo vaak hun werk kwijtraakten als mensen met een vast contract (17% tegenover 9%). Dit is niet verwonderlijk, aangezien werkenden met een flexibel contract kwetsbaarder zijn bij schommelingen in de economische conjunctuur. Dat is niet anders voor deel- nemers aan het experiment. Bij de derde meting (T2) zagen we bijvoorbeeld dat als gevolg van de coronacrisis beduidend minder deelnemers betaald werk hadden dan bij de metingen ervoor (54% op T2, versus 66% op T1 en 64% op TO). Bijna alle deelnemers met een vast contract hadden hun werk behouden (92%) terwijl van de deelnemers met een flexibel contract op T1 of zij die als zzp'er werkten, bijna 40% op T2 niet meer werkte. De kenmerken van de groep deelnemers met parttime werk verschillen niet veel van die in de totale groep bijstandsgerechtigden die meedeed aan het experiment. Zo komt de verdeling van mannen en vrouwen (resp. 69 vs. 31%) bijvoorbeeld overeen met de verdeling in de totale groep (64 vs. 36% op TO). Opvallend is dat 65% van de deelnemers op T3 bij aanvang van het experiment ook een parttime- baan had. Van de parttimers zit 40% al langer dan tien jaar in de bijstand. Dit is te verklaren doordat mensen die korter in de bijstand zitten, vaak meer kans hebben om door te stromen naar een voltijdbaan en daarmee uit te bijstand gaan. Motivaties om te werken Parttimers die we voor ons onderzoek spraken, zijn over het algemeen tevreden met hun baan. Ze geven hun werk gemiddeld een 7,6. Op onze vraag wat ze prettig vinden aan het werk, horen we het vaakst dat ze het hebben van een werkritme en daarmee een dagelijks ritme fijn vinden. | Bos HvA - DRUK.indd 64 31/05/2023 10:51:48 | | | WERKEN IN DE BIJSTAND Werk geeft structuur aan de dag. Daarnaast vinden ze het prettig om iets te doen wat ze leuk vinden en goed kunnen, om collega’s te hebben en om werk te doen waarvoor ze gewaardeerd worden en dat hun dus enige status verschaft. Ze hoeven naar eigen zeggen niet meer thuis te zitten en kunnen zich nuttig voelen. Zo zegt iemand zich te vervelen zonder werk, omdat hij het dan mist om met mensen in contact te komen, boven- dien wil hij iets te vertellen hebben als hij thuiskomt. Deze redenen om te willen werken zien we ook terug in opvattingen over het belang van verschillende werkaspecten onder mensen die niet in de bijstand zitten (Conen & De Beer, 2021). Ook zijn parttimers het erover eens dat het prettig is zelf te kunnen voor- zien in een deel van hun inkomen en om deel te nemen aan de maat- schappij en daaraan een bijdrage te leveren. Dat werk bijdraagt aan eigenwaarde blijkt uit wat zij vertellen over gevoelens van afhankelijkheid vanwege het in de bijstand zitten. Een respondent zegt niet meer af- hankelijk te willen zijn van bijstand en dat hij zich schaamt, want hij kan ‘gewoon’ werken. Een ander wil zich geen profiteur voelen; het hebben van parttime werk maakt dat hij in elk geval een deel van zijn inkomen zelf verdient. We vroegen ook niet-werkenden in hoeverre zij gemotiveerd zijn om te werken. De helft van hen blijkt gemotiveerd te zijn om een baan te vinden Dat werk een inkomen oplevert is daarbij de belangrijkste motivatie, gevolgd door bezig willen zijn en zich nuttig voelen. Dat zij vaker dan parttime werkende deelnemers het genereren van een in- komen noemen als reden om te willen werken, is goed te begrijpen. Als deelnemers zeker zijn van hun baan en een inkomen verdienen, is het voor te stellen dat andere, meer intrinsieke, aspecten van werk belang- rijker worden gevonden. Zowel parttime werkende deelnemers als zij die (nog) geen werk hebben, hebben de hoop om uiteindelijk uit de bijstand te kunnen uitstromen. 1. Gedurende het experiment waren deelnemers in de coronaperiode — logischerwijs -— iets minder optimistisch over hun kans op het vinden van een baan. Toen geloofde nog maar een op de drie niet-werkenden dat ze binnen twaalf maanden een baan zou vinden. | Bos HvA - DRUK.indd 65 31/05/2023 10:51:48 | | | EA JUDITH ELSHOUT ENSANDRA BOS Een op de drie parttime werkenden zou daarom meer uren willen werken. Naast dat werk hun additioneel inkomen oplevert, zou uit- stromen betekenen dat ze, zoals een deelnemer benadrukt, ‘meer vrij’ zijn. Er hoeft dan geen toestemming meer gevraagd te worden als ze op vakantie willen. Ook het vooruitzicht iets meer geld te besteden te hebben, geeft een gevoel van vrijheid. Ondanks hun goede ervaringen met werk, hun motivatie, hoge verwachtingen en wens om te werken, lukt het desondanks 72% van de deelnemers die aan het experiment zijn be- gonnen, niet om uit te stromen naar werk. Wat zijn hiervan de oorzaken? Belemmeringen op weg naar (meer) werk Zorgtaken en gezondheidsbelemmeringen Voor zowel parttime werkende deelnemers als voor hen die nog geen werk hebben, blijken zorgtaken een belangrijk obstakel te zijn. Voor hun gevoel kunnen zij niet méér of überhaupt niet parttime werken. Regelmatig horen we van alleenstaande moeders dat zij vanwege de zorg voor kinderen in de basisschoolleeftijd willen wachten met (meer uren) werken totdat de kinderen naar de middelbare school gaan. Een man van 58 wil graag werken om meer inkomsten te genereren voor zijn grote gezin en om een voorbeeld te zijn voor zijn kinderen, maar vanwege de zorg voor zijn vrouw die zorgbehoevend is en voor het huishouden, ziet hij niet in hoe. Ik moet ook voor mijn vrouw en kinderen zorgen en het huis netjes maken. Ik moet soms koken en alles doen’, vertelt hij. Gezondheidsbelemmeringen horen wij nog vaker dan zorgtaken als reden waarom deelnemers niet of niet meer uren kunnen werken. Bijna een kwart van de parttimers noemt gezondheidsproblemen als reden waarom zij niet meer uren kunnen werken. Van de niet-werkende bij- standsgerechtigden zegt iets meer dan de helft (52%) dat zij niet kunnen werken vanwege ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Dat zoveel deel nemers gezondheidsbelemmeringen ervaren, heeft mogelijk te maken met de invoering van de Participatiewet in 2015. Deze wet verving de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) (Ministerie SZW, 2019). Het is niet onwaarschijnlijk dat een deel | Bos HvA - DRUK.indd 66 31/05/2023 10:51:49 | | | WERKEN IN DE BIJSTAND van de Wajongers en van de mensen met gezondheidsbelemmeringen die voor 2015 onder de WSW zouden vallen, in de bijstand is gekomen. Als deelnemers zo beperkt worden door hun gezondheid, is het de vraag of en hoe je hen als gemeente, als klantmanager, kunt begeleiden naar betaald of onbetaald werk. Deze vraag is mogelijk nog lastiger te beant woorden als bijstandsgerechtigden lijken te berusten in hun situatie omdat zij vanwege gezondheidsbelemmeringen niet verwachten ooit te zullen uitstromen. Niet toevallig hoorden we dit argument het vaakst onder de oudere deelnemers. Een postbezorger van 59 is tevreden met het aantal uur dat hij werkt en zou niet anders willen. Hij werkt vier middagen in de week en loopt dan twee wijken. Dat is fysiek het hoogst haalbare voor hem, een extra dag zou te zwaar zijn met alle pakketjes die bezorgd moeten worden. Een andere deelnemer van 63, die drie dagen in de week bij een personenvervoersbedrijf werkt, kan naar eigen zeggen niet meer uren werken vanwege de zware werkomstandigheden. Hij zegt te maken te krijgen met agressiviteit van mensen op straat als hij klanten die slecht ter been zijn of in een rolstoel zitten, in en uit moet laten. Een vrouw van 62 die in de horeca werkt, kan niet lang staan vanwege reuma- tische klachten en is maximaal belast met vier uur werk per week. Werkgevers en inkomstenverrekeningen Onder parttimers is, naast het hebben van gezondheidsproblemen en zorgtaken, een veelgehoord argument om niet meer uren te werken dat zij bij hun werkgever hiertoe niet de mogelijkheid krijgen. Ze werken bijvoorbeeld op oproepbasis of het werk kan maar een dagdeel gedaan worden. Zo licht een van de deelnemers toe dat zij inpakwerk verricht in een magazijn en niet fulltime kan werken omdat alleen in de ochtend orders worden ingepakt. Een specifieke belemmering voor deelnemers met wisselende inkomsten vormen de inkomstenverrekeningen bij werken in de bijstand. Een groot deel van de parttimers — rond de helft - worstelt daarmee vanwege nul- uren en flexibele contracten. Inkomensconsulenten schatten vooraf het maandelijkse inkomen van parttimers in. Als blijkt dat inschattingen te hoog of te laag zijn, past de consulent dit vervolgens achteraf aan, met mogelijke verrekeningen tot gevolg. Een vrouw vertelt daarover: ‘En daar | Bos HvA - DRUK.indd 67 31/05/2023 10:51:49 | | | EA JUDITH ELSHOUT ENSANDRA BOS beginnen de problemen. Daardoor heb ik elke maand weer zorgen over hoeveel ik die maand na de inkomstenverrekening overhoud en of ik kan rondkomen. Wisselende inkomsten zijn echt een battlefield zeg maar.’ Parttimers weten door het systeem van verrekening vaak niet hoeveel aanvullende bijstand ze per maand krijgen. Dit leidt tot gevoelens van onrust en onzekerheid over hun financiële situatie omdat, zoals iemand het uitdrukt, ‘elk bedrag telt’. Deze deelnemer voegt toe geen marge en buffer te hebben. Volgens diverse deelnemers worden er bovendien regelmatig fouten gemaakt met de inkomstenverrekeningen. Volgens een vrouw die zzp'er is en aanvullende bijstand ontvangt, is dit bij haar ook het geval en is het niet te volgen hoe die verrekening plaatsvindt: Ik kan niet zwart op wit krijgen hoe dit gebeurt. De gemeente lijkt niet te be- grijpen hoeveel stress dit veroorzaakt als je geen financiële speling hebt.’ Een ander vertelt dat hij weer een bericht kreeg dat hij gekort zou worden op zijn uitkering omdat hij iets niet goed ingevuld zou hebben. Dit is voor hem een grote bron van stress, want ík kan niet met minder geld leven’. Menig deelnemer voelt zich niet gezien, gehoord en gewaardeerd en ervaart soms wantrouwen vanuit het systeem, door het in zijn of haar ogen vaak onterecht korten op de bijstand. Zo vertelde een deelnemer dat ze het gevoel had expres gestraft te worden met een naar eigen zeggen onterechte terugvordering. Welke interventies werken (mogelijk) voor wie? Parttimers en niet-werkenden delen een motivatie om te werken en zijn ookeensgezind in wat betaald werk voor hen oplevert. Daarnaast noemen zij dezelfde drempels die zij ondervinden op weg naar dat werk. Het is daarom zinvol om na te gaan hoe deze belemmeringen weggenomen kunnen worden. Hieronder bespreken we drie interventies die de kans op parttime werken in de bijstand vergroten. Uren gefaseerd opbouwen Een eerste interventie die de kans op werken in de bijstand vergroot voor deelnemers die nog niet werken en dus nog niet kunnen bijverdienen, is de mogelijkheid om uren gefaseerd te kunnen opbouwen. De helft | Bos HvA - DRUK.indd 68 31/05/2023 10:51:49 | | | WERKEN IN DE BIJSTAND EN van niet-werkende deelnemers blijkt immers gemotiveerd om een baan te vinden, en iets meer dan de helft zegt vanwege ziekte en/of arbeids- ongeschiktheid niet te kunnen werken. De stap naar fulltime werk is voor de meesten naar eigen zeggen dan ook te groot, niet alleen vanwege ge- zondheidsklachten, maar ook omdat ze er al relatief lang tussenuit zijn, bijvoorbeeld vanwege de opvoeding van kleine kinderen. Ook spraken we met deelnemers die voor het eerst aan het werk willen, zoals een vrouw die scheidde van haar partner die kostwinner was. Met een kleinere aanstelling kunnen ze wennen aan de nieuwe situatie. Een deelnemer zegt te veel stress te voelen om meteen volledig aan de slag te gaan. Een ander wil stapje voor stapje opbouwen, want ‘niet iedereen kan zo snel schakelen of wennen aan een situatie’. Ook de uitkomsten van het kwantitatieve onderzoek bieden aanwijzingen dat de opbouw van uren, en het beginnen met een relatief laag aantal uren, uiteindelijk positieve gevolgen kan hebben. Deelnemers die zes- tien uur per week of meer werken, hebben namelijk twee tot drie keer zo veel kans om uit te stromen als deelnemers die niet of minder dan 16 uur werken. Financieel belonen Een interventie die al succesvol is gebleken binnen het Amsterdamse experiment is de al eerdergenoemde regeling waardoor uitkerings- gerechtigden een deel van de inkomsten uit werk kunnen behouden. Deze bijverdienpremie is onder deelnemers de belangrijkste reden dat ze tevreden zijn over hun deelname aan het experiment. Dit geldt ook voor deelnemers die zelf geen premie ontvangen. Werken wordt volgens hen eindelijk beloond met dit financiële extraatje. Een vrouw die werkt, vertelt dat de premie haar zo motiveerde dat zij uiteindelijk na één jaar deelname aan het experiment uit de uitkering is gestroomd. Een ander: ‘Het was motiverend om naast de bijstand te gaan werken door de be- loning die je ervoor terugkreeg, en prettig om hierdoor onderdeel van de maatschappij te blijven” Ook zou de premie volgens hen motiverend kunnen werken voor anderen. De premie motiveerde vooral omdat deze werd ervaren als blijk van waardering. Want, zoals een van de respondenten het uitlegt, ‘ook voor | Bos HvA - DRUK.indd 69 31/05/2023 10:51:49 | | | JUDITH ELSHOUT ENSANDRA BOS het gevoel van eigenwaarde en zo, is het beter als je iets doet en wat terug- krijgt’. Een uitkering in ruil voor onbetaald werk, zoals vrijwilligers- werk, wordt niet ervaren als beloning voor werk (Elshout, 2016). Op een uitkering heb je namelijk recht en die ontvang je ook als je niet parttime werkt. De bijverdienpremie daarentegen verdienen mensen zélf. Het voelt volgens deelnemers vreemd en is weinig bevredigend als je helemaal niets overhoudt aan je werk. Werken voor niets zien zij als gratis werken. Het extra geld dat bijstandsgerechtigden ontvangen, geeft naast waardering ook rust en ruimte in hun vaak precaire financiële situatie. Ze ontvangen gemiddeld honderd euro per maand extra die ze in de eerste plaats besteden aan vaste lasten, achterstallige betalingen en de kinderen. Voor een aantal heeft de premie ook een preventieve functie. ‘Het extraatje is fijn, zonder de premie had ik wel schulden gemaakt denkik’, vertelt een deelnemer. Ook werkt de premie daardoor stressver- lagend. Een bijstandsgerechtigde vergelijkt de premie met een reddings- boei: ‘Het voelt alsof ik zwem in een grote zee en bijna ga verdrinken, maar er elke keer net op tijd een reddingsboei naar me wordt gegooid.’ De premie brengt met andere woorden verlichting onder deelnemers die onrust ervaren van het aan elkaar moeten knopen van de eindjes. Ge- durende het experiment geven deelnemers hun financiële situatie een onvoldoende (5,1 bij de nulmeting) tot een magere voldoende (5,9 bij de laatste meting). Het is dan ook niet verwonderlijk dat deelnemers met betaald werk en een bijverdienpremie bij de laatste meting hun inkomen een half punt meer geven dan mensen zonder werk. De bijverdienpremie geeft deelnemers meer bestaanszekerheid. Meer zekerheid over bijverdiensten Om parttime werken voor bijstandsgerechtigden aantrekkelijker te maken en ze te laten profiteren van de mogelijkheid om bij te ver- dienen, is het belangrijk dat parttimers zo min mogelijk last hebben van wisselende inkomsten en daarmee gepaard gaande ingewikkelde inkomstenverrekeningen. Die leiden namelijk tot onrust en stress, met als gevolg dat ze naar eigen zeggen wel drie keer nadenken om (meer) werk aan te nemen. Zo kunnen ze wisselende inkomsten vermijden. Sommigen vertellen uit angst voor vorderingen zelfs gestopt te zijn met werken. Zo vermijden ze de administratieve rompslomp rond de | Bos HvA - DRUK.indd 70 31/05/2023 10:51:49 | | | WERKEN IN DE BIJSTAND verrekeningen. ‘Het is makkelijker om in de bijstand te blijven dan zelf te gaan werken’, verklaart een betrokkene. Gezien het streven om zo- veel mogelijk bijstandsgerechtigden richting arbeidsmarkt te krijgen, is deze vermijding een negatief effect van de inkomstenverrekening. De landelijke wet en regelgeving rond het verrekenen van inkomsten werkt dus contraproductief. En dat is zonde, want parttime werken in de bij- stand heeft, zoals we zagen, allerlei voordelen. Om de genoemde negatieve ervaringen te beperken, is een oplossing — en tevens onderdeel van de derde interventie — dat werkgevers parttimers zoveel mogelijk voor vaste uren aannemen en inzetten in plaats van hun nul-uren contracten aan te bieden. Dit zou ingewikkelde inkomsten- verrekeningen voorkomen en bijstandsgerechtigden meer stabiliteit geven en minder stress bezorgen. Rond de helft van de parttimers die we hebben gesproken heeft een flexibel contract. Vaste contracten ver- minderen niet alleen de kans op baanverlies — In de coronatijd verloor 40%van de deelnemers met een flexibel contract zijn of haar baan, tegen- over 8% van de deelnemers met een vast contract - maar leiden dus ook tot minder stress en onrust vanwege de inkomstenverrekeningen. Naast het bieden van een vast aantal uren is het —en dit vormt het tweede onderdeel van deze interventie die de onzekerheid over het inkomen moet beperken — ook noodzakelijk het systeem van inkomstenverrekening zelf te vereenvoudigen. Geld reserveren om eventuele verrekeningen het hoofd te bieden is simpelweg voor de meeste bijstandsgerechtigden geen optie, omdat zij van dag tot dag en maand tot maand leven. Ze moeten zogezegd de eindjes aan elkaar knopen om überhaupt rond te komen. Wat deel- nemers aan het experiment naar eigen zeggen perspectief zou bieden, is als de verrekeningen eenvoudiger, transparanter en controleerbaarder zouden worden. Een andere inregeling van dit proces zou wenselijk en ook mogelijk zijn (vgl. De Visser et al, 2021). Het zou daarnaast schelen als werkgevers de inkomsten van de parttimers doorgeven aan de con- sulent, in plaats van dat bijstandsgerechtigden dat zelf moeten doen.” 2. De problemen rond de inkomstenverrekening zijn bekend bij gemeenten en het rijk. In 2019 ging het project ‘Simpel switchen in de participatieketen’ van Divosa en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van start. Het doel van het initiatief is | Bos HvA - DRUK.indd 71 31/05/2023 10:51:49 | | | JUDITH ELSHOUT ENSANDRA BOS Parttime werk(en) als kans Het belang van werk als bron voor de eigenwaarde en identiteit is veelvuldig onderzocht en aangetoond (o.a. Van Echtelt, 2010; De Beer, 2001, 1999; Jahoda et al, 1933). Een rode draad in die studies is dat betaald werk een dominante norm in onze samenleving is en dat mensen naast een inkomen ook voldoening halen uit hun werk. Dat is voor de parttimers die wij spraken niet anders. Zij hebben het gevoel nuttig bezig te zijn en voelen zich daarvoor gewaardeerd. De bijverdienpremie draagt bij aan het gevoel van waardering, omdat ze ook iets krijgen voor hun inspanningen. De premie geeft bovendien wat financiële ruimte. Voor individuele deelnemers loont het dus om parttime te werken. Als meer bijstandsgerechtigden parttime werken, heeft dit voor de gemeente als geheel het voordeel dat er minder aan uitkeringen uitgegeven hoeft te worden én dat parttime werk mogelijk een opstap is naar meer werk en uitstroom. De uitstroom blijkt namelijk het grootst te zijn onder deel- nemers die aan het begin van het experiment meer dan zestien uur per week betaald werk hebben. Deelnemers die meer dan 24 uur per week werken, hebben zelfs 74% kans om aan het einde van het experiment uit- gestroomd te zijn naar werk. Van de mensen die niet werken bij aanvang van het experiment is 35% uitgestroomd bij de laatste meting. Zowel voor bijstandsgerechtigden als voor de gemeente kan het dus lonen om parttime werken in bijstand te erkennen en waarderen als vol- waardige manier van meedoen. Ook, en eigenlijk juist voor bijstands- gerechtigden die niet kunnen uitstromen vanwege hun gezondheid, die langdurig in de bijstand zitten en voor wie het pensioen in zicht is. Voor hen is er vaak niet meer perspectief dan parttime te (blijven) werken. Parttime werken is voor de betrokkenen een manier om naar vermogen mee te doen in de samenleving, en zich gezien en gewaardeerd te voelen. om problemen rond het verrekenen van inkomsten aan te pakken en om de overgang van bijstand naar werk te versoepelen (uitstroom). Ook de gemeente Amsterdam zet zich in om de inkomstenverrekening te vereenvoudigen, zoals het zonder risico’s voor de burger geautomatiseerd verrekenen van (vaak standaard) inkomsten, en werkt aan een oplossing voor armoedeval van bijstandsgerechtigden die uitstromen en plots geen toeslagen, bij- verdienpremie en minimaregelingen meer ontvangen. | Bos HvA - DRUK.indd 72 31/05/2023 10:51:49 | | | WERKEN IN DE BIJSTAND Voor deelnemers voor wie parttime werk niet het eindstation hoeft te zijn, kunnen gemeenten waar mogelijk de overgang van een kleine naar een grote deeltijdbaan stimuleren, om financiële redenen en om de kans op uitstroom te vergroten. Om de voordelen van parttime werk duurzaam te maken, is het daarnaast belangrijk om aandacht te hebben voor de drie besproken interventies: het gefaseerd kunnen opbouwen van uren, de mogelijkheid te kunnen bijverdienen en het vereenvoudigen van de inkomstenverrekening. Wat die verrekening betreft, is transparantie belangrijk en moeten er correctiemechanismen zijn als blijkt dat be- trokkenen onterecht nadeel ondervinden van de verrekening. Want als het streven is dat bijstandsgerechtigden waar mogelijk parttime gaan werken, is het belangrijk dat de betrokkenen het gevoel hebben dat de gemeente hen steunt en vertrouwt. Dan biedt het systeem van de bijstand werkelijk kansen, in plaats van dat het beperkend werkt. | Bos HvA - DRUK.indd 73 31/05/2023 10:51:49 | | Bos HvA - DRUK.indd 74 31/05/2023 10:51:49 | | | Hoofdstuk 5 De waarde van niet-betaald werken t-betaald werk Sandra Bos en Judith Elshout Maatschappelijke participatie Uitgangspunt van de Participatiewet is meedoen in de samenleving en werken naar vermogen. De wet moet ervoor zorgen dat meer mensen werk vinden, ook mensen met een arbeidsbeperking (wetten.overheid, 2015). In het onderzoek naar begeleidingsvormen binnen de bijstand in Amsterdam, hebben we de ruim 800 deelnemers ook gevraagd naar hun niet-betaalde werkzaamheden: vrijwilligerswerk, mantelzorg en scholing. Hoewel onze doelgroep niet representatief is voor de gehele bij- standspopulatie in Amsterdam, geven de onderstaande bevindingen wel een beeld van de situatie waarin bijstandsgerechtigden zich bevinden. Op basis van de vier metingen in het onderzoek (zie hoofdstuk 2 voor de opzet en fasering van de metingen) constateren we dat ruim de helft van onze deelnemers een of meer langdurige ziekten, aandoeningen of handicaps heeft. En weer de helftvan hen komt daardoor niet tot (betaald) werken. Anderen geven aan niet meer uren te werken dan ze al doen, omdat dat een te grote fysieke of mentale belasting geeft. Er is in onze samenleving dus een hoog percentage mensen dat als gevolg van fysieke of mentale belemmeringen nooit betaald werk zal verrichten of nooit vol- doende uren kan werken om uit de uitkering te komen. Dit betekent niet dat ze zich niet willen inzetten in de maatschappij. In sommige gevallen participeren ze al op een of andere manier, onbetaald. Meedoen naar vermogen kan immers ook het verrichten van vrijwilligerswerk en/of | Bos HvA - DRUK.indd 75 31/05/2023 10:51:49 | | | SANDRA BOS EN JUDITH ELSHOUT mantelzorg betekenen. Soms naast een baan, maar in enkele gevallen ook in plaats van een (parttime) baan. Als stimulans om te (blijven) participeren, is het voor veruit de meeste bijstandsgerechtigden be- langrijk perspectief te bieden op (meer) betaald of onbetaald werk of op scholing. In dit hoofdstuk komen drie vormen van onbetaalde (maatschappelijke) activiteit aan bod die door de ondervraagde bijstandsgerechtigden naast of in plaats van een betaalde baan worden verricht: vrijwilligerswerk, mantelzorg en scholing. Vrijwilligerswerk Van de groep geïnterviewde bijstandsgerechtigden geeft 25% bij aan- vang van het onderzoek (2018) aan vrijwilligerswerk te verrichten. Tijdens de coronapandemie is dit percentage gedaald naar 17%, omdat buurt huizen, scholen, sportclubs en andere vrijwilligerscentra hun deuren moesten sluiten. Na de pandemie pakten deelnemers het vrijwilligers- werk niet overal weer op. Deze blijvende afname kan ook samenhangen met de aantrekkende arbeidsmarkt, waardoor mensen hun vrijwilligers- werk verruilen voor een (parttime) baan. Uit onze cijfers blijkt echter dat ook werkende deelnemers vrijwilligerswerk blijven verrichten. Van de deelnemers die bij de laatste meting aangaven vrijwilligerswerk te doen, combineerde ruim een derde dit met een parttimebaan. Voor sommige bijstandsgerechtigden is vrijwilligerswerk een alternatief voor een betaalde baan, tijdelijk of soms permanent. Opvallend, maar niet geheel verrassend, is dat het aandeel vrijwilligers onder de deel- nemers zonder betaald werk bijna twee keer zo hoog is als onder de parttime werkenden (resp. 36 en 19%). In het kader van het hoofddoel van het Amsterdamse Experiment met de Bijstand is het interessant om na te gaan of het voor de mate van vrijwilligerswerk uitmaakt welk soort begeleiding bijstandsontvangers krijgen. Verrichten bijstandsontvangers die hetzij extra veel aandacht krijgen van klantmanagers, hetzij ruimte krijgen om zelf de regie over | Bos HvA - DRUK.indd 76 31/05/2023 10:51:49 | | | DE WAARDE VAN NIET-BETAALD WERKEN hun activiteiten te nemen, vaker of minder vaak maatschappelijke ac- tiviteiten, zoals vrijwilligerswerk of mantelzorg? Het antwoord luidt nee. Aan het einde van het onderzoek (nameting) constateren we wel dat deelnemers aan de extra-aandachtgroep het minst vaak vrijwilligerswerk doen (14%) ten opzichte van de zelfregiegroep 19% en de vergelijkings- groep 17%. Maar deze verschillen zijn niet significant. We vinden dus geen noemenswaardige verschillen tussen de deelnemers aan de drie experimentgroepen in hun deelname aan vrijwilligerswerk. Op de vraag aan de deelnemers waarom ze vrijwilligerswerk doen, ant- woordt een derde (30%) van de deelnemers dat ze ‘wat te doen willen hebben’. Dit komt overeen met antwoorden die deelnemers gaven op de vraag waarom ze graag willen werken. ‘Bezig’ willen zijn en zich ‘nuttig’ voelen zijn belangrijke redenen. We zien dat deze latente functies van werk (Jahoda, 1982) terugkomen in motivaties om vrijwilligerswerk te doen. Een vijfde (20%) van de ondervraagden geeft aan vrijwilligerswerk te doen omdat ze “iets terug willen doen voor de samenleving’, vrijwillig als een vorm van wederkerigheid. Een ander motief om vrijwilliger te worden, zo blijkt uit de diepte-interviews, is de hoop dat het de kans op een baan verhoogt. Voor deze bijstandsgerechtigden is de weg naar betaald werk kennelijk lastig. Vrijwilligerswerk kan in hun ogen een eerste stap zijn. Helaas zien klantmanagers slechts in uitzonderlijke gevallen dat vrijwilligerswerk leidt tot een betaalde baan. Ze raden hun bijstandsgerechtigden deze tussenstap dan ook zelden aan. Alleen in uit- zonderlijke gevallen zien ze vrijwilligerswerk als essentiële tussenfase, bijvoorbeeld om de taal beter te leren, werkervaring op te doen of om arbeidsfit te blijven. Na maximaal een jaar moeten klanten het nodige geleerd hebben en is het tijd voor de volgende stap. Klantmanagers zien regelmatig dat van oorsprong betaald werk als vrijwilligerswerk wordt aangeboden. Een klantmanager gaat in die gevallen soms praten met een werkgever om van het vrijwilligerswerk een leerstage te maken of om te kijken of het toch niet betaald kan worden. Bijstandsgerechtigden die geen betaalde parttimebaan hebben, geven vaak aan blij te zijn met hun vrijwilligerswerk. Ze worden namelijk ergens verwacht, leveren een waardevolle bijdrage aan de samenleving en hebben niet de stress van de inkomstenverrekening, nul-urencontracten | Bos HvA - DRUK.indd 77 31/05/2023 10:51:49 | | | SANDRA BOS EN JUDITH ELSHOUT en mogelijk ontslag. Vanwege deze pluspunten begrijpen sommige klant- managers de voorkeur voor vrijwilligerswerk bij de bijstandsgerechtigden. Met vrijwilligerswerk hebben ze ‘het gezeik van de verrekening’ van in- komsten niet. Bovendien vinden ze het werk vaak interessanter en is de arbeidsovereenkomst duurzamer dan bij betaald werk: ‘Als ik weet dat ik ergens kom en daar kan blijven, en niet na een maand weer weg moet. Je wilt een beetje stabiliteit hebben, ook op de langere termijn.’ Tot slot is er binnen de samenleving veel vraag naar ‘gratis’ arbeidskrachten, het- geen mensen stimuleert om zich als vrijwilliger aan te melden: ‘Vaak met ouderen, of met gehandicapten. Ook in ziekenhuizen, om mensen heen en weer te brengen. Dat vind ik allemaal niet erg, geen probleem” De vraag om wat voor vrijwilligerswerk het gaat, levert een rijk palet aan activiteiten op, variërend van Nederlands leren aan asielzoekers, ondersteuning bieden in bibliotheken en verzorgingstehuizen, bood- schappen doen voor oudere mensen tot Koranles doceren in de moskee en vrijwilliger zijn in een kringloopwinkel. Kortom, allerlei sectoren waar extra capaciteit vaak hard nodig is. Mantelzorg Behalve als vrijwilliger zijn sommige deelnemers (ook) actief als mantelzorger. Aan het begin van het onderzoek verrichtte 20% bijstands- gerechtigden mantelzorg. Aan het eind van het onderzoek (nameting) is dat nog 15%.' Het aandeel mantelzorgers nam, net als bij vrijwilligers- werk, tijdens de coronacrisis af en herstelde zich niet na de crisis. Ruim een derde van de mantelzorgers in ons onderzoek geeft de zorg aan ouders. Een gelijk aandeel zorgt voor kind of partner. In sommige gevallen is de zorgtaak zo groot dat het een reden is dat mensen niet (meer uren) kunnen werken. Evenals bij vrijwilligerswerk hebben we onderzocht of er onderscheid is tussen de drie conditiegroepen met betrekking tot het verlenen van 1. Het percentage mantelzorgers in Amsterdam bedroeg in 2020 9% (Staat van de Stad 2020- 2021, O&S). | Bos HvA - DRUK.indd 78 31/05/2023 10:51:49 | | | DE WAARDE VAN NIET-BETAALD WERKEN mantelzorg. Gedurende het hele onderzoek blijft het aandeel in alle drie groepen vrijwel gelijk met kleine onderlinge verschillen, maar deze zijn niet significant. Zo verleende aan het begin van het experiment 16% van de extra-aandachtgroep mantelzorg (15% aan het einde), 20% van de zelfregiegroep (22% aan het einde) en 25% van de vergelijkingsgroep (21% aan het einde). De begeleidingsconditie heeft dus geen invloed op het wel of niet verlenen van mantelzorg aan een naaste, hetgeen gezien het type onbetaalde, onderlinge zorg geen verbazing wekt. Zestien tot twintig procent mantelzorgers is een vrij hoog percentage, zeker gezien het feit dat bijstandsgerechtigden tot voor kort zonder toe- stemming geen mantelzorg mochten verlenen. Dit kon namelijk gezien worden als ‘op loon te waarderen arbeid’, met als gevolg dat bijstand ontvangende mantelzorgers een korting op hun uitkering kregen. Daar- naast kon het gebruik van een rekening van een hulpbehoevende door een bijstandsgerechtigde die mantelzorg verleent, gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Dit lijkt nu verleden tijd. In een brief aan de Kamer schrijft minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) in november 2022 dat ze de balans in de Participatiewet terug wil brengen (Kamerbrief, 2022). Dit wil ze onder andere doen door vast te leggen dat een bijstandsgerechtigde de gemeente niet meer om toestemming hoeft te vragen om te mantelzorgen. Het is hiermee geen ‘op loon te waarderen arbeid’ meer. Ook mag bij een gezamenlijke bankrekening de uitkering niet (meer) direct worden gekort. Voor veel deelnemers aan het experi- ment waren de eerdere beperkende maatregelen onbekend of werden ze genegeerd. Een op de vijf deelnemers verleende immers mantelzorg en leverde hiermee een maatschappelijke bijdrage. Scholing als opmaat De arbeidsmarkt is constant in ontwikkeling en vraagt om steeds meer specialistische kennis en vaardigheden, waaraan een deel van de bij- standsgerechtigden moeilijk kan voldoen. Van de onderzoeksgroep heeft 19% alleen basisschoolonderwijs genoten. Landelijk blijkt 60% van de bijstandsgerechtigden geen startkwalificatie te hebben (Kremer & Van der Meer, 2020). Van de deelnemers uit ons onderzoek komt 59% uit een | Bos HvA - DRUK.indd 79 31/05/2023 10:51:49 | | | Ei SANDRA BOS EN JUDITH ELSHOUT land waar Nederlands niet de voertaal is, wat in sommige gevallen zorgt voor een matige beheersing van de Nederlandse taal. Om deze achter- standen in taal en opleiding te reduceren en kansen op (on)betaald werk te vergroten, is scholing van groot belang. De afgelopen jaren is er echter flink bezuinigd op het activeringsbudget (Kremer & Van der Meer, 2020). Uit ons onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de deelnemende bijstandsgerechtigden (51%) aan scholing wil doen, maar slechts een beperkt aantal (12%) hier ook daadwerkelijk mee bezig is. Van alle deel- nemers die een scholingstraject volgen, doet ruim twee derde dat gericht op het vinden van werk (68%). Meer dan de helft van degenen in opleiding is op eigen initiatief aan een training of cursus begonnen, een vijfde op aanraden van zijn of haar klantmanager en een tiende op advies van de werkgever. Dat ruim de helft van de ondervraagden graag een opleiding of cursus wil volgen, past bij het idee van de niet-werkende bijstands- gerechtigden dat scholing de kans op werk kan vergroten. Bij de laatste meting noemde een kwart ‘opleiding’ als mogelijkheid om het arbeids- perspectief te vergroten. Op de vraag wat voor type scholing de bijstandsgerechtigden willen volgen, krijgen we hele basale antwoorden, gericht op het vergroten van hun kansen op arbeidsparticipatie. Meest genoemde antwoord was een taalcursus, voornamelijk Nederlandse les. Op de tweede plaats kwamen allerlei opleidingen in de zorg, waarbij de respondenten vaak precies aangaven met welke doelgroep ze wilden werken en op welk niveau ze konden instappen. Op de derde plek stond de wens om een speciaal rijbe- wijs te halen, om zo vrachtwagen- of buschauffeur te worden. Ondanks de verwachting dat scholing ondersteunend kan zijn aan arbeidsparticipatie, geeft bijna de helft van de deelnemers aan geen oplei- ding te willen volgen. Ze zeggen hier geen tijd, energie of interesse voor te hebben. Sommigen noemen specifiek fysieke of mentale belemmeringen die het volgen van een opleiding onmogelijk maken. Anderen halen aan dat de gewenste opleiding niet vergoed wordt, waardoor het een onhaalbaar iets wordt. Ook in de diepte-interviews met bijstands- gerechtigden en klantmanagers krijgen we terug dat financiering een | Bos HvA - DRUK.indd 80 31/05/2023 10:51:49 | | | DE WAARDE VAN NIET-BETAALD WERKEN groot obstakel is. Zelf hebben de bijstandsgerechtigden niet het geld voor een opleiding. Ze zijn dus volledig afhankelijk van de gemeente of hun werkgever. Het percentage van 12% dat daadwerkelijk scholing volgt, zou dus flink kunnen stijgen, mits er aan een aantal voorwaarden kan worden voldaan, waaronder een ruimer en meer vraaggericht aanbod van scholingstrajecten en een ruimer budget. Ook de klantmanagers zien graag een verruiming van het scholings- aanbod en -budget. Ze benadrukken vrij unaniem dat het binnen het huidige systeem moeilijk is een passend aanbod te doen aan bijstands- gerechtigden. ‘Ik zou graag willen dat de mogelijkheden tot scholing veel groter zouden zijn. Ik vind dat ik me vaak wel in bochten moet wringen om iets gedaan te krijgen.” Wat ontbreekt, is een toegankelijk, compleet aanbod van alle trainingen en opleidingen. Het huidige aanbod vanuit de gemeente sluit volgens klantmanagers niet altijd aan bij de wensen en behoeften van de bijstandsgerechtigden, het is sterk aanbodgericht in plaats van vraaggericht. En een ruimer budget is meer dan welkom. Een klantmanager stelt voor: “Als klanten hun rijbewijs mogen halen, vergroot dat voor velen de kans op werken hoeven zij dus minder lang een uitkering te genieten. Bovendien kost een rijbewijs niet meer dan een gemiddeld traject waarop klanten geplaatst kunnen worden.” Een andere klantmanager oppert een scholingsbudget voor elke bij- standsgerechtigde van circa 1.000 euro per jaar. Voor de klantmanagers vereist het aanvragen van scholing veel voor- bereiding en doorzettingsvermogen, want ze moeten eerst een passende opleiding vinden, de bijstandsgerechtigde (blijvend) motiveren, vol- doende financiering organiseren en ten slotte ook nog een baangarantie van de (toekomstige) werkgever regelen. Deze voorwaarden werpen hoge drempels op. Desondanks oppert een klantmanager dat er veel meer geïnvesteerd moet worden in scholing, vooral om duurzame participatie en uitstroom te bewerkstelligen. Dit vraagt om langetermijndenken, terwijl nu vaak de korte termijn — klanten snel in een (tijdelijke) baan ‘duwen’ — prevaleert. ‘Liever even twee jaar in de bijstand met scholing | Bos HvA - DRUK.indd 81 31/05/2023 10:51:49 | | | SANDRA BOS EN JUDITH ELSHOUT en daarna duurzaam eruit, dan kortetermijndenken en snel eruit’, geeft een klantmanager aan. Een andere klantmanager geeft een voorbeeld: “Een bijstandsgerechtigde/had een uitkering bij ons, had geen werk, en die opleiding kostte volgens mij een paar duizend euro. Ik weet het niet meer precies, 1000 of 1500 euro. Dan heb je natuurlijk een probleem, want die man heeft zelf geen geld om die opleiding te be- talen. Hij wil het wel graag, want als hij de opleiding afrondt, heeft hij weer kans op werk en gaat hij weg bij de gemeente. Dat ts dan wel een gunstig traject, als je het bekijkt: één keer een investering. Het bedrijf waar hij opleiding deed, stelde ook garant dat hij daarna kon blijven werken met een contract.” Bij parttime werkende bijstandsgerechtigden speelt ook de werkgever een rol in het scholingstraject. Alleen bij werknemers met flexibele en nul-urencontracten, bijvoorbeeld in de zorg en beveiliging, is scholing vaak geen standaardgegeven. Het feit dat velen juist in deze branches werken met dit type contracten verklaart misschien dat slechts 11% van degenen die momenteel een opleiding volgen, dit op advies van zijn of haar werkgever doet. Tot slot pleit een aantal klantmanagers voor beter, intensiever taalonder- wijs, bijvoorbeeld door bijstandsgerechtigden stages aan te bieden waar zij op de werkplek meteen de taal oppikken. Onvoldoende kennis van de Nederlandse taal is volgens klantmanagers een groot obstakel op weg naar werk. Dit sluit aan bij de opleidingswensen van de deelnemers, ze willen gedegen taallessen en niet slechts een paar uur per week les vanuit een buurthuis. Eerder onderzoek naar ervaringen van langdurig werk loze vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond laat zien dat het geringe aantal uur taalles per week in buurthuizen en bij welzijns- instellingen tot frustraties leidde (Elshout, 2016). Deze vrouwen zagen, net als de klantmanagers die wij spraken, niet in hoe hun Nederlands op die manier zou kunnen verbeteren. Ook Kremer en Van der Meer (2020) menen dat bijstandsgerechtigden, die nu vaak verwezen worden naar een taalcursus in een buurthuis, gebaat zijn bij intensieve, kwalitatief goed aangeschreven taaltrajecten om de kans op (on)betaalde arbeid | Bos HvA - DRUK.indd 82 31/05/2023 10:51:49 | | | DE WAARDE VAN NIET-BETAALD WERKEN duurzaam te vergroten. Inmiddels is er in Amsterdam de ambitie om meer bijstandsgerechtigden kans op werk te bieden door “inzetten om het profiel van bijstandsgerechtigden op de arbeidsmarkt te versterken door middel van om- en bijscholing’ (Gemeente Amsterdam, 2022). Onbetaald, niet onbemind In dit hoofdstuk is gekeken naar onbetaalde maatschappelijke ac- tiviteiten die bijstandsgerechtigden verrichten binnen de Amsterdamse samenleving. Vanuit het perspectief van meedoen in de maatschappij leveren bijstandsgerechtigden een belangrijke bijdrage als vrijwilliger of mantelzorger. Dit is niet alleen goed voor de ontvanger, vanwege de tijd, zorg en aandacht die deze ontvangt, maar ook voor de vrijwilliger zelf. Ondanks het feit dat vrijwilligerswerk niet direct leidt tot betaald werk, biedt het bijstandsgerechtigden een dagritme en werkervaring, en draagt het bij aan hun eigenwaarde en gevoel betekenisvol bezig te zijn. Voor sommigen is het een tussenstap, voor anderen het hoogst haalbare. Daarom kan de vraag gesteld worden of ook deze onbetaalde maat- schappelijke inzet op (meer) waarde moet worden erkend (vel. Berger, 2022). Dit betekent waardering voor mensen voor wie betaald werk (voor- lopig) een stap te ver is en voor wie vrijwilligerswerk en/of mantelzorg ontwikkeling, veiligheid, werkplezier en stabiliteit betekenen. Totvoorkortwas hetverlenen van mantelzorg niet zonder meer toegestaan voor mensen in de bijstand. Door nieuwe voorgenomen wetgeving ligt dit inmiddels anders. Los van juridische kaders, zou erkenning van de bijdrage die mantelzorg levert aan de participatiesamenleving en het so- ciale fundament in de stad een belangrijke stap zijn, evenals het zoeken naar manieren om dit mogelijk te maken in combinatie met betaalde werkzaamheden. Ten behoeve van eigen ontwikkeling en verhoogde kansen op arbeids- participatie verricht 12% van de onderzoeksgroep momenteel een oplei- ding of cursus. Terwijl de helft van de deelnemers aan het onderzoek zegt scholing te willen volgen en hier gezien hun taalachterstand en ontbrekende startkwalificaties baat bij kan hebben. De wil onder de | Bos HvA - DRUK.indd 83 31/05/2023 10:51:49 | SANDRA BOS EN JUDITH ELSHOUT bijstandsgerechtigden lijkt aanwezig te zijn, nu de investeringen nog om deze mensen kansen te bieden zich (verder) te ontwikkelen, mee te doen in de samenleving en duurzaam aan de slag te gaan. | Bos HvA - DRUK.indd 84 31/05/2023 10:51:49 | | | Hoofdstuk 6 Welbevinden onder druk Judith Elshout en Mathieu Portielje Ervaren welbevinden Wie moet leven van een bijstandsuitkering heeft het financieel gezien niet makkelijk. De precaire situatie waarin betrokkenen zitten, kan grote invloed hebben op hun welbevinden, oftewel: op hun tevredenheid over het leven (Layard, 2005; Veenhoven, 2002, in Van Echtelt, 2011). Los van beperkte financiële middelen kunnen ook andere factoren een rol spelen, zoals het gevoel niet ‘echt’ mee te doen in de samenleving, de ervaren gezondheid, het ontbreken van een perspectief en zorgen over de toekomst. Tijdens het Amsterdams Experiment met de Bijstand deden we onder andere kwantitatief onderzoek naar gevolgen van verschillende bege- leidingscondities voor het subjectieve welbevinden van deelnemers. We vroegen bijstandsgerechtigden hoe zij oordeelden over hun gezondheid en welzijn/welbevinden (beide termen werden in het onderzoek gehan- teerd). Daarbij ging het ook om vragen of zij langdurige gezondheids- klachten hadden, of die hun dagelijkse bezigheden belemmerden en in welke mate de coronacrisis en bijbehorende maatregelen ge- volgen hadden voor hoe zij zich voelden. Uit eerder onderzoek naar te- vredenheid van werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten weten we dat gezondheid een rol speelt in de mate waarin mensen tevreden zijn over het leven (Van Echtelt, 2011). Een slechtere gezondheid van mensen die niet werken ten opzichte van mensen die betaald werken, blijkt deels een verklaring voor waarom werklozen en arbeidsongeschikten | Bos HvA - DRUK.indd 85 31/05/2023 10:51:49 | | | Fa JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE minder tevreden zijn met het leven dan werkenden (Van Echtelt, 2011). Gezondheid en welbevinden zijn dus aan elkaar gerelateerde begrippen. Door de onderzoeksopzet met verschillende metingen door de tijd (zie hoofdstuk 2 voor de opzet en fasering van de metingen) konden we na- gaan in hoeverre een bepaalde vorm van begeleiding invloed had op het welbevinden. Het geven van extra aandacht of zelfregie door de klant- manager had geen significant effect op het ervaren welbevinden. (Wel spelen de begeleidingscondities een rol in hoe bijstandsgerechtigden hun begeleiding ervaren, zie hiervoor hoofdstuk 3). Al vonden we in het kwantitatieve onderzoek geen effect, het welbevinden is voor veel be- trokkenen wel problematisch. In de diepte-interviews die we naast de enquêtes afnamen, kwam vaak ter sprake dat de eigenwaarde en het welbevinden van de deelnemers onder druk stonden. De gepresenteerde bevindingen in dit hoofdstuk zijn dan ook hoofdzakelijk gebaseerd op het kwalitatieve onderzoek, met soms verwijzing naar uitkomsten uit het kwantitatieve onderzoek. Hieronder gaan we in op de verschillende factoren die een negatieve invloed hebben op het welbevinden van bijstandsgerechtigden en hoe zij daarmee omgaan. Ten slotte bespreken we op grond van onze bevindingen welke mogelijkheden wij zien voor beleid. Factoren met negatieve invloed op welbevinden Gezondheid en financiële situatie Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat de waardering van eigen ge- zondheid in belangrijke mate de beoordeling van welzijn beïnvloedt. Lage scores voor ervaren gezondheid leiden tot lage scores voor het welbevinden. Veel deelnemers zeggen gezondheidsbelemmeringen te ervaren in hun dagelijkse leven en in het zoeken naar of uitoefenen van werk. Ruim de helft van de betrokkenen zegt last te hebben van een of meerdere langdurige (chronische) ziekten, aandoeningen of handicaps. Meer dan vier op de vijf van hen zeggen hierdoor te worden belemmerd in de dagelijkse gang van zaken. Ondanks het gegeven dat in onze onder- zoeksgroep relatief veel parttime werkenden zaten — die in ieder geval een | Bos HvA - DRUK.indd 86 31/05/2023 10:51:49 | | | WELBEVINDEN ONDER DRUK paar uur per week betaald konden werken — geeft dus een grote groep aan te kampen met gezondheidsklachten. Van de deelnemers die niet parttime werken, zegt de helft dat niet te doen vanwege ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Niet alleen de kwaliteit van leven maar ook hun geschiktheid voor betaald werken wordt, zo ervaren zij, negatief beïn- vloed door hun als slecht ervaren gezondheid. Net als de waardering van hun gezondheid speelt ook de financiële situatie een belangrijke rol in hoe deelnemers hun welzijn beoordelen. In de bijstand zitten, betekent voor de meeste bijstandsgerechtigden dat zij moeilijk rond kunnen komen. Gedurende het hele onderzoek gaven zij hun financiële situatie een onvoldoende tot een magere voldoende. Zorgen om financiën komen sterk tot uiting als bijstandsgerechtigden te maken hebben met inkomstenverrekeningen vanwege parttime werk. Maandelijkse verrekeningen en herberekeningen leiden vaak tot veel stress en onrust (zie ook hoofdstuk 4). Deze zorgen hebben gevolgen voor het ervaren welbevinden van de betrokkenen. Zij kunnen doorgaans financiële tegenslagen niet dragen, omdat hun inkomen rond het sociaal minimum schommelt. Impact van de coronacrisis Naast zorgen over gezondheid en geld had ook de coronapandemie die in Nederland uitbrak in maart 2020, een negatieve impact op het welbevinden van de deelnemers aan het experiment. De coronamaat- regelen en -beperkingen trokken een wissel op deelnemers met en zonder parttime werk (vgl. Elshout en Ballafkih, 2022). 96% van de respondenten bevestigt dat corona een negatieve invloed heeft op hun gevoel, een heel hoog percentage dus. Ze geven aan vooral last te hebben van stemmings- klachten, ze voelen zich angstig en onzeker. Regelmatig horen we van deelnemers die parttime werken dat zij bang zijn om besmet te raken vanwege hun kwetsbare gezondheid. Parttime werkende deelnemers ervoeren spanningen en stress op de werkvloer vanwege de coronamaatregelen. Voor deze groep, onder meer zorg- en productiemedewerkers en beveiligers, was thuiswerken door- gaans geen optie. Anderen vertelden dat hun contract niet werd verlengd, wat zorgde voor veel onzekerheid en ellende. Uit de kwantitatieve analyse | Bos HvA - DRUK.indd 87 31/05/2023 10:51:49 | | | JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE blijkt dat het werk van ruim de helft van de parttimers is veranderd door de coronacrisis. Zo is bijvoorbeeld het aantal werkuren gereduceerd of is hun werk zelfs helemaal gestopt. Onder deelnemers die niet werkten nam in coronatijd de hoop op werk sterk af. Dit zal niemand verbazen. Slechts 12% van de niet-werkenden achtte in coronatijd de kans op werk groter dan twaalf maanden voor- dien, terwijl bij de eerste meting 35% van de deelnemers deze verwachting had. Bij de laatste meting was het percentage juist weer hoger, zelfs 39%. Opvallend is dat deelnemers aan de extra-aandachtgroep het minst po- sitief waren over de verandering van hun kans op werk in coronatijd en bij de nameting. Dit heeft er mogelijk mee te maken dat zij geen extra aan- dacht meer kregen in die perioden. Tijdens de pandemie waren fysieke afspraken niet mogelijk en ten tijde van de nameting gold de conditie van extra aandacht niet meer. Dat bij de laatste meting weer een hoger percentage van de deelnemers de kans op werk hoger inschatte dan twaalf maanden ervoor, is gezien de (toen en nu) heersende krapte op de arbeidsmarkt goed te begrijpen. Er zijn veel vacatures en dat zien we terug in de hoop die bijstandsgerechtigden hebben om werk te vinden. De negatieve impact van de coronacrisis op hun gemoedstoestand zien we in de laatste meting niet meer terug. De ‘plicht’ tot werk De druk van een (vermeende) plicht tot werk is nog een factor die een negatieve invloed heeft op het welbevinden van de ondervraagde bij- standsgerechtigden. Geregeld horen we dat deelnemers er emotioneel moeite mee hebben als ze geen baan hebben en afhankelijk zijn van bij- stand. Zo zegt een deelnemer zich vanwege de aanvullende bijstand die hij ontvangt een beetje een profiteur te voelen. Het ontvangen van een uitkering vinden sommigen, vanwege het zichzelf toegekende arbeids- ethos, ongemakkelijk: Tk heb twee handen, twee voeten en kan gewoon werken. Er zijn mensen met hele grote problemen en dan begrijp ik dat je een uitkering krijgt. Ik kan werken.’ Deze respondent maakt na- drukkelijk onderscheid tussen mensen die een uitkering zouden ver- dienen omdat ze grote problemen hebben en zichzelf. Zij kán werken waardoor zij het gevoel heeft eigenlijk geen recht te hebben op een uitkering. | Bos HvA - DRUK.indd 88 31/05/2023 10:51:49 | | | WELBEVINDEN ONDER DRUK Ei Sommige deelnemers voelen de druk om te werken nu extra vanwege de krapte op de arbeidsmarkt: Ik merk bijvoorbeeld, nu er gewoon zoveel vacatures zijn, dat ik een beetje de plicht voel om te werken, omdat ik zoiets heb: we moeten ook met z’n allen kijken hoe we de boel draaiende houden Deze deelnemers identificeren zich met de werkenden in de samenleving, voelen ook dat ze het potentieel hebben om te werken en zijn, zoals iemand het omschrijft, ‘door omstandigheden’ in de bijstand gekomen. Het door meerdere deelnemers ervaren plichtsgevoel komt voor een belangrijk deel voort uit wat ze in hun omgeving opvangen over bij- standsgerechtigden of wat anderen naar hun idee zouden denken. Dit heeft gevolgen voor hoe ze naar zichzelf kijken als bijstandsgerechtigde. Sommige deelnemers ervaren concrete druk vanwege die (vermeende) opvattingen en verwachtingen van familie en vrienden. Een man merkt aan zijn moeder dat ze hem pusht. Iemand anders zegt dat zijn familie van de generatie is dat het onmogelijk was dat je ‘niks’ deed. Zij vinden het belangrijk dat hij Sets’ doet. Een jonge vrouw vertelt dat je toch lager wordt aangekeken ‘door de maat schappij’ als je niet werkt, als je niets doet. Haar zelfbeeld spoort niet met waar ze nu staat en deze incongruentie legt druk op haar zelfrespect (vel. Elshout, 2016) wat weer gevolgen heeft voor haar sociale leven. Zo is ze bij- voorbeeld maar weinig aan het daten. Voor haar gevoel is de kloof tussen haar en potentiële partners te groot. Ze vertelt over een date aan wie ze eerlijk vertelde dat ze geen werk had: “[Ik zag] meteen iets gebeuren bij die persoon. [.…] En dan denkik: je veroordeelt me, terwijl je mijn verhaal niet kent Een date die daarop volgde vertelde ze daarom dat ze kinder- jeugdcoach was, wat niet helemaal gelogen was, vond ze, want ze staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Haar creatieve invulling van de werkelijkheid was voor haar een manier om de incongruentie te reduceren tussen het niet hebben van werk en de zelfopgelegde ver- wachting dat ze werk zou moeten hebben. Gevolgen van niet ‘echt’ meedoen Naast dat deelnemers zich ervoor schamen dat zij niet kunnen vol- doen aan de plicht van werk zien we hen worstelen met het ontbreken | Bos HvA - DRUK.indd 89 31/05/2023 10:51:49 | | | Ei JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE van ‘bijvangsten’ van werk. Werk biedt namelijk een doel om naartoe te werken, zorgt voor sociale contacten, structureert de dagen en draagt bij aan een gevoel van onafhankelijkheid, de zogeheten latente functies van werk (Jahoda,1982). Bijstandsgerechtigden worstelen met het ont- breken van deze bijvangsten van werk. Zo zegt een deelnemer stress te ervaren door het ontbreken van een dagelijks werkritme: ‘Het is nu heel lang zitten en het is elke dag hetzelfde verhaal. […] Zo lang binnen zitten geeft alleen maar extra druk en die geeft weer extra stress’ Ook hoorden we van deelnemers dat ze ‘niets’ te vertellen hebben aan een partner als zij thuiskomen, of aan kennissen en vrienden die wel werken. Zo vertelde iemand dat ze zich schaamt om te moeten zeggen dat ze geen werk heeft als daarnaar wordt gevraagd: Ik excuseer me elke keer.’ Vrijwilligerswerk kan, net als betaald werk, de dag structureren en vol- doening brengen, omdat je een nuttige bijdrage levert. Desondanks heeft het volgens bijstandsgerechtigden niet dezelfde waarde als betaald werk (vgl. Elshout, 2016). Het geeft deelnemers immers niet de on- afhankelijkheid waarnaar zij op zoek zijn, omdat het geen geld oplevert en ze nog steeds afhankelijk zijn van een uitkering. Een respondent ver- telt over een onbetaalde werkstage bij de belastingdienst: ‘Je doet het al zo langen op de werkvloer maak je het wel eens mee, bij vrijwilligerswerk of ander werk, dat je toch in een bepaald hokje wordt gestopt. Je bent toch een DWTer [red. Dienst Werk en Inkomen, voorloper van directie Werk, Participatie en Inkomen]. Ze merkt dat ze niet als een volwaardige werk- nemer wordt gezien door andere collega’s die wel betaald worden voor het werk. ‘Daarom ben ik nu die trajecten een beetje beu en die stages en dat vrijwilligerswerk’, zegt ze. Hoe deelnemers hoop houden Sommige bijstandsgerechtigden die we spraken, ontlenen eigenwaarde aan het gegeven dat ze parttime werken en daarmee hun steentje bij- dragen aan de samenleving. Anderen beschermen en bestendigen hun zelfrespect door zichzelf te vergelijken met mensen die naar hun idee minder hun best doen om hun situatie te verbeteren (vgl. Ypeij et al, 2002). Zo vergelijken parttime werkenden zich bijvoorbeeld met | Bos HvA - DRUK.indd 90 31/05/2023 10:51:49 | | | WELBEVINDEN ONDER DRUK bijstandsgerechtigden die niet werken. De eerder geciteerde deelnemer die parttime werkt en zich een beetje een profiteur voelt, relativeert die constatering ook door te benadrukken dat er ‘ook bepaalde lui zijn die helemaal niks doen en die daar best toe in staat zijn’. Enerzijds heeft hij last van het vermeende stigma en de dwingende norm van werk, maar hij onderscheidt zich anderzijds actief van mensen die naar zijn idee echt niks doen. Opvallend is dat een deel van de deelnemers, ondanks het feit dat zij al minimaal vier jaar in de bijstand zitten (de duur van het experiment), hoop houden een baan te vinden en ook blijven dromen over de toekomst, hoe moeilijk zij hun situatie soms ook ervaren. Uit de laatste meting blijkt dat zelfs 40% van de niet-werkenden positief tot zeer positief gestemd is over de kans om binnen een jaar werk te vinden. Er zit een enorme veer- kracht in de meeste mensen. Op de vraag waar ze over vijf jaar denken te staan, vertellen ze bijvoorbeeld dat ze dromen de stad ontvlucht te zijn en in een ander land te wonen. Een deelnemer wil een boerderij beginnen in Suriname, een ander een huisje in Frankrijk kopen. Anderen zoeken het dichterbij huis en dromen van een (andere) baan en hopen een op- leiding behaald te hebben om ander werk te kunnen doen of een eigen praktijk te beginnen. Ook hopen sommigen stappen gemaakt te hebben in hun carrière, zoals een respondent die leidinggevende wil worden bij het beveiligingsbedrijf waar hij werkt. We zagen in eerder onderzoek dat de moed erin houden en dromen over de toekomst een manier is om met een soms uitzichtloze situatie als werkzoekende om te gaan (Els- hout, 2016). Deze strategie bleek werkzoekenden te helpen om hun maat- schappelijke positie niet als gegeven te zien, maar als dynamisch. Dat is voor de bijstandsgerechtigden die wij hebben gesproken niet anders. Mogelijkheden scheppen en kansen waarmaken Aan het begin van dit hoofdstuk stelden we dat het geven van extra aan- dacht of zelfregie door de klantmanager geen significant effect heeft op het welbevinden. Daarentegen hebben factoren als gezondheids- belemmeringen, financiële onzekerheid en vermeende vooroordelen over het niet hebben van werk juist een grote impact op het welbevinden van | Bos HvA - DRUK.indd 91 31/05/2023 10:51:49 | | | JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE bijstandsgerechtigden. Deelnemers worstelen met hun welbevinden als gevolg van het ontbreken van werk. Zij doen voor hun gevoel namelijk pas ‘echt’ mee als zij betaald werken. Werk is ook voor bijstandsgerechtigden die wij spraken een belangrijke norm waaraan zij willen voldoen. Dat ruim de helft van de deelnemers zegt te kampen met gezondheids- klachten en daardoor mogelijk nooit volledig uitstroomt, is een gegeven waar niet zomaar een oplossing voor te vinden is. Wel roept dit de vraag op of het daarom loont om parttime werk te stimuleren en te erkennen en waarderen als een volwaardige manier van meedoen. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat bijstandsgerechtigden met gezondheidsklachten ook en meer kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Klantmanagers kunnen inzetten op parttime werk wanneer zij constateren dat bijstands- gerechtigden vanwege hun gezondheid niet fulltime kunnen werken, maar wel geschikt zijn voor deeltijdwerk variërend van 4 tot 20 uur. Het kan bijstandsgerechtigden met gezondheidsklachten helpen als werk- gevers hun meer zeggenschap geven over hoe zijn hun werktijden willen en kunnen invullen. Voor bijstandsgerechtigden die (momenteel) niet betaald kunnen werken, kan het lonen om hun de mogelijkheid te geven onbetaald werk te laten verrichten. In hoofdstuk 5 lazen we dat vrijwilligerswerk ze het gevoel geeft nuttig bezig te zijn, het structureert de dag en ze doen er sociale contacten op. Door deelname aan vrijwilligerswerk kunnen bij- standsgerechtigden zich onderdeel voelen van de samenleving. Boven- dien blijkt uit onderzoek van Van Echtelt (2011) dat sociale participatie (zoals het verrichten van vrijwilligerswerk) ‘een positieve invloed heeft op de tevredenheid met het leven’, en daarmee op het ‘welbevinden van niet-werkenden’. Voor mensen die willen en kunnen werken is het wel be- langrijk dat het onbetaalde werk tijdelijk is en dat ze perspectief houden op vervolgstappen richting betaald werk. Klantmanagers kunnen ook een rol spelen in het realistisch voeden van dit perspectief en ondersteunen in het zetten van stappen om dromen werkelijkheid te maken. Ze kunnen opleidingsmogelijkheden faciliteren en meedenken over het opstarten van een eigen onderneming. Daar- naast kunnen zij actief inzetten op parttime werk in plaats van volledige | Bos HvA - DRUK.indd 92 31/05/2023 10:51:49 | | | WELBEVINDEN ONDER DRUK uitstroom, ook als er geen sprake is van beperkingen door gezondheids- klachten. In het verlengde daarvan roept dit de vraag op of gemeenten zouden moeten afstappen van de dominante focus op uitstroom in beleids- en uitvoeringsdoelstellingen. Voor mensen die waarschijnlijk niet (kunnen) uitstromen kan die druk namelijk averechts werken en leiden tot het gevoel niet te voldoen. Een van de doelstellingen van de Participatiewet is mensen meer te betrekken bij de samenleving, via betaald werk of andere vormen van participatie. Conform deze doelstelling zouden mensen zoveel mogelijk ondersteund moeten worden om naar vermogen mee te kunnen doen, zonder dat zij het gevoel hebben dat ze niet genoeg doen en niet volledig meetellen. Parttime werk kan net als vrijwilligerswerk in positieve zin bij- dragen aan het welbevinden van bijstandsgerechtigden en aan het gevoel dat ook zij gezien en gewaardeerd worden. | Bos HvA - DRUK.indd 93 31/05/2023 10:51:49 | | Bos HvA - DRUK.indd 94 31/05/2023 10:51:49 | | | Hoofdstuk 7 Klantmanager: een cruciaal en complex beroep Sandra Bos, Judith Elshout en Mathieu Portielje Het dedicated team: een experiment op zich Voor een goede uitvoering van het Amsterdams Experiment met de Bij- stand en het onderzoek naar de effecten daarvan was een gecommit- teerd en zorgvuldig opererend team van klantmanagers cruciaal. Zij vormden het zogeheten dedicated tear. Het waren deze klantmanagers die in de praktijk invulling moesten geven aan de twee experimentele begeleidingscondities: extra aandacht en zelfregie (zie hoofdstuk 1 voor de opzet van het experiment) Zij moesten deze specifieke begeleiding drie jaar lang volhouden onder allerlei omstandigheden, waaronder de coronatijd. Ze ontvingen daarbij ondersteuning van een teamleider van de gemeente en daarnaast van het onderzoeksteam van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Ze namen maandelijks deel aan een intervisiebij- eenkomst, waarbij een onderzoeker van de HvA aansloot. Tijdens deze bijeenkomsten brachten de klantmanagers casuïstiek en dilemma’s in, voortkomend uit de begeleidingsvormen, waarbij de grenzen van de Participatiewet en de mogelijkheden van het experiment werden verkend. Gaandeweg het onderzoek is besloten om alle klantmanagers uit het dedicated team jaarlijks individueel te interviewen. Door diepte-inter- views hoorden we uit eerste hand hoe zij vanuit hun professie aankeken | Bos HvA - DRUK.indd 95 31/05/2023 10:51:49 | | | 96 | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE tegen het experiment en hoe de implementatie van de condities verliep. Daarnaast deelden de klantmanagers hun (veranderende) werkwijze ten aanzien van hun klanten. Het interview bevatte een aantal standaard- vragen over de ervaringen in het experiment en daarnaast wisselende thema’s, zoals de gevolgen van de coronapandemie voor de begeleiding, het scholingsaanbod, de Participatiewet en hun opvattingen over het beroep van klantmanager. In 2018 en 2019 waren de interviews live. De laatste twee jaar vonden ze, als gevolg van de coronamaatregelen, plaats via het online communicatiesysteem Teams. Het onderzoek naar het Amsterdams experiment kende vier periodieke metingen (zie voor de fasering hiervan hoofdstuk 2). Bij elke meting hebben de onderzoekers van de HvA de betrokken klantmanagers geïnterviewd. Begin 2018 kregen de klantmanagers de vraag deel te nemen aan het experiment met verschillende vormen van begeleiding van bijstands- gerechtigden. Sommigen meldden zichzelf aan, anderen werden aange- wezen. Samen vormden ze het dedicated team binnen het experiment, bestaande uit twaalf klantmanagers uit verschillende afdelingen binnen de gemeentelijke afdeling Werk, Participatie en Inkomen (WPI). Begeleidden ze voorheen soms wel driehonderd bijstandsgerechtigden, tijdens het experiment waren het er ‘slechts’ vijftig à zestig bij een voltijds aanstelling. De klantmanagers moesten immers voldoende tijd hebben voor de bijstandsgerechtigden binnen de conditie extra aandacht en voor degenen binnen zelfregie die zelf om meer aandacht vroegen. Bovendien moest er tijd zijn voor intervisie, teamoverleg en reflectie. Het was in het belang van het onderzoek dat dit team zo lang mogelijk in een vaste samenstelling zou voortbestaan. Binnen het Amsterdams Experiment met de Bijstand werd het dedicated team van klantmanagers gaandeweg een klein experiment op zich. Een kleine groep klantmanagers experimenteerde drie jaar lang met ‘tredeloos’ en ‘“interdisciplinair’ werken, met meer ruimte voor pro- fessionalisering, onderlinge intervisie, nieuwe methoden, een beperkt klantbestand en nauwelijks sturing vanuit het management op uit- stroomdoelstellingen. In dit hoofdstuk bespreken we hoe de klant managers deze veranderingen ervoeren, en welke gevolgen ze hadden voor hun werkwijze, vakkundigheid en professie. | Bos HvA - DRUK.indd 96 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER Loslaten van participatietreden Voorafgaand aan het experiment werkten de klantmanagers in verschil- lende afdelingen, ingedeeld op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt van de bijstandsgerechtigden (‘participatietreden’). De bijstandsgerech- tigden die bijvoorbeeld langer in de uitkering zaten, werden lager op de ‘participatieladder' ingedeeld. Omdat werd aangenomen dat voor hen de kans op (volledige) arbeidsparticipatie gering was, kregen zij veelal minder aandacht en vielen zij met vele anderen onder een klantmanager. Vanwege de willekeurige indeling over de drie begeleidingscondities van de deelnemers aan het experiment werd deze indeling in treden los- gelaten. In plaats van een specifieke groep bijstandsgerechtigden met een overeenkomstige afstand tot de arbeidsmarkt, kregen de klant- managers nu een gemengd klantbestand van bijstandsgerechtigden met verschillende arbeidsmarktperspectieven en kwalificaties. Doordat de klantmanagers voorheen een specifieke doelgroep begeleidden, was hun instrumentarium en handelingsperspectief veelal beperkt tot die groep. Ze hoefden zich bijvoorbeeld alleen bezig te houden met bijstands- gerechtigden die een eigen onderneming wilden opzetten of juist met hen die alleen nog in aanmerking kwamen voor beschut werken. Zoals ze zelf zeiden, was het begeleiden van bijstandsgerechtigden in het systeem met de participatietreden een ‘productieproces’ geworden, dat muren tussen de verschillende treden, bijstandsgerechtigden én klantmanagers in standhield. Nu de klantmanagers gemengde groepen kregen en zelf ook in een gemengd team werkzaam waren, moesten ze hun werk- methoden aanpassen, het instrumentarium uitbreiden en kennis op- doen bij hun collega’s. Deze nieuwe aanpak werd zeer hoog gewaardeerd door de klantmanagers in het dedicated team. Ze benadrukken in de interviews de positieve ef- fecten voor de kwaliteit van hun dienstverlening en ervaren meer werk plezier en uitdaging in hun werk. Een aantal van hen geeft aan dat ze meer maatwerk kunnen en moeten leveren, omdat ze zich meer dienen te verdiepen in de situatie van de klant: “Door de diversiteit van klanten en doordatje niet meer zo trapsgewijs werkt, kom je meer klanten tegen. Dus werken wij als klantmanager | Bos HvA - DRUK.indd 97 31/05/2023 10:51:50 | | | Ei SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE met meer kennis en ik denk dat je daardoor ook meer kansen geeft aan de klant. Het gesprek is opener.” Een andere klantmanager verwoordt het als volgt: ‘Het prikkelt de klant- manager des te meer, in die diversiteiten die hij aangeboden krijgt, om toch individueler te kijken naar elk dossier.’ Het werk van de klantmanagers werd door de diversiteit van klanten complexer en vroeg om een bredere blik. Van klantmanagers die in hun werk vooral gericht waren op toeleiding naar betaald werk, wordt nu gevraagd ook aandacht te hebben voor andere leefgebieden dan al- leen werk. En van klantmanagers die zich meer richtten op de toeleiding naar maatschappelijke (onbetaalde) participatie, wordt weer gevraagd om ook oog te hebben voor de mogelijkheden voor betaald werk. Het antwoord op de vraag wat iemand in de bijstand nodig heeft aan bege- leiding, wordt in het gesprek bepaald en in mindere mate — zoals voor het experiment het geval was — door de participatietrede waarin iemand is ingedeeld. Loslaten van uitstroomdoelstellingen Belangrijke omslag tijdens het experiment was het loslaten van de uit- stroomdoelstellingen door de klantmanagers en het focussen op het uitvoeren van de twee experimentele begeleidingscondities. Dit ervoeren zij als een groot goed. De cijfermatige verantwoording van de uitstroom zei immers niets over hun inzet en kwaliteiten als begeleider: ‘De ene keer heb je moeilijke klanten, de andere keer heb je makkelijkere klanten, dat heeft niks met werk te maken.’ De meerderheid van de klantmanagers is dan ook positief over het ontbreken van uitstroomdoelen binnen het experiment. Ze kunnen hierdoor meer tijd voor hun klanten nemen en diverse opties verkennen. Een klantmanager zegt het zo: ‘Dat heeft zeker invloed op mijn werk. […] En waar de focus wel ligt op uitstroom richting de arbeidsmarkt, nam ik niet de tijd om mij te gaan verdiepen in die deel- nemer. En dat kan ik nu wel” Deze legitimatie om anders met de bijstandsgerechtigden een traject in te gaan, blijkt ook uit het volgende citaat van een klantmanager: | Bos HvA - DRUK.indd 98 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER EN “Het [AEB] is niet in het leven geroepen om mensen de bijstand uit te werken. Het Amsterdamse experiment is in het leven geroepen om de mensen in beweging te krijgen, een bijdrage te laten leveren en om zelf te gaan verdienen. Het maakt niet uit hoeveel, als er maar een participatie op gang komt. Er zijn ook veel mensen vrijwilligerswerk gaan doen. Ik ben blij dat het ook op deze manier kan.” Experimentele begeleidingscondities Extra aandacht: bouwen aan vertrouwen De klantmanagers binnen het dedicated team waren de uitvoerders van het experiment doordat zij invulling gaven aan de begeleidingscondities. We hebben uitgebreid met ze gesproken over hoe deze invulling eruitzag en hoe ze het werken met deze condities ervoeren. Vooral over de con- ditie extra aandacht waren klantmanagers enthousiast. Ze konden naar eigen zeggen de tijd nemen voor hun klanten en sneller in actie komen als dat nodig was. Een klantmanager vertelt vooral degenen in de extra-aandachtgroep ‘wat vaker te spreken dan één keer perjaar’ met als gevolg: “Je merkte echt dat hoe vaker ze me zagen, hoe bekender hun gezicht werden dan loopt het automatisch eigenlijk, die band wordt gewoon sterker en ze kloppen vaker aan, voordat de problemen al zodanig zijn gegroeid dat je echt meteen moet doorverwijzen bijvoorbeeld. Ze kloppen daarvoor soms al aan, van ‘ik loop hier tegenaan, of volgende maand ga ik dit niet kunnen betalen’, en als je dat hebt bij een klant, is dat top. Want dat betekent dat de klant heeft ingezien van: hé, dit gaat mis, ik moet op tijd hulp inschakelen. Dan ben ik helemaal tevreden.” De positieve omgang met de extra-aandachtgroep ontstond mede omdat, in tegenstelling tot de situatie voor het experiment, er nu ook ruimte en tijd was om die mensen te spreken die niet uit zichzelf aan de bel trekken, of die al parttime werken. Zo vertelt een klantmanager dat bij een klantbestand van ‘driehonderd’ mensen vooral de klant ‘die piept’ aandacht krijgt, terwijl bij het experiment alle klanten worden gevolgd en | Bos HvA - DRUK.indd 99 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE de aandacht krijgen die ze nodig hebben. ‘Aandacht maakt echt dat je het maximale haalt uit de klant’, voegt deze klantmanager toe. Een andere klantmanager vertelt hoe zijn begrip voor een klant groeide, doordat er nu tijd was om naar een klant te luisteren. Hij voelde in de eerste in- stantie irritatie richting de jongeman met, naar zijn idee, potentie om te werken. Gaandeweg hoorde hij van zijn detentieverleden en zag hij in dat aan het werk gaan voor de jongeman een grote stap was, en tegelijkertijd een kans om weer mee te doen in de maatschappij, want: “Als je uit detentie komt, kun je als mens een deel van jezelf zijn kwijtgeraakt. Dat moet je weer opbouwen en dat moet je weer eigen maken. Maar als je dat niet weet van de klant, dan wil je scoren en wil je de klant aan het werk helpen en uit de bijstand krijgen. Maar dat is niet de reden dat we hier zitten, want we zitten hier om die klant weer te laten participeren in de maatschappij.” Een klantmanager legt uit dat je vooral bij extra-aandacht kandidaten ‘dichter bij de klant komt’ en vaker contact hebt, waardoor het ver- trouwen wederzijds kan groeien. De druk is er niet en je gaat uit van wat het [de begeleiding] voor iemand kan opleveren’, voegt deze klant- manager toe. ‘Zonder vertrouwen ziet de klant spoken en drempels, en dat kan stagnerend werken in de re-integratie” Dat het opbouwen van vertrouwen soms enige tijd duurt en ook te maken heeft met het ver- trouwen dat mensen in zichzelf hebben, laat het volgende voorbeeld zien: “Hijl28 jaar] had een goede opleiding gevolgd en was gediplomeerd, maar hij zat thuis. Samen met zijn vriendin had hij een gezinsuit- kering aangevraagd en hij zei letterlijk: ‘Het geld komt niet uit jouw zak, dus laat ons met rust” Alles wat je oppakte, zag hij als wan- trouwen. Dus op een gegeven moment ben ik erop gaan inspelen dat ik er niet zit om hem te pesten, maar omdat hij zo jong is, ik kansen zie voor hem in de maatschappij. Ik wil hem helpen om zijn kansen te pakken, zodat hij voor zichzelf kan gaan zorgen. Dus ik speelde in op die bewustwording en op een gegeven moment zag je hem kantelen. Toen hij uitstroomde, is hij met een grote bos bloemen naar mij toe- gekomen. Hij was ook het vertrouwen kwijt en hij dacht dat hij niks kon. Hij had een tegenslag gehad en dan denken ze dat het ophoudt. | Bos HvA - DRUK.indd 100 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER Je moet ze bewust maken en dan gaan ze in je geloven. Ze gaan er- vooren ze vragen om hulp. [….] Je kan mensen een stukje vertrouwen teruggeven. Niet alleen in zichzelf, maar ook in de maatschappij.” Uit de interviews komt naar voren dat het van belang is dat klant- managers blijven geloven in de potentie van bijstandsgerechtigden en ze kansen geven. Frequent contact en persoonlijke aandacht, gebaseerd op vertrouwen, zijn hiervoor essentieel. Klantmanagers benoemen ook de keerzijde van de begeleidingsconditie extra aandacht. In sommige gevallen had een klantmanager moeite de extra aandacht drie jaar vol te houden. Bijvoorbeeld als een bijstands- gerechtigde al optimaal aan het werk was, betaald of onbetaald, of als iemand te ziek was om überhaupt iets van vrijwilligerswerk of parttime werk te verrichten. In deze gevallen waren gesprekken over (arbeids-) participatie niet erg zinvol, terwijl ze wel gevoerd moesten worden. Zelfregie: op handen zitten De begeleidingsconditie zelfregie betekende in principe dat een uitkeringsgerechtigde uit deze groep één keer per jaar een telefoontje van de klantmanager kreeg. Hiervan werd afgeweken als de klant uit eigen initiatief meer begeleiding vroeg of er reden was voor de klantmanager om contact te zoeken. “Dan praat je over wat er het afgelopen jaar gebeurd is, voornamelijk op werkgebied. Als ik denk: ik heb voor die persoon mogelijk passende vacatures, dan neem ik die mee naar het gesprek. [..] Dus dat ís de zelfregie, en wat ik al zei: als zij mij benaderen met vragen of aan- geven dat ze hulp willen, dan ga ik daarop in.” Voor bepaalde groepen was zelfregie de passende begeleidingsvorm. Bij- voorbeeld voor een parttime werkende bijstandsgerechtigde die al jaren met plezier een maximaal aantal uren werkt en vanwege gezondheids- redenen nooit meer werkuren zal kunnen maken. Of een vrijwilliger die bijna met pensioen gaat en niet zit te wachten op werkbegeleidings- gesprekken met de klantmanager of op nieuwe vacatures. Bij andere bij- standsgerechtigden paste deze manier van begeleiden daarentegen niet. | Bos HvA - DRUK.indd 101 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE Zij hadden juist een goed gesprek of een zetje nodig. Het kostte klant managers soms moeite om in die gevallen op hun handen te blijven zitten. Een klantmanager licht toe: “Er waren genoeg klanten, als je je caseload ging doorspitten, die veel potentie hadden, hun taal was goed, hun rijbewijs was goed, ze hadden hun middelbare school afgemaakt, dat zijn van die klanten waarmee je echt nog wat kan doen. Maar je kon niks doen, want ze zitten in zelfregie.” Om die reden stonden sommige klantmanagers te trappelen om na drie jaar (weer) aan de slag te kunnen gaan met bijstandsgerechtigden die in de groep met zelfregie hadden gezeten, omdat zij volgens hen ‘helemaal niets deden’ tijdens het experiment. Ze zijn zich in de woorden van een klantmanager ‘gaan schikken naar de situatie’. Een gemiste kans in de ogen van de betreffende klantmanagers, maar een onvermijdelijk effect van het experiment. Loslaten van condities Na drie jaar Amsterdams Experiment met de Bijstand waren de con- ditiegroepen voor veel klantmanagers en deelnemers ‘uitgekristalliseerd’. Degenen die konden uitstromen, waren inmiddels grotendeels uit gestroomd, degenen die parttime konden werken hadden inmiddels een baan gevonden of waren na corona naar hun oude baan teruggekeerd. Sommige deelnemers uit de groep zelfregie hadden juist baat bij meer aandacht en ondersteuning. Dit kon weer vanaf maart 2021, toen het ex- periment tot een einde kwam. Klantmanagers kregen weer de ruimte om los van de condities nate gaan of hun klanten baat hebben bij extra bege- leiding, zelfregie of iets er tussenin. Een klantmanager verklaart dat ze sinds het einde van experiment per klant nagaat welke ‘instrumenten’ zij kan inzetten en hoe zij daarmee meer maatwerk kan bieden. Een andere klantmanager vertelt dat ze degenen die extra begeleiding kregen, ook na het experiment vaker blijft spreken en met de mensen in zelfregie juist minder contact heeft. Ook na het experiment blijven de condities dus een rol spelen in de begeleiding door de klantmanagers, vooral in die gevallen waar ze | Bos HvA - DRUK.indd 102 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER meerwaarde ervaren. Een klantmanager vertelt dat hij door de conditie van extra aandacht een beter beeld wist te krijgen van klanten als geheel, want ‘dan ging je iets dieper met de klant bezig’. Dat hield in dat hij, als er op andere levensgebieden problemen waren, deze kon meenemen in zijn begeleiding. Een ander vertelt dat ze leerde om ‘echt doortastend’ na te gaan: ‘wat heeft deze persoon nu nodig om uit te stromen?’ Ze zegt meer maatwerk te hebben verricht dan vóór het experiment. Een andere klantmanager kijkt nu beter naar het individu om te bepalen welke aanpak hem of haar past. Weer een ander bekijkt per klant wat hij in kan zetten, met zelfregie of extra aandacht als basis, ‘mijn ervaring is dat dat het beste werkt’. Een andere klantmanager geeft aan de bijstands- gerechtigden nu zelf te laten bepalen welke conditie van nut kan zijn voor hem of haar. De inzet van diverse begeleidingsvormen lijkt dus ook na afloop van het experiment de klantmanagers geholpen te hebben hun handelingsrepertoire uit te breiden en gerichter in te zetten, ten gunste van de bijstandsgerechtigden. Parttime werk en bijverdienen Naast de twee speciale vormen van begeleiding kende het Amsterdams Experiment met de Bijstand nog een kenmerk dat afwijkend was van de reguliere gang van zaken: de mogelijkheid voor bijstandsgerechtigden om netto te kunnen bijverdienen. Waar normaliter inkomsten verrekend werden met de ontvangen bijstand, mocht iemand nu de helft ervan behouden, met een maximum van 200 euro per maand (meer over deze bijverdienpremie in hoofdstuk 2). De meeste klantmanagers geven in het onderzoek aan het prettig te vinden dat ze tijdens het experiment een premie kunnen inzetten om parttime werk te promoten en mensen te stimuleren, zonder dat het per se tot uitstroom moet leiden. Uitstroom moet, daar waar mogelijk, maar als het (nog) niet kan, is (meer) parttime werk of vrijwilligerswerk een prima (tijdelijk) alternatief, menen de meeste klantmanagers. “Ik denk dat [Jin het parttime werken een verborgen schat zit voor de organisatie. Het komt de maatschappij ten goede om mensen te | Bos HvA - DRUK.indd 103 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE motiveren en ze in beweging te krijgen om parttime te gaan werken. Door daarin te investeren, bereiken we de grootste successen. Het is dus niet zo dat de maatschappij minder moet geven. Uiteindelijk gaan de mensen door hun deelname in de maatschappij beseffen dat er mogelijkheden voor hen zijn. Daardoor grijpen ze de kansen aan om weer onafhankelijk van de bijstand teworden. Dat vind ik de kern van het Amsterdamse Experiment: parttime werken loont.” Klantmanagers waarschuwen om bijstandsgerechtigden te veel te pushen richting (meer) werk, want voor je het weet werkt het averechts. Een klantmanager legt uit: “Zo heb je ook klanten die wel een partttmebaan hebben en die te- vreden zijn dat ze dat kunnen doen. Maar vervolgens gaan wij aan ze trekken om ze verder de bijstand uit te krijgen. Het is best lastig. Ik denk dat je begrip moet hebben als klanten moeite doen om hun hoofd boven water te houden en voor zichzelf kunnen zorgen.” Het blijkt dat de klantmanagers over het algemeen hoopvol zijn dat de nieuwe, stapsgewijze manier van begeleiden, zonder focus op uitstroom, tot positieve ontwikkelingen leidt: “Als het Amsterdamse experiment bedoeld was om klanten uit te laten stromen, dan zou het geen succes geworden zijn. We willen klanten juist meer bieden dan alleen maar die uitkering. Het mooie van het Amsterdamse experiment is dat wanneer klanten geproefd hebben dat ze meer te besteden hebben en meer kunnen door te werken, dat ze daardoor meer mogelijkheden zien. [...] Klanten zijn bewust geworden van hun mogelijkheden, ze hebben kansen gezien en die hebben ze aangegrepen.” Klantmanagers zijn blij met de bijverdienpremie als onderdeel van het experiment, omdat ze hun parttime werkende klanten nu eindelijk iets concreets kunnen bieden en niet-werkenden als het ware een wortel kunnen voorhouden. Werk moet lonen, vinden ze. Ze zien de vreugde bij hun klanten op het moment dat de premie gestort wordt, hetgeen soms ook de klantmanagers ontroert. Zo vertelde een klantmanager over een | Bos HvA - DRUK.indd 104 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER postbezorgster, die behoorlijk in de war is, maar fietsend haar parttime- baan blijft volhouden. Dankzij de premie kan ze nu onderweg een warme kop koffie of soep halen. Of de premie daadwerkelijk leidt tot meer uren werk en op den duur tot uitstroom, vinden de klantmanagers moeilijk vast te stellen: ‘Er zijn meer factoren van invloed of iemand (meer) werkt en uitstroomt’ Sommige bij- standsgerechtigden vertrouwen het concept van de premie bijvoorbeeld niet. Zij zijn bang voor financiële verrekeningen en gevolgen voor hun toeslagen. Een klantmanager vertelt dat als klanten ‘ooit in financiële problemen zijn geweest’ vanwege verrekeningen, ze huiverig zijn voor het ontvangen van een premie. Sommige klantmanagers benoemen ook de keerzijde van de premie, zoals het lock-in effect dat zou kunnen ontstaan, doordat uitstroom de premieontvanger niet altijd financieel voordeel oplevert De calculerende bijstandsgerechtigde blijft volgens deze klantmanagers als gevolg van de premie precies onder de norm werken. Ze berekenen hoe ze optimaal van de premie gebruik kunnen maken zonder uit te stromen. ‘Want klanten zijn heel erg berekenend. Zij denken van: ik kan eigenlijk meer voor- deel behalen als ik niet uit die uitkering ga […], waardoor ze die premie behouden. Kan je ze het kwalijk nemen? Niet echt’ Zo behouden ze een voor hen veilige financiële situatie. Hetgeen een klantmanager doet vrezen dat mensen gewend raken aan de bijverdien- premie, waardoor ze het niet meer als extraatje zien, maar als vast onder- deel van hun jaarinkomen. Een aantal klantmanagers geeft juist aan dat mensen, ondanks de onzekere stap uit de bijstand, besluiten de bijstand wel vaarwel te zeggen, ‘het is dus niet zo dat mensen inderdaad lekker blijven hangen in de bijstand omdat ze zo’n premie krijgen’. Een klant- manager vertelt dat ze zich tijdens het experiment realiseerde dat ze onte- recht uitging van de calculerende bijstandsgerechtigde. Zij pleit ervoor 1. Uit onderzoek door O&S (2021) naar het Amsterdams Experiment met de Bijstand blijkt niet dat een lock-in effect is opgetreden (Kempen et al, 2021). Het college van Amsterdam werkt momenteel aan een uitstroompremie die bijstandsgerechtigden financieel com- penseert voor het mislopen van de bijverdienpremie bij uitstroom naar werk. | Bos HvA - DRUK.indd 105 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE om bijstandsgerechtigden niet (meer) te zien als calculerende burgers. Want hoewel ze hun premie van soms wel 2400 euro per jaar kwijtraken als ze uitstromen, komt zij in haar praktijk bijstandsgerechtigden tegen die echt hun best doen om meer uren te maken, zodat ze uit de bijstand kunnen. ‘En dat is echt de meerderheid van de mensen, die aangeeft: nee, ik vind het prima, ik ga er gewoon uit, ik wil niks meer met jullie te maken hebben. Duurzame uitstroom Eenmaal aan het werk of uitgestroomd, zien klantmanagers met lede ogen aan dat mensen na korte leer- en werktrajecten en tijdelijke con- tracten weer in de bijstand terechtkomen. Dit is frustrerend voor zowel de bijstandsgerechtigde als de klantmanager: “Ik heb een dame die bijna teder jaar twee proefplaatsingen doet, maar geen contract krijgt. Je bent energie aan het stoppen in iets wat doodloopt en dat is niet leuk. We zouden moeten bekijken hoe we werkgevers toch zover krijgen om de klanten op zijn minst toch een contract voor een half jaar te geven na die proefplaatsing of leerstage.” Duurzame uitstroom was een belangrijk onderwerp in de interviews met de klantmanagers. Ze droegen allerlei suggesties aan ten behoeve van langer lopende arbeidsparticipatie. Een eerste suggestie was om (meer) aandacht te besteden aan verduurzaming van de contracten, onder meer door het verlenen van nazorg aan de werkende bijstandsgerechtigden. Nazorg blijkt namelijk een belangrijke ondersteuning voor degenen die na lange tijd aan het werk gaan, meer uren willen werken of uitstromen. Werk zorgt in die levens voor veel verandering. Veel (voormalig) bij- standsgerechtigden kennen momenten waarop het makkelijker is om de baan op te geven dan door te gaan, vanwege kinderopvang, inkom- stenverrekening of het wegvallen van toeslagen. Nazorg kan hen op die momenten helpen om toch door te gaan. Dit wordt niet standaard aange- boden, alleen als (uitgestroomde) bijstandsgerechtigden dit wensen. Uit de interviews blijkt dat sommige klantmanagers tijdelijk nog contact | Bos HvA - DRUK.indd 106 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER houden met bijstandsgerechtigden die zijn uitgestroomd, anderen niet. Een klantmanager wil voorkomen dat uitstromers het gevoel hebben er meteen helemaal alleen voor te staan. “Ze willen allemaal wel onafhankelijk zijn maar als het voor het echie is, dan komt er toch best veel bij kijken [Al die planning, alles waar je rekening mee moet houden, de kinderen die ineens naar school toe moeten, jij moet nog boodschappen halen. Het klinkt voor ons misschien heel normaal, hectisch, maar als iemand tien jaar in de uitkering heeft gezeten …” Ook voor mensen met psychische belemmeringen zou een nazorgtraject kunnen helpen om duurzaam uit te stromen volgens een klantmanager. Een buddy zou zo iemand bijvoorbeeld kunnen helpen om niet ‘in een gat te vallen’ als hij of zij aan het werk gaat. Jongeren in de bijstand die gaan werken of uitstromen, krijgen standaard zes maanden nazorg. Ze bepalen zelf hoe intensief het nazorgtraject is met hun klantmanager. Veel (voormalige) bijstandsgerechtigden geven echter aan geen nazorg te willen. Zij zijn blij ‘dat ze van WPI af zijn’. Om de relatie tussen WPI en nazorg te vermijden, zou volgens een klantmanager een onafhankelijke organisatie die ondersteuning kunnen bieden. Verduurzaming van arbeidsparticipatie en uitstroom kan, naast nazorg, ook bewerkstelligd worden door een ruimer scholingsaanbod en passende financiering hiervoor. Een (vooraf) geschoolde bijstands- gerechtigde is gemotiveerd om aan het werk te gaan en te blijven en is voor de werkgever van extra waarde. Op dit moment is het aanbod van scholing beperkt en hebben klantmanagers de grootste moeite om financiering te regelen, onder meer omdat een baangarantie vaak een voorwaarde is en (toekomstige) werkgevers niet altijd meebetalen. Een grote belemmering op weg naar duurzame arbeidsparticipatie is de inkomstenverrekening. Klantmanagers zien dat hun parttime werkende klanten met wisselende inkomsten vaak problemen ondervinden van deze verrekening, wat dan zorgt voor financiële onzekerheid en stress. Klantmanagers kunnen hier weinig in betekenen; het verrekenen | Bos HvA - DRUK.indd 107 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE van inkomen is het werk van de inkomensconsulenten. Vanwege de problemen door de verrekening pleiten klantmanagers voor meer trans- parantie en automatisering van de gegevens en proberen ze hun bij- standsgerechtigden zo goed mogelijk te informeren over de gevolgen van wisselende inkomsten. Als laatste sta-in-de-weg richting verduurzaming noemen de klant managers de loonkostensubsidie, waarmee bepaalde bijstands- gerechtigden ‘geplaatst’ worden bij een werkgever. De werkgever wordt financieel gecompenseerd voor mogelijk gederfde capaciteit. Met als gevolg dat deze werknemers na afloop van de subsidieperiode worden vervangen door iemand anders in de bijstand die met subsidie aan de slag kan. Dit zorgt voor frustratie en moedeloosheid, temeer omdat de werkende vaak echt goede hoop had te mogen blijven: ‘Het lijkt al- tijd hapsnap voor mensen. Ze komen niet verder. Volgens de klant- managers werkt de gemeente zelf mee aan deze draaideurconstructie van proef plaatsingen door geen harde afspraken te maken met de werk- gevers, waardoor vaste contracten vaak uitblijven. Daarnaast moeten werkgevers, volgens de klantmanagers, meer open staan voor mensen met weinig werkervaring. Ze verdienen meer vastigheid. Nu krijgen bij- standsgerechtigden die aan het werk gaan vaak nul-urencontracten of contracten met een minimaal aantal uren, waardoor die persoon alsnog in de bijstand blijft. Dit komt voor in diverse branches, waaronder de vervoersbranche. Werkende bijstandsgerechtigden krijgen bijvoorbeeld een taxipas en moeten iedere dag voor twee of drie uurtjes langskomen. ‘Zo kunnen ze niet onafhankelijk worden. Ze zijn altijd afhankelijk van de bijstand en dat breekt op, want je kunt ook bijna nooit een vrije dag nemen.’ WPI zou betere afspraken moeten maken met deze bedrijven ter bescherming van de werknemers en ter bevordering van langdurige uitstroom. Volgens een klantmanager is de gedachte nu nog vaak ‘voor jou tien anderen’. Wellicht brengt de huidige krapte op de arbeidsmarkt hier enige verandering in. | Bos HvA - DRUK.indd 108 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER Lessen uit coronatijd Voorafgaand aan het experiment zagen de klantmanagers de bijstands- gerechtigden ongeveer een keer per jaar, afhankelijk van de kans op werk en uitstroom. Tijdens het experiment hadden ze een veel kleiner klant- bestand en kwam er ruimte voor meer contactmomenten. Hierdoor steeg in eerste instantie de frequentie van het aantal contactmomenten, zeker voor de extra-aandachtgroep. Het gemiddeld aantal contactmomenten, waaronder zowel fysieke afspraken als mail, telefoon en appjes, steeg binnen het eerste jaar van het experiment naar 15,6. De extra-aandacht- groep heeft op haar hoogtepunt gemiddeld zelfs 19,3 keer contact met haar klantmanager: ruim 1,5 keer per maand. Bij de laatste meting, een jaar na het experiment, is de frequentie flink gedaald (9,6), hetgeen aan- geeft dat de intensiviteit van de begeleiding niet beklijft buiten het ex- periment om. Ook gedurende het experiment zien we een opvallende daling in de pe- riode vanaf 2020. Een belangrijke verklaring voor deze daling is corona, toen het fysieke contact onmogelijk werd en er weinig perspectief was op banen, opleiding en vrijwilligerswerk. De meeste klantmanagers hadden moeite met de nieuwe invulling van hun werkzaamheden tijdens corona, zoals blijkt uit onderstaand citaat: “Ik vond het verschrikkelijk. Je voelt je een soort maatschappelijk werker dan, een beetje psycholoog ook. In wezen ligt mij mensen ondersteunen wel, maar ergens voelde het ook zo doelloos. Ik dacht, wat ben ik hier de hele tijd een beetje aan het bellen en ‘hoe gaat het’-gesprekken te voeren? Dan zegt er toch een klantmanager in mij: ‘Je doethetniet goed.’[.] Enaan de andere kant denk ik achteraf dat hetook wel goed is geweest dat ik die gesprekken heb gevoerd, want je ondersteunt iemand wel en daar waar ik gesprekken heb gevoerd op die manier, is dat ook goed geweest.” In het algemeen zorgde deze situatie bij veel klantmanagers voor minder gevoel van betrokkenheid en urgentie bij hun klantbestand. Naarmate ze de bijstandsgerechtigden minder zagen, namen ze meer afstand van | Bos HvA - DRUK.indd 109 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE hen, terwijl voor veel bijstandsgerechtigden corona juist een periode was van werkloosheid, moedeloosheid, depressie en eenzaamheid. Corona zorgde niet alleen voor een daling van het aantal contact- momenten, maar ook voor andere gespreksvormen. Livegesprekken werden deels vervangen door telefoongesprekken, WhatsApp berichten en beeldbellen — hetgeen niet bij alle klantmanagers van harte ging: ‘Wij moeten sinds kort aan beeldbellen doen. [.…] Ik moet zeggen, ik had daar eigenlijk heel veel weerstand tegen” De voorkeur voor live of telefonisch verschilt per klantmanager. Volgens een klantmanager is live spreken prettiger dan via beeldbellen. Niet alleen komen sommige klanten juist graag naar locatie, deze klantmanager voelt meer urgentie om iets voor iemand te doen als hij een bijstandsgerechtigde in levenden lijve spreekt. Een andere klantmanager vertelt dat ze bij voorkeur live afspreekt, omdat ze dan sneller kan handelen, zeker als ze “iets willen richting werk’. ‘Het is het makkelijkste om mensen te zien en op die manier contact te leggen en te kijken wat mogelijk is” Weer een klantmanager verwoordt het als volgt: “In ons vak denk ik dat mensen empoweren het beste gaat als je ge- woon alle communicatiemiddelen kan toepassen: non-verbaal, ver- baalen dergelijke. Via een scherm is dat heel beperkt. Je kan geen enthoustasme overbrengen, je mist gewoon veel informatie wanneer het contact voornamelijk digitaal en telefonisch is.” Hij voegt eraan toe dat er live een betere vertrouwensband gecreëerd kan worden. Het gebruik van Teams en bellen zijn nuttig en handig, ‘maar je hebt met mensen te maken. Je moet laten zien dat je het beste voor hebt met de klant, in plaats van dat je overbrengt dat ‘de organisatie iets van hem wil’ Hetgeen kennelijk in livegesprekken beter overkomt. Er kleven volgens de klantmanagers ook nadelen aan fysiek afspreken, omdat veel bijstandsgerechtigden ‘gewoon niet graag op een plek komen waar iedereen komt’. Naar het kantoor moeten komen, kan schaamte teweegbrengen en zorgen voor een ‘soort angst’ dat iemand ze her- kent. In die gevallen kan online afspreken een goed alternatief bieden. Om toch live contact te hebben met de bijstandsgerechtigden, maar ze niet op de Jan van Galenstraat (locatie van de uitvoeringsorganisatie | Bos HvA - DRUK.indd 110 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER en het werkloket van Werk, Participatie en Inkomen) te ontmoeten, spraken klantmanagers soms op andere locaties af, bijvoorbeeld in het Vondelpark of de Openbare Bibliotheek. Een ander voordeel van online afspreken is dat mensen thuis soms ‘echt veel meer ontspannen’ zijn. Thuis zijn ze in hun eigen veilige omgeving. Er zijn mensen die daardoor ‘veel meer vertellen dan voorheen’. Sommige klanten geven een digitale rondleiding door hun huis of roken een sigaretje tijdens het gesprek. Ook de afwezigheid van reistijd en -kosten wordt als positief aspect genoemd. Een klantmanager schat in dat van haar 75 klanten, zo’n vijf mensen graag op kantoor afspreken, omdat ze een ‘papierhandel aan jou willen laten zien’, de rest liever online. Gezien de vele voordelen en ondanks een aantal benoemde nadelen, verwacht een van de klantmanagers dat beeldbellen waarschijnlijk de toekomst gaat zijn. Vooral als bijstandsgerechtigden parttime werken, kinderen hebben of gezondheidsklachten ondervinden. Dan zijn ge- sprekken digitaal gemakkelijker in te plannen. Taakopvatting klantmanagers: invloed experiment Deelname aan het experiment leverde de klantmanagers het inzicht op dat ze (meer) maatwerk willen leveren, zodat er beweging komt in het bestaan van de bijstandsgerechtigden. Dat leven moet volgens de klant- managers betekenisvol zijn en een eventuele betaalde baan moet passen in dat bestaan. Sommige klantmanagers geven aan bewust van regels of doelstellingen af te wijken als dit het welzijn van de bijstandsgerechtigde ten goede komt, want: ‘De belangrijkste taak is dat mensen in beweging komen, dat mensen iets gaan doen wat ze eerst nog niet deden, dat is het doel. Het uiteindelijke doel is dat mensen aan het werk gaan. ‘Maar soms’, aldus een andere klantmanager, ‘gewoon participatie, als dat het hoogste haalbare is. Of in ieder geval, als iemand maar in beeld is. Ik denk dat dat eigenlijk het belangrijkste is Deze diffuse doelstelling komt terug in de niet-eenduidige rolopvatting, zoals sommige klantmanagers die zien. | Bos HvA - DRUK.indd 111 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE “Het interessante van een klantmanager is datje drie taken hebt. In- derdaad de hulpverlener, de handhaver— dus de politieagent — ende verpleegster. Dat ben je. Dat is het interessante van de klantmanager. Ik verenig die rollen in één.” Anderen beperken zich tot de rol van werkbegeleider en vinden het on- acceptabel dat sommige collega’s advies geven alsof ze maatschappelijk werker, arts, psycholoog of financieel expert zijn. Weer anderen hechten veel waarde aan de wet. Aan deze diverse perspectieven op de professie heeft het experiment, zo blijkt uit de interviews, weinig verandering gebracht. Waar het experiment wel voor verandering zorgde, was de speelruimte die klantmanagers zichzelf toe-eigenden en de werkmethoden die ze inzetten. Klantmanagers werken vrij solistisch en hebben een grote dis- cretionaire ruimte. Binnen het handelingskader interpreteren en passen ze zelf de wet en het beleid toe. Deze ruimte werd tijdens het experiment nog groter. Sommige klantmanagers zeggen bewust de grenzen van de regelgeving op te zoeken en ze, waar mogelijk en indien noodzakelijk, op te rekken. Het experiment hielp ze daarbij. Als begrenzing van hun handelingsruimte noemen de respondenten de Bijstandswet, maar ‘er zijn regels voor iedereen, en er zijn regels voor mij. Maar op details kun je daarvan afwijken.’ Of, zoals een andere klantmanager het verwoordt: ‘Controleren is wel een onderdeel van mijn werk, maar dat is niet de es- sentie van het klantmanagerschap. Een uitzondering wordt gemaakt voor situaties waarin klanten niet meewerken of frauderen, ‘dan ga ik naar de regelgeving’. De interviews met klantmanagers laten zien dat de meeste klantmanagers meer op zoek zijn naar een doelmatige manier van begeleiden en sturen dan een rechtmatige. Ze zijn daarom blij dat de gemeente Amsterdam niet streng is op de uitvoering van de huidige Participatiewet. De hoofdstad past niet de verplichte tegenprestatie toe en vermindert de focus op uitstroom. De voorkeur voor doelmatigheid levert ook dilemma’s op, want als je niet de regels volgt, wanneer doe je dan het juiste? Een van die dilemma’s is hoe om te gaan met gezondheidsklachten van bijstandsgerechtigden. Klantmanagers hebben immers geen of beperkte medische kennis, maar | Bos HvA - DRUK.indd 112 31/05/2023 10:51:50 | | | KLANTMANAGER vinden er soms wel van alles van en zien dat medische klachten soms werk in de weg staan. Voor sommige bijstandsgerechtigden zijn gezondheids- klachten een alibi om thuis te (blijven) zitten, maar “wat mensen vaak moeten ontdekken, is dat er vast nog wel een hele hoop dingen kunnen, ondanks het feit dat je een lichamelijke klacht hebt’. Daar ligt de taak van de klantmanager om de klant dit te doen inzien. Dit kan soms via een medische keuring, maar ook door gesprekken. Alleen met een standaard- gesprek een keer per jaar tussen klantmanager en bijstandsgerechtigde doorbreek je deze impasse niet. Hiervoor is meer intensieve interactie nodig. Maar dan nog, de invloed van hun handelen is vaak beperkt: ‘We kunnen niet het maximale uit de klant halen. Er zijn te veel factoren. De klant wil vaak veel, maar de maatschappij laat het niet toe.’ Deze beperking betekent niet dat de rol van de klantmanager onbelang- rijk is. Ze voorzien, zo stellen ze, klanten van informatie over vacatures en opleidingen, maar bieden daarnaast ‘zachte’ begeleiding: het wegnemen van onzekerheid en angst en het blijven vertrouwen in de potentie van de bijstandsgerechtigde. Dit is een belangrijk inzicht van het experiment, namelijk dat de meerwaarde van de klantmanager niet zozeer zit in het halen van harde uitstroomcijfers, maar voornamelijk in persoonlijke aandacht, het bouwen aan de eigenwaarde van de bijstandsgerechtigde door ‘de moed erin houden’. “Ik denk dat mijn rol in het al dan niet aan het werk krijgen van klanten misschien echt wel veel minder groot is dan dat ik denk, dat ik op andere vlakken misschien nog wel veel meer goed werk doe.” Dankzij het gereduceerde klantbestand en de ruimte voor persoonlijke aandacht werd deze invulling van de functie van klantmanager tijdens het experiment mogelijk. Toekomstgericht klantmanagement Klantmanagers van bijstandsgerechtigden voeren doorgaans hun werk- zaamheden uit binnen de kaders van de Participatiewet en lokale ver- ordeningen. Het Amsterdams Experiment met de Bijstand bood hun | Bos HvA - DRUK.indd 113 31/05/2023 10:51:50 | | | SANDRA BOS, JUDITH ELSHOUT EN MATHIEU PORTIELJE de ruimte om nieuwe werkmethoden en een nieuw instrumentarium toe te passen, met daarbij de vrijheid minder te focussen op de uit- stroomcijfers. Geholpen door een beperkt klantbestand en twee nieuwe begeleidingsvormen, zelfregie en extra aandacht, experimenteerden de klantmanagers met enerzijds loslaten en anderzijds meer tijd en persoonlijke aandacht geven aan hun klanten. Het waren overwegend positieve ervaringen die de klantmanagers op- deden gedurende de drie jaar van het experiment. Ze hadden baat bij de professionalisering van hun functie, reflecteerden op hun interventies en hadden naar eigen zeggen meer werkplezier. Daarnaast ervoeren ze dat meer tijd voor een klant vaak zorgde voor een betere relatie, wat zich weer vertaalde in wederzijds vertrouwen en respect. Zo ontstond de mogelijkheid om te bouwen aan duurzame trajecten richting betaald of onbetaald werk of een scholingstraject. Hoewel sommige klantmanagers hun invloed op de arbeidsparticipatie van de bijstandsgerechtigden beperkt achten, spelen velen een belangrijke rol in het bieden van per- spectief, het bouwen aan eigenwaarde van de bijstandsgerechtigden en als doorverwijzer naar andere hulpverleners. Dit laat zien dat de rol van klantmanager meer inhoudt dan een bijstandsgerechtigde richting uitstroom begeleiden; het is een complexe functie, gevormd door veranderende maatschappelijke, arbeidsmarktgeoriënteerde en beleidsmatige ontwikkelingen, waarbinnen de relatie met de bijstands- gerechtigde centraal staat en een breed opgevatte doelmatigheid een steeds grotere rol speelt. Om deze complexe functie optimaal uit te oefenen zijn klantmanagers ook in de toekomst gebaat bij scholing, een beperkt klantbestand en ruimte om een goede relatie op te bouwen met hun klanten door vertrouwen te schenken en persoonlijke begeleiding te geven. | Bos HvA - DRUK.indd 114 31/05/2023 10:51:50 | | | Hoofdstuk 8 ee Naar een werkzame bijstand: aanbevelingen en nawoord Paul de Beer en Sandra Bos Het Amsterdams Experiment met de Bijstand heeft het inzicht in de effecten van verschillende begeleidingscondities en in de ervaringen, wensen en beperkingen van bijstandsgerechtigden aanzienlijk verdiept. In deze bundel hebben we een beschrijving gegeven van de uitkomsten van het experiment. In dit slothoofdstuk willen we op basis van deze bevindingen een aantal aanbevelingen formuleren voor beleidsmakers en uitvoerders. Aanbevelingen zijn per definitie subjectief, aangezien zij gebaseerd zijn op allerlei keuzes (selectie doelgroep, type vragen) gedurende het gehele onderzoeksproces. In het onderzoek naar het ex- periment stond het perspectief van de bijstandsgerechtigde centraal. Zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve deel van het onderzoek was grotendeels gebaseerd op interviews met de deelnemers aan het ex- periment. We hebben in beperktere mate informatie verzameld bij de uitvoerders van het gekozen beleid, in het bijzonder de klantmanagers in het zogeheten dedicated team; zij begeleidden de deelnemers die tijdens het experiment waren ingedeeld in twee groepen met een ‘experimen- tele’ vorm van begeleiding, de extra-aandachtgroep en de zelfregiegroep. Onze aanbevelingen richten zich dan ook primair op mogelijkheden om de leefsituatie en toekomstperspectieven van bijstandsgerechtigden te verbeteren. Hierbij past de kanttekening dat, als gevolg van de gehan- teerde selectieprocedure, de deelnemers aan het experiment geen re- presentatieve afspiegeling vormen van de gehele Amsterdamse populatie bijstandsgerechtigden. Daarom moeten we voorzichtig zijn om de con- clusies te generaliseren naar alle bijstandsgerechtigden. | Bos HvA - DRUK.indd 115 31/05/2023 10:51:50 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS Daarnaast doen we een aantal aanbevelingen om het werk van klant- managers te verbeteren. We laten ons nadrukkelijk niet uit over de ge- volgen van deze aanbevelingen voor gemeentelijk en landelijk beleid — zoals de budgettaire consequenties — of voor andere relevante partijen, zoals werkgevers, maatschappelijke instanties en scholingsinstellingen. Niet alleen missen we daarvoor de benodigde informatie, het gaat bij de keuze voor aanpassingen in het beleid en de uitvoering daarvan uit eindelijk om politieke afwegingen. Aanbevelingen met betrekking tot de begeleiding De aard en intensiteit van de begeleiding door de klantmanager van bijstandsgerechtigden doen ertoe. We kunnen echter niet in algemene zin stellen dat een meer intensieve begeleiding ‘beter’ is dan bijstands- gerechtigden zelfregie bieden. Dat komt omdat er verschillende doelen kunnen zijn (bv. betaald werk, maar ook welzijn) en omdat de effecten kunnen verschillen tussen periodes (crisis of opgaande conjunctuur) en tussen verschillende groepen bijstandsgerechtigden. Als het gaat om het bevorderen van (parttime) betaald werk van bijstands- gerechtigden is extra aandacht geven het meest effectief ten tijde van een crisis, die invloed heeft op gezondheid, mobiliteit en arbeidsmarkt, en voor specifieke groepen. In het bijzonder vonden we duurzame positieve effecten voor alleenstaande mannen, vrouwen in een gezin en mannen met een migratieachtergrond. We bevelen de gemeente echter aan om nader onderzoek te (laten) doen voor welke bijstandsgerechtigden extra aandacht het meest effectief is en waarom. Dit zou niet moeten leiden tot een doelgroepenbeleid, waarbij alleen bepaalde scherp afgebakende groepen extra aandacht krijgen, maar wel tot een set aan individuele kenmerken (zoals leeftijd, sekse, huishoudenssituatie en uitkeringsduur) die klantmanagers kunnen gebruiken om de kans op succes van extra aandacht in te schatten. In het kwantitatieve onderzoek hadden we geen informatie over de aard van de begeleiding door de klantmanagers. We kunnen dus geen uit- spraak doen welk soort extra aandacht het meest effectief is. Hiervoor | Bos HvA - DRUK.indd 116 31/05/2023 10:51:50 | | | NAAR EEN WERKZAME BIJSTAND is nader onderzoek gewenst. We hebben wel vastgesteld dat relatief weinig deelnemers een opleiding of cursus volgden, terwijl veel bijstands- gerechtigden aangeven dat zij dit wel zouden willen. We adviseren dan ook om de mogelijkheden voor scholing te verruimen en nader te onder- zoeken hoe effectief scholing is voor het verbeteren van de perspectieven op werk en het verduurzamen van de arbeidsparticipatie. We hebben sterke aanwijzingen gevonden dat zelfregie van bijstands- gerechtigden op den duur negatieve effecten heeft op de kans om uit de bijstand te stromen en op het aantal uren dat zij per week betaald werk verrichten. Deze negatieve effecten manifesteerden zich pas in het laatste jaar of na afloop van het experiment. Bijstandsgerechtigden gedurende een jaar zelfregie geven, lijkt dus geen nadelige gevolgen te hebben, maar welals deze vorm van begeleiding langer wordt volgehouden. Als (bepaalde groepen) bijstandsgerechtigden zelfregie wordt gegeven, verdient het aanbeveling na een jaar te beoordelen of het wenselijk is om zelfregie voort te zetten (bijvoorbeeld omdat de bijstandsgerechtigde zelf initiatief heeft genomen om de kans op werk te vergroten of omdat er ook begelei- ding wordt geboden vanuit een andere instantie) dan wel te beëindigen. We hebben geen aanwijzingen gevonden dat zelfregie een (duurzaam) positief effect heeft op onbetaalde activiteiten als vrijwilligerswerk of mantelzorg. Er is dus geen aanleiding om meer zelfregie te bieden om daarmee de maatschappelijke participatie in brede zin te bevorderen. Los van de twee condities — extra aandacht en zelfregie — die in het ex- periment zijn onderzocht, doen we, op grond van de ervaringen van de deelnemers, enkele meer algemene aanbevelingen over de wijze van begeleiding: m Neem bij de begeleiding van bijstandsgerechtigden persoonlijke aan- dacht en vertrouwen als uitgangspunt in plaats van een standaard- benadering (‘one size fits all’) en wantrouwen. m Besteed aandacht aan de specifieke situatie van de bijstands- gerechtigden, zodat zij zich gezien, gehoord en gewaardeerd voelen. Dit bevordert hun gevoel van eigenwaarde en potentie. m Geef prioriteit aan het wegnemen van financiële onzekerheid (zoals die onder meer voortkomt uit de inkomstenverrekening), want deze staat arbeidsparticipatie in de weg. | Bos HvA - DRUK.indd 117 31/05/2023 10:51:50 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS m Neem niet de uitstroom uit de uitkering als enige of zelfs belang- rijkste doelstelling van de begeleiding, aangezien dit voor veel bij- standsgerechtigden geen reëel perspectief is. Bm Formuleer de doelstellingen en het tempo waarin wordt getracht deze te realiseren in samenspraak met de bijstandsgerechtigde. m Bied bijstandsgerechtigden een breed palet aan mogelijkheden voor maatschappelijke participatie, waaronder parttime betaald werk en onbetaalde werkzaamheden, zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg. Erken en waardeer deze bijdrage van hen aan de samenleving en neem eventuele beleidsmatige belemmeringen weg die deze maat- schappelijke participatie in de weg staan. B Langdurige lichamelijke of mentale beperkingen vormen voor veel bijstandsgerechtigden een belangrijke belemmering om (meer) betaald werk te verrichten en uit de bijstand te stromen. Houd hiermee rekening, pas de doelen van de begeleiding hieraan aan en overweeg een gefaseerde toename van het aantal arbeidsuren. Aanbevelingen met betrekking tot parttime werk Er is een aanzienlijke groep bijstandsgerechtigden die wel parttime betaald kan werken, maar voor wie een fulltimebaan en uitstroom uit de bijstand (vooralsnog) te hoog gegrepen is. Dit heeft vaak te maken met de gezondheid, waardoor de belastbaarheid beperkt is, maar ook met andere (zorg)verplichtingen (bijvoorbeeld mantelzorg of verzorging van kinderen) en met het ontbreken van geschikt fulltime werk. Wij adviseren daarom om voor bijstandsgerechtigden voor wie een full- timebaan (nog) geen reëel perspectief is, parttime werk met een aan- vullende bijstandsuitkering als volwaardig alternatief te beschouwen. Om dit te ondersteunen is een royale en duurzame bijverdienregeling zeer gewenst. Deze draagt zowel bij aan financiële bestaanszekerheid en minder schulden als aan het welbevinden van de bijstandsgerechtigde: gevoel van eigenwaarde, erkenning van de bijdrage aan de samenleving en minder stress. Omdat inkomsten uit (parttime) werk vaak fluctueren is een eenvoudige en transparante inkomstenverrekening zeer gewenst. Voorkom dat | Bos HvA - DRUK.indd 118 31/05/2023 10:51:50 | | | NAAR EEN WERKZAME BIJSTAND bijstandsgerechtigden vanwege onzekerheid over de inkomstenver- rekening en uit vrees voor terugvorderingen afzien van parttime werk. Een bekend tegenargument tegen bijverdienmogelijkheden in de bijstand. is, dat ze volledige uitstroom uit de bijstand zouden ontmoedigen. Bij- standsgerechtigden met bijverdiensten zouden namelijk onder sommige omstandigheden een hoger netto-inkomen hebben dan mensen met laagbetaald werk die geen (aanvullende) uitkering ontvangen. Uit ons onderzoek is echter gebleken dat bijstandsgerechtigden met een grote deeltijdbaan (van meer dan 16 uur per week) een veel grotere kans hebben om uit de bijstand te stromen dan bijstandsgerechtigden zonder werk of met een kleine deeltijdbaan. Dit vormt een sterke aanwijzing dat een substantiële parttimebaan met een bijverdienpremie de uitstroom uit de bijstand niet belemmert, maar juist bevordert. Het verdient daarom niet alleen aanbeveling om parttime werk te ondersteunen, maar ook de overgang van een kleine naar een grote deeltijdbaan aan te moedigen en te ondersteunen. Bovendien blijkt uit de interviews dat de meeste bij- standsgerechtigden, indien mogelijk, de bijstand het liefst zo spoedig mogelijk verlaten, om zo afscheid te nemen van alle controle, maat- regelen en financiële afhankelijkheden. Aanbevelingen met betrekking tot de klantmanagers De klantmanager speelt een cruciale rol voor het welbevinden en de per- spectieven van bijstandsgerechtigden. Binnen het wettelijke kader van de Participatiewet is er veel ruimte voor variatie in de aard en intensiteit van de begeleiding. Zoals we hierboven al hebben aangegeven, is het belangrijk dat klantmanagers persoonlijke aandacht kunnen geven aan bijstandsgerechtigden en dat hun relatie gestoeld is op weder- zijds vertrouwen. Dit betekent in ieder geval dat de caseload van klant managers werkbaar moet zijn. Met 300 ‘klanten’ is frequent contact en persoonlijke aandacht simpelweg onmogelijk. Een werkbare caseload voorkomt ook dat er, vanwege tijdgebrek, vooral aandacht uitgaat naar degenen die de meeste kans hebben om uit te stromen, of die zelf aan de bel trekken. | Bos HvA - DRUK.indd 119 31/05/2023 10:51:50 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS Persoonlijke aandacht, vertrouwen en een weloverwogen keuze van het soort begeleiding vereisen investeringen in de professionalisering van klantmanagers. Bied hun voldoende mogelijkheden en train hen in ver- schillende methodieken. Train hen ook om de relatie met de bijstands- gerechtigden te baseren op vertrouwen en ga het gesprek aan over hun mensbeeld. Benadruk dat de aard en de doelen van de begeleiding moeten worden afgestemd op de (objectieve en subjectieve) kenmerken van de bij- standsgerechtigde en in samenspraak met hen. Voorkom een ‘one size fits all’ aanpak en doe nader onderzoek welke interventies voor welke bijstandsgerechtigden het meest effectief zijn. Bevorder ook dat klant- managers periodiek met elkaar het gesprek aangaan (intervisie) over hun werk en de dilemma's waarmee zij geconfronteerd worden. Het is ook van belang om het aantal wisselingen van klantmanagers waarmee bijstands- gerechtigden te maken hebben, sterk te reduceren. Om een vertrouwens- band op te bouwen is continuïteit van de relatie van groot belang. Uit het voorgaande volgt vanzelfsprekend dat klantmanagers door hun leidinggevende niet primair moeten worden beoordeeld (‘afgerekend’) op het aantal bijstandsgerechtigden dat uit de bijstand stroomt — laat staan dat daarvoor specifieke ‘targets’ zouden worden geformuleerd — maar op een veel bredere set van doelen, waaronder parttime werk, onbe- taald werk, duurzame arbeidsparticipatie, scholing en het welbevinden van de bijstandsgerechtigden. Aanbevelingen met betrekking tot experimenten Wat kunnen we op basis van de ervaringen met het Amsterdams Ex- periment met de Bijstand zeggen over het nut van experimenteren ten behoeve van (de uitvoering van) het beleid? Hoewel het experiment geen simpele en eenduidige uitkomsten heeft opgeleverd over de effectiviteit van verschillende vormen van begeleiding, concluderen wij dat een ex- periment wel degelijk belangrijke (nieuwe) inzichten kan opleveren die kunnen helpen om het toekomstige beleid effectiever te maken. Allereerst benadrukken wij dat ook het ontbreken van significante ver- schillen tussen begeleidingscondities een beleidsrelevante uitkomst | Bos HvA - DRUK.indd 120 31/05/2023 10:51:50 | | | NAAR EEN WERKZAME BIJSTAND is. Het leert immers dat het weinig zinvol is om bijvoorbeeld over de gehele linie alle bijstandsgerechtigden veel intensiever te begeleiden. Dat zou een kostbare operatie zijn en zou in termen van arbeidsdeel- name en uitstroom uit de bijstand relatief weinig opleveren. We vonden echter ook dat zelfregie geen ideale vorm van begeleiding is voor alle bijstandsgerechtigden. Ten tweede is een belangrijke les dat de effecten van verschillende inter- venties kunnen verschillen tussen deelgroepen. Dit betekent dat er meer ruimte moet komen voor een gedifferentieerd beleid en variatie in doelen, dat wordt afgestemd op en met individuele bijstandsgerechtigden. Om met meer zekerheid te kunnen bepalen welke aanpak voor welke bij- standsgerechtigden het beste werkt, zijn echter meer experimenten nodig met grotere groepen en meer ruimte voor variatie in de begeleiding en condities. Alleen dan zal het mogelijk zijn om voor specifieke groepen het effect van verschillende vormen van begeleiding te kunnen vaststellen. Ten derde hebben we vastgesteld dat de effecten van verschillende soorten begeleiding op korte en langere termijn kunnen verschillen en ook af hangen van de economische situatie. Dit pleit er sterk voor om toekom- stige experimenten een relatief lange looptijd te geven, van tenminste enkele jaren, en, net als in dit experiment, een jaar of meer na afloop nog een nameting te houden. Ook als aanvankelijk geen verschillen tussen de condities worden gevonden, kan dit op langere termijn wel het geval zijn. Een vierde les is dat we meer zicht moeten krijgen op de mogelijkheden en beperkingen van de groep bijstandsgerechtigden. Niet iedereen kan uitstromen; niet iedereen kan parttime werken; gezondheid is vaak een belangrijke belemmerende factor voor (meer) betaald werk. En bijstands- gerechtigden voor wie betaald werk geen reëel perspectief is, kunnen ook actief worden buiten de ‘reguliere’ arbeidsmarkt, als vrijwilliger of mantelzorger. Ook dit betekent dat het bijstandsbeleid gedifferen- tieerder moetworden, met minder focus op uitstroom en meer aandacht voor parttime werk en andere vormen van participatie. Ten vijfde is het, om meer lering te kunnen trekken uit experimenten, belangrijk om kwantitatieve en kwalitatieve evaluaties te combineren. | Bos HvA - DRUK.indd 121 31/05/2023 10:51:50 | | | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS Kwantitatief onderzoek geeft inzicht in de grootte van verschillende ef- fecten voor verschillende groepen, maar kan niet verklaren waarom een bepaalde vorm van begeleiding voor de ene groep effectiever is dan voor de andere. Daarvoor moet men via kwalitatief onderzoek meer inzicht verkrijgen in de aard van de begeleiding en hoe deze aansluit bij de specifieke mogelijkheden en beperkingen van bepaalde groepen. Ten zesde zou het wenselijk zijn bij toekomstige experimenten de experi- menteerruimte aanzienlijk op te rekken, zodat ook met geheel andere vormen van begeleiding kan worden geëxperimenteerd dan binnen de huidige Participatiewet mogelijk is. Te denken valt aan het volledig los- laten van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden of aan het geven van een baangarantie. Tot slot zou een volgend experiment rondom de bijstand baat hebben bij het betrekken van werkgevers in het onderzoek, omdat nu de stap naar werk voor veel bijstandsgerechtigden (te) groot en onzeker is. Een geleidelijke opbouw van uren en werkzaamheden en een realistisch per- spectief op een duurzame aanstelling zouden de arbeidsparticipatie ten goede komen. Want hoewel begeleiding en beleidsmaatregelen zeer bepalend zijn voor de perspectieven van bijstandsgerechtigden, is de situatie op de arbeidsmarkt, en in het bijzonder de vraag van werkgevers en hun bejegening van mensen in de bijstand, van groot belang voor een succesvolle en duurzame arbeidsparticipatie van bijstandsgerechtigden. Nawoord Dit onderzoek naar een experiment met de bijstand beperkte zich tot de gemeente Amsterdam, maar heeft ook consequenties voor het lan- delijke beleid ten aanzien van participatie en bestaanszekerheid. De mensbeelden die we in hoofdstuk 1 hebben besproken, zijn immers niet typisch Amsterdams. We hebben verschillende mensbeelden onderscheiden op basis van het vermogen om zelfstandig en weloverwogen te handelen en de motivatie om op een bepaalde wijze te handelen. De Participatiewet gaat feitelijk uit | Bos HvA - DRUK.indd 122 31/05/2023 10:51:51 | | | NAAR EEN WERKZAME BIJSTAND van bijstandsgerechtigden die een groot ‘doenvermogen’ hebben, maar niet intrinsiek gemotiveerd zijn. Op grond van ons onderzoek stellen we vast dat de wet daarmee het vermogen van veel bijstandsgerechtigden overschat en hun intrinsieke motivatie onderschat. De regelgeving ten aanzien van de bijstand gaat uit van de systeemwereld van de Participatiewet in plaats van de leefwereld van de bijstandsgerechtigden. Voor veel mensen in de bijstand, zeker als zij de Nederlandse taal matig beheersen en weinig opleiding hebben genoten, zijn de regels te complex en daardoor onbegrijpelijk. Velen weten niet waaraan ze moeten voldoen. Toch wordt van hen verwacht dat zij de regels van het bijstandssysteem nauwgezet naleven. Het niet begrijpen van en niet kunnen voldoen aan deze eisen leidt bij sommigen tot stress, onzekerheid en het gevoel er niet bij te horen. Ze voelen zich buitengesloten en haken soms af, terwijl de Participatiewet juist tot doel heeft dat ze (gaan) meedoen. Tegelijkertijd gaat de Participatiewet ervan uit dat bijstandsgerechtigden niet intrinsiek gemotiveerd zijn om werk te zoeken of andere activiteiten te ondernemen. Daarom moeten zij aan tal van verplichtingen voldoen en moet nauwgezet gecontroleerd worden of zij zich overeenkomstig de regels gedragen. Omdat het doel is mensen zo snel mogelijk uit de bij- stand te laten stromen, lijkt het alsof bijstandsgerechtigden die niet of parttime werken niet voldoende gemotiveerd zijn. Feit is evenwel dat velen niet fulltime kunnen werken en op die manier uit de bijstand kunnen stromen. In plaats van erkenning voor wat ze wel doen en waardering voor hun intrinsieke motivatie, wordt getracht hen met strikte voor- waarden, financiële prikkels en sancties in beweging te krijgen. Hoewel wij onderkennen dat een deel van de bijstandsgerechtigden wel in staat is om uit de bijstand te stromen, maar daartoe misschien niet al- tijd voldoende gemotiveerd is, pleiten wij ervoor veel meer oog te hebben voor de — waarschijnlijk veel grotere — groep bijstandsgerechtigden die een beperkt doenvermogen heeft, maar wel intrinsiek gemotiveerd is om zoveel mogelijk mee te doen. Door hen meer centraal te stellen zou de bijstand in dubbel opzicht werkzamer worden. Meer bijstands- gerechtigden zouden betaald of onbetaald, in deeltijd of voltijd, aan het werk kunnen gaan en het bijstandssysteem zou meer werken zoals het bedoeld is: voldoende (inkomens)zekerheid bieden aan wie (nog) niet in | Bos HvA - DRUK.indd 123 31/05/2023 10:51:51 | PAUL DE BEEREN SANDRA BOS staat is voldoende te verdienen om zelfstandig van te leven en tegelijker- tijd maximale mogelijkheden bieden om waardig mee te doen. | Bos HvA - DRUK.indd 124 31/05/2023 10:51:51 | | | Dankwoord Onderzoekers zijn passanten. Ze stappen in het leven van de leden van hun onderzoeksgroep, lopen een bepaalde tijd met ze mee en voegen hetgeen ze gehoord, gezien en ervaren hebben samen in een publicatie. Mede hierom is het zo bijzonder dat wij gedurende vier jaar zo vaak en zo veel bijstandsgerechtigden hebben mogen spreken. Wij zijn hun dankbaar voor hun leerzame, positieve, droevige en soms schrijnende verhalen. Voor hun openheid en betrokkenheid, waardoor we ze vier jaar lang konden ‘volgen’. Hopelijk heeft dit onderzoek de bijstands- gerechtigden ook wat gebracht. Daarnaast willen we de klantmanagers in het dedicated team bedanken voor hun inzet in het experiment, hun belangstelling om hun beroep verder te ontwikkelen en voor de mooie interviews die we elk jaar met hen mochten houden. Zonder hun toewijding was het niet mogelijk om te experimenteren met alternatieve vormen van begeleiding. Binnen de Gemeente Amsterdam willen we in het bijzonder Chris Kornmann, Jan Feenstra en Cassandra van Rijn bedanken voor de goede samenwerking. Bij het uitvoeren van de vele honderden interviews zijn we elk jaar onder- steund door studenten en een groep vaste, externe interviewers. Voor de organisatie en planning van alle interviews was Ria van der Holst van onschatbare waarde. Wij danken de ervaringsdeskundige in ons team voor haar altijd kritische en constructieve inzichten. Met een dosis humor hield zij ons scherp. We bedanken emeritus lector Martha Meerman voor haar ideeën en vasthoudendheid om dit experiment van de grond te krijgen en voor het kritisch meelezen van deze bundel. Van grote waarde voor de totstandkoming van deze publicatie was redacteur Ton Guiking die onze teksten nauwlettend becommentarieerde en corrigeerde. Ook bedanken we de deelnemers aan de klankbordgroep en de stuur- groep voor hun kritische en constructieve feedback gedurende het | Bos HvA - DRUK.indd 125 31/05/2023 10:51:51 | DANKWOORD project. Dank zijn we ook verschuldigd aan onze collega’s van de andere zes experimentgemeenten en aangesloten universiteiten en hogescholen (Landelijk Overleg Experimenten Participatiewet (LOEP)) met wie we in- teressante sessies en discussies hadden over alle facetten van het onder- zoek doen naar de bijstand. Binnen de Universiteit van Amsterdam was het onderzoek ondergebracht bij het AIAS-HSI. Binnen de Hogeschool van Amsterdam viel het onder- zoek onder The Work Lab binnen het Centre of Expertise for Economic Transformation. We willen alle collega's die hebben meegedacht, bedanken voor hun feedback, in het bijzonder Marije de Goede en Hafid Ballafkih voor hun bijdrage aan het opzetten van het experiment en het meewerken in de eerste fase ervan. Verder dank aan het Europees Sociaal Fonds voor de financiële bijdrage die dit experiment mogelijk maakte. Tot slot veel dank aan de Gemeente Amsterdam die ons het vertrouwen en de middelen gaf om vier jaar lang het experiment met de bijstand te mogen uitvoeren en bij het vormgeven van het experiment de ruimte opzocht binnen de grenzen van de Participatiewet. Het onderzoeksteam | Bos HvA - DRUK.indd 126 31/05/2023 10:51:51 | | | Verantwoordin t ding Deze publicatie is een resultaat van vier jaar onderzoek naar het Am- sterdams Experiment met de Bijstand. Het onderzoek werd uitgevoerd tussen 2018 en 2022. Tijdens elke meting zijn naast de enquêtes met bijstandsgerechtigden diepte-interviews afgenomen met bijstands- gerechtigden en klantmanagers. Na elke meting zijn op basis van het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek de uitkomsten gedeeld in (tech- nische) rapportages. Zij zijn de basis voor de bevindingen die in deze publicatie worden gepresenteerd. Omwille van de leesbaarheid hebben we ervoor gekozen om in de hoofdstukken niet expliciet te refereren naar de kwantitatieve en kwalitatieve rapportages. Voor een uitgebreidere uit- eenzetting en toelichting van de resultaten verwijzen we naar deze rap- portages. Veel van de citaten van respondenten zijn terug te vinden in de onderliggende rapportages. Gedurende het onderzoek hebben we onze bevindingen gedeeld mid- dels bijdragen aan onder meer het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, Bewogen Stad en het online platform Sociale Vraagstukken. Ook ver- scheen er een overzichtsartikel in het wetenschappelijk tijdschrift Beleid en Maatschappij. Hieronder nemen we de lijst op met technische kwantitatieve en kwalitatieve rapportages die voorafgegaan zijn aan deze publicatie. Kwantitatieve rapportages De Beer, P. (2019). TO. Tussenrapportage Amsterdams Experiment met de Bijstand. Hogeschool van Amsterdam/ Universiteit van Amsterdam. De Beer, P. (2020). T1 Tussenrapportage Amsterdams Experiment met de Bijstand. Hogeschool van Amsterdam/ Universiteit van Amsterdam. | Bos HvA - DRUK.indd 127 31/05/2023 10:51:51 | | | VERANTWOORDING De Beer, P. (2021). T2 Rapportage Amsterdams Experiment met de Bijstand. Hogeschool van Amsterdam/ Universiteit van Amsterdam. De Beer, P. (2022). Nameting (T3) Amsterdams Experiment met de Bijstand. Hogeschool van Amsterdam/ Universiteit van Amsterdam. Kwalitatieve rapportages Bos, S. en Portielje, M. (2019). 70 rapportage kwalitatief Amsterdams Ex- pertment metde Bijstand: ervaringen van bijstandsgerechtigden. Hoge- school van Amsterdam. Bos, S., Elshout, J., & Portielje, M. (Reds.). (2020). 71 rapportage kwalita- tief Amsterdams Experiment met de Bijstand: ervaringen van bijstands- gerechtigden. Hogeschool van Amsterdam. Bos. S. (2021). T2 rapportage kwalitatief Amsterdams Experiment met de Bijstand: ervaringen van klantmanagers. Hogeschool van Amster- dam. Elshout, J. (2021). T2 rapportage kwalitatief Amsterdams Experiment met de Bijstand: ervaringen van bijstandsgerechtigden. Hogeschool van Amsterdam. Elshout, J., & Bos, S. (2022). T3 rapportage kwalitatief Amsterdams Experi- ment met de Bijstand: ervaringen van klantmanagers. Hogeschool van Amsterdam. Elshout, J., Bos, S., & Portielje, M. (2022). T3 rapportage kwalitatief Am- sterdams Experiment met de Bijstand: ervaringen van bijstandsgerech- tigden. Hogeschool van Amsterdam. Overige publicaties ten grondslag aan deze bundel Bos, S., & Elshout, J. (2021, 23 maart). Bijverdienpremie voor werkenden in de bijstand loont. In Sociale Vraagstukken. Geraadpleegd op 1 mei 2023, van https://www.socialevraagstukken.nl/bijverdienpremie- voor-werkenden-in-de-bijstand-loont/ Elshout, J., & Bos, S. (2021, 1 november). Verrekening van inkomsten uit werk bron van onrust. In Sociale Vraagstukken. Geraadpleegd op 1 mei 2023, van https://www.socialevraagstukken.nl/verrekening-in- | Bos HvA - DRUK.indd 128 31/05/2023 10:51:51 | | | VERANTWOORDING komsten-uit-werk-bron-van-onrust/ De Beer, P., & Bos, S. (2022). Lessen uit het Amsterdamse experiment met de bijstand. Beleid en Maatschappij 49(1), 8-25. Elshout, J.,& Bos, S. (2022, 18 februari). Leven van een bijstandsuitkering — ‘Alsof je in een parallelle werkelijkheid zit’. In Sociale Vraagstukken (eerder verschenen in Bewogen Stad, Hogeschool van Amsterdam). Geraadpleegd op 1 mei 2023, van https://www.socialevraagstukken. nl/interview/leven-van-een-bijstandsuitkering-alsof-je-in-een-paral- lelle-werkelijkheid-zit/ Bos, S., & Elshout, J. (2022, 5 mei). Amsterdams Experiment met de Bij- stand. Werkt het? In Soctale vraagstukken. Geraadpleegd op 1 mei 2023, van https:/www.socialevraagstukken.nl/rubrieken/onder- zoek/amsterdams-experiment-met-de-bijstand-werkt-het/ | Bos HvA - DRUK.indd 129 31/05/2023 10:51:51 | | Bos HvA - DRUK.indd 130 31/05/2023 10:51:51 | | | Literatuurlijs teratuurlijst Ajzen, L. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human decision processes, 50(2), 179-211. Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Tijdelijke regeling experimen- ten Participattewet van 20 februari 2017 (2017- 00000197982). Berger, L. (2022). Zorg. Een betere kijk op de mens. De Correspondent. Betkó, J., Spierings, N., Gesthuizen, M., & Scheepers, P. (2020). Rappor- tage experiment Participatiewet gemeente Nijmegen. Radboud Univer- siteit. College van B&W (2016). Experiment regelluwe bijstand: experimentop- dracht. Voordracht voor de collegevergadering van 26 januari 2016. Gemeente Amsterdam. College van B&W (2017). Voorstel Amsterdamse opzet alternatief experi- ment Participatiewet. Voordracht voor de collegevergadering van 31 oktober 2017. Gemeente Amsterdam. Conen, W.S, & De Beer, P.T. (2021). De waarde van werk in Nederland. Re- sultaten van de Waarde van Werk Monitor 2019. AIAS-HSI. De Beer, P. (2001). Over werken in de postindustriële samenleving. Sociaal en Cultureel Planbureau. De Beer, P. (1999). Wat is het nut van werken? Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 261), 25-57. De Visser, S., Van Ommeren, M., Kistemaker, S., Salomé, L., Doelen, P., & Kuiper, F. (2021). Als verrekenen een beperking is. Eindrapport UWV- subsidie. Optimalistie, Muzus en Stimulansz. Edzes, A, Rijnks, R., Kloosterman, K., & Venhorst, V. (2020). Bijstand op Maat. Rijksuniversiteit Groningen. Eikenaar, T., De Rijk, A, & Meershoek, A. (2016). What’s in a Frame? How Professionals Assess Clients in Dutch Work Reintegration Practice. Social Policy & Administration, 50(7), 767-786. Elshout, J., & Ballafkih, H. (2022, 24 mei). Corona legde vergrootglas op verschillen tussen precairen en werkenden. In Sociale vraagstukken. | Bos HvA - DRUK.indd 131 31/05/2023 10:51:51 | | | LITERATUURLIJST Geraadpleegd op 1 mei 2023, van https://www.socialevraagstukken. nl/corona-legde-vergrootglas-op-verschillen-tussen-precairen-en- werkenden/ Elshout, J. (2016). Roep om respect. Ervaringen van werklozen in een meri- tocratiserende samenleving. Stichting de Driehoek. Fehr, E., & Schmidt, K.M. (2003). Theories of fairness and reciprocity — evidence and economic applications. In M. Dewatripont, L. Peter Hansen, & S. J. Turnovsky (Reds.), Advances in economics and eco- nometrics, econometric society monographs, Eighth World Congress, Volume 1, pp. 208-257. Fraser, N., & Honneth, A. (2003). Redistribution or recognition?: a politi catphilosophical exchange. Verso. Gebhardt, W., & Feijten, P. (2022). Mensbeelden bij beleid. Bewust worden, bespreken en bijstellen. Sociaal en Cultureel Planbureau. Gemeenteraad (2015). Initiatiefvoorstel Naar socialere bijstand in Am- sterdam van de leden Groot Wassink en Nuijens. Ingediend 10 maart 2015. Gramberg, P., & De Swart, J. (2020). Wat werkt op weg naar werk? Eind- rapport Experiment Participatiewet gemeente Deventer. Saxion Hoge- school. Groot, L., Muffels, R., & Verlaat, T. (2019). Welfare states’ social invest- ment strategies and the emergence of Dutch experiments on a mini- mum income guarantee. Social Policy and Society, 18(2), 277-287. Jahoda, M. (1982). Employment and unemployment. A social-psychological analysis. Cambridge University Press. Jahoda, M., Lazarfeld, P.F‚ & Zeisel, H. (1971 [1933]). Mariental: the socio- graphy of an Unemployed Community. Atherton. Kahneman, D. (2011). Thinking, fast and slow. Macmillan. Kamerbrief (2022). www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstuk- ken/2022/11/28/kamerbrief-stand-van-zaken-participatiewet-in-ba- lans, geraadpleegd op 7 maart 2023. Kamerstuk 33161-3 (2012). Memorie van toelichting bij Invoeringswet Wet werken naar vermogen. Tweede Kamer der Staten-Generaal. https:// www.eerstekamer.nl/behandeling/20120201/memorie_van_toelich- ting/document3/f=/viwmfo4wd2x9.pdf Kampen, T. (2014) Verplicht vrijwilligerswerk. De ervaringen van bijstands- clienten met een tegenprestatie voor hun uitkering. Van Gennep. | Bos HvA - DRUK.indd 132 31/05/2023 10:51:51 | | | LITERATUURLIJST Kluve, J. (2010). The effectiveness of European active labor market pro- grams. Labour Economics, 17 (6), 904-918. Kremer, M., & Van der Meer, J., (2020). Een betere bijstand. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 2020 (3), 10-16. Layard, R. (2005). Happiness: Lessons from a new science. Allen Lane. Lub, V. (2017). Participatie in de bijstand: wat leert de wetenschap. Bureau voor Sociale Argumentatie. Meerman, M., De Beer, P., & Portielje, M. (2019). Het Amsterdamse Ex- periment met de Bijstand. In: Meerman, M. (Red). Mens & Markt. HRM-onderzoek op het HBO, pp. 141-155. Eburon. Muffels, R., Blom-Stam, K., & Van Wanrooij, S. (2020). Vertrouwensexpe- riment Tilburg: werkt het en waarom wel of niet? Tilburg University/ Reflect. Mullainathan, S., & Shafir, E. (2013). Scarcity: Why having too little means so much. Macmillan. Portielje, M., & Bos, S. (2020). Bijstand onder voorwaarden. In T. Kam- pen, M. Sebrechts, T. Knijn, & E. Tonkens (Reds), Streng maar on- rechtvaardig. De bijstand gewogen. Van Gennep. Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Intrinsic and extrinsie motivations: Classic definitions and new directions. Contemporary Educational Psychology, 25(1), 54-67. Sen, A. (1999). Development as freedom. Oxford University Press. Sen, A. (2004). Capabilities, lists, and public reason: continuing the con- versation. Feminist Economics, 10(3), 77-80. Staat van de stad 2020-2021, Gemeente Amsterdam (O&S). De Staat van de Stad Amsterdam XI, 2020-2021 | Website Onderzoek en Statistiek. Van der Aa, P. (2012). Activeringswerk in uitvoering. Bureaucratisch en pro- fessionele dienstverlening in drie sociale diensten. Ridderprint. Van Echtelt, P. (2010). Een baanloos bestaan. De betekenis van werk voor werklozen, arbeidsongeschikten en werkenden. Sociaal en Cultureel Planbureau. Van Echtelt, P. (2011). Maakt werk gelukkig? Tevredenheid van werken- den, werklozen en arbeidsongeschikten. Tijdschrift voor Arbeids- vraagstukken, (27)2, 139-156. Van Kempen, H., Schmitz, D., & Verhaar, S. (2021). Amsterdams Experi- ment met de Bijstand (OIS). https://onderzoek.amsterdam.nl/publica- tie/amsterdams-experiment-met-de-bijstand-2021 | Bos HvA - DRUK.indd 133 31/05/2023 10:51:51 | | | LITERATUURLIJST Veenhoven, R. (2002). Het grootste geluk voor het grootste aantal. Geluk als richtsnoer voor beleid (oratie). Erasmus Universiteit Rotterdam. Verlaat, T., de Kruijk, M., Rosenkranz, S., Groot, L., & Sanders, M. (2020). Onderzoek Weten wat werkt: samen werken aan een betere bijstand. Universiteit Utrecht. Verlaat, T., & Zulkarnain, A. (2022). Vervolgonderzoek experimenten Parti- cipatiewet. Centraal Planbureau. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2017). Weten is nog geen doen: een realistisch perspectief op redzaamheid. WRR. Wetten.overheid (2015). Participatiewet. https://wetten.overheid.nl/ BWBRO0015703/2015-1-1. Winter, P. de (2019). Tussen de regels. Een rechtssociologische studie naar handhaving in de sociale zekerheid. Boom Juridisch. Ypeij, A, Snel, E., & Engbersen, G. (2002). Armoede tn Amsterdam Noord. Risbo /Erasmus University Group. | Bos HvA - DRUK.indd 134 31/05/2023 10:51:51 | | | Over de auteurs Paul de Beer is sinds 2003 Henri Polak hoogleraar voor arbeidsver- houdingen aan de Universiteit van Amsterdam (instituut AIAS-HSI) en sinds 2010 directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging De Burcht. Hij studeerde econometrie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en promoveerde in 2001 aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werkte eerder onder meer bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Kim van Berkel is economisch onderzoeker, momenteel werkzaam bij SEO Economisch Onderzoek, waar zij zich bezighoudt met beleids- evaluaties op het gebied van de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Sandra Bos is als senior onderzoeker verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam en directeur van Stichting Burennetwerk. In 1998 promo- veerde zij op de geschiedenis van de onderlinge hulpverlening in de Noor- delijke Nederlanden en andere Europese landen (1570-1820), waarna ze onder meer werkzaam was bij de Verenigde Naties. Judith Elshout is socioloog en als senior onderzoeker en docent ver- bonden aan de Hogeschool van Amsterdam. In 2016 verscheen haar proefschrift Roep om respect over hoe werklozen hun zelfrespect kunnen bewaren in een meritocratiserende samenleving. Mathieu Portielje is socioloog en werkt sinds 2016 voor de Hogeschool van Amsterdam. Als docent-onderzoeker is hij verbonden aan de op- leiding HRM en het Lectoraat Arbeid & Human Capital in Transitie. Hij voert een promotieonderzoek uit naar de waarde van betaald werk voor bijstandsgerechtigden en de wijze waarop instituties deze waarde beïnvloeden. | Bos HvA - DRUK.indd 135 31/05/2023 10:51:51 | | Bos HvA - DRUK.indd 136 31/05/2023 10:51:51 |
Onderzoeksrapport
136
train
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 1023 Publicatiedatum 19 november 2014 Ingekomen op 5 november 2014 Ingekomen onder 864’ Behandeld op 6 november 2014 Status Verworpen Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Roosma en mevrouw De Heer inzake de begroting voor 2015 (bezint eer ge begint). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de begroting voor 2015; Overwegende dat — het college forste structurele lastenverlichtingen aankondigt op het gebied van met name de afvalstoffenheffing en precariobelasting; — het om deze structurele lastenverlichting te realiseren noodzakelijk is dat daar structurele ombuigingen tegenover staan; — een belangrijk onderdeel van deze structurele ombuigingen, de ombuigingen op het gebied van “Slagvaardige Overheid” zijn, voor 65 miljoen euro; — deze ombuigingen in de begroting nog niet nader gespecificeerd zijn. — bovendien er een aanvullende taakstelling op het ambtelijk apparaat is aangekondigd van 40 miljoen euro structureel; — het financieel prudent is, eerst de structurele ombuigingen nader te specificeren, zodat ook zekerder is dat deze behaald kunnen worden, alvorens lastenverlichting aan te kondigen en door te voeren, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — de ombuigingen op het gebied van ‘Slagvaardige Overheid’ gedetailleerd uit te werken en nog vóór de Voorjaarsnota 2016 aan de raad voor te leggen; — tot die tijd nog geen onomkeerbare besluiten te nemen voor het verlagen van de afvalstoffenheffing en de precariobelasting. De leden van de gemeenteraad, F. Roosma A.C. de Heer 1
Motie
1
train
Gemeente Amsterdam % Raadscommissie voor Financiën, Economische Zaken, Luchthaven en Zeehaven F EZ % Ter kennisnamelijst, donderdag 16 april 2009 Financiën TKN 1 Termijnagenda voor 16 april 2009. (BD2009-002509) TKN 2 Rapport Gemeentelijke Ombudsman RA0935768 Tenaamstelling van combi-aanslag. (BD2009-002132) Economische Zaken TKN 3 Monitoring en kwartaalrapportage KC feb 2009. (BD2009-002456) Lucht- en Zeehaven Geen punten ter kennisname. Ter visie/ter inzage (alleen voor raadsleden in de leeskamer raad) 1
Agenda
1
train
x Gemeente Amsterdam KSZ % Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media % Gewijzigde agenda, woensdag 20 november 2013 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media Tijd 9.00 tot 12.30 uur (portefeuille wethouder Van der Burg Ochtenddeel) en vanaf 19.30 uur tot 22.30 uur (portefeuille wethouder Gehrels Avonddeel) Op verzoek van de voorzitter wordt voorgesteld het agendapunt 21. Thuiszorg Diakonie als eerste agendapunt te behandelen. Locatie De Rooszaal, 0239, stadhuis PORTEFEUILLE WETHOUDER VAN DER BURG (OCHTENDDEEL) 09.00 -12.30 Procedureel gedeelte van 9.00 uur tot 9.15 uur 1 __ Opening procedureel gedeelte 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4A Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie KSZ d.d. 17 oktober 2013 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieKSZ@raadsgriffie. amsterdam.nl Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam K SZ Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media Gewijzigde agenda, woensdag 20 november 2013 4B Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie KSZ d.d. 30 oktober 2013 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieKSZ@raadsgriffie. amsterdam.nl 5 Termijnagenda, per portefeuille e Termijnagenda per portefeuille niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail bijgewerkte exemplaren. 6 _Tkn-lijst Inhoudelijk gedeelte vanaf 9.15 uur 7 Opening inhoudelijke gedeelte 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Zorg en Welzijn 11 Samenhang 3d's, Samen DOEN, dragende samenleving Nr. BD2013-012101 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e _ Hierbij wordt op verzoek van wethouder Van der Burg een presentatie gegeven. e _Deleden van de Raadscommissie voor Jeugdzaken, ICT en Financiën, alsmede de leden van de Raadscommissie voor Werk, Participatie en Armoede zijn hierbij uitgenodigd. 2 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten KSZ en Lokale Media Gewijzigde agenda, woensdag 20 november 2013 12 Reactie wethouder op ombudsmanrapport Kamer tot kamervervoer Nr. BD2013- 011595 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid Van der Pligt (SP). e Was TKN 3 in de Commissievergadering van 25 september 2013. e De Gemeentelijke Ombudsman, de heer Zuurmond is hierbij uitgenodigd. 13 Bestuurlijke Monitor PvA G4 MO 2012 Nr. BD2013-011594 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid Van der Pligt (SP). e Was TKN 5 in de Commissievergadering van 25 september 2013. 14 Jaarrapportage Klachten Wmo 2011 en 2012 Nr. BD2013-011593 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid Van der Pligt (SP). e Was TKN 4 in de Commissievergadering van 25 september 2013. 15 Initiatiefvoorstel Amsterdam 10 x toegankelijker Nr. BD2013-011236 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met het initiatiefvoorstel (gemeenteraad d.d. nog niet bekend). Geagendeerd op verzoek van het raadslid Roosma (GrLí) e _ Uitgesteld in de Commissievergadering van 26 juni 2013. e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 16. 16 Plan van Aanpak Toegankelijkheid 2013 Nr. BD2013-010215 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 15. 17 Tweede voortgangsrapportage herijking Maatschappelijke Opvang Nr. BD2013- 011632 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 3 Gemeente Amsterdam K SZ Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media Gewijzigde agenda, woensdag 20 november 2013 18 Overdragen exploitatie Noodverblijf, personeel, taken en middelen van DWI naar WZS Nr. BD2013-008085 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 27 november 2013). e Deleden van de Raadscommissie voor Werk, Participatie en Armoede zijn hierbij uitgenodigd. 19 Onderzoek onopgemerkte overledenen Nr. BD2013-011330 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid Poorter (PvdA). e Deleden van de Raadscommissie voor Werk, Participatie en Armoede zijn hierbij uitgenodigd. 20 Wijzigingen in het beleid van staatssecretaris Van Rijn inzake persoonlijke verzorging Nr. BD2013-012513 e Ter bespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid Roosma (GrLi). TOEGEVOEGDE AGENDAPUNTEN Zorg en Welzijn 21 Thuiszorg Diakonie Nr. BD2013-012562 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid lvens (SP). e _Op verzoek van de voorzitter wordt voorgesteld dit agendapunt als eerste te behandelen. 4 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten KSZ en Lokale Media Gewijzigde agenda, woensdag 20 november 2013 PORTEFEUIILE WETHOUDER GEHRELS (AVONDDEEL) 19.30-22.30 Procedureel gedeelte van 19.30 uur tot 19.45 uur 22 Opening procedureel gedeelte 23 Mededelingen 24 Vaststellen agenda 25AConceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie KSZ d.d. 17 oktober 2013 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieKSZ@raadsgriffie. amsterdam.nl 25B Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie KSZ d.d. 30 oktober 2013 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieKSZ@raadsgriffie. amsterdam.nl 26 Termijnagenda, per portefeuille e Termijnagenda per portefeuille niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail bijgewerkte exemplaren. 27 Tkn-lijst Inhoudelijk gedeelte vanaf 19.45 uur 28 Opening inhoudelijke gedeelte 5 Gemeente Amsterdam K SZ Raadscommissie voor Kunst en Cultuur, Sport en Recreatie, Zorg en Welzijn, Monumenten en Lokale Media Gewijzigde agenda, woensdag 20 november 2013 29 Inspreekhalfuur Publiek 30 Actualiteiten en mededelingen 31 Rondvraag Kunst en Cultuur 32 Het eindrapport van de evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum en bestuurlijke reactie van het college van B&W Nr. BD2013-012630 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e De voorzitter van de evaluatiecommissie Bouwproces Stedelijk Museum, de heer Deetman is hierbij uitgenodigd. BESLOTEN DEEL 6
Agenda
6
train
AGENDA (concept) Raadscommissie SOCIALE ZAKEN Datum: Woensdag 5 oktober 2011 Aanvang: 20.00 uur Zaal: Raadzaal, Stadsdeelhuis, Buikslotermeerplein 2000 Blok A Procedureel Nr. \Onderwerp ____________________\Nadereinfo | Opening/Mededelingen DO Vaststellen agenda Ter vaststelling Verslag 7 september 2011 Ter vaststelling Openstaande toezeggingen Mededelingen portefeuillehouder(s) Blok B Bespreking beleidsonderwerpen Nr. \Onderwerp ______________\Nadereinfo [Reg.nr | (6. __ | Rapport Schuldhulpverlening van de Ombudsman Ter bespreking || Blok C Algemeen Nr. Onderwerp | 8. _|SUfng | De volgende vergadering is gepland op woensdag 2 november 2011 Belanghebbenden die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur vóór de vergadering zich aanmelden bij de Raadsgriffie, tel. 020-6349924.
Agenda
1
discard
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 25 januari 2023 Ingekomen onder nummer 011 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de leden Koyuncu en Moeskops inzake het evalveren van de invoering 3okm/u in de stad. Onderwerp Evalueren van de invoering 3okm/u in de stad Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het vaststellen van het vitvoeringsbudget 3okm/u in de stad Constaterende dat: -__Met de invoering van 3okm/u in de gehele stad, het college een stap naar de vergroting van de veiligheid van haar inwoners wil zetten; -_ Het college gedurende het eerste jaar na invoering van 3okm/u de snelheid maandelijks wil monitoren op de GOW30-wegen met behulp van floating car data; -_De overall evaluatie van 3okm/u pas na een jaar plaats vindt. Verder overwegende dat: -_ Het van belang is om tijdig te kunnen bijsturen gezien de omvang en de impact van deze maatregel; -__ Voor een goede landing er rekening moet worden gehouden met factoren zoals de ontwikkelingen in het aantal ongevallen, het aantal vitgeschreven snelheidsboetes, de gevolgen voor de rijtijden van het OV en de hulpdiensten en de ervaringen van burgers, OV en de hulpdiensten bij de algehele evaluatie. Gemeente Amsterdam Status Pagina 2 van 1 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Om na een half jaar een eerste algemeen beeld van de ontwikkeling op de 3okm/u-factoren met de raad te delen, te weten: snelheid, slachtoffers, snelheidsboetes en ervaringen van burgers. Indiener(s), S. Koyuncu (DENK) E.D.M. Moeskops (D66)
Motie
2
test
el HEA En lt Stako HEEN EIER De In Ens ISS Zeik Enne Seil in emee RED MSSUSRUSUSRNN IJE 1} TT Bd 0 IE] EE Irie ess lan 8 Le 44 | | | ED FD TE. : EER Ee Ee 3 _ pen \ niin haat Dsg al Si Np | 4 É Î ha DS | an : Î E ' - ban, a 4 Ls [rl Slijenl, Î een rad 0 ed / IR BIRTEN Ge rn 5 " k 7 =S sns 0 on CA mt ied Hi Fr | « TEST SE gm k SH ESTE Nen Is maj B eik WIEN | kk, pen iem EE | ie u zin En Sarin Ten - EE KW mem Ee A Ki | U} Klien Gek 5 eG md En a ad Hil é Kn LN H Hib ot ri ‚(EAA oe rf 5 am) | R _ | + ze $ kh E: DEE n_ _—_MON € SN GEEL) ET en AN NE d IK, ee EEA Ar , pe EL “ | i Me DE nr ren J de wh ee had KE TE | E Mi A Rae - ei | Em U ‚ _— En Ë KE er i Ir”: Ï | 8 $ KONA &, _ mn _— ERE — Er 5 „3 Ä | zi ! Tr T | A el nf == n= en wed A EO B PP PA ER Aat EN Kr GO, Cmr Ä == ed a == Ee mn ! h, RM / 5 Ke £ | ú o® … . 3 a 8 ' 5 À UAA Na UE A ET me n Te AN AN se Pr 4 IS KD b MSS Wil —= == NWE a 2 Programma Bruggen en Kademuren (januari-juni) en in maart (juli- het programma moet opereren, kan van de gemeente Amsterdam heeft december). De voortgangsrapportage niet zonder innovatie. Je vindt in Inleiding als opdracht om circa 829 bruggen is een vereiste binnen de Regeling de bijlage een aantal artikelen waarin en 205 kilometer kademuren veilig te Risicovolle Projecten, waarbinnen we laten zien hoe we innoveren. n houden en waar nodig versneld op het programma valt. orde te krijgen. Daarvoor zijn inzicht We wensen je veel leesplezier! in de technische staat van het areaal, Een mooi overzicht van wat we doen, Programma Bruggen en Kademuren technische innovaties, betrokkenheid tref je vanaf nu ook in het digitale van de omgeving en het stroomlijnen dashboard van het programma, dat van werkprocessen onontbeerlijk. elk kwartaal een nieuwe update krijgt. de tT TET Voortgang nnn Bovendien moeten we rekening met de verticale navigatiebalk houden met de leefbaarheid en Om wat meer inzicht te geven in links op de pagina. De foto's 5 bereikbaarheid in de stad, en de vraag wat het programma doet, gaat bij de inhoudsopgave van de d wat voor stad we de nieuwe generatie de rapportage gepaard met een er ATA AVEN Zo ENNE) fed . .. e Amsterdammers terug willen geven. themabijlage. Deze keer staat ENEN SINT E: Twee keer per jaar rapporteren we Innovatie voorop. De nodige E over de voortgang: in september versnelling en de grote schaal waarop 8 Sturing en Beheersing wo s wo [Ce] ® ee] D ee] ES 2 ® 5 be ë e E Continu leren © Ma Ma En . Kd CÀ 1 . In leid l ng Het college verkent de mogelijkheden om social el ke return bij de gemeente een stap verder te brengen Prien ETS - . - & Biss. AT door het sociaal opdrachtgeverschap uit te breiden E ae 1.1 Waar staan we? en te verdiepen. Het programma verbindt zich aan Eike Hak. - - . - _ mk 3 die opdracht. We zien hoe belangrijk het is om eMac Met de vaststelling van het Programmaplan de fysieke opgave van de stad aan de sociale en ' hg Bruggen en Kademuren in april van dit jaar heeft economische te paren, zeker in coronatijd. Zone Ï het college de aanpak bekrachtigd. Het afgelopen em n half jaar heeft in het teken gestaan van de basis Vooruitblik komend half jaar (Á \ op orde krijgen en opschaling van de aanpak. We Het komende half jaar ligt de focus op het verder N p i | hebben een aantal belangrijke besluiten genomen, in beeld brengen van de staat van de constructies inl | contracten voorbereid en afgesloten, en we bouwen en het opschalen van de vernieuwing, bijvoorbeeld | vrachtroute aan een robuuste organisatie. door het aangaan van nieuwe vormen van ats B en | 3 samenwerkingsovereenkomsten, zoals die voor de Bees 1: 5 at . . . . . . f eet Pir. ei en De invloed van Corona op het programma ingenieursdiensten en voor de vernieuwing van ireen 5 Een ed Het effect van de coronamaatregelen van de bruggen. Dit type overeenkomsten, waarin we 8 AE an.  ak en 5 afgelopen maanden op Programma Bruggen samen met de markt leren en ontwikkelen, sluit À e=! ES. d en Kademuren is beperkt. De projecten van het goed aan bij de programmatische werkwijzen die we 5 BE ei le Es, programma die in uitvoering zijn, hebben hard nastreven. ”- herkend E gewerkt aan het voorkomen van vertraging en waar Le | î f E mogelijk gebruikgemaakt van de tijdelijke beperkte Een ander speerpunt de komende maanden is Pl ud Dj TS rei nl Ei verkeersstromen om extra meters te maken. De het beleid rond het reguleren van zwaar verkeer. hen ne rr € a en an onderzoeken naar de staat van de constructies De komende periode start de inspraak hiervoor. lS == en nd S zijn voortgezet. Waar nodig zijn beperkingen aan Om generiek beleid succesvol te laten zijn, gee je het gebruik opgelegd en versterkingsconstructies ontwerpen we een verbeterd vergunningen- en nn en Nl ee - En m E aangebracht. ontheffingenproces. am nn ES men a me el enn eN Eel E mees | = 5 Voorgenomen opdrachten zijn zoveel mogelijk ne Te a So : Ee aan 5 volgens planning in de markt gezet om continuïteit , en rl 5 nt te borgen en de versnelling te bewaken. We ee En en 8 monitoren de effecten van de crisis op de markt Te Ee en blijven hierover in nauw contact met onze ie ä Me En ) md Een contractpartners. nen ‚ Bers Ens EE en Ge 2 . Voo rtga ng pro- moet worden. Waar wordt geconstateerd dat te weren van kwetsbare kades en bruggen. Later risico's groter zijn, onderzoeken we met voorrang. In _ dit jaar wordt een voorstel gepresenteerd voor g ram madoelen ongeveer 30% van de gevallen moeten we op korte aanscherping van het huidige beleid en start de termijn veiligheidsmaatregelen treffen. inspraak hierop. Daarvoor is gesproken met onder 7 Het programma Bruggen en Kademuren heeft andere betrokken brancheverenigingen, diverse als primair doel het veilig en functioneel houden Veiligheidsmaatregelen experts en andere belanghebbenden. De conclusie van de bruggen en kademuren. Dat is alleen Het proces om te sturen op veiligheid is ingericht, is dat we als eerste stap de huidige 7,5t-zone haalbaar wanneer we in verbinding met de stad zodat we in staat zijn om signalen snel op te (binnen de S100) flink gaan aanscherpen. Een n en onze partners werken aan de leefbaarheid pakken. Zoals bij brug 215, de Paulusbroedersluis, belangrijke aanscherping is dat de vrachtroutes en bereikbaarheid tijdens de grootschalige en ter hoogte van de Oudezijds Achterburgwal en de onderdeel worden van de zone en daarmee niet langjarige opgave. Oude Doelenstraat. Nadat duikers hier ernstige meer vrij toegankelijk zijn. Een uitbreiding buiten de In dit hoofdstuk gaan we in op de voortgang op schade aan de fundering hadden aangetroffen, centrumring is nu geen onderdeel van dit nieuwe de vier programmadoelen, zoals vastgesteld in het zijn er direct maatregelen genomen. De brug is beleid. Daarvoor moet meer onderzoek worden Actieplan Bruggen en Kademuren (juli 2019): afgesloten en er is een noodbrug geplaatst voor gedaan naar de effecten hiervan en de constructieve 1. waarborgen van de veiligheid en functionaliteit voetgangers. Daarna is de brug versterkt waardoor draagkracht van de bruggen en kades. nn van de bruggen en kademuren; hij weer beschikbaar is voor alle gebruikers. Met het Naast de inzet van boa's op naleving, wordt ook een 5 2. zorgen voor een functionerende stad toenemen van het aantal onderzoeken neemt ook pilot met camerahandhaving gestart. d gedurende de gehele opgave; de noodzaak tot het treffen van maatregelen toe. ë 3. maken van een realiseerbare programmering Tot nu toe (augustus 2020, zie ook het dashboard) Toekomstgerichte vernieuwingen E voor de vernieuwingsopgave; hebben we bij 22 kademuren en 13 bruggen een Er zijn in het eerste half jaar van 2020 verschillende 8 4, optimaliseren, innoveren en evalueren van lastbeperking opgelegd. Bij 25 kademuren en 5 projecten in uitvoering en afgerond. We lichten E processen en werkwijzen. bruggen zijn veiligheidsconstructies aangebracht. er een paar kort uit, waar we slimme of duurzame an methoden hebben toegepast. E 2.1 Veilige en functionele bruggen Monitoring KE en kademuren Eventueel bezwijken van een brug of kade kunnen Recht Boomssloot Ë we met monitoring en periodieke inspectie Aan de oneven zijde van de Recht Boomssloot 5 Meer inzicht in de staat van het areaal vroegtijdig signaleren. Die worden dan ook is een stuk kademuur vernieuwd met de jd De onderzoeksresultaten bevestigen het beeld van nadrukkelijk ingezet als maatregelen om de situatie combiwandmethode vanaf een platform in het A een grote vernieuwingsopgave. Bij de start van het te bewaken. Circa 96 bruggen en 25 kilometer kade water. De aannemer heeft gebruik gemaakt van E programma is de inschatting gemaakt dat 10 tot worden gemonitord (stand juli 2020, zie ook het circulair beton met een lage milieudruk en werkte 60% van de bruggen slecht zou kunnen zijn. Met de dashboard). vrijwel uitsluitend met elektrische werktuigen. huidige resultaten zitten we in het midden van die De bouwmaterialen werden aangevoerd met bandbreedte. Er zijn circa 200 bruggen en 20 km Generiek beleid zwaar verkeer een elektrische boot. Dat scheelt uitstoot én kademuur in onderzoek. Daar waar we onderzoek We werken uit welke aanscherpingen, varianten geluidsoverlast. doen, zien we dat een groot deel van de bruggen en uitbreidingen van de 7,5t-zone proportioneel, en kademuren technisch op is en dus vervangen handhaafbaar en effectief zijn om zwaar verkeer Aan de overzijde is nu een veiligheidsmaatregel onderzoeken uitgevoerd naar de draagkracht van bussen en auto’s. Alleen fietsers, voetgangers en de getroffen met geschroefde buispalen: een de constructies. Met het onderzoek hopen de brandweer behouden hun doorgang. Vanaf begin effectieve, trillingsarme methode. We streven ernaar experts van de gemeente en TNO nauwkeuriger 2021 wordt de brug helemaal afgesloten en ligt er om in november van dit jaar te starten met de te kunnen bepalen hoeveel zo'n brug van staal voor fietsers, voetgangers en de brandweer een 5 vernieuwing van deze even zijde. en beton nu eigenlijk aankan. Er zijn ruim 100 van tijdelijke hulpbrug. dit soort bruggen in de stad. Hoe beter we weten Oudezijds Achterburgwal wat deze bruggen in werkelijkheid aankunnen, Achtergrond: zijn constructies voor minder Begin april is de vernieuwing van de kade langs hoe beter we de vernieuwing van deze bruggen zwaar verkeer goedkoper? n de Oudezijds Achterburgwal afgerond, negen kunnen plannen. Vanuit de gedachte dat we zwaar verkeer gaan jaar na aanvang. Dit project laat goed zien wat weren in de stad, hebben we verkend of het de je allemaal tegenkomt in de complexe stedelijke De onderzoeken vinden plaats terwijl het werk in kosten drukt wanneer bij vernieuwing van een omgeving en de krapte van de binnenstad. Er de Vijzelstraat doorgaat. Op alle drie de historische kademuur of brug uitgegaan wordt van een waren onder andere problemen met onvolledige bruggen is de vernieuwing gestart. Eerst worden minder zware belasting. contracten, onwerkbare venstertijden binnen de brugdekken in delen gezaagd en met een Door verlaging van de verkeersbelasting kan de en de drukte van het Wallengebied, hoge kosten zogenaamde vijzelboot deel voor deel ontmanteld, fundering en de betonnen of stalen constructie voor vervoer over water en schade aan panden een innovatieve methode die veel hinder voorkomt. van een brug of kademuur minder zwaar 5 door problemen met funderingen. Uiteindelijk Daarna begint de renovatie waarbij onder andere uitgevoerd worden, wat leidt tot een kleine d is het een project waar veel van het geleerde is een nieuwe fundering, nieuw metselwerk en een reductie van investeringskosten. De te maken ë toegepast en dat uiteindelijk met succes werd nieuw betondek wordt aangebracht. Tijdens de kosten voor de bouwkundige afwerking, inzet van E afgerond. Ook is het een belangrijke aanzet werkzaamheden blijft altijd een helft van de bruggen materieel, tijdelijke constructies, conditionering, E geweest voor de manier waarop we nu binnen het toegankelijk voor alle verkeer op deze belangrijke ondergrond, omgevingsmanagement en Ei programma werken. De lessen beleggen we in onze doorgaande route. herinrichting blijven echter gelijk. De verlaging in Do organisatie. Zo voorzien we in gedegen technisch benodigd materiaal heeft daarmee slechts een ë onderzoek, goede afspraken met aannemers Bullebak (brug 149) beperkte impact op de totale kostenontwikkeling. Ki en ingenieursbureaus, een goed inzicht in de De aanbesteding van de vernieuwing van de E kosten, een realistische programmering en goed Bullebak was in april en de werkzaamheden zijn Om de conclusies robuust te onderbouwen, is het 5 omgevingsmanagement. gestart. De Bullebak verbindt de Marnixstraat feitelijk nodig om voor een zelfde brug of kade het jg met de Korte Marnixstraat. De brug kent al lange relatief dure ontwerpproces dubbel uit te voeren. A Project Vijzelstraat tijd problemen met openen en sluiten. In de Uit enkele rekenvoorbeelden uit Rotterdam en E Het project in de Vijzelstraat is het sluitstuk van de zomer van 2018 sprong hij zelfs ineens open. De Amsterdam kan de conclusie getrokken worden Rode Loper, een grootschalig renovatieprogramma _ vervanging is een ingewikkelde klus, omdat de dat een reductie van de verkeerbelasting met 50% dat in 2013 op het Damrak van start ging, en brug is ingeklemd tussen kwetsbare kademuren en slechts een besparing van enkele procenten op met de herinrichting van de Vijzelstraat volgens omgeven door kabels en leidingen. Het vraagt extra de totale bouwkosten oplevert. Het is de vraag of planning eind 2021 wordt opgeleverd. Onderdeel voorzorgsmaatregelen om het werk goed en veilig die opbrengst opweegt tegen de effecten: er kan hiervan is de vernieuwing van drie bruggen. uit te kunnen voeren. Het werk gaat ruim twee jaar geen zwaar verkeer meer over de kade of brug. Tijdens deze vernieuwing worden diverse duren. De Bullebak is dan afgesloten voor trams, Kostenbesparingen bij de vernieuwing van biedt tevens de mogelijkheid om deelresultaten al het geven van bekendheid aan de mogelijkheid om bruggen en kademuren lijken vooral behaald op korte termijn ten gunste van Amsterdammers en meldingen te doen. te worden door het optimaliseren van het de gemeentelijke organisatie in te zetten. voorbereidingsproces, de versobering van de Communicatie en bewonersparticipatie 73 uitvoeringseisen en een snelle bouwmethode Schadepreventie en nadeelcompensatie De coronamaatregelen vroegen van het programma waardoor de arbeidstijd wordt verkort. Onderzoek ondernemers om creatief te zijn met communicatie en de naar deze besparingsmogelijkheden worden Het toenemend aantal maatregelen leidt tot een participatie van bewoners. Bewonersbijeenkomsten door het programma al uitgevoerd om de toename van hinder, ook voor ondernemers. Via het werden online gehouden, zoals bij de Jacob n vervangingsopgave überhaupt financieel haalbaar Bureau Schadepreventie en Nadeelcompensatie Catskade. Interactie en onderlinge discussie waren te maken. kunnen zij voor eventuele omzetderving een door de vorm niet mogelijk en werden gemist, beroep doen op de Algemene Verordening maar voor het overdragen van informatie bood 2.2 Een functionerende stad tijdens Nadeelcompensatie. Binnen het programma is deze manier van presenteren juist wel kansen. de opgave een Specialist Nadeelcompensatie aangesteld Ontwerptekeningen konden voor het eerst die, samen met de omgevingsmanagers, de digitaal worden beoordeeld. Dat leidde ertoe dat Herontwerp dienstverlening vergunningen ondernemers hierover kan informeren. Ook kan het programma daarvoor een nieuwe standaard nn en ontheffingen hij inspelen op (onverwachte) situaties en met het ontwikkelde, omdat de tekeningen die doorgaans 5 In de eerste helft van 2020 is het herontwerp programma meedenken als het gaat om alternatieve op papier ter inzage worden gelegd, niet geschikt d opgeleverd van het dienstverleningsproces voor oplossingen. bleken voor digitale raadpleging. E, vergunningen en ontheffingen die betrekking Een informatiebijeenkomst voor de Brouwersgracht E hebben op het gebruik van bruggen en kademuren. _Schadesignalering door de omgeving vond buiten op straat plaats, netjes op anderhalve 3 Het herontwerp biedt een simpeler, soepeler, sneller Amsterdammers zien als eerste de scheur in de kade meter afstand. Zo'n 30 bewoners kwamen erop af E proces, ontworpen vanuit de burger of ondernemer. _ waar ze op uitkijken of merken dat er kuilen ontstaan en dronken een kopje koffie mee, geserveerd vanuit ED Het sluit aan bij de visie van de omgevingswet in hun parkeerplek. We stimuleren hen die signalen een klassieke Fiat-bus. Deze persoonlijke aanpak ë en biedt koppelmogelijkheden met aanpalende aan ons door te geven door het zo makkelijk werd zeer gewaardeerd. Ki processen, zoals de WABO en de WIOR. Relevante mogelijk te maken. Zodra er nu een melding Ë ontwikkelingen, zoals Mijn Amsterdam en de visie over een brug of kademuur via het SlA-systeem Zo kan het ook: lokaal vergroenen 5 op dienstverlening, worden ermee ondersteund. binnenkomt, wordt die er via woordherkenning uit De kade aan de Nieuwe Herengracht tussen de jd gepikt en naar het team gestuurd. De betreffende Latjesbrug en het Rapenburgerplein verkeert in A De volgende stap is het maken van een locatie wordt geschouwd, we kijken in de archieven _ slechte staat. Het programma plaatste hier een E impactanalyse, het bepalen van de mijlpalen en of er eerdere onderzoeken zijn gedaan en veiligheidsconstructie, maar bewoners en de inventarisatie van de randvoorwaarden en risico's. overleggen waar nodig met het adviesteam of een omgevingsmanager stoorden zich aan de kale Gezien de complexiteit (het betreft circa 14 soorten constructeur. De conclusie van dit onderzoek met damwand. Samen met de stadsecoloog hebben vergunningen/ ontheffingen en circa 6 betrokken mogelijke vervolgstappen wordt in begrijpelijke taal zij tussen de tijdelijke damwand en de kade gemeentelijke onderdelen) is gekozen voor dezelfde teruggekoppeld aan de melder. In het eerste half wilgentakken en riet geplant, die zorgen voor Lean/Agile werkwijze als ook voor de omgevingswet _ jaar hebben we zo'n 600 meldingen ontvangen. In verbetering van de biodiversiteit en een groener wordt gehanteerd. Dit maakt het beheersbaar en het najaar leggen we de focus op communicatie en uitzicht. En als ze ver genoeg zijn uitgegroeid, snoeien we de wilgentenen en geven we ze aan de 2.4 Optimaliseren en innoveren kader waarbinnen het werk georganiseerd olifanten en antilopen van het nabijgelegen Artis. kan worden, kennis vergroot kan worden en Samen met de markt innovatie mogelijk wordt. En onderliggende 2.3 Realiseerbare programmering In het afgelopen half jaar hebben we diverse inkoopstrategieën worden hiermee vl contracten afgesloten. Een aantal mijlpalen van het geüniformeerd. De schaalvergroting waar we voor staan, vraagt een afgelopen half jaar zijn: programmatische aanpak. We werken bij voorkeur m In maart is de aanbesteding gestart van de gebiedsgericht en programmeren waar mogelijk =m Op 24 maart heeft het college ingestemd met Samenwerkingsovereenkomst Kademakers. n de vernieuwing van volledige routes en corridors. het gunnen van het Innovatiepartnerschap Wat deze overeenkomst bijzonder maakt, Dat betekent dat we ook bruggen en kademuren Kademuren. Deze aanbestedingsprocedure is dat aannemers en ingenieursbureaus al meenemen die wellicht nog niet aan het einde van hun is specifiek gericht op het ontwikkelen en tijdens de voorbereiding meedenken over levensduur zijn. We pakken in één keer een gebied inkopen van innovatieve oplossingen voor het hoe we de kadevernieuwing met bewezen aan en sluiten daarmee aan bij de nieuwe werkwijze sneller op orde krijgen van kademuren. Drie methodes slimmer, sneller en efficiënter kunnen van Stadsregie (programmeren met ‘regieslots’). partijen werken hun innovatieve ideeën in aanpakken. Binnen de overeenkomst gaan we de Onderzoeks- en Ontwikkelfase verder uit een samenwerking aan met 3 marktpartijen van a In samenwerking met Stadregie van Verkeer en tot een volledig geverifieerd en gevalideerd, 6 tot maximaal 10 jaar. 5 Openbare Ruimte (V&OR) is een programmering haalbaar concept. d voor vernieuwing opgesteld voor de periode Versnellen ë 2020-2026 met een doorkijk tot 2040. Voor de m De gemeenteraad heeft op 18 mei Coördinator woonboten aangesteld E doorkijk hebben we nu alleen de ‘ruggengraat’ van ingestemd met het uitvoeringsbesluit voor Bij werkzaamheden aan een brug of kade kunnen 8 belangrijkste bruggen (corridoraanpak) ingevuld. De 2020. Met dit besluit is het voorbereidings- veel woonboten niet blijven liggen. Maar, er zijn niet E overige bruggen en kades, maar ook andere werken en uitvoeringskrediet vrijgegeven voor de voldoende wissellocaties beschikbaar. Bovendien Do in de openbare ruimte, worden geprogrammeerd projecten die dit jaar worden voorbereid is het proces rondom de verplaatsing complex en 5 rondom die ruggengraat. en uitgevoerd. Deze bundeling van tijdrovend. Niet alleen de woonbootbewoners zijn Ki uitvoeringsprojecten sluit aan bij de integrale betrokken, maar ook bijvoorbeeld omwonenden, 3 Om verbindingen tussen verschillende opgaven werkwijze van het programma. Waternet, Liander, verzekeraars en interne partners. 5 in de stad (zoals energietransitie, autoluw, We werken aan het vereenvoudigen en versnellen jd klimaatadaptatie, mobiliteit) te leggen, richtten we m Het vaststellen van de Marktstrategie van dit proces en aan een menukaart waarmee A deze zomer met onder andere V&OR en Ruimte en Bruggen en Kademuren door het college op woonbootbewoners samen met de gemeente E Duurzaamheid de zogenaamde opgavetafel in. Ook 16 juni. Om te komen tot versnelling van de tot de beste oplossing voor hun situatie kunnen werken we met V&OR mee aan mobiliteitsregie. vernieuwing van de bruggen en kademuren komen. Er is een projectleider aangetrokken die dit Voor het opstellen van de programmering zijn is een langetermijnrelatie met de markt coördineert. gezamenlijke uitgangspunten gehanteerd. essentieel. De marktstrategie beschrijft hoe het programma haar samenwerkingsrelaties Oplossing voor bomen met marktpartijen en kennisinstellingen wil Bij de vaststelling van het programmaplan in inrichten en onderhouden. Dit biedt het april kondigden we aan onderzoek te doen naar mogelijkheden om bij kademuurvernieuwing De opzet is niet om simpelweg regels te schrappen, (monumentale) bomen te behouden. Bomen staan maar er iets beters voor in de plaats te stellen. De innovatieve oplossingen moeten bijdragen aan dicht op de kade en juist de oude en monumentale Het vinden van die win-win oplossing is niet altijd de optimalisatie van kosten, snelheid en capaciteit bomen zijn vergroeid met de constructie en te makkelijk en kost tijd. De verordening is daarom voor verzamelen, verwerken en distribueren van \ fors om levensvatbaar verplant te worden. Wij niet dit jaar gereed, zoals de verwachting was, maar __monitoringsdata. Bij voorkeur zijn het technieken die hebben twee ingenieursbureaus gevraagd om een waarschijnlijk in het eerste kwartaal van 2021. niet alleen binnen het programma toegepast kunnen oplossing hiervoor te ontwerpen. Zij hebben nu de worden, maar ook schaalbaar zijn voor toepassing eerste ideeën gepresenteerd, die in pilots verder Innovaties en proeftuinen bij andere overheden. n uitgewerkt worden. Een kosten/batenafweging Weigh in Motionproject is hier onderdeel van. In de volgende rapportage Het programma zet, samen met TNO, belangrijke Innovatiepartnerschap kademuren (IPK) komen we terug op de voortgang. stappen met het Weigh in Motionproject, kortweg Woensdag 13 mei hebben de drie winnende WIM. Het is waarschijnlijk dat onze binnenstad bouwcombinaties van het IPK hun slimme Versneld realiseren van veiligheidsconstructies veel minder zwaar verkeer te verduren heeft dan oplossingen voor de kwetsbare kademuren in de In tegenstelling tot het versterken van kademuren is de normen waaraan ze van Rijkswaterstaat moet stad gepresenteerd. De belangstelling voor de en er met het versterken van bruggen minder ervaring voldoen. En dat we andere, lichtere normen opdracht was heel groot. Er hadden maar liefst en zijn er minder standaardoplossingen beschikbaar. dan Rijkswaterstaat zouden kunnen hanteren. zestien partijen zich ingeschreven. De drie winnende 5 Tussen het moment dat besloten wordt dat een Op een locatie in het Westelijk Havengebied bouwcombinaties komen elk met een heel eigen E brug versterkt moet worden en het moment van worden het komend jaar twee geavanceerde oplossing. ë realisatie zat bij de start van het programma 5 tot 6 weegtechnologieën getest, waarmee we die meer E maanden. We streven ernaar dit terug te brengen realistische normen voor onze bruggen kunnen m _G-kracht (Giken, van Gelder, Gebroeders de E naar 2 tot 3 maanden. Het ontwerp-, afstemmings- bepalen. In het najaar verwachten we de eerste Koning) past een uit Japan overgebrachte, Ei en realisatieproces is in samenwerking met de resultaten en evalueren we het functioneren van de innovatieve manier van bouwen toe op de Do betrokkenen kritisch tegen het licht gehouden en de systemen en de kwaliteit van de meetgegevens. Amsterdamse situatie. Het is een techniek met ë eerste verbeteringen beginnen we nu te ervaren in een machine die als een treintje palen in de Ki de projecten. Innovatiecompetitie Monitoring bodem drukt. Dit betekent dat je op een heel Ë Momenteel monitort het programma zo'n 10% smalle strook je werk kunt doen, en het verkeer 5 Verordening kost tijd van de scope. Dit doen we nu nog met behulp van op het water en op de kade amper hindert. jd Met de Verordening bruggen en kademuren traditionele methoden: tachymetrie en waterpassing. wm Kade 2.020 (CMD Civiele Werken, Sweco, A werken we aan het stroomlijnen van zaken als Daarmee zijn we niet in staat om het volledige Bouwadviesbureau Strackee en Oosterhof E marktbenadering, inspraak, bedrijfsvoeringsregels areaal te monitoren en snel volledig inzicht in de Holman) komt met een verrassend concept en plan- en besluitvorming binnen de gemeentelijke technische staat van onze bruggen en kademuren dat nog nooit ergens anders is toegepast. Een organisatie. Ook een afwegingskader bomen bij te krijgen. Daarom organiseert het programma machine vanaf het water vervangt steeds een kademuurvernieuwing krijgt een plek in de verordening. samen met het ministerie van Economische Zaken segment van 5 meter, waarbij vrijwel volledig Bij het uitwerken van de verschillende onderwerpen en RVO een innovatiecompetitie in de vorm van een binnen de contouren van de bestaande blijkt steeds hoe veel belangen een rol spelen en SBIR (Small Business Innovation Research), waarop constructie gebouwd wordt. Doordat er steeds dat veel regels en procedures er niet voor niets zijn. bedrijven kunnen inschrijven. op een kort stuk gewerkt wordt, ni rr TA UIEN it is de hinder voor de omwonenden minimaal. Als _ | 5 ‚a NN dl E/ Ï | Re het werkt, kan het leven op de kade tijdens de he. Sk AN en a ° | Pr 8 af le B werkzaamheden gewoon doorgaan. a | NS IE ë 2 Ï „ 4 de m Koningsgracht (Bam, RoyalHaskoning DHV) zet IO IS Ne EK: r df Dr | LO 5 En in op minder hinder, duurzaamheid en snelheid. Nn jn iN ù Î DE ll f 2 | il Ee Zij ontwikkelen duurzame, volledig elektrische ik: Ü HE FE r : en ' en ke, . ii p | el Tik 5 55 en geluidsarme technologie waarmee ze het 5 iel A “ris ú i RD Ep Ik Î 8 Es EE | | Ed werkterrein steeds een stuk opschuiven en vooral He u È ij | eN Al D li al ve íÏ lele 1E ok ge op lange stukken veel snelheid kunnen maken. ij fi | 2 NR | | f | Í bi IË Ee ne De ON Deden OR LI Het komende jaar gaan de combinaties hun concepten KEE | Ih Ë in. a Ji (ie) N! Í if! | Ì n r verder ontwikkelen tot prototypen, vervolgens testen 5 | rn Ens ii sd a es le mi nt dh in een pilot en in productie brengen. Pe LIN IT av Ue sant e= = gelei DN MLD EJ. le Pk Nn, | a fi T a Î an aen rn En IN 5 ki leeel H e B à ct ME ne ON Im - äj zak en J en En EZ 5 EE à a 2: ai Een Linn, | L Pie e h ES Se U 3 en el ie De HE . 2 À 2 8 ik |B od in: jn ze eh | £ =i) is en — ee eet em ij ke : Es kn ri Ad us on P B mn ages p ni # hs 1 a A ke en EERE Pe pen Ke en KN 4 | - per (id | : k' he 8 | | | #7 4 4 p he mm, . T 3. Stu rI ng en voor de vernieuwing van bruggen en kademuren. verantwoording en informatisering van de middelen. . Van losse projecten naar een programmatische Er is veel aandacht besteed om de basis voor beheersi ng aanpak met soepelere vergunningverlening, betere de lopende projecten op orde te krijgen, door samenwerking met kabels en leidingenbedrijven in de projecten in te richten conform de universele Te de ondergrond, een duidelijker participatieproces, projectadministratie en de budgetten op de juiste 3.1 Financiën passend proces voor omgang met bomen wijze toe te kennen aan de afzonderlijke projecten. en woonboten en niet te vergeten langjarige Nu de basis steeds meer op orde komt zal de focus In rap tempo wordt een programmatische aanpak verbindingen met marktpartijen waar van beide verschuiven naar de analyse en het sturen op inhoud n opgezet, die het mogelijk maakt om langdurige kanten veel schaalvoordeel uit te halen valt. van de projecten. De komende periode zullen afspraken te maken (onder ander met marktpartijen) rapportages worden geoptimaliseerd om de juiste en effectief te werken aan bruggen en kademuren. Binnen het programma maken we een onderscheid stuurinformatie genereren. Dat betekent dat we nu hoge opstartkosten hebben tussen de programmakosten (exploitatie) en de die het mogelijk maken dat we op de lange termijn investeringen (vernieuwingsopgaven). Onder Programmalasten een hogere efficiency bereiken en daadwerkelijk de vernieuwingsopgaven rangschikken we de Voor het programma heeft de raad voor meerdere en meters kunnen gaan maken. Na de opstartfase investeringen voor bruggen en kademuren en de jaren middelen beschikbaar gesteld. Voor een zullen daarom nog steeds veel middelen nodig bijdrage aan projecten buiten het programma die periode van vijf jaar heeft de raad een bedrag van 5 zijn om met de versnelde uitvoering de enorme wel een direct raakveld hebben het programma. € 206 miljoen aan programmakosten beschikbaar E vervangingsopgave te beantwoorden. gesteld, waarvan € 184,1 miljoen voor 2020 tot en ë Om goed op deze middelen te kunnen blijven met 2023. Voor 2020 betreft het totaalbudget E Het hele programma is gericht op versnelling van sturen is er binnen het programma de afgelopen € 47,5 miljoen. E de vernieuwing. Met de versnelling werken we aan periode hard gewerkt aan een verbetertraject Ei het efficiënter inrichting van het productieproces rondom de financiële en personele inrichting, 5 & Tabel: Overzicht programmalasten. Bedragen in miljoenen euro's ® fj Omschrijving Begroting 2020 Realisatie 2020 Verplichting 2020 (Verwachte) Begroting 2021 Begroting 2022 Begroting 2023 A verplichting 2020 3 1 Directie 4,99 0,39 0,21 3,65 3,55 3,55 2,05 8 2 Omgeving 4,76 0,95 0,08 2,30 4,25 3,16 1,57 3 Sturing & Beheersing 5,74 2,53 0,09 1,77 3,50 2,95 2,45 4 Veiligheid, Kennis en Advies 17,31 7,12 12,21 3,92 21,38 18,95 11,43 5 Programmering, Markt 2,10 0,92 0,01 0,60 2,25 1,45 0,55 en Versnelling 6 Preventie & Interventie 12,60 3,70 0,81 5,63 19,00 17,20 17,35 Totaal 47,50 16,21 13,41 17,87 53,93 47,26 35,40 De lasten van het programma zijn opgesplitst in zes zullen worden besteed, maar in een later jaar zullen blijven maken van de brug en/of de kade. Gezien onderdelen: vallen. de aard van de werkzaamheden kunnen de lasten schommelen in de tijd waardoor de realisatie van 1. Directie (en ondersteuning) Sturing en Beheersing de lasten aan het einde van het jaar zowel lager als E 2. Omgeving Binnen het onderdeel Sturing en Beheersing worden hoger kunnen uitvallen. 3. Sturing en Beheersing er voor het totale programma producten ontwikkeld 4. Veiligheid, Kennis en Advies die voor zowel de personele, de financiële, als Programmering, Markt en Versnelling 5. Preventie en Interventie de projecten sturing en beheersing mogelijk In het afgelopen half jaar hebben we diverse n 6. Programmering, Markt en Versnelling maken. Zo worden er applicaties, mobiele apps, contracten afgesloten zoals het gunnen van sturingsinformatie, raadsinformatie en financiële het Innovatiepartnerschap Kademuren en Periodiek houden de financieel adviseurs met alle beheersprogramma's gemaakt en beheerd. We is gestart met de aanbesteding voor een budgethouders budgetgesprekken. De resultaten verwachten dat de gemaakte lasten voor dit samenwerkingsovereenkomst Vernieuwing van deze gesprekken zijn gebruikt voor de financiële onderdeel in lijn zullen zijn met de begroting. kademuren. Onder dit programmaonderdeel vallen cijfers en toelichtingen voortgangsrapportage. Het onder andere de lasten voor de begeleiding door financiële ijkmoment is 30 juni 2020. Hieronder Veiligheid, Kennis en Advies Markt en Inkoop. We verwachten dat de gemaakte a lichten we de zes onderdelen nader toe. Dit onderdeel is verantwoordelijk voor onderzoeken, lasten voor dit onderdeel in lijn zullen zijn met de 5 innovatie en ontwikkeling en de monitoring van begroting. d Directie onder meer de veiligheidsaspecten. Voor de ë Onder het onderdeel Directie vallen de kosten voor komende jaren zullen veel onderzoeken naar Vernieuwingsopgaven E directie, ondersteuning en huisvesting. Sinds 2020 bruggen en kademuren plaatsvinden. De uitvoering De raad heeft in 2019 voor € 18 miljoen en voor 8 vallen ook de kosten voor bereikbaarheidsstrategie van de onderzoeken fluctueert in de tijd, zodat 2020 € 70 miljoen voor het vernieuwingstraject E onder dit onderdeel. Naar verwachting vallen de we een schommeling in de lasten over de jaren (zowel bruggen als kades) beschikbaar Do lasten van dit onderdeel lager uit dan begroot. Dit zien. Daarnaast hebben we te maken met hoge gesteld. Naast deze budgetten is een aantal 5 wordt veroorzaakt doordat de huurlasten 2020 lager _opstartkosten, die op een langere termijn tot reservemiddelen beschikbaar zoals de voormalige Ki zijn, omdat de verwachte verhuizing naar de nieuwe _ efficiëntieslagen zullen leiden. Hierdoor verwachten __Bestemmingsreserve Investeringsvoorstellen Ë locatie pas in O1 2021 zal plaatsvinden. we op dit moment een overschrijding ten opzichte Openbare Ruimte 2017 en 2018 en de voormalige 5 van de begrote lasten. Dit zal op totaalniveau Reserve Vernieuwing Walmuren en Bruggen voor jd Omgeving worden gecompenseerd. een bedrag van £ 35,1 miljoen. Dit resulteert in een A De budgetten, die onder Omgeving vallen, bestaan totaal beschikbaar budget van € 123,3 miljoen. In E onder andere uit communicatie en participatie met Preventie en Interventie het raadsbesluit van 2020 is verder onderscheid de omgeving. Het grootste budget is gereserveerd Preventie en Interventie zorgt ervoor dat de gemaakt tussen budgetten ten behoeve van voor de ontwikkeling van het beleid rondom de calamiteiten, die direct naar boven komen bij projecten in de voorbereiding en projecten die Zone Zwaar Verkeer. Het beleid hiertoe is breed kades en bruggen zo snel mogelijk worden in uitvoering zijn of gaan. Het verschil tussen de besproken met belanghebbenden en wordt de aangepakt. Vaak zijn dit noodmaatregelen die niet totaal prognose en de beschikbare dekking zijn de komende periode en worden de plannen verder tot de definitieve oplossing leiden, maar door de geplande projectuitgaven. herijkt, waardoor de lasten in 2020 niet volledig noodmaatregel is het verantwoord om gebruik te Tabel: Overzicht vernieuwingsopgaven. Bedragen in miljoenen euro's Vernieuwingsopgave 2020 Totaal _Jaarschijfbudget Realisatie 2020 Prognose Prognose Prognose Prognose beschikbare 2020 2020 2021 2022 2023 dekking IV: BRUGGEN Voorbereidingskredieten Uitvoeringsprojecten 7,1 3,1 0,2 3,3 7,5 9,0 1,7 neee Bijdrage 0,7 0,7 0,0 0,7 1,7 0,0 0,0 Subtotaal 7,8 3,8 0,2 4,0 9,2 9,0 1,7 Uitvoeringskredieten Uitvoeringsprojecten 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Bijdrage 7,1 0,0 0,0 0,0 3,2 0,6 0,0 wanneer Subtotaal 7,1 0,0 0,0 0,0 3,2 0,6 0,0 5 KADEMUREN 3 Voorbereidingskredieten E Uitvoeringsprojecten 12,9 7,1 2,5 7,6 19,3 35,4 45,7 E Bijdrage 7,1 5,9 1,1 4,6 8,8 11,5 17,7 E Subtotaal 20,0 13,6 3,6 12,2 28,1 46,9 63,4 8 Uitvoeringskredieten El Uitvoeringsprojecten 50,4 4,7 2,9 3,8 20,1 21,3 1,1 8 Bijdrage 11,0 4,1 0,0 1,9 1,8 5,7 1,4 fj Subtotaal 61,4 8,8 2,9 5,7 21,9 27,0 2,5 5 Totaal Uitvoeringsprogramma 101,0 26,3 6,8 21,9 62,4 83,6 67,6 3 OVERIGE PROJECTEN (bijv. Oranje Loper, Vijzelstraat etc.) 8 Zelfstandige kredieten 22,2 13,4 6,3 13,7 30,9 25,2 3,6 Totaal Vernieuwingsopgave 123,3 39,7 13,1 35,6 93,3 108,8 71,2 In de tabel op pagina 12 staat de kolom versnellen en andere juist minder intensief worden 3.2 Programmarisico's jaarschijfbudget. Dit is een budget voor interne opgepakt om de beschikbare capaciteit optimaal in sturing op de uitputting per jaarschijf. Het door de te zetten. Aan de hand van risicosessies op programma-, raad vrijgegeven budget wordt door het toepassen taakveld- en projectniveau worden risico's en ik van jaarschijfbudgetten in jaren verdeeld. Daardoor Binnen de vernieuwingsopgave kademuren zijn beheersmaatregelen gedefinieerd. Analyse van is het voor raad inzichtelijk wat er per jaar van ongeveer 11 projecten in uitvoering of gaan voor het de risico's en evaluatie van beheersmaatregelen het totale budget wordt uitgegeven. Zo is in volgende raadsbesluit in uitvoering. De Oudezijds gebeurt in challenge-gesprekken met de bovenstaande tabel te zien dat het jaarschijfbudget Achterburgwal 93-149 en de Rechtboomssloot 53- portefeuillehouders en taakveldmanagers. De n van € 39,7 miljoen betreft. 101 zijn opgeleverd en worden dit jaar financieel risicoadviseurs hebben binnen de portefeuilles afgesloten. Bij de uitvoeringsprojecten kademuren en taakvelden toprisico's gedefinieerd die Hieronder lichten we de vernieuwingsopgave is een verwachte onderschrijding te zien van € 0,9 een negatieve impact kunnen hebben op de bruggen en kademuren toe. miljoen ten opzichte van het jaarschijfbudget van programmadoelstellingen. € 4,7 miljoen. De onderschrijding is het gevolg van Bruggen een latere start van de uitvoering, waardoor de Doel 1: Het waarborgen van de veiligheid en Er zijn binnen de opgave van de bruggen drie kosten verschuiven naar het volgende jaar. functionaliteit van de bruggen en kademuren a bruggen in voorbereiding waaronder Brug 279 5 en Brug 20/21 kruising Herengracht - Leliegracht. Er wordt een financiële bijdrage geleverd aan Risico E Er wordt een geringe overschrijding in de projecten, die buiten het programma vallen, maar De vergunningenketen is niet in staat om het aantal ë voorbereiding van € 0,2 miljoen ten opzichte van het wel een direct raakvlak hebben met het programma. _ vergunningsaanvragen te behandelen. E jaarschijfbudget £ 3,8 miljoen verwacht. Bij de bijdrage aan de kademuren is een verwachte De vergunningseis voor zwaar verkeer wordt 3 onderschrijding te zien van € 2,2 miljoen ten verlaagd van 45 ton naar 30 ton en 10 ton as-last. E Voor een bedrag van € 7,1 miljoen dragen we bij opzichte van het jaarschijfbudget van € 4,1 miljoen. We verwachten hierdoor een enorme toename Do aan de uitvoering van de bruggen bijdrage voor Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de van het aantal vergunningsaanvragen. Dit heeft 5 de uitvoering van brug 149 Bullebakbrug en brug werkzaamheden van het project de Entree in 2022 als risico dat vergunningsaanvragen niet op tijd Ki 160 Bullebaksluis en brug 237 Walter Süskindbrug, plaatsvindt in plaats van 2020. worden behandeld en de aanvragers niet op E waarbij de bijdrage in latere jaren dan 2020 valt. tijd hun werkzaamheden kunnen uitvoeren of 5 Zelfstandige kredieten hun werkzaamheden zonder vergunning gaan jd Kademuren Dit betreft de bijdrage aan projecten zoals de uitvoeren. Dat laatste kan tot gevaarlijke situaties A Er zijn binnen de vernieuwingsopgave kademuren Oranje Loper, Vijzelstraatbruggen en de Berlage leiden. Op dit moment wordt dit risico beheerst E ongeveer 20 projecten in de voorbereiding zoals de brug, die als project buiten de scope van dit door ketenoptimalisatie waarbij wekelijks de Prinsengracht 432-444 en de Jacob Catskade 2-88. programma vallen maar wel bijdragen aan het situatie wordt gemonitord op teammanager- en Er wordt een geringe onderschrijding verwacht van bereiken van de programmadoelstellingen. directieniveau en er wordt intensief gestuurd € 0,1 miljoen ten opzichte van het jaarschijfbudget op het juist toepassen van de werkinstructies. van € 7,7 miljoen. Er zijn verschuivingen tussen de Daarnaast zal gekeken worden of het mogelijk is het projecten in voorbereiding, waarbij de prioriteit bij aanvraagproces nog meer te automatiseren en of de een aantal projecten is gelegd om de voortgang te capaciteit kan worden uitgebreid. Risico voorkomen dat bewoners onterecht het idee krijgen over te schakelen naar een meer uitgebalanceerde De uitvoering voldoet niet aan de Arbo veiligheidseisen inspraak te hebben in zaken die vast staan. verhouding inhuur en vast personeel. Dit wordt Veiligheid is van cruciaal belang bij de uitvoering gedaan door te kijken waar inhuur noodzakelijk is en van projecten. Als er niet voldaan wordt aan de Gebruikers, omwonenden en ondernemers kunnen waar de inzet van interne medewerkers meer op zijn AP veiligheidsvoorschriften door het ontbreken van niet op tijd anticiperen op de werkzaamheden die plaats is. Ook wordt er gekeken of de aanstaande veiligheidsbewustzijn of het niet op orde hebben uitgevoerd worden samenwerkingsovereenkomst Ingenieursdiensten van veiligheidsdocumenten bestaat het risico op Onderzoeken naar de staat van bruggen en benut kan worden om de inhuur terugdringen. gevaarlijke situaties op de projectlocatie met het kademuren kunnen resulteren in het treffen van n stilleggen van het project en imagoschade van de veiligheidsmaatregelen. Het is noodzakelijk om deze Risico gemeente als gevolg. Dit risico wordt beheerst uitvoeringswerkzaamheden snel uit te voeren. Door Eris geen eenduidige visie over hoe om te gaan met niet door het aanstellen van veiligheidsdeskundige eindresultaten af te wachten bestaat daarbij het vergunde aanbouwsels of voorzieningen bij woonboten binnen de organisatie. De deskundige zorgt risico dat er richting de gebruikers, omwonenden Een deel van de woonboten gelegen in de stad ervoor dat de veiligheidsbewustzijn binnen het en ondernemers niet in alle gevallen tijdig heeft niet vergunde aanbouwsels zoals terrassen, programma wordt verbeterd door het controleren gecommuniceerd kan worden over de getroffen tuintjes, schuurtjes en/of uitbouw. Soms wordt van de veiligheidsplannen, inspecteren van de maatregelen, met als gevolg dat er onvoldoende dit al decennia gedoogd. Tussen verschillende nn bouwplaatsen en organiseren van overleggen over draagvlak wordt gecreëerd en het imago van stadbesturen en instanties ontbreekt het aan 5 veiligheid. de gemeente schade oploopt. Dit risico wordt eenduidigheid in visie over het afhandelen van deze d beheerst door de omgeving in een eerder stadium situaties. Dit kan resulteren in lange procedures ë Doel 2: Het zorgen voor een functionerende te informeren over te treffen maatregelen, waarbij waarbij de kans bestaat dat vertraging optreedt bij E stad gedurende de gehele opgave op basis van resultaten uit eerdere onderzoeken, het verplaatsen van woonboten met als gevolg dat 8 veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden. de beoogde twee kilometer kademuurvernieuwing E Risico per jaar in het gedrang komt. Dit risico wordt an Het participatietraject vermindert draagvlak voor Doel 3: Het maken van een realiseerbare beheerst door het inkopen van een zinkboot, die 5 het programma programmering voor de vernieuwingsopgave woonboten die te hoog zijn om onder de grachten Ki Binnen vernieuwingsopgave gelden beleidskaders, door te komen wel kan verplaatsen. Tevens wordt E fysieke beperkingen en budgetten. De ruimte voor Risico er een menukaart gemaakt met opties waaruit 5 inspraak is hierdoor beperkt. Door niet de juiste Verloop van capaciteit binnen het programma door ge- de woonbooteigenaren kunnen kiezen als hun 5 vraag te stellen, welke geen rekening houdt met meentelijk beleid met betrekking tot externe contracten woonboten (moeten) worden verwijderd. A deze aspecten, is de kans dat bewoners verkeerde Het personeelsbestand van het programma bestaat E verwachtingen krijgen groot. Dit leidt tot frustratie voor 40% uit inhuurkrachten. Als dit percentage Doel 4: Het optimaliseren, innoveren en met als gevolg het verminderen van draagvlak in de langdurige inhuur omlaag gebracht moet worden, evalueren van processen en werkwijzen buurt. Dit risico wordt beheerst door het opstellen bestaat het risico dat er onvoldoende kennis, van een generiek omgevingsmanagementplan ervaring en capaciteit aanwezig is om de forse Risico waarin de participatiestrategie wordt vastgelegd. opgave waarvoor het programma gesteld staat te Het primair proces functioneert niet optimaal Hiermee wordt vanuit het programma een kunnen uitvoeren. Dit risico wordt beheerst door Het primaire proces bestaat uit verschillende eenduidige participatiestrategie geborgd en wordt van de focus op groei van de programmaorganisatie _ taakvelden met ieder een eigen project, activiteit Onderdeel Periode Aantallen TCVB (OCV) Tranche 1 Dec 2018 — Sept 2020 120 Instandhoudingsanalyse Tranche 2 Sept 2020 — Jan 2021 120 Instandhoudingsanalyse Tranche 3 Jan 2021 — Jun 2021 120 Instandhoudingsanalyse 15 120 Groot Houten Palen Onderzoek Monitoring Aug-Okt 2020 271 Voorportaal Bruggen 2019 / 2020 77 nn Voorportaal Kademuren 2019 / 2020 159 Preventie en Interventie 2019 / 2020 18 Vernieuwingsopgave Bruggen voorbereiding 2019 / 2021 8 2020 / 2022 10 Vernieuwingsopgave Bruggen uitvoering 2020 / 2021 3 ne 2021 / 2022 8 pe 2022 / 2024 10 5 Vernieuwingsopgave Kademuren voorbereiding 2019 / 2021 25 E Vernieuwingsopgave Kademuren uitvoering 2021 / 2023 25 E of opgave. Het risico is dat de taakvelden los van gefragmenteerd op verschillende platforms en Ook zal er gekeken worden hoe er het best een Ei elkaar gaan opereren, met als gevolg dat strategische _ systemen opgeslagen. Hierdoor ontstaat het risico koppeling gegenereerd kan worden met een 5 belangen of programmadoelstellingen onderbelicht dat onderzoeken inefficiënt worden uitgevoerd en geografisch informatiesysteem om de planning é worden. Dit wordt beheerst door de samenwerking essentiële informatie ontbreekt of niet traceerbaar op een kaart te visualiseren. Tevens wordt in de je tussen de verschillende taakvelden te verbeteren door is. Dit wordt beheerst door een programmabreed tweede helft van 2020 de inkoopplanning in de Ë het hebben van een Manager Programmabeheersing, _informatiesysteem in te richten waar de benodigde hoofdplanning meegenomen. 5 die de optimale informatievoorziening tussen de informatie zoals onderzoeken, monitoring en In de tabel is de planning van de onderzoeken, jd taakvelden bewaakt. Daarnaast vindt er frequent historische gegevens accuraat is opgeslagen en voorbereidingen en uitvoeringsprojecten voor de 8 overleg plaats tussen de taakveldmanagers. eenvoudig vindbaar is. komende periode weergegeven. Risico De programmering en adviezen worden gebaseerd op 3.3 Planning 3.4 Informatie onjuiste/onvolledige informatie Door het ontbreken van een programmabreed Binnen het programma werken we met een De werkprocessen van het programma informatiesysteem staat informatie over hoofdplanning en deelplanningen. In de tweede worden steeds beter ondersteund met goed onderzoeken, monitoring en historische gegevens helft van 2020 wordt de hoofdplanning completer. informatiemanagement. Enerzijds met oplossingen die de processen doelmatiger en efficiënter Daarbij wordt gebruikgemaakt van gespecialiseerde Ned Tan RE ik E fu 4 | | En he. Sn maken. En anderzijds door ervoor te zorgen dat technische recruiters. LE Sk KO nn de informatie van een steeds betere kwaliteit is. Zoals bij de risicoparagraaf in 3.2 is omschreven Fn nag ON — We werken toe naar de situatie van ‘enkelvoudig wordt in de nog steeds krappe arbeidsmarkt voor RR we RA | In 73 verzamelen en meervoudig gebruiken’, waarbij we technische functies inhuur als instrument ingezet om el ze EA À mf î a H de informatie uit de werkprocessen gestructureerd snel in capaciteit te voorzien. Desalniettemin is 60% a El A laten landen in een datalaag, waaruit de informatie van de medewerkers die in het programma werken Ee ed lil kan worden gecombineerd en beschikbaar gesteld in dienst bij de gemeente, 40% is inhuur. dn a en aan interne én externe gebruikers. Ë Proactieve werkcultuur stimuleren th Er is een interactief dashboard voor het bestuur In juni 2020 hebben we in de Week van de md pe : beschikbaar dat de komende periode verder wordt Kernwaarden met onder meer een digitale lezing, : al S ontwikkeld. En het Amsterdams Inspectieportaal interactieve discussies, workshops en dagstarts de … FN (AIP) wordt steeds verder gevuld met onderzoeken kernwaarden en de beloften van het programma R ed en inspecties, waarmee het inzicht in het areaal gelanceerd. We hebben drie kernwaarden die it bte a steeds verder toeneemt. Ook de gegevens van als kompas gelden voor al onze werkzaamheden: fi Î ú Rees: 5 monitoring (deformatiemetingen) worden nu via het open, voortvarend en grensverleggend. Bij elke EN Kl En: ame || d AlP verwerkt. En het documentmanagementsysteem _ kernwaarde heeft het programma drie beloften fj babi pm ë (DMS) wordt op steeds meer plaatsen geformuleerd waar het programma en haar DE enen sem A. E geïmplementeerd. De afgelopen periode zijn medewerkers op mogen worden aangesproken. i mn k Á j ; E archieven en historische gegevens van bruggen en Kernwaarden en beloften gaan gepaard met rf a Ei kademuren gedigitaliseerd, die nu ook via het DMS werkmethoden, die een proactieve houding daarbij nn | 5 toegankelijk zijn. trainen. Een groep programmamedewerkers wordt —i MN TE S opgeleid om deze methoden te faciliteren bij teams " ed Ki 3.5 Organisatie in het programma. Ook het directieteam gaat ermee 4 Ù Bme @ aan de slag. pl nr nd en 5 Gecommitteerde organisatie met x . D continuïteit in bemensing hd 8 Het verhogen van de productie brengt een Re an verhoging van de (specialistische) capaciteit met È ET on zich mee. In het programma werken eind juni à 8 : 4 2020 310 medewerkers (249 fte) samen aan de Î opgave, waarbij het Ingenieursbureau van de gemeente Amsterdam 80% van de capaciteit (vaste medewerkers en inhuur) levert. Komend half En R jaar zijn er nog 43 vacatures (32 fte) te vervullen. ge aa . QQ Â., Co nti nu leren en tips | Fase O en 1 bedoeld voor collega's, Er wordt onderzocht in hoeverre een ISO9001 medeoverheden, aannemers en kennisinstellingen. kwaliteitscertificaat meerwaarde geeft. Dit kan op Het geeft een inkijkje in de eerste bevindingen. zijn vroegst begin 2021 worden aangevraagd. 4.1 Evalueren en tegenspraak Het streven is om een tweede deel te maken na ib, afronding van het Innovatiepartnerschap. In de tweede helft van dit jaar wordt een Het programma heeft continu leren een prominente auditorganisatie ingericht, waarmee de plek in de organisatie gegeven. Tegenspraak, een Ervaringen van anderen: de aanbesteding kwaliteitsregistraties kunnen worden gedaan. kritische en onafhankelijke reflectie van buitenaf, van de Bullebak Projecten, zoals de vernieuwingsopgave, hebben n voorkomt tunnelvisie en helpt bij het opsporen We gebruiken ook ervaringen en inzichten van op operationeel niveau ook een eigen uitwerking en van blinde vlekken en ongefundeerde aannames. projecten buiten het programma om van te systeem. Evaluaties helpen om geleerde lessen bewust te leren. Zo leren we ook van de evaluatie van de oogsten en in processen te borgen. We gebruiken aanbesteding van de beweegbare brug Bullebak. beide om onze aanpak te toetsen, te reflecteren op Het aanbestedingsresultaat oversteeg het Dd complexe vraagstukken en kwaliteit te vergroten. beschikbaar gesteld raadskrediet. Het projectteam De komende periode staan diverse onderzoeken en _ heeft de aanbesteding en het prijsopdrijvende effect nn evaluaties op de rol. geëvalueerd, waaruit onder andere naar voren kwam hans | ze gn 5 dat de bouwlogistiek over het water meer kosten rb ë Leren van de pilots Wallengebied met zich mee bracht. Binnen het programma nemen E E, De gemeente voert op de Wallen een aantal pilots we de lessen van de aanbesteding mee en gaan we EN — n E uit die met name gericht zijn op (bouw)logistiek (van de prijsopdrijvende effecten verder onderzoeken. | E Ì dl. gr E zowel de UvA als van de gemeente), afvoer van afval ei AE Ps Ur ene oes. Ei en bevoorrading van de bedrijven. Het doel is deze 4.2 Kwaliteitsborging in weber, Erk SN iü ES ep | ie verkeersstromen efficiënter, schoner en lichter te 4 ie] NE 4d in 7 NE 5 organiseren, waarbij zowel naar vervoer over de weg Kwaliteit wordt voor een belangrijk deel geborgd rl ( KE: he ESS , Ki als over water wordt gekeken. De voorbereiding in het kwaliteitsmanagementsysteem van het EM tk k PENSIOEN 01 TTE PR ps - - . . - - msnnen Kens 3 hiervan is gestart en de uitvoering zal vanaf 2021 programma, waarin alle interne processen worden mi mn EO 5 plaatsvinden. De lessen die we hier leren passen we _ vastgelegd, geborgd en continu verbeterd. Na al e en EE: Seng jd ook toe op andere plekken in de stad. vaststelling van het programmaplan is gestart met fe: EE — == De A het inrichten van het systeem. De inrichting wordt E ik Ee Sen ms > Lessen trekken uit het dit jaar afgerond. ee Innovatiepartnerschap Kademuren 3 EE | Het programma wordt vaak gevraagd om het Jaarlijks beoordeelt de programmadirectie het E Te Pk Innovatiepartnerschap Kademuren (IPK) te kwaliteitssysteem. Het systeem vormt de basis en tn, 2 k pn presenteren. Het projectteam IPK heeft daarom voor een lerende organisatie en moet leiden tot Ean Ee” as de ervaringen gebundeld in de publicatie betrouwbaarheid en traceerbaarheid. Inmiddels EES Zingen Ge Ken Innovatiepartnerschap Kademuren Lessen is er een concept kwaliteitshandboek gereed. A eh Digitaal dashboard p | g 9 LS mm Bruggen en Kademuren A Via dit dashboard delen we informatie over de omvang, complexiteit en voortgang van ee deze opgave. We delen wat we weten, maar zijn ook open over wat we niet weten. We vertellen wat we gaan doen en wanneer we dat gaan doen. Met deze eerste digitale versie kademuren die gemonitord worden _ zullen deze informatie voorlopig ee van het dashboard zetten we een m Een weergave van de eens per kwartaal actualiseren, stap voorwaarts in het delen van veiligheidsmaatregelen die maar streven er naar dit op termijn 5 actuele informatie met al onze getroffen zijn regelmatiger te doen. al partners, belanghebbenden en m Een overzicht van de projecten ed geïnteresseerden. Het dashboard die geprogrammeerd staan voor Disclaimer bestaat uit een aantal tabbladen, vernieuwing Deze eerste digitale versie van het waarmee we inzicht geven in de m Een overzicht van de financiën dashboard is nog in ontwikkeling en voortgang van het programma. (financiële standlijn van dit voldoet nog niet aan alle eisen die m Een overzicht van de bruggen en dashboard is 30 juni 2020) we als gemeente stellen aan een kademuren in de scope van het digitale webtool. Op enkele plekken programma De komende periode wordt de ontbreekt nog informatie of is deze m Een overzicht van de constructies database verder gevuld en worden nog niet volledig. die in onderzoek zijn we de mogelijkheden van het m Een weergave van de bruggen en dashboard verder uitgebreid. We Door op de link te klikken kom je bij het dashboard. Of kopieer deze link https://rb.gy/sakfv2 in de adresbalk. Fi Il RE i il k B WIN Ea [ nee — ee Nn en a Ei ee EE En = ll ae Í uE 19 RE: SE A h f ij fl in ln Be FT Ke Eek ij ST Under the bridge nn .f ee a ! | El mmm” Ma En ja 1 | nn $ Mades en EO ners gi ep rn | Ee man Wd | Sn NEN a Ten | et” : E en | is ET Ain " ij Ë AS” Ei : sn En Em, R nn | sj en Kums, Ee 7 ne - : ur Te ij nn. een k Bul TE han at DE : Ee ern éL Kn K, gE eff TA EN Ertrikerren RH: EERE mes re dd EN F zij rf |L a. NE Ee ER PE EE > er a Ee Je wen ENA ef hen ee 5 RE 2 gi OR U Ö B, Twee miljoen extra Te zE ZP ed Te NE: | pt POE A le RE zl ad - EE en je 5: iN A Ne NJ Tl IE 1E Le _P25 Het nieuwe monitoringscontract LEE, E EE. H | ed bene ERI nn Re Kick 2 z 5 en 7 | of der the brid Under the bridge | e £ | er S Eg Onderzoek naar houten | 4 € palen bij bruggen Vijzelstraat P SS Nu de bruggen in de Vijzelstraat worden vernieuwd \ ê ef f als onderdeel van de Rode Loper, grijpt een en, da NE mn onderzoeksteam van Bruggen en Kademuren zijn kans " F7 GN 4, . ai [- om de draagkracht van de oude houten funderingspalen « kj \ EC re di | N e d onder de bruggen te testen. Specialist van het ‚ \ k Ingenieursbureau René Terpstra en geotechnisch \® EN ingenieur Martijn van Delft van onderzoekspartner / N _— d . . ee ij EN Allnamics leggen uit hoe dat in zijn werk gaat. : | fl Kk ; Ke Lj De Isa van Eeghenbrug op een bak die tussen de brug en de paal Nn zaterdagmiddag in mei. Het leven hangt, en waar hij zijn meetapparatuur Ne En op straat wordt alweer wat drukker. nu aanbrengt. “De andere vier waren E Terwijl boven hem een stroom van van 1727, dus nog eens ruim 150 jaar fietsers en auto's zich zigzaggend ouder.” d een weg langs de afzettingen in de ú Vijzelstraat baant, werkt Martijn van Stib Delft onder het wegdek in alle rust De proefbelastingen zijn een cruciaal secuur verder aan de proefbelasting onderdeel van het Amsterdamse van de zesde paal onder deze brug. houten palenonderzoek dat zo'n zes “Dit is de tweede paal uit 1886 die jaar geleden werd gestart door René we testen”, zegt hij vanuit de kleine Terpstra van het Ingenieursbureau. zn > “De renovatie van de Vijzelstraat was Met behulp van een hydraulische vijzel fi een unieke kans voor het team om direct onder het contragewicht wordt dit onderzoek nu uit te voeren, want er langzaam steeds meer belasting normaal ga je natuurlijk geen brug op de paal uitgeoefend. Pa 21 afbreken om een onderzoek te doen”, Het contragewicht zorgt dat de kracht fj Pe zegt hij met een lach. “We willen met die de vijzel uitoefent de paal B , 1 \ ons onderzoek beter kunnen bepalen omlaag drukt. Ki H hoeveel gewicht de houten palen n onder de historische Amsterdamse “We beginnen rustig met 25 Ed re bruggen kunnen dragen. Voor nu kilonewton, dat is zo'n 2500 ï bepalen we die draagkracht nog met kilogram”, vertelt Martijn vanuit _ \ conservatieve aannames. De huidige het drijvende kantoor dat naast de Er richtlijnen en normen geven namelijk brug is aangemeerd. Op een batterij head! . Ì onvoldoende houvast om iets te aan computerschermen met tabellen ‚ilt d DN en kunnen zeggen over de werkelijke en grafieken leest hij realtime de ke Eh | draagkracht van de palen.” belasting en het gedrag van de paal pn «' 5 af. “Vervolgens voer ik de belasting ark KN \ N E: in stapjes verder op met deze Ik, A Ik \ O4 ee A: handmatige pomp.” Tussendoor nr \ BN sj b kk T& E De huidige normen geven auge pomp if Pi A < \ dn — 8 moet hij steeds de belasting eraf halen ij A En PF e onvoldoende houvast. Hi ‚N ARKE, Nia ij El en wachten tot de grond weer stabiel in / Le ee err de ol en in evenwicht is. f ed ee ea en 5 Voor de metingen is door aannemer er ad ak f a EG Dekker een speciale bak ontwikkeld, Bezwijken Kij HAP er od — a, de Stib. “Dat is een mobiele bouwkuip Als de paal meer dan 10% van de ij | Ed he, „ee rn die boven de funderingspaal wordt paalvoetdiameter zakt of afwijkt Ii Jd ed 7% gepositioneerd, afgezonken en van de beginsituatie, zeggen we Í De BE = droog gepompt”, legt Martijn uit. dat er sprake is van een blijvende rn dod ii “De paalkop, die 1,5 meter onder de verplaatsing: de ondergrond kan Ì waterspiegel ligt, kan dan in het droge de druk niet meer aan en de paal \ proefbelast worden.” is geotechnisch bezweken. “Als ” en | | vuistregel houden we hiervoor 3 | ê Pompen cm aan”, vertelt René. Behalve de = Í =S, De proefbelasting wordt uitgevoerd ondergrond kan ook de paal zelf if met een contragewicht van 50 ton bezwijken, omdat hij met zoveel mm dat op de hulpbrug is geplaatst. kracht in elkaar wordt gedrukt, dat Ingenieur Rene Terpstra is een van de grondleggers van het Amsterdamse houten palenonderzoek. > hij de belasting niet meer aankan. staat, staat steviger en heeft dus rn ef Ke Eee in : “Dit noemen we sterktetechnische meer draagkracht. Op basis van de lame een er KN it Pen bezwijking. Dat zagen we mogelijk bij eerste resultaten lijkt het erop dat de nn EPN de in een van de palen uit 1727. Een van de _ palen uit 1886 zo'n 50 centimeter in | MA me re rn L En oorzaken hiervan kan zijn dat de paal de eerste zandlaag staan, en die uit | | | | n Bj ci MNS ee ed is aangetast door bacteriën.” 1727 net op de zandlaag. Dat alleen IN zi EN mr MRS : Í Ï De eerste vijf palen gaven een mix van _ al geeft een heel groot verschil in rf En nt iN Fe hals 4 : Ee nd El verschillende resultaten te zien. “Er draagkracht.” ed ns GR Ki N 17 NET (\ n il IE was een grote variatie in draagkracht. 5 ed K, EN d-: Ti re Dat kan aan allerlei variabelen liggen: Om deze en andere belangrijke f IR] mm En ik Ce «Aen = hel 7 diameter, aantasting, inheidiepte, eigenschappen te meten, gaan de ak . Ver EN A a leeftijd, noem maar op. Daarom is het palen na te zijn getrokken door Pi : ;e Ke . en en ook cruciaal dat we deze palen die we naar de TU Delft. “De resultaten mn wi 74 md hebben proefbelast ook heel uit de van dat onderzoek worden dan grond kunnen trekken. Pas dan is het gecombineerd met de resultaten van Ë plaatje compleet.” de proefbelastingen van deze palen 5 en de proefbelastingen van nieuwe bib houten palen op het proefterrein op ui Ik Een paal die dieper in de Overamstel. Als het goed is levert 45 E ij zandlaag staat, heeft meer dat samen een nauwkeuriger beeld | Á Né draaekracht. op waarmee we veel betrouwbaarder " / f 8 de draagkracht van de houten Ki a palen onder onze bruggen kunnen K. À À Palen trekken voorspellen - zonder palen te hoeven nn je EN | Een van de eigenschappen die het trekken.” er 7 P / k ee team te weten wil komen, is de EN Kl (4 grootte van de punt van de paal. Bs Te e 4 S & “Want hoe groter de punt, hoe sterker Re af …À MÉ de draagkracht”, legt René uit. “De TN pr: ii el GN palen lopen taps toe en tot nu maken EE B At A we op basis van de kop een schatting er „a eld 0 ed een er U van de diameter van de punt.” EK 0 Oe Een ander simpel maar heel belangrijk Amsterdamse funderingspalen onder twee bruggen in de Vijzelstraat zagen na eeuwen voor gegeven is hoe lang een paal is en het eerst weer daglicht. De palen stammen uit drie verschillende stadia van de bouw en hoe diep hij in de zandlaag staat. uitbreiding van de bruggen: 1727, 1886 en 1922. Ze zijn getrokken voor onderzoek naar de “Een paal die dieper in de zandlaag draagkracht van alle Amsterdamse bruggen met een houten fundering. L EE ei IT zi ú F ei en Nieuwe norm voor draagkracht bruggen a zl ne De onderzoeksteams van bruggen en kademuren maken dankbaar gebruik Em ke DN nn ed “van de renovatie van de Vijzelstraat. De bruggen op dit traject, het slotstuk zer Ni Ein NE m van de Rode Loper, worden alle drie vervangen. Dit biedt een unieke kans ig. il mmm nt om de bruggen te testen en met beleid te slopen voor vervolgonderzoek LN 7 EEF mmm me ‚ naar de draagkracht van de fundering en de brugdekken. Neen ER : mmm, MEN ln li k |= Ee 7 N EE Te … Momenteel wordt die draagkracht nog berekend met normen die gebaseerd … * fs Kk KE hef Def} VLET Te zijn op statistieken, niet op daadwerkelijk onderzoek. Een papieren ES „a gd ed Te 8 … E. PM Nede SS werkelijkheid dus. De werkelijke draagkracht van deze constructies kan heel Î ie et | . zel mjn ‚* goed hoger liggen dan wij nu aannemen. Met deze onderzoeken krijgen we | iN en | | | nd e, Bes) ___een beter inzicht in de factoren die doorslaggevend zijn voor de draagkracht, ak pi RS RE ee en kunnen we op termijn een nieuwe, Amsterdamse norm bepalen voor 264 PN 1) ne, bruggen met houten fundering en meer dan 100 bruggen met betonnen nd ; ied ES B a \ | brugdekken op stalen liggers. Een norm waarmee we een veel accuratere er Í 5 Eel mn el OO 1E Taal LaYe MSP Ta ata Maat: iS lol zere ake CMYLI0alES10 NL ate At: Ta Re (cv4=Ml oare To (<10 u > FP - A N jn en A / eh À \ Bij de bruggen over de Herengracht en de Keizersgracht werden de funder- j E 5 a bt \ ingen van houten palen getest. De palen zijn eerst ter plekke proefbelast. er RK mn f Daarna zijn ze uit de grond getrokken voor verder onderzoek in het lab. ä p | ik Î _- ee | er a _ a U pre J d 4 Ee | la 4 , Í \_p | …f ka dé 5 if f _ hen Ld HA el LE. 4 Ee k zi Nl EE Mn en | 1 h En ; rd 5 4 F en ee , il | 6 Die ik, E En El Ai A nd | NT SE ie s Ì =e Í et kn Ee c E 8 er} Rs te N Reis | 8 Ô dl 5 EN A 3 in! el N Allan A "df he ke - De ee he iN „Ee Eke s ABe B hes | kT, Ads ad ed p Ne | EN af Ik ' : Ì D | a B 5 En d E ; en learns | 5 MR OO Sd U EN PR | ale Em 3 am Ì Kr valt ÎÛ en rdt eens | = ! 4 ” 4 ë Vree | f ad Sie rit RE, er ir D Er Re en ï ee mn ee { = dep Er Cn. am. EN il « ee [wee miljoen extra ® u Eg voor Innovatie en \ Ontwikkeli | AE Innovatie en Ontwikkeling van het programma Bruggen __ AN? Pd mn he | en Kademuren ontvangt van de Nederlandse organisatie P Ze af IJ Te voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) twee miljoen it He 1 í if EA Wee IJ voor wetenschappelijk onderzoek. lt ie E RA | 5 i Het geld gaat naar onderzoeken die volgen en de tussentijdse resultaten Hà … Jae , en U - bl P ERNA 1 ij â E = IJ IE aansluiten bij de doelstellingen van meteen vertalen naar oplossingen ag ä Îe m NIC ET Hi |I | 4E AU sE het programma. De uitvraag van die in de praktijk. Zo hoeft er niet vier ì 3 re A orn an en en tees Gl onderzoeken zal naar verwachting jaar gewacht te worden voordat het Í k 7 if ie dE ee | Ei AE En iiet WE SEEN eind dit jaar plaatsvinden. onderzoek zijn vruchten afwerpt. =| et in E KE ze a REE Re eeN He En Behalve de gemeente Amsterdam ee à \ DN Hin IR dragen verschillende andere mr in j S= 4 Ó E B vj zin gemeenten en provincies bij aan > pejenmteed mm En : Er Ben a pre de financiering van het onderzoek. E: REN Re C) ú Ó mn ne te EE " in et, In totaal levert dat 2 miljoen op. za nl 8 | \ es pe es En en = Daarbovenop komt de twee miljoen Ô pe Ae en pe eN ef ei Ö van NWO die het bedrag verdubbelt En EE rd a ml PS er > r | ar naar vier miljoen. mnd sl 4 a z me ie ik ee De verwachting is dat de winnaars g Pr Ve pel EN pere” = e LE van de uitvraag begin 2021 aan de | ee ag eN Ee ee B vl de, wie , slag kunnen met hun onderzoeken. rd Tak EE 7 3 ere Er A Tar s. ee De onderzoeken lopen in totaal re Os PD Ni Ee ee à vier jaar. Een klankbordgroep van = a a N |___De Walenweeshuissluis over de Prinsengracht heeft een brugdek van beton met stalen liggers. Het praktijkexperts zal de voortgang Tan kr ME brugdek werd eerst ter plekke proefbelast en daarna uitgehesen voor verder onderzoek bij TNO. ° ° ° Het nieuwe monitoringscontract: . limm ler, flexibel sm groter, slimmer, sneller, flexibeler à La _ e KL Monitoring heeft met drie marktpartijen een overeenkomst voor twee jaar gesloten ï é % ee om snellere, slimmere en goedkopere monitoring van bruggen, kademuren en rs 1 aanpalende panden te realiseren. Het contract voorziet in een verdubbeling van L JE e . . . . ” - Ll b het aantal gemonitorde objecten, een meer flexibele aanpak en niet alleen reactief EEL, maar ook proactief beheer van het areaal. Bart Schoorl en Yonas Enet van het team vereen Monitoring kunnen vooruit. 5 | D E: Het team Monitoring is binnen het Dit zijn Fugro, IGL en de combinatie vertelt Bart. “Dat reactieve beheer ee programma verantwoordelijk voor V-Infra/RPS/Bouwrisk.” hebben we nu natuurlijk nog steeds, © het meten van bewegingen en maar met dit nieuwe contract gaan 3 het signaleren van deformaties bij Proactief beheer we ook geleidelijk de staat van alle ol bruggen, kademuren en aanpalende Maar behalve reactief beheer wordt 829 bruggen en 205 kilometer in kaart 5 panden. “Als daaruit signalen komen monitoring nu ook ingezet voor brengen die binnen de scope van het ern ge dat de staat slecht is, dan worden proactief beheer van het areaal. programma vallen. Zo dragen we bij nn a a, a er herhaalmetingen gedaan om “In het verleden werden bruggen aan het totale informatieplaatje over en ied _e te bewaken dat er geen onveilige en kademuren pas gemonitord de technische staat van ons areaal.” 5 à De de À Ee situaties kunnen ontstaan”, vertelt als door inspecties en technisch i en En ln contractmanager Bart Schoorl. “Dit onderzoek was aangetoond dat de Flexibeler mie doen we samen met marktpartijen”, constructie aan vernieuwing toe was”, Een van de grote voordelen van het Assistent contractmanager Yonas Enet vult assistent contractmanager Yonas nieuwe contract is dat het niet alleen Enet aan. “We hebben nu met drie ZZZ groter maar ook flexibeler is. “We calamiteit of andere signalen urgent marktpartijen een overeenkomst Met dit nieuwe contract gaan garanderen 80 objecten per maand extra metingen moesten doen, was voor twee jaar gesloten om snellere, we de staat van alle bruggen en maar elke maand kunnen we ook daar geen extra ruimte voor. We slimmere en goedkopere monitoring : . nieuwe objecten toevoegen", legt moesten de hele planning overhoop kademuren in kaart brengen die Zn K ae van bruggen, kademuren en bi d 1 Yonas uit. “Dat was anders bij het halen om die nieuwe metingen aanpalende panden te realiseren. Innen de SCOpe vallen. vorige contract. Als we daar door een _ te kunnen doen. Nu voegen we > > deze metingen gewoon toe aan de = bestaande planning als dat nodig is.” En 26 We vragen de contractanten - ook om nieuwe oplossingen aan te dragen. | Nieuwe oplossingen en | : Ï Het nieuwe contract voorziet in een Ee in verdubbeling van het aantal gemeten n objecten in een relatief kortere tijd is | \ d en tegen lagere kosten. “We gaan ' en van veertig objecten vorig jaar naar pe DER | nu tachtig en misschien wel honderd k Ë 5 objecten per maand”, vertelt Bart. es Í | ' el "Dat betekent dat we echt vaart Í ee kunnen maken.” “En we vragen de \ ES © drie contractanten ook om naast eN | Am: 3 de traditionele meettechnieken van LEE —— —— n ol tachymetrie en waterpassing ook en ' | a nieuwe oplossingen aan te dragen”, | B vult Yonas aan. “Daarbij gaat het nu . | ns nog om gevalideerde oplossingen die à E ergens anders in Nederland werken en Í die we nu in Amsterdam gaan testen. Later komen daar misschien ook nog innovaties bij die de komende jaren vanuit het living lab Monitoring en Te he î 8 Sensoring ontwikkeld worden.” ii \ EB mi Dn Monitoring in actie op de Oude Turfmarkt AAS f Ì E ï En - 7 Kk | en vh sn a en mm | 4 Ue ï Pr t 4 8 oe " Ì. El S L e ae dà ' ö Ä 5 . EN A om 8 en P Ean d 4 1 * 0 | E = 4 TAA an N î | | p Kee 3 Á el : EE en Í ' Fi & & Ea j le ee ‘ ke | q El N " s é p Ná 4 PS. DN he Ì he we ‚ _ mA | EN ek Iv ik € BAT rode Î ef Nel 5 a 4 ral N P î es « RN ZL * MeT MS AM Al R ke EE d | 4 n Ks 5 AN hk Ro , A b 5 6 \ | Hs } Ve ke
Onderzoeksrapport
27
train
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 16 juni 2021 Ingekomen ondernummer 492 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Veldhuyzen inzake zelforganisatie bewoners ontwikkelbuurten Onderwerp Zelforganisatie bewoners ontwikkelbuurten Aan de gemeenteraad De Raad, Gehoord de discussie over Kennisnemen van de Raadsrapportage Ontwikkelbuurten 2020. Constaterende dat: — Amsterdam voor de coronacrisis met massatoerisme kampte diverse pogingen ondernam om toerisme terug te dringen; — _ Toerisme hoe dan ook terug zal keren naar het oude niveau en het aantrekken van toerisme hierom geen prioriteit behoeft;? — _Hetstadsbestuur alsnog 100 duizend euro investeert in het aantrekken van toeristen; Overwegende dat: — Het wenselijk is dat bewoners zoveel mogelijk ruimte krijgen om een bijdrage te kunnen leveren aan de maatschappelijke uitdagingen en ontwikkelingen in hun buurt of stadsdeel; — Het bedrag dat nu wordt geïnvesteerd in het aantrekken van toeristen harder nodig is voor de bewoners in ontwikkelbuurten om activiteiten te ontplooien, projecten te organiseren, programma’s te ontwikkelen, netwerken op te zetten en organisatiestructuren op te bouwen. + De gevolgen van massatoerisme zijn zacht gezegd ongewenst: https://npokennis.nl/longread/7839/wat-zijn-de-gevolgen-van- massatoerisme ? Toerisme zal terugkeren naar het oude niveau: https://www.trouw.nl/verdieping/amsterdam-wil-van-de-bucketlist-af-maar- hoe-baafc65a/ Gemeente Amsterdam Status Pagina 2 van 1 Verzoekt het college van burgemeester en wethouders De 100 duizend euro die wordt ingezet om toeristen aan te trekken af te trekken van het budget voor stadsmarketing en hetzelfde bedrag te investeren in de versterking van de zelforganisatie van bewoners van ontwikkelbuurten, deze middelen ook toegankelijk te maken voor de organisatiekosten van (zelf)organisaties van bewoners, de middelen op laagdrempelige wijze beschikbaar te maken voor bewoners en (zelf)organisaties uit deze stadsdelen, bijvoorbeeld via het Bureau Maatschappelijk Initiatief, waarbij Fonds voor Zuidoost en de andere buurtfondsen van Stichting Mensen Maken Amsterdam als voorbeeld of samenwerkingspartner kunnen dienen, maar waarbij het vooral belangrijk is dat er - indien daar behoefte aan is - ondersteuning wordt geboden bij het doen van aanvragen door bewoners en (zelf)organisaties. Indiener J.A. Veldhuyzen
Motie
2
discard
> Gemeente Amsterdam D Motie Datum raadsvergadering 19 en 20 juli 2023 Ingekomen onder nummer 445 Status Aangenomen Onderwerp Motie van het lid Broersen inzake opkoopbescherming ook voor B&B's Onderwerp Aan de opkoopbescherming toevoegen dat net gekochte huizen in Amsterdam de komende 4 jaar niet ingezet mogen worden als B&B Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over vaststellen Amsterdamse Aanpak Volkshuisvesting (VN2023-015450). Constaterende dat, -_Het college het aantal Bed & Breakfast vergunningen wil reduceren met 30% doormiddel van het verlagen van de quota; -_ Het college met dit nieuwe quotum wil voorkomen dat potentiële woonplekken aan toe- risten worden verhuurd; -_ Het college met dit quotum wil voorkomen dat grotere woningen bestemd voor bijvoor- beeld families, worden opgekocht voor het starten van een Bed & Breakfast; -_ Tijdelijke huurcontracten binnenkort worden verboden; Overwegende dat, -__ Ondernemers van een Bed & Breakfast daar zelf ook woonachtig zijn; -_ Het niet zeker is dat, zodra ondernemers worden uitgeloot voor een Bed & Breakfast ver- gunning, ze de ruimte daadwerkelijk zullen verhuren via kamerverhuur aan bijvoorbeeld studenten; Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Aan de opkoopbescherming toe te voegen dat er de eerste 4 jaar uitsluitend zelf gewoond mag worden in de nieuw gekochte woning door het aanvragen van een Bed & Breakfast vergunning te verbieden voor de eerste 4 jaar, om zo het opkopen van huizen met als doel een Bed & Breakfast te starten te ontmoedigen. Indiener(s), J. Broersen
Motie
1
discard
En Ee ú Er a a ES = WA bh en = SEL en RE G ZA : ee 7 CN ee s je 6 E | EE Ad CE El, ee) Mee Mt ane | Ar ee rd one KN EA ak Ee B a B pe Boe le, 5 Ei d D Ô ee b 5 En Ee en A % nd el eN ; Ie rn z Ve FRS ne E ENE af A ES nn Ae ee Nen EEE en ED : En rd AE NE AE Profiel Het Oosterpark ligt in het noordwesten van het stadsdeel, tegen de grens met stadsdeel centrum. Het wordt omgeven door de straten Oosterpark, Mauritskade en Linnaeusstraat. Er zijn direct omwonenden | (minimale afstand tot woningen is 25 meter). Het Tropenmuseum ligt in | de noordoosthoek van het park. Het Oosterpark is een stadspark in Engelse landschapsstijl. Het was in | 1891 het eerste grote park dat door de gemeente Amsterdam werd aangelegd. Het heeft een aantal weides en waterpartijen met eilanden, | doorsneden door fiets- en wandelpaden. Verspreid door het park zijn | diverse sculpturen, zoals het Nationaal Monument Slavernijverleden en De Schreeuw. Het park is circa 12 ha (120.000 m2) groot. | Er mogen kleine, middelgrote en grote evenementen plaatsvinden in het Oosterpark, bij voorkeur bij de muziekkoepel. Bij grootschalige evenementen kan ook de rest van het park worden gebruikt. | Het reguliere gebruik van het Oosterpark is zo intensief, dat grote | evenementen met een besloten karakter te veel reguliere gebruikers | buitensluit. Deze zijn daarom niet toegestaan. Ook mag er geen grote kermis plaatsvinden. Een kleine kinderkermis (voor 12 jaar of jonger) rond de muziekkoepel van maximaal 1 week inclusief op- en afbouw is | wel toelaatbaar. | Bereikbaarheid Het park is alleen toegankelijk voor voetgangers en fietsers. Per openbaar vervoer is het park bereikbaar met tram (3, 7 en 9) en bus | 37, 41). Parkeergelegenheid in de buurt van het park is zeer beperkt. | Maximaal aantal e Klein: 12 evenementen per jaar e Middelgroot: 3 | e Groot: 2 evenementdagen (maximaal 25.000 bezoekers | indicatief) | Bijzonderheden e In het bestemmingsplan is opgenomen dat er maximaal 5 | evenementen van 6.000 of meer gelijktijdig aanwezige | bezoekers mogen plaatsvinden. Het bestemmingsplan moet | worden aangepast aan het nieuwe locatieprofiel. | e De geluidsbelasting voor grote evenementen is maximaal 90 dB(A) en 105 dB(C) op 25 meter van het podium of de | geluidsbron (lager dan normaal). | e Geen afgesloten evenementen. e Geen hoge of zware objecten binnen 1,5 meter van de kroon 22 | | Í van bomen. e Geen objecten in/aan bomen hangen. e Geen zware objecten buiten de verharding, maximale druk per m2 is 500 kg. e Met voertuigen alleen op de verharde paden rijden (maximale | as-last 7.000 kg), op het gras/gazon (tijdens op- en afbouw) | alleen met goedkeuring parkbeheerder. e _Verankeren alleen in overleg. | e Rekening houden met gebruikelijke drukte in het park en in de directe omgeving. | e De in- en uitgangen van het park en direct aanliggende | gebouwen moeten worden vrijgehouden. | Í | | | | | | | | | | 23
Schriftelijke Vraag
2
discard
Termijnagenda 2013 stadsdeel Zuid LO TA = Ter Advisering aan de deelraad TB = Ter Bespreking TK = Ter Kennisgeving TV = Ter Vaststelling Agenda ‘Onderwerp Portefeuillehouder Data Uitgestelde Soort Cie Data Raad Commissie datum behandeling Heemstedestraat: DO Marco Kreuger / Joep| 15-jan-13 12-feb-13 Blaas Milieuprogramma + milieujaarverslag 2012 Joep Blaas 15-jan-13 | 12--2-2013 30-jan-13 Uitvoeringsprogramma Schoon: presentatie en monitoring [Joep Blaas 12-feb-13 Be m 51 |Cie Boerenweteringgarage: ontwerp bestemmingsplan Marco Kreuger / 12-feb-13 TK LO nvt Egbert de Vries Kreuger Kreuger Rapportage over het Impulsproject Schoon Zuid Joep Blaas 12-mrt-13 Kem 57 [Cie Ondergrondse afvalinzameling: compensatie Joep Blaas / Marco 12-mrt-13 TK LO nvt parkeerplaatsen en vaststelling uiteindelijke selectie Kreuger 1 Soort Opmerkingen/motivering behandeling 5 A 2 Agenda ‘Onderwerp Portefeuillehouder Data Uitgestelde Soort Cie Data Raad Commissie datum behandeling Ring Oud Zuid 5: VO en PvE Joep Blaas / Marco 21-mei-13 TK LO nvt Kreuger 64 [Deelraad [Zuidas: ontwikkelmodel Ravel Paul Slettenhaar / 11-jun-13 TA LO 26-jun-13 Egbert de Vries ete | Ring Oud Zuid fase 9: DO Joep Blaas / Marco 11-jun-13 TK LO nvt Kreuger Van Woustraat: Nota van Uitgangspunten Joep Blaas / Marco 11-jun-13 TK LO nvt Kreuger 8e | Rode Loper: Nota van Uitgangspunten Joep Blaas / Marco 11-jun-13 TK LO nvt Kreuger Verordening stadsdeelparkeerfonds en uitwerkingsnotitie [Marco Kreuger 11-jun-13 TA LO 26-jun-13 stadsdeelparkeerfonds 72 [Deelraad [Boerenweteringgarage: definitief bestemmingsplan Marco Kreuger / 11-jun-13 TA LO 26-jun-13 Egbert de Vries 73 |Deelraad |[Zuidas: toekomstvisie RAI / motie over bebouwing langs Paul Slettenhaar / 11-jun-13 TA LO 26-jun-13 Wielingenstraat en parkrand Egbert de Vries 74 [Deelraad |Zuidas: uitvoeringsbesluit RAI Paul Slettenhaar / 11-jun-13 TA LO 26-jun-13 Egbert de Vries Evaluatie gladheidsbestrijding 2012-2013 Joep Blaas 10-sep-13 Kem Verkeerscirculatieplan Stadionplein: vaststelling 10-sep-13 Ae 25-sep-13 Rijnstraat-Zuid: DO beperkte herinrichting Joep Blaas / Marco 8-okt-13 em Kreuger 3 Soort Opmerkingen/motivering behandeling 5 Nd Nd | NL A 4 Agenda ‘Onderwerp Portefeuillehouder Data Uitgestelde Soort Cie Data Raad Commissie datum behandeling Dd 79 |Deelraad |[Zuidas: startbesluit Rechtbank Paul Slettenhaar / 3e kw. 2013 TA LO 3e kw. 2013 Egbert de Vries Eerste evaluatie afmeerbeleid Reinier Vinkeleskade Joep Blaas 3e kw. 2013 Kem 0 Cie Van Woustraat: DO Joep Blaas / Marco | 3e kw. 2014 TK LO nvt Kreuger Cie Van Woustraat: PvE / VO Joep Blaas /Marco | 4e kw. 2013 TK LO nvt Kreuger Reclamebeleid Zuid, harmoniseren, dereguleren: concept [Joep Blaas 4e kw. 2013 Kem Reclamebeleid Zuid, harmoniseren, dereguleren: definitief [Joep Blaas 4e kw. 2013 Ae 4e kw. 2013 Meerjarenonderhouds- en uitvoeringsprogramma's 2014 _ [Joep Blaas 4e kw. 2013 Kem Eerste evaluatie pilot afmeerbeleid Reiniers Vinkeleskade [Joep Blaas 3e kw. 2013 Kem 163 [Cie Integrale aanpak parkeren Zuidas, wo ‘Uitwerken voorstel [Marco Kreuger 2e kw 2013 TK LO nvt invoeren vergunningentarief Prinses lrenebuurt’, 41 [Cie Implementatie besluitvorming overdracht BWT taken Paul Slettenhaar / 4e kw. 2013 TK LO /DFV nvt flanken Zuid-as: evaluatie Egbert de Vries 5 Soort Opmerkingen/motivering behandeling 5 NL 6
Agenda
6
discard
> < Gemeente Amsterdam D Actualiteit stadsdeelcommissie Zuid Datum _5oktober 2023 Onderwerp Actualiteit van de leden Limburg (CDA), Mulder en Vis (beiden VVD) inzake gestuntel met vergun- ning ijsbaan Museumplein Toelichting: In 1887, nog voordat het gebied Museumplein heette, stond er voor de eerste keer een ijsbaan. Nog altijd is er jaarlijks een ijsbaan op het Museumplein waar jong en oud, Amsterdammer en be- zoeker in groten getale komen schaatsen. Dit jaar zal er vanwege gestuntel van het stadsdeel geen ijsbaan zijn. Na jaren van onduidelijkheid zou het stadsdeel volgens berichtgeving last-minute hebben besloten de vergunning Europees aan te besteden. Stichting Ice Amsterdam verzorgt al jaren de ijsbaan op het Museumplein. Maar dit jaar wordt er - ondanks verschillende investeringen - geen vergunning verstrekt, laat de stichting 5 oktober op haar website weten. Ook verschillende media rapporteren over de situatie” De fracties van het CDA en de VVD willen graag opheldering over het vergunningstraject en de mogelijkheden verkennen om toch op korte termijn een ijsbaan mogelijk te maken deze winter. Indieners, J.M. Limburg E.S. Mulder M.E. Vis + https:/ficeamsterdam.nl/ 2 https://www.ats.nl/artikelen/222820/dit-jaar-geen-schaatsbaan-op-museumplein-europese-aanbesteding-nodig-voor-vergunning, https: //www.parool.nl/amsterdam/dit-jaar-geen-ijsbaan-op-museumplein-na-aanhoudend-gestuntel-gemeente-rond-vergun- ning-bcedasdsf/
Actualiteit
1
train
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Motie Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 2126 Ingekomen onder AY Ingekomen op donderdag 19 december 2019 Behandeld op donderdag 19 december 2019 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Kreuger inzake de Agenda Sporten en Bewegen 2019-2022 (Formuleer SMART -doelstellingen) Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Agenda Sporten en Bewegen 2019-2022 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 2039). Constaterende dat: — er voor de zes breed geformuleerde prioriteiten geen SMART-doelstellingen zijn geformuleerd (SMART = Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden). Overwegende dat: — eet ontbreken van SMART -geformuleerde doelstellingen het bijzonder moeilijk maken het voorgestelde beleid te evalueren; — het ontbreken van SMART-geformuleerde doelstellingen leidt tot inefficiënt budgetteren. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: SMART -doelstellingen te formuleren per gekozen prioriteit met als doel het beleid beter te kunnen evalueren en in de toekomst effectiever te kunnen budgetteren. Het lid van de gemeenteraad K.M. Kreuger 1
Motie
1
discard
D Gemeente Amsterdam AZ % Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Integraal Veiligheidsbeleid, Bestuurlijk Stelsel, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, x Juridische Zaken en Communicatie Agenda, donderdag 27 september 2007 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Integraal Veiligheidsbeleid, Bestuurlijk Stelsel, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, Juridische Zaken en Communicatie Tijd 13.30 tot 17.00 uur Locatie Boekmanzaal Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststelling agenda 4 Vragenhalfuur Publiek 5 Conceptverslagen van zowel de openbare vergadering van de Raadscommissie AZ van 5 september 2007. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieAZ @raadsgriffie.amsterdam.nl Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de Raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten zijn te ontlenen. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “vragenhalfuur”geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden via internet: www.amsterdam.nl/gemeenteraad. Voor algemene informatie: info @raadsgriffie.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam AZ Raadscommissie voor Algemene Zaken, Openbare Orde en Veiligheid, Integraal Veiligheidsbeleid, Bestuurlijk Stelsel, Bestuursdienst, Regelgeving en Handhaving, Juridische Zaken en Communicatie Agenda, donderdag 27 september 2007 6 Openstaande Toezeggingen 7 Termijnagenda 8 Actualiteiten Burgemeester 9 Rondvraag Openbare Orde en Veiligheid 10 Verbod op geprepareerde voorwerpen voor winkeldiefstal © _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen Communicatie 11 Richtlijnen werkbezoeken buitenland College en ambtenaren bestuursdienst © _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen © Geagendeerd door Raadslid lvens (SP) Integraal Veiligheidsbeleid 12 Relatie armoedebestrijding en gokverslaving © _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen © Geagendeerd door Raadslid Limmen (CDA) 2
Agenda
2
train
X Gemeente Amsterdam R % Gemeenteraad % Schriftelijke vragen Jaar 2016 Volgnummer 75 Datum indiening 31 maart Onderwerp Schriftelijke vragen van het lid Shahsavari-Jansen (CDA) inzake achterstallig onderhoud van de openbare ruimte in Noord en Nieuw-West van € 53,3 miljoen Aan het college van burgemeester en wethouders Toelichting: Op 18 juni 2014 is het amendement van het lid Shahsavari-Jansen, namens de fractie van het CDA, op het Coalitieakkoord 2014-2018 aangenomen, met als besluit dat “In overleg met de bestuurscommissies een minimumnorm wordt vastgesteld voor het onderhoud en het schoonhouden van de openbare ruimte, de wegen en andere stedelijke infrastructuur. Het streven daarbij is minimaal een verzorgd onderhoudsniveau.” (Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 457). Het doel van dit amendement is om te bewerkstelligen dat de openbare ruimte er in de gehele stad pico bello bijligt, en dat er dan dus geen sprake (meer) is van achterstallig onderhoud. Op verzoek van het college hebben inmiddels alle stadsdelen per brief aangegeven welke prioriteiten zij graag terugzien in de Voorjaarsnota 2016. In de brief van stadsdeel Nieuw-West staat onder meer het volgende: “Sommige bruggen, kades, wegen en (sportparken verkeren in zo’n slechte staat van onderhoud dat wij, als wij hier niks aan doen, de veiligheid van onze bewoners en bezoekers niet langer kunnen garanderen” en: “Op dit moment geldt dat er voor 22% van de assets sprake is van achterstallig onderhoud, ver boven de maximale norm van 10%. Vanuit de RVE Verkeer & Openbare Ruimte zal hiervoor dekking worden aangevraagd voor de periode 2017-2020. Het gaat hier om een totaalbedrag van € 19,9 miljoen voor achterstallig onderhoud.” Stadsdeel Noord meldt het volgende: “Wij werken via de eigenarentafel aan een oplossingsrichting voor het wegwerken van het achterstallig onderhoud in Noord. Voor het volledig wegwerken van de achterstand zijn de kosten geraamd op € 33,4 miljoen.” De andere stadsdelen melden in hun brieven ook wel achterstanden in het onderhoud van de openbare ruimte, maar van veel kleinere omvang. Gezien het vorenstaande stelt ondergetekende , namens de fractie van het CDA, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen: 1. Kan het college aangeven waarom en hoe deze achterstanden, van opgeteld € 53,3 miljoen, in Nieuw-West en Noord zijn ontstaan? Is dit het gevolg van politieke keuzes zoals die zijn gemaakt in deze stadsdelen, of klopt bijvoorbeeld de verdeelsleutel van de stadsdeelmiddelen niet? * http://nieuw-west.notubiz.nl/vergadering/23050o/Algemeen%20Bestuur%2024-02-2016 (agendapunt 14) * http:/[noord.notubiz.nl/vergadering/244584/Besluitvorming%2009-03-2016 (agendapunt 10) 1 2. Wanneer zijn deze achterstanden ontstaan, en hoe lang is er al sprake van achterstallig onderhoud? Zijn deze achterstanden in deze raadsperiode verder toegenomen? 3. Hoeveel geven de stadsdelen Noord en Nieuw-West nu uit aan onderhoud van de openbare ruimte, en hoe verhoudt zich dat met de andere stadsdelen? 4. Worden bij de Voorjaarsnota 2016, naast de incidentele kosten van het wegwerken van het achterstallig onderhoud, ook de structurele kosten van het voortaan op verzorgd niveau onderhouden van de openbare ruimte in kaart gebracht? Wat zijn de structurele kosten om het onderhoud zo uit te voeren dat geen nieuwe achterstand ontstaat, conform het eerder genoemde amendement op het coalitieakkoord”? 5. Is het college met de fractie van het CDA van mening dat de door de coalitiepartijen in het initiatiefvoorstel ‘Amsterdam blijft van ledereen’ voorgestelde investering van € 40 miljoen voor hetwegwerken van achterstallig onderhoud dus niet afdoende is, en dat er dus meer geld nodig is om het achterstallig onderhoud van de openbare ruimte weg te werken? Graag een toelichting. 6. Kan het college aangeven bij welke specifieke bruggen, kades, wegen en (sport)parken er sprake is van een dermate slechte staat van onderhoud dat, als er niks aan wordt gedaan, de veiligheid voor bewoners en bezoekers niet langer kan worden gegarandeerd? Kan het college aangeven wanneer dan ongevaarlijke situaties zouden ontstaan op deze plekken? Wordt deze infrastructuur dan ook met voorrang aangepakt? Graag ook hier een toelichting. Het lid van de gemeenteraad, M.D. Shahsavari-Jansen 2
Schriftelijke Vraag
2
discard
VN2021-035659 N% Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Zuidas en RO Osenieing % Amsterdam Marineterrein, Energietransitie Voordracht voor de Commissie RO van 19 januari 2022 Ter advisering aan de raad Portefeuille Grondzaken Ruimtelijke Ordening (30) Agendapunt 10 Datum besluit 14-12-2021, College van B&W. Onderwerp Instemmen met de Ontwikkelstrategie ArenAPoort 2030, inclusief het Ruimtelijk Kwaliteitskader voor de Transformatie van ArenAPoort „en het beschikbaar stellen van een krediet 1. De raad te adviseren in te stemmen met de voordracht aan de raad (bijlage 1), waarin de raad wordt voorgesteld: * De Ontwikkelstrategie ArenAPoort 2030 met bijbehorende grondexploitaties 503.06 ArenAPoort West en 503.33 ArenAPoort Oost vast te stellen en in te stemmen met het beschikbaar stellen van een krediet; e Het Ruimtelijk Kwaliteitskader voor de Transformatie van ArenAPoort vast te stellen; 2. Kennis te nemen van de geheimhouding die op grond artikel 25 lid 2 van de Gemeentewet, op bijlagen 3 en 4: ‘Geheim Financiële paragraaf herziening grondexploitatie 50333 ArenAPoort Oost’ en ‘Geheim Financiële paragraaf herziening grondexploitatie 50306 ArenAPoort West’ bij deze voordracht is opgelegd. Dit in verband met de belangen genoemd in artikel zo lid 2 sub b van de Wet openbaarheid van bestuur. De geheimhouding wordt opgelegd tot 2 jaar na het afsluiten van de grondexploitatie of tot uiterlijk 2 janvari 2036; 3. Kennis te nemen van het verzoek om de opgelegde geheimhouding op grond van artikel 25 lid 3van de Gemeentewet tijdens de eerstvolgende vergadering van de gemeenteraad na aanlevering bij de raadsgriffie te bekrachtigen. Wettelijke grondslag Wettelijke grondslag e Artikel 6, tweede lid van de Financiële verordening gemeente Amsterdam. Het college draagt er zorg voor, dat alle door de raad vastgestelde wijzigingen van de begroting en investeringskredieten juist en volledig in de budgetten van de programma's, de programmaonderdelen en de budgetten van de investeringskredieten worden verwerkt. e Artikel 189, eerste lid artikel 212, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 6, eerste lid van de Financiële verordening gemeente Amsterdam. Voor alle taken en activiteiten brengt de raad jaarlijks op de begroting de bedragen die hij daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de financiële middelen die hij naar verwachting kan aanwenden. De raad stelt bij verordening de vitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting of een begrotingswijziging. e Artikel 25, tweede en derde lid, Gemeentewet. De gemeenteraad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, omtrent een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van stukken die aan de raad worden voorgelegd, geheimhouding opleggen. De geheimhouding kan eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie. Bestuurlijke achtergrond Bestuurlijke achtergrond Gegenereerd: vl.22 1 VN2021-035659 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Zuidas en Grond en % Amsterdam ‚ ‚ ‚ RO Ontwikkeling % Marineterrein, Energietransitie Voordracht voor de Commissie RO van 19 januari 2022 Ter advisering aan de raad * Op 20 december 2017 heeft de gemeenteraad de grondexploitatie ArenAPoort Oost 503.33 inclusief ruimtelijk onderbouwing vastgesteld. Daarnaast is op 1 janvari de grondexploitatie ArenAPoort West 503.06 grootstedelijk gemaakt. In de daarna volgende jaren hebben zich verschillende nieuwe ontwikkelingen voorgedaan in ArenAPoort. Om deze ontwikkelingen in goede banen te leiden, is de Ontwikkelstrategie ArenAPoort 2030 opgesteld, met daarin een samenhangende visie op het gebied en vitgangspunten voor ontwikkeling. Daarnaast zijn deze ontwikkeling reden om de grondexploitaties te herzien. Reden bespreking Ter advisering aan de Raad. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Geheimhouding Op grond van artikel 25 van de Gemeentewet is, gelet op artikel 10, tweede lid, onder b van de Wet openbaarheid bestuur, geheimhouding opgelegd op de bij deze voordracht meegezonden bijlagen 3 en 4: ‘Geheim Financiële paragraaf herziening grondexploitatie 50333 ArenAPoort Oost’ en ‘Geheim Financiële paragraaf herziening grondexploitatie 50306 ArenAPoort West’. In principe zijn alle stukken openbaar tenzij er belangen aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking. In dit geval kan de openbaarmaking van bijlagen 3 en 4: ‘Geheim Financiële paragraaf herziening grondexploitatie 50333 ArenAPoort Oost’ en ‘Geheim Financiële paragraaf herziening grondexploitatie 50306 ArenAPoort West’, de financiële positie van de gemeente zodanig schaden dat het voorkomen ervan zwaarder geacht dient te wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking. De gemeenteraad wordt verzocht op grond van artikel 25, derde lid van de Gemeentewet de opgelegde geheimhouding tijdens de eerstvolgende vergadering te bekrachtigen. De geheimhouding wordt opgelegd tot 2 jaar na het afsluiten van de grondexploitatie of tot uiterlijk 1 januari 2036. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Nee. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.22 2 VN2021-035659 % Gemeente Raadscommissie voor Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Zuidas en Grond en % Amsterdam Mari inE iet ti Ontwikkeling % arineterrein, Energietransitie Voordracht voor de Commissie RO van 19 januari 2022 Ter advisering aan de raad AD2021-136352 Bijlage 1 Ontwikkelstrategie ArenAPoort 2030.pdf (pdf) AD2021-136358 Bijlage 2 20211207 AP_Ruimtelijk Kwaliteitskader 2021.pdf (pdf) AD2021-136351 Bijlage 5 Adviesrapport WomenMakeSoutheast.pdf (pdf) AD2021-136357 Bijlage 6 Arenapoort SAP advies inc repliek.docx (msw212) AD2021-136492 Bijlage 7 Voordracht Raad ArenApoort.pdf (pdf) AD2021-136143 Commissie RO Voordracht (pdf) GEHEIM Bijlage 3 Financiële Paragraaf Herziening Grondexploitatie 50306 AD2021-136355 en 50307.pdf (pdf) GEHEIM Bijlage 4 Financiële Paragraaf Herziening Grondexploitatie AD2021-136353 50333. pdf (pdf) Ter Inzage afer Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Grond en Ontwikkeling, Dimitri Frenken, 0652524042, D.Frenken@®amsterdam.nl Gegenereerd: vl.22 3
Voordracht
3
train
> Gemeente peroekadres Amste rdam 1011 PN Amsterdam > < Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 > < amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de gemeenteraad van Amsterdam Datum 22 juni 2020 Ons kenmerk Behandeld door E. Meijburg (e.meijburg@®amsterdam.nl) Bijlage Onderwerp Reactie op motie 1524.17 van de leden Glaubitz, Poot, Duijndam, Boutkan, Groen, Van Soest, Van Lammeren en Boomsma inzake het Programma Varen (uitgifte van vergunningen voor de passagiersvaart op het Amsterdamse binnenwater). Geachte leden van de gemeenteraad, Met deze brief wordt toegelicht op welke wijze uitvoering is gegeven aan de motie 1524.17, die in de raadsvergadering van 30 november 2017 is aangenomen bij het agendapunt Kennisnemen van de stand van zaken van het Programma Varen en de uitspraak van de Raad van State. In de motie wordt het college verzocht om: 1. bijhet ontwikkelen van nieuw beleid voor de uitgifte van vergunningen voor de passagiersvaart op het Amsterdamse binnenwater bovenstaande overwegingen ten volle in acht te nemen; 2. dit beleid vooral te richten op het beheersen van de drukte op het binnenwater; 3. bijde uitwerking van een nieuw vergunningenstelsel te bezien of kwantitatieve criteria kunnen worden gehanteerd, maar daarnaast ook alternatieve oplossingen te onderzoeken; 4. bijde formulering van dit beleid de volgende wensen van de Raad te betrekken: - de mogelijkheid tot het aanbieden van passagiersvaarttochten door karakteristieke, beeldbepalende, historische passagiersschepen in de vaargebieden 1 (binnenstad) en 2 (Amstel en buitengrachten), wordt gewaarborgd. Hierbij wordt vooral gedacht aan schepen die geen tochten aanbieden in de reguliere rondvaart (korte tochten tegen kaartverkoop), maar die actief zijn in de incidentele verhuur aan besloten gezelschappen; - illegaal aanbod van vaartochten wordt tegengegaan door actieve handhaving, waar mogelijk door de het hanteren en inzetten van geavanceerde digitale controle mogelijkheden; -de eerdere uitspraak van de raad dat de passagiersvaart op de Amsterdamse vaargebieden 1 en 2 per 1 janvari 2020 vitstootvrij dient plaats te vinden blijft vitgangspunt van het beleid; Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl. Gemeente Amsterdam Datum 22 juni 2020 Kenmerk Pagina 2 van 3 -er wordt beleid ontwikkeld om het lozen van afvalwater vanaf schepen op het open water tegen te gaan, en zo snel als dit haalbaar is te verbieden; - voor de gehele passagiersvaart worden welstandseisen gehanteerd, met bijzondere aandacht voor de beperking van reclame uitingen op schepen, anders dan voor het eigen bedrijf. Deze motie is meegenomen bij de ontwikkeling van nieuw vaarbeleid en verwerkt in de Nota's Varen Deel 1 en 2 en de regelgeving die op deze beleidsnota's zijn gebaseerd. Een van de belangrijke beleidsuitgangspunten van het nieuwe beleid is de beheersing van de drukte op het water. Het meest in het oog springende maatregel vit de Nota Varen Deel 1 die hierop gericht is betreft het volumeplafond van het aantal vergunningen. Er zijn ook alternatieve methoden van beheersing van drukte onderzocht zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen. Bij de verdeling van de in totaal 550 vergunningen is een specifiek aantal vergunningen exclusief bestemd voor kleinere en middelgrote historische en of beeldbepalende vaartuigen. Deze vaartuigen worden voor een belangrijk deel gebruikt bij incidentele vaartochten. In Nota Varen Deel 1 is veel aandacht besteed aan de handhaving van illegale passagiersvaart. Een belangrijke maatregel uit de nota die ook gericht is op de bestrijding van illegale passagiersvaart betreft het maximum aantal opvarende op pleziervaartuigen. Deze maatregel beperkt het verdienmodel van veel structurele illegale vaart. In de Nota Varen Deel 2 heeft de gemeente gekozen voor een systeem waarbij ook pleziervaartuigen die door Amsterdam willen varen zonder aan te meren een vignet moeten voeren om drukte en overlast te kunnen monitoren. Ook op de doorgaande vaarroutes. Als alle vaartuigen met een vignet varen én de Digitale Gracht in de tweede helft van 2020 is ingericht, komen grote hoeveelheden data beschikbaar over het gebruik van het Amsterdamse binnenwater. Met deze data krijgt de gemeente onder meer inzicht in de locaties waar het druk is en op welke tijdstippen. Hierdoor wordt het mogelijk druktemaatregelen te nemen. Verder geeft het systeem inzicht in ongewenst gedrag. Denk hierbij bijvoorbeeld aan illegale rondvaart. Door de meetsystemen valt het op als een vaartuig regelmatig hetzelfde rondje vaart en geen exploitatievergunning heeft. Het welstandsbeleid vit 2017 is onverkort van toepassing gebleven. Door de herverdeling van de vergunningen zullen alle nu varende passagiersvaartuigen voor 2030 aan de regels van het welstandsbeleid zijn getoetst. Het reguleren van reclame-uitingen op vaartuigen gebeurt op grond artikel 4.11 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Amsterdam. Het welstandsbeleid kent wel voorschriften die zien op kleur, omvang en vorm van opschriften en logo's op vaartuigen. Ook is aandacht gekomen voor duurzaamheid. Bij alle nieuwe vergunningsaanvragen geldt de eis dat het vaartuig uitstootvrij dient te zijn. Daarnaast geldt de eis dat per 2025 alle passagiersvaartuigen, ook diegene met een nog lopende vergunning, vitstootvrij dienen te zijn. Bij het lozen van afvalwater voor schepen op het water ten slotte is er sprake van landelijke regelgeving. Op grond van het Besluit activiteit leefomgeving zijn de waterschappen bevoegd gezag voor lozingen vanaf vaartuigen, zowel plezier als beroepsvaart. De situatie op dit moment is Gemeente Amsterdam Datum 22 juni 2020 Kenmerk Pagina 3 van 3 dat de lozing van ongezuiverd toiletwater verboden is. Het lozen van overig huishoudwater zoals afkomstig van douche en wasbak is wel toegestaan. Voor beroepsvaart gelden nog strengere regels, alle lozingen zijn vergunningsplichtig. Het college beschouwt de motie 1524.17 hiermee als uitgevoerd. Hoogachtend, Namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, ES [ He EE MU, yr Des Mart 5 Ze Le Ó Sharon A.M. Dijksma Wethouder Verkeer en Vervoer, Water en Luchtkwaliteit
Motie
3
discard
X Gemeente Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire D C % Amsterdam Economie, Afval en Reiniging, Voedsel en % Dierenwelzijn Agenda, 8 december 2022 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie Duurzaamheid en Circulaire economie. Tijd: og:oo tot 12:30 uur Locatie: Willem Kraanzaal 1 Algemeen deel a Opening procedureel gedeelte b Mededelingen C Vaststellen agenda d Conceptverslag van de openbare e Tekstuele wijzigingen kunt u vergadering van de raadscommissie voor de vergadering aan de DC d.d. 17 november 2022 commissiegriffier doorgeven via [email protected]. e Termijnagenda, per portefeuille f___TKN-lijst g Ingekomen stukken stadsdeelcommissies 2 Inhoudelijk deel a Opening inhoudelijk gedeelte b Inspreekmoment Publiek C Actualiteiten d Rondvraag 2022-11-24 13:39:28 1 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Duurzaamheid, Circulaire Economie, Afval en Reiniging, Voedsel en Dierenwelzijn D C Agenda, 8 december 2022 Bespreekpunten Duurzaamheid, Energietransitie en Circulaire Economie 3 Beantwoording van een ongevraagd * Terbespreking en voor kennisgeving advies en moties van Stadsdeel aannemen. Oost inzake de planvorming inzake * Geagendeerd op verzoek van het lid de Regionale Energiestrategie/ Koyuncu (DENK). windenergie. e WasTKN 4 inde vergadering van 17 Nr. VN2022-04,0116 november 2022. e Voorgesteld wordt dit punt gevoegd te behandelen met agendapunt 4. 4 Informeren stand van zaken windmolens * Terbespreking en voor kennisgeving Noorder IJ-plas / Cornelis Douwesterrein aannemen. Nr. VN2022-040117 * Geagendeerd op verzoek van het lid Kreuger (JA21). e Was TKN1 inde vergadering van 17 november 2022. e Voorgesteld wordt dit punt gevoegd te behandelen met agendapunt 3. 2022-11-24 13:39:28 2
Agenda
2
discard
x Gemeente Amsterdam WP A % Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen % Agenda, donderdag 11 oktober 2012 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen Tijd 09.00 tot 12.30 uur Locatie Rooszaal 0239, Stadhuis Procedureel gedeelte van 09.00 uur tot 09.15 uur 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 __Tkn-Lijst Inhoudelijk gedeelte vanaf 09.15 uur 5 Opening inhoudelijke gedeelte 6 _Inspreekhalfuur Publiek 7 Actualiteiten en mededelingen Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam Raadscommissie voor Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, WPA Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen Agenda, donderdag 11 oktober 2012 8 Rondvraag Financiën 9 Begroting 2013 Nr. BD2012-009582 Resultaatgebiedsgewijze bespreking van de ontwerpbegroting 2013. Portefeuilles Werk, Inkomen en Participatie, Diversiteit en Integratie, Inburgering, Armoede, Programma Maatschappelijke Investeringen. e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 7/8 november 2012). e Indienen van moties en amendementen. e Het Begrotingsboek 2013 is separaat aan alle (duo)raadsleden gezonden. , _NAGEZONDEN: STUKKEN WETHOUDER OSSEL TE BETREKKEN BIJ BEHANDELING BEGROTING o _Commissieflap ATCG o Brief uitvoeringstoets ATCG o _Gemeenteraadflap o _ Uitvoeringstoets ATCG Werk, Inkomen en Participatie 10 Vaststellen ‘Actualisatie 2013 Beleid re-integratie, inkomen, volwasseneneducatie en inburgering 2011-2014’ Nr. BD2012-009108 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 07 november 2012). Armoede 11 Actualisatie 2013 van het Meerjarenbeleidsplan Inkomen en Armoedebestrijding 2012-2015 Nr. BD2012-008382 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 7 november 2012). 2
Agenda
2
train
5 rr ee Ee E 5 hi ] ar _ u tf RE Jakes Ë | Er ET ES ie bd a pr OE n Dalm „td hans r … er EN: | ie } L Pd we, jh ed Ars : LER Ze Tj we et eg EN an 5 EES zt | 3 wh À ) Ü à ” J ] E € — n 4 md eh ai TCM ie A ef / AE ls en ( Ed Ne AL À IA tb Ha a E MEA ee EN d BE ik R GE bene Eme. ee | 12 ladi, heids®n;:. Kn | En L ri ie m hij rj 9 5 di Az) rd | REDT Ce mf ee ME f meern e ige) « k En bri jz AN Jef el llf Ô 1 | Don'tmissout AS Ti 2 df If nk j | MN ONE / 4 | | PS nk A Í È an “Po NI Ue St keukenhof.nijov / are © a 4 fa 14 EE Nr EN Ken Pi Rn nn Ed ll Dr of me ee en | \ a md \ Ld IG ks nnn Ee é 2 pn ge 1 ZA Bi ze e ke e ip 8 Ge Ô 8 1e ze ; RN 5 * re 8 7 e Re er ed re A ree Anne TN SN Een SA NT IE NEN UZ | Goudappel MOBILITEIT BEWEEGT ONS Opdrachtgever Gemeente Amsterdam, Ingenieursbureau Titel rapport Bushalte Paulus Potterstraat Onderzoek verkeersveiligheid en reizigersaan- tallen Kenmerk 013816.20230327.R1.02 Kenmerk opdrachtgever Project 77001223 Datum publicatie 21 april 2023 Projectleider Goudappel Joost Verhoeven Projectteam Goudappel Erik Oerlemans, Toon van de Walle Projectteam opdrachtgever Hidde Heijnis, Benjamin van Enter Status Concept © Copyright Goudappel BV 21-4-23 Samenvatting 1. Inleiding 1 2. Verkeersveiligheid haltes Paulus Potterstraat3 21 Aanpak 3 2.2 _ Toets op het ontwerp 3 Beschrijving situatie 3 Opmerkingen 4 23 _ Verkeersongevallen 4 24 _ Schouw 5 24.1 Bevindingen in de ochtendspits 5 24.2 Bevindingen in de middagspits 6 24.3 Samenvatting 9 25 _ Conclusie 9 3. Effect halteersituatie bushalte Leidseplein bij vervallen halte Museumplein 11 3.1 Inleiding 11 3.2 Aanpak 11 3.3 __Analyseresultaat 12 34 Conclusie 15 Bijlage 1 ontwerp 17 Bijlage 2 beeld huidige situatie Samenvatting De verkeerssituatie rond de bushaltes Museumplein in de Paulus Potterstraat leidt niet tot onveilige situaties op straat. Uit oogpunt van de verkeersveiligheid is er geen aanleiding de bushaltes in de Paulus Potterstraat te verwijderen. Het effect van het weghalen van de bushalte Museumplein is voor het omliggende netwerk beperkt. Bussen zullen een paar seconden langer halteren op de halte Leidseplein. Het effect van het weghalen van de halte Museumplein op de fijnmazigheid van OV is in dit onderzoek niet bekeken. Het weghalen van de halte betekent dat de concessie moet worden opengebroken. Pe At | LA PN ETE 4 T Pe j | | Ee C 4 BZN li Nn 4 ARN | me Li RK fi oel SOLE ARE Ae EAN ren Mi KERN re 8-4 Í er II BEjN 8 f el | EE bl 7 Ì k Zi e 5 B [ | | de HAAI HSR 5E } En Lg Chí | Ie 2 er EN rl (Pe id / > Pe UG | hit OH SL ip Hi 2 EEH eN! vt: Hele zi Á UD al Ter Pe EE TOUS ONT A A Ì Ef (EE eel ne et NT / W/ EN El TPt Zn z4 IN a Ri Hmm A) af Î VIT le | / EN En = ZA mn ff | k Demme d u | ] El NZ ALGEEADE HE Edi MTN AIEN s hid TT Ee a ENNE ij EEN; il NL ii er we . el, u 5 ek re us il | ief Dhn 1E 4 he ©, J BE JE k 6 sd OTE Ï js Md wd eaf | Jl | | En. NE Bf IJ e die rl | d | | PAT a . ' Ee am Mn OR ik ' xj p Fn Lj Ï LN RK Í nn - NET os LÔ LP f = IR nn \ in A Tel AL AE | 4 INS a ï Ea Wee er ile Vis | | | rd e > 7 É ee Ee k ARN: \ Áà ®, man © ms | _ IJ Í p | Ter Vd @. e B el, 8 AAN | / 4 Le k mn : | | Ï 8 Nl B e h Ensor eten P Dn nn Ee er e= \ Re en 44 eN : Bn =S es Me teen Hij NN nn | EE n Ne —_— En i En AR 7 TS | en oe E Ds \ . 8 ed tr eN NR a NTR VE ne AE ELEN, KN en EN EE Ere A EE EN LEED NN ELEN EEN NE Sn 5 a PEN dr reren E: dan ob di ° ze ENE à br ze per Zn KEN. LED ee EE NE dn REE EE Rt in EEE A TN EEE ET OG PEN, NEE EE EEN REN EN EPE TEN IEEE DAN TEE en U fe Sie EN he AEE ® ® 1. Inleiding In 2021 is een deel van de Paulus Potterstraat heringericht. Twee tramhaltes zijn samenge- voegd en de bushalte op de parallelle rijbaan is verplaatst tot naast de tramhalte. Op dit deel van de weg gebruiken auto's, bus en fietsers dezelfde ruimte, de bus halteert hier op de rij- baan. In 2020 is er in de gemeenteraad een motie aangenomen om te onderzoeken of de bushalte stad-uit op de Paulus Potterstraat nodig is. We hebben een onderzoek uitgevoerd om antwoord te geven op de volgende vragen: e __ Zijn er verkeersonveilige situaties op de Paulus Potterstraat vanwege de bushalte? * Indien de bushalte stad-uit op de Paulus Potterstraat wordt opgeheven, hoeveel extra in- en uitstappers zullen er dan zijn op de bushalte Stadhouderskade en wat betekent dat voor de haltetijden? Om antwoord te geven op de onderzoeksvragen hebben we twee deelonderzoeken uitge- voerd: 1. Een onderzoek naar de veiligheid rond de bushaltes aan de Paulus Potterstraat. 2. Een analyse van de toename van het gebruik van de halte Stadhouderskade en het in beeld brengen van de effecten daarvan op de halteringsduur. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 1 VI N Gogh AN h USeUM kh, ha IN Ri l® h id am mj | ln | ; i 8 EE Arn ì JEBLEDT, iN ë | L Vi Men ij ’ $ ' IS nen Km hence | KCS EN 8 De nk É N 4 Á | he an Wi KE, : LÁ Nd PE L LA In: Cake E En de ’ en _ ke | ÛT el f k Pe EAA DA en mmm p' Pama d N H hi SAT ld le En gam nf kl Mies Î via Leidserlein ellen MEMRRADT Ps) ú — HS mt [ 8 id nk Eee EN : Er f p / / n kar PE, it tr Ha ni | - pe (AR Pe ns | - ah lj iem er 8 A Bles ed he Mm hee pen Pm » De | ne an y ER Ee | 4 N= e St EE a ï ZN Te — , Ee ie el # en ‘ EN il / Ke Fe. Tg ee Sen Ed - : Dh pn 4 E q 3 ne ® 2. Verkeersveiligheid haltes Paulus Potterstraat 2.1 Aanpak Het ontwerp van de Paulus Potterstraat is getoetst door een gecertificeerd verkeersveilig- heidsauditor. Bij deze toets zijn de aanbevelingen van CROW en het Fietsberaad het uit- gangspunt. Daarnaast kijken we naar de Leidraad Centrale Verkeerscommissie (CVC). Bij de toets hebben we de situatie voor beide rijrichtingen bekeken, inclusief de profielovergangen mee tussen de wegdelen met en zonder fietsstrook. e Functionaliteit + Keuzes consequent * Verwachten * Homogeniteit doorgevoerd? « Waarnemen * Voorspelbaarheid * Afwijkingen herkenbaar en * Begrijpen * Vergevingsgezindheid zichtbaar? * Kunnen Willen Figuur 4.1: Pijlers waarin de veiligheidsaudit wordt uitgewerkt 2.2 Toets op het ontwerp Beschrijving situatie De toets is uitgevoerd op basis van de tekening IAOV-traject 3 Museumkwartier, Samengv haltes Van GoghM met plaatselijk 30km - VAR 2 van 10 oktober 2018 (opgenomen als Bij- lage 1) aangevuld met informatie uit BGT en luchtfoto. De Paulus Potterstraat is onderdeel van een 30 km/h zone. Op de tekening is een school- zone-markering opgenomen op alle rijbanen ter hoogte van de Van de Veldestraat, in wer- kelijkheid is die markering niet op de trambaan aanwezig. De beide parallelwegen hebben een breedte van 5,0m, ingedeeld als 2,0m fietsstrook en 3,0m rijstrook. Deze maatvoering past bij een gebiedsontsluitingsweg en voldoet aan de Aanbevelingen Fiets- en kantstroken (CROW-Fietsberaad). Ter plaatse van de bushalte is de breedte 4,4m, zonder indeling. Deze laatste past bij een erftoegangsweg met eenrichtingsverkeer (CROW ASVV). De ASVV stelt dat het uitgangspunt is dat er geen openbaar vervoer aanwezig is langer dan 8 meter, maar gaat er ook van uit dat fietsers in twee richtingen rijden. Dat laatste is hier niet het geval, de maat is voldoende om met de fiets een stilstaande bus te passeren. De overgang van het profielbreedte en indeling valt samen met een voetgangersoversteekplaats (zebra) op een verkeersplateau (de uitvoering op straat wijkt op dit punt af van de tekening, op tekening ligt de zebra in het 5,0m brede profiel, in werkelijkheid midden in de profiel-overgang) . De voetgangersoversteek is ook over de trambaan doorgetrokken. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 3 Opmerkingen Een vernauwing van de rijbaan kan tot gevolg hebben dat fietsers kunnen worden klemgere- den. Door de combinatie met het verkeersplateau wordt het snelheidsverschil tussen gemo- toriseerd verkeer en fietsers geminimaliseerd. Het risico dat fietsers door een groot voertuig worden klemgereden wordt daardoor beperkt. 2.3 Verkeersongevallen Met ViaStat hebben we onderzocht of er de laatste jaren ongevallen hebben plaatsgevonden op het wegvak waar de bushaltes liggen. In de periode 2014-2022 hebber er 19 ongevallen in de Paulus Potterstraat plaatsgevonden. PT Al ee ed 5 N da en ee En RS X k Gb en RER ee Ë iS br Ke ‚N e 5 Kd K € , ps pe ú En « Ne Ke & he En Ë Pd WE NE a eN A p 3 De” Nd a d & BN % <on en: eb, p ee GS RE ES oe > aL U Ì B B „X Et es APV Ke hr EE K Es a € BORN en f 8 hd ks ee an! ú f\ h ad 4 Ee. en i RR oe NER BU 7 Bn SE Et Rn A lr, AN 8 A Î 4 X En BETA Nd RS 8 Dn. AAN Figuur 2.1: alle ongevallen in de periode 2014 — 2022 Jaar Ongevallen Betrokkenen Slachtoffers Gewonden Doden 2014 2 2 0 0 0 2015 4 5 1 1 0 2016 5 7 3 3 0 2017 2 2 0 0 0 2018 2 3 1 1 0 2019 1 2 0 0 0 2021 2 4 0 0 0 2022 1 3 0 0 0 Totaal 19 31 5 5 0 Tabel 2.1: ongevallen 2014-2022 In 2021 heeft de herinrichting plaatsgevonden. Sindsdien zijn er nog 3 ongevallen geregi- streerd (zie Figuur 2.2), 1 op het kruispunt met de Honthorststraat en 2 op het westelijke deel van de straat, mogelijk gerelateerd aan de verkeerslichten bij de Van Baerlestraat. Er zijn geen gewonden geregistreerd. In geen van de gevallen was een bus betrokken, wel een maal een tram. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 4 N Re OT * } eee == Er4 8 an tad EN oe ie Ie. de 8, Er aid 3 Pe ie ad , F9 / BE zi \ \ p 5, Ne Eh t, A OAN, el 7 4 NES 0 SS nee a sk EPE Ai 4 Kk ee ê N ú EAT EN eN . 5 Zed À \ Par gr pe KE Ë Se SN B PA hi D. CO le ki er Ne, / a î ie N ee f rn , Figuur 2.2: 3 ongevallen in 2021 en 2022 Locatie LE): Betrokkene 1 Betrokkene 2 Aard ure Efe) Honthorststraat Ums Fiets Tram Flank Overdag Wegvak noordwest Ums Personenauto 2x _ Bestelauto Kop-staart Overdag Wegvak noordwest Ums Snorfiets Fiets Flank Overdag Tabel 2.2: Ongevallen 2021-2022 Op basis van de locatie van de ongevallen constateren we dat er geen relatie is met de bus- haltes. Op basis van het beperkte aantal ongevallen kunnen we stellen dat de herinrichting niet heeft geleid tot een gevaarlijke situatie. 24 Schouw De schouw is uitgevoerd op donderdag 21 maart van 8-10u en van 16:00-18:00u. De schouw is toegespitst op de momenten dat een bus langs de halte rijdt of halteert en weer vertrekt. Maar als we op andere momenten bijzonderheden hebben gezien zijn die ook genoteerd. In de ochtend was er eerst lichte regen, iets later regende het gewoon. In de middag was het grotendeels droog, afgewisseld met korte periodes van motregen. Bussen op de noordelijke parallelweg halteerden bijna allemaal, op de zuidelijke parallelweg reed ongeveer de helft van de bussen zonder stoppen de halte voorbij. Dit was zowel in de ochtend als in de middag het geval. 2.4.1 Bevindingen in de ochtendspits In de ochtend viel het op dat er niet heel veel fietsers waren. Wellicht dat er iets minder fiet- sers waren in verband met de regen, maar om de hoek in de Van Baerlestraat was het be- hoorlijk druk met fietsers. We gaan er daarom van uit dat de Paulus Potterstraat ook op min- der regenachtige momenten geen drukke fietsroute is, Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 5 Een flink deel van de fietsers en brommobielen (Biro's) die we ‘s morgens hebben gezien was gericht op de basisschool in de Van de Veldestraat. De voetgangersoversteek wordt door de ouders en scholieren druk gebruikt, lopend of lopend met de fiets aan de hand. Een deel loopt vanaf de tramhalte. Na kwart over 9 was de drukte rond de school weer voorbij. de de nt RN A rdl- d ee fe MN Í | rl ee Ko 3 B OA A slk RE ee BE OI el ke Nin pn s ed ten In lak Te Ff | | il Hide Pe En en tn | if ug, | Mi 7 SE nk NET Rl Ll | REE, \ nl | i . MEL Itoh Ben Jae 5 a etn ne Aj ak B an RE A U TANK Ee | km Ne [ ODO EE Figuur 2.3:schoolverkeer in de natte ochtendspits bij de Van de Veldestraat — bussen en trams stoppen voor de zebra Tegen het einde van de schouw in de ochtend kwam het museumbezoek op gang. De toe- risten arriveerden te voet, per tram en met touringcars. We hebben op de Paulus Potterstraat geen groepen toeristen op de fiets gezien. Het autoverkeer was beperkt, waarbij de noordelijke parallelweg drukker is dan de zuidelijke parallelweg. 2.4.2 Bevindingen in de middagspits In de middag was het wat drukker, waarbij opnieuw de noordelijke parallelweg drukker was dan de zuidelijke. Op het moment dat op de noordelijke parallelweg de bus weg reed, ston- den er vaak meerdere auto’s achter de bus in een wachtrij (tot zo’n 8 auto’s in de wachtrij). Een enkele keer wijkt een fietser in zo’n geval uit naar het voetpad om de halterende bus rechts te passeren. Belangrijkste verschil met de ochtend is dat er veel meer voetgangers wa- ren, de bushalte op de noordelijke parallelbaan werd ook door groepen toeristen gebruikt. De zebra's worden opnieuw goed gerespecteerd, door automobilisten maar ook door de buschauffeurs, trambestuurders, en taxichauffeurs. Een deel van de fietsers stopt niet en slin- gert om de voetgangers heen. We hebben geen problemen tussen fietsers en bussen of auto’s gezien ter hoogte van de rij- baanversmalling. Na de rijbaanversmalling blijven bussen achter de fietsers rijden. We heb- ben eenmaal gezien dat een bellende fietsers zich liet klemrijden door een halterende bus. Tijdens het halteren kunnen fietsers de bus passeren, ook een brommobiel (Biro) kon de bus Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 6 passeren. De doorgang voor fietsers wordt een deel van de tijd geblokkeerd door auto's die zich kort achter de halterende bus opstellen. Bij het Stedelijk Museum en het Van Goghmuseum is een brede stoep met opstelruimte voor touringcars waar ook personenauto's, busjes en taxi's gebruik van maken. Daarmee wordt voorkomen dat de doorgang van het rijdende verkeer wordt gehinderd. ed Er ed n GE n= Al | | NR B 4 AR br SE EE adi h 5 De on rd ú d Î ) a ki ie jd RP min a bere Nr HORTA Pd 3 MA edel Le EU zE LN lo (LG 1 Ù 7 dek \ B ei RR Î en en EEN en Ee EE IN MRS DEMI HMT—= ST sena ne AA ke TSS A Ee, > Se Figuur 24: Opstelruimte voor busjes, taxi's en touringcars buiten het verkeer. ek Rek EN | 4 | | RS Se il à fl dn L | bs ij { | | À | Ie 4 î il, 5 NT ” ia AE en Ef | JE IES d Ln 4 ie NO kl Ng ait DRAKA IA SN ie ERA Re KEER ZE olen HN ORN RR Le LL: ZN n de Ù ' el pp } an DN | | 2E OE IJ f Si har en Ee ZENNE == | | AN kl 5 |D Li B Cn mr ee hl RE HIN ‚l AE (IE-ËE EN: Vd 4 Siel IE E a OE [es leg 1 E U > Ki | | ZE | ij E Ee NE fl EE | En 5 a EI Ier De 5 Ee Figuur 2.5: Voldoende ruimte om met een brommobiel een halterende bus te passeren We hebben een aantal maal gezien dat een bus wegreed uit de halte op het moment dat er een fiets naast de bus reed. Dit is ongewenst en potentieel gevaarlijk, zeker als de bus deze beweging niet met de richtingaanwijzer aankondigt. Omdat de bus in rechte lijn vertrekt hebben we hierbij geen gevaarlijke situaties of conflicten gezien, het werd opgelost doordat Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 7 de fietsers iets inhoudt, of de buschauffeur lost het op door in te houden of juist door te trekken. EERE SA Za Td ETEN EEn En, St Sn Ë Ken ADR TU EET EE eN 1 tl SES NSR RE li IE il Nd | z À. EEN / 4 ne il B Ee en ANN. ee Ul Á eN 8) a: on dE EE MS. ok AN / He NEE lar Sn she Dn Nij PAN ENE NR ne dn | HR Ld EE en NSE NM A 4 B MZ Et SE SMS: | ï @ EN IA IE LNE f BAL É en Ed Sl IE 5 9 ST Fe AE BE He Bn es) 5 Lis EREN Ge EE ik Ë PE tete re (ten en Se EP Ee =d E Cam | ed Eee ra ER: ra ar EN a ESE Eert AR RE 7 il LNE B sl | LE MSN BA egt te 5 EE ane JE leni Ie A — JENNE pO uil 5 ee bz Pi, ZZE | Ie 5 ba aa Ee ZE 5 - Be el ee Ee Dn Re Figuur 2.6: bus houdt in nadat bij het wegrijden een fietser passeert (in dit geval bleef de fiet- sers links rijden) . se WE mr Ge NS Het autoverkeer op de zuidelijke parallelweg moet ter ee GE EN hoogte van de Honthorststraat afslaan. Deze plek wordt SS le En door een deel van het verkeer gebruikt om een U-bochtte bo SEI G Ee maken. De bestrating is daar niet helemaal tegen bestand. ef El amen a E Ee Ean Touringcarchauffeurs schatten deze bocht niet altijd goed en A ee in, waardoor het fietspad en de trambaan even geblokkeerd Si eV zijn. Tot onveiligheid leidt dit niet, wel kortstondig opont- An Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 8 B beant Fenn Ô I ; AET | Ie BE ee Oo vermoottourigcars — j a Ne A rn: hid En en ee dk = 5 = EE | Vat naw TEAN NAK Ee =N ok NR Nm ZF mA Kie en Sen | ZZ FAME ss ee en Te MR 4 Figuur 2.7: keren bij de Honthorststraat 24.3 Samenvatting De rijbaanversmallingen op de ventwegen in de Paulus Potterstraat hebben het risico in zich dat fietsers kunnen worden klemgereden. In de praktijk blijkt het smalle profiel en de profiel- overgang niet tot verkeersveiligheidsproblemen leidt. Het verkeersplateau met zebramarke- ring zorgt ervoor dat het gemotoriseerde verkeer langzaam rijdt, het snelheidsverschil met fietsers is beperkt. We hebben bij de rijbaanversmallingen geen conflicten gezien tussen ge- motoriseerd verkeer en fietsers. Ook bij het halteren hebben we geen gevaarlijke situaties gezien. De buschauffeurs houden al vroeg rechts aan als er gehalteerd wordt, bij het halte- ren hebben we geen conflicten tussen de bus en fietsers gezien. Bij het wegrijden van de halte komt het voor dat een fiets op dat moment naast de bus rijdt. In alle gevallen die wij hebben gezien wordt dat opgevangen door buschauffeur door vlot op te trekken of juist even in te houden. 2.5 Conclusie Er zijn opmerkingen te maken bij de indeling van de Paulus Potterstraat en de situatie van de bushaltes. Het aantal ongevallen is beperkt en lijkt geen relatie te hebben met de wegver- smallingen en de bushaltes. Op basis van de schouw constateren we dat het snelheidsre- gime, de oversteekvoorzieningen en andere maatregelen leiden tot een verkeersveilige situ- atie op straat. Uit oogpunt van de verkeersveiligheid is er geen aanleiding de bushaltes in de Paulus Potterstraat weg te halen. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 9 EP en KR A Nel! 4E ET RENSE Ee IAA mm NN N rens Á ij Ba rd LS DW Oi NR ch ed EA le a. A BN CES ST Led OER Kk . Na ( Hel IEN a At Dee Tl Heel / EEM iS er Kd 7 pe } Î LI ie 0 \ LEEN Kg ge oe = Er) irr ss | Ë N PN} : INN en eri Ö Ee | SON Si SAT JRG E | 4 8 Nr bel al en Ter CA LK Er CEE MEIKINDN he el A/S Ps Í SERIES eens GA Pr erdd) EPE k MENS ALAN n | Ù hj KAN it AL ET zE A d, i SE EONESIA N\ KRS D UE SAN NINs, 1 SS 3 La ï == fj IS 1 EV 5 Al Ë WW vst S = he NN { N VRON U P) NR Hatan: NNW S EN ASN. WA U TEN ONS NR Rn SE eN B Er | NEN | EENH N KNN DUET Kn S | TRENDS u NN RWE rn S | | DER ar 6 EN it ND, Vd A S DSE EN | à | Sr EA ze VA In) SI | NE | | ENT ] K ‚À LN AL / Li I / ne UE RS OERS oan AREN nn SR Ik U A Z Pr 8 Ek Ï ] (IR EaE Ek ks << Ee 0 z î EE E iEB jg me 7 Gn NA ï PRA A r_n Wi SN et OEFEN: En È / / / E n= ed Had | Î ad \! bh A LENT > pe mn LOT Í . LI p EN Hi 8 A bn N TEN Û WA | RS L il : a SS EES ® - hen. if iN l e pk he A k Wa { ij AP dâ - = | EE | is il el ke LE! + À Fen E— DN ” nn ED EN nd HI & IE Fos, Ae ZE ee ld p En ES : je ES Ne Pe Ee ee = T= Nd en | Wer AS | Le é a vee Ae NT EE A Nl Ei Ss E En vei s El af R u n EN sf | en En = RES Re if Kn . Dal == Wlan A P jj S latie: ese Een MAIS af 8 | rh d el =S Ì e is ES je R N d ie Ei ANT SEE eat ed RE Ee NA rl 5 Ed FE : B yr’ rj ER =k rn mn Tak ik Ik | | ze (Pe 24 RE d de x {, he | _Ì ie 8 : iN | im k 4 H in . U & jn Pla | He Á EE ED d \% | == NÀ Sr 5 At js NÀ In Ne == EAN E hek Le EE ad Ë an ned ik ln Ih / | Í et El a A 5 Np Ë De ten TI & AE NE X ee Le Nn, ee hee \ Î RE milf ide B rr js |H ke A\N Ee ' aen (al SE : ed EE dj 2 ERN Tr | is ES En Î B ee A PE Ie es: EN ke K d Ee ied Re ET sj NE Ie ed Ne 5 ° nr ELLE nen SIN EN maten EEE ee = mr hei ek, B ee Di EET ATA JAT Ii Ee Ee en EE ei dr £ 7 er Terr TTE tn Et N, 5 A GEMS BEE [Il JJ SL neen: Ei © TTI FTP PME SessN En EE EES MER MOE LTA INES RRS ad Te B 5 ; re Pd En Als ER d 5 mad E = = E pe Me « Ed e ge Ees 5 5 S aff de 5 Se PE Eg BER: 5 ee . Er en RR A ed ng Dn ma 3 TE CEE TT en er k EENDEN Zere En EN e Eje - 8 TE 7 8 en En nst ee REN en rin Js 7 nn ret sf 4 > EE en EA Aln nd , Der £ ie Dn 5 En Lee ike Be AE: SE E PE NT me De x 5 Sn 8 - - et mr Er de ee 7 Eene oek js EE 5 z he e « ed En - ede NE a de % 5 EP et enn en Ne 2 Ee 3 E mf = Sn Te Ee 8 : EE : 4 p ene 5 % } 5 Ee 5 ee = ue SES 5 ns : Eet Or de ne : 7 ri ELSE: pret AFT Nt ln REN Er en jn re , ELN DES . Kd 3. Effect halteersituatie bus- halte Leidseplein bij vervallen halte Museumplein te M pl 3.1 Inleiding Dit deel van het onderzoek richt zich op de beantwoording van de vraag: Indien de bushalte stad-uit op de Paulus Potterstraat (Museumplein) wordt opgeheven, hoeveel extra in- en uitstappers zullen er dan zijn op de bushalte aan de Stadhouderskade (Leidseplein) en wat betekent dat voor de haiteertijden? 3.2 Aanpak De volgende stappen zijn doorlopen in de analyse voor de beantwoording van deze vraag: 1. Inde eerste stap is per betrokken buslijn (347, 357 en 397) een beeld geschetst van de huidige halteersituatie voor de haltes Museumplein en Leidseplein, voor de rijrichting ‘stad uit’. Voor de lijnen is de frequentie, het gemiddeld aantal instappende reizigers en de gemiddelde halteertijd per dagtype afgeleid uit metingen via NDOV-data en OV- Chipkaartdata (zie ook Bijlage 2). 2. In deze stap is op basis van de metingen van het aantal instappende reizigers en de ge- meten halteertijden een ‘verwachtingstabel’ opgesteld: welke halteertijd is te verwach- ten bij welke hoeveelheid instappende reizigers? 3. Analyse van het effect op de halteertijden aan de halte Leidseplein indien de halte Mu- seumplein in de Paulus Potterstraat wordt opgeheven. Hierbij is uitgegaan van een ‘worst-case-benadering’: de veronderstelling is dat alle instappende reizigers van het Museumplein instappen bij het Leidseplein. In de praktijk zal dat niet voorkomen aange- zien een deel van reizigers een ander alternatief zal hebben, bijvoorbeeld door in te stappen op de halte Concertgebouw of door de reis (gedeeltelijk) per tram af te leggen. De resultaten zijn dan ook op te vatten als de bovengrens van het verwachte effect, om- dat in het ‘slechtste geval’ wel alle reizigers uitwijken naar de halte Leidseplein. 4, Per lijn en dagtype is het effect op de halteersituatie bepaald gegeven de verwachte (extra) reizigers op de halte Leidseplein. Deze is bepaald voor elke lijn, dagtype en uur van de dag en vervolgens gewogen om te komen tot een beeld van het verwachte ge- middelde effect op de halteertijd voor elke haltering. Bij de analyse horen de volgende uitgangspunten. e _ De metingen zijn gebaseerd op NDOV-data (ritregistratie: halteertijden) en OV-chip- kaartdata (aangeleverd door de Vervoerregio Amsterdam). Beide datasets bevatten alle dagen van november 2022 als meetperiode. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 11 e In de gemeten gemiddelde halteertijd wegen enkel de ritten mee die ook halteerden aan de halte: bussen die niet halteerden omdat geen reizigers in- of uitstapten tellen niet mee in de gemiddelde halteertijd. e _ Gezien de omvang van de gemeten halteertijden in relatie tot het aantal instappende reizigers is verondersteld dat de halteertijd niet alleen het halteren aan de halte omvat, maar ook (een deel van) de tijd die nodig is voor het afremmen bij aankomst en optrek- ken bij vertrek. Dit dient meegewogen te worden bij de interpretatie van de hier gepre- senteerde halteertijden. Omdat in deze analyse het effect op de halteertijd centraal staat — dat enkel wordt veroorzaakt door een ander aantal instappende reizigers — is de abso- lute waarde van de halteertijd hier minder relevant. * __Uurblokken met minder dan 10 instappende reizigers per maand zijn omwille van pri- vacy gemeten als ‘<10’, Het precieze aantal instappers in die periode is dus niet bekend, maar ‘weinig’. Daarom zijn deze in de analyse meegewogen als gemiddeld ‘1’ reiziger in dat uurblok per dag. 3.3 _Analyseresultaat Als de lijnen 347, 357 en 397 niet meer halteren aan de halte Museumplein wordt het aantal reizigers op de halte Leidseplein hoger: de worst-case-benadering voorspelt dat het aantal instappende reizigers bij de halte Leidseplein dan groeit met gemiddeld circa 230 reizigers per werkdag (circa 230 op zaterdag en circa 210 op zondag). Het totale aantal instappende reizigers per werkdag komt op de halte Leidseplein dan op circa 950 te liggen (circa 1.160 op zaterdag en circa. 1.080 op zondag). In figuur 3.1 is per dagtype de gewogen gemiddelde halteertijd per haltering van alle passe- rende lijnen samen weergegeven. Per dagtype vormt de linker staaf de halteertijd horende bij het aantal instappende reizigers in de huidige situatie, de rechter staaf geeft de gemid- delde halteertijd weer voor de ‘toekomstige’ situatie als niet meer gehalteerd zou worden aan de halte Museumplein. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 12 Gewogen gemiddelde halteertijd halte Leidseplein 00:01:05 00:01:00 00:00:55 Vv U 2 00:00:50 ES E 5 00:00:45 S > 00:00:40 U ö 00:00:35 £ U SS 00:00:30 U 3 E 00:00:25 80 < 00:00:20 U 5 2 00:00:15 U OD 00:00:10 00:00:05 00:00:00 Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Werkdag Zaterdag Zondag Figuur 3.1: Gewogen gemiddelde halteertijd halte Leidseplein per dagtype voor de huidige en de toekomstige si- tuatie Als alle reizigers van de halte Museumplein instappen bij de halte Leidseplein zal dit per hal- tering gemiddeld één extra instappende reiziger betekenen op werkdagen en zaterdagen, op zondagen zijn dit gemiddeld twee extra reizigers per haltering. Voor de halteertijd bete- kent dit dat de halteertijd per haltering met gemiddeld 3 seconden toe zou nemen. Op beide weekenddagen zal dit gemiddeld 4 seconden extra halteertijd per haltering opleveren. In de uren dat de frequentie van lijn 347, 357 en 397 het hoogst is resulteert dat in een ge- middelde toename van de totale halteertijd in dat uur met ca. % tot 1 minuut. Het aantal halteringen aan het Leidseplein zal waarschijnlijk ook toenemen, echter een precieze bereke- ning kon hier niet gemaakt worden. In figuren 3.2, 3.3 en 34 is per dagtype de (verwachte) gemiddelde halteertijd per haltering aan de halte Leidseplein voor de lijnen 347, 357 en 397 afzonderlijk weergegeven. Per dag- type vormt de linker staaf de gemiddelde halteertijd gegeven het huidige aantal reizigers, de rechter staaf toont de gemiddelde halteertijd voor de situatie dat ook de reizigers van de halte Museumplein hier instappen (toekomstig’). Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 13 Op werkdagen stijgt de halteertijd op het Leidseplein dan met gemiddeld 3 seconden per haltering voor de lijnen 347 en 357. Voor lijn 397 is dit gemiddeld 2 seconden per haltering. In het weekend stijgt de gemiddelde halteertijd per rit met 2 á 3 seconden voor de lijnen 347 en 357. Voor lijn 397 is deze stijging groter: de gemiddelde halteertijd stijgt dan met 5 se- conden per haltering. Gemiddelde halteertijd Leidseplein voor lijn 347 00:01:00 00:00:55 00:00:50 @ 00:00:45 E 00:00:40 5 00:00:35 5 00:00:30 ‘ 00:00:25 ö 00:00:20 E 00:00:15 00:00:10 00:00:05 00:00:00 Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Werkdag Zaterdag Zondag Figuur 3.2 - Gemiddelde halteertijd Leidseplein voor lijn 347 per dagtype naar aantal instappende reizigers Gemiddelde halteertijd Leidseplein voor lijn 397 00:01:20 00:01:15 00:01:10 00:01:05 00:01:00 E 00:00:55 & 00:00:50 5 00:00:45 5 00:00:40 È 00:00:35 & 00:00:30 E 00:00:25 00:00:20 00:00:15 00:00:05 00:00:00 Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Werkdag Zaterdag Zondag Figuur 3.4 - Gemiddelde halteertijd Leidseplein voor lijn 397 per dagtype naar aantal instappende reizigers Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 14 00:00:55 Gemiddelde halteertijd Leidseplein voor lijn 357 00:00:50 00:00:45 — 00:00:40 E <= 00:00:35 ® 00:00:30 De 2 00:00:25 S 5 00:00:20 % 00:00:15 ® 00:00:10 00:00:05 00:00:00 Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Huidig Toekomstig Werkdaa Zaterdag Zondag Figuur 3.3 - Gemiddelde halteertijd Leidseplein voor lijn 357 per dagtype naar aantal instappende reizigers 3.4 Conclusie Als alle reizigers van de halte Museumplein instappen bij de halte Leidseplein zal dit per hal- tering gemiddeld één extra instappende reiziger betekenen op werkdagen en zaterdagen, op zondagen zijn dit gemiddeld twee extra reizigers per haltering. Voor de halteertijd bete- kent dit dat de halteertijd per haltering met gemiddeld 3 seconden toe zou nemen. Op beide weekenddagen zal dit gemiddeld 4 seconden extra halteertijd per haltering opleveren. Daarmee zijn de gevolgen voor de halte Leidseplein beperkt Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 15 Bijlage 1 ontwerp 3 > TÀ en Sa CG) we CG) „> En € 30 CG) Ee EE - ee ZZ ZA B . ge Ee ST zr \ B A An Ze y/ 5 5 CEG Ee 2e gon san Laad a B ed zá 2 Ea a DE > ee iN e WW () anger en gr a N ‚ \ EL Lal al SS dd en EP ae — 5 ld sd SS dd gr — 0e Ps Oa PT OH OL er pi Za ad 0 De a e Se a SS ge mr de 23 za > ee „pees et a et AT al „0027 d an é De 5 - en pe De ze LA Ee en a — ate NÀ A ee a DT PP Oa a \ > AE ES beed A _ Ds p La De \ P\ gt zes Ee j gee N:) B SS en Ee Dal ze ZZ EG 20 Ee Gn ue En N an E 560 Et J ZZ 0 10 20 20 m CNS eet Rn) \ \ cod” Jet pn _} 9 Gemeente | | gert & (-) % Amsterdam | | ee 4 Ruimte & Duurzaamheid AD 1 | À 5 x% | w | 5 > id IAOV-traject 3 Museumkwartier 3 E Ö Ch pou [Schets Samengv haltes Van GoghM met plaatselijk 30km - VAR 2 $ CN Opdracht _ [| V&OR/B J _ [Ontwerp |. | Datum _|10okt2018 8 Getekend [KR | Reise | __ |ö CN _Projectnr._ |. ___________| Schaal |1:500 (A3) é A ZA meae | serene mate Voopnaumale aant 2m mine || fManlat Annr « nAaA Standaard Mat um nlnt « aman onia Bijlage 2 beeld huidige situatie Voor elk uur, dagtype en lijn is het gemiddeld aantal instappende reizigers en de gemid- delde halteertijd per bus bepaald. Figuur B2.1 en B2.2 tonen respectievelijk het beeld van de combinatie van gemiddeld aantal instappende reizigers en de gemiddelde halteertijd voor de haltes Museumplein en Leidseplein. Daarbij is onderscheid gemaakt naar lijn en dagtype. De puntenwolk in beide figuren laten het verband zien dat een (gemiddeld) hoger aantal in- stappende reizigers per bus leidt tot een (iets) hogere gemiddelde halteertijd. De figuren to- nen voor de lijnen 347 en 357 een vergelijkbaar beeld: op de halte Museumplein kennen deze lijnen gemiddeld 1-3 instappende reizigers en halteertijden tot circa 60 seconden. Lijn 397 kent op deze halte gemiddeld meer instappers per rit en een halteertijd tussen ca. 40 en 80 seconden. De halte Leidseplein telt meer instappende reizigers dan de halte Museum- plein: hier komen gemiddeld ook hogere halteertijden voor. Tevens valt op dat het gemid- deld aantal instappende reizigers per bus (en de gemiddelde halteertijd) op zaterdag en zondag in bepaalde uren hoger is dan op werkdagen. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 Museumplein 00:03:30 00:03:20 00:03:10 00:03:00 00:02:50 00:02:40 00:02:30 00:02:20 ® Lijn 347 Werkdag 5 00:02:10 ® Lijn 357 Werkdag ® 00:02: E 00:02:00 ® Lijn 397 Werkdag ‘s 00:01:50 _ 5 ú B Lijn 347 Zaterdag == 00:01:40 GS Á B Lijn 357 Zaterdag 00:01:30 Á En 5 - 8 00:01:20 À À = z n A B Lijn 397 Zaterdag B 00:01:10 Am nn A A Lijn 347 Zondag n mn " 00:01:00 $ Ï A Lijn 357 Zondag Ee A 00:00:50 e a A Lijn 397 Z ‚. mn n A e En A A ijn 397 Zondag 00:00:40 / „ee se ‚ 00:00:30 2e E u 00:00:20 À 00:00:10 0 1 2 3 4 5 6 Aantal instappende reizigers Figuur B2.1 - Combinatie van gemiddelde halteertijd en gemiddeld aantal instappende reizigers per rit voor de halte Museum- plein. Elk punt toont die combinatie voor een specifiek uurblok, lijn en dagtype. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 Leidseplein 00:03:30 00:03:20 00:03:10 4 00:03:00 00:02:50 00:02:40 00:02:30 00:02:20 A n ® Lijn 347 Werkdag 8 00:02:10 ® Lijn 357 Werkdag € 00:02:00 A mn ® Lijn 397 Werkdag 3 00:01:50 m n _ B. 00:01:40 Á u … mn . x 1 A B Lijn 347 Zaterdag 5 on. A mn À B Lijn 357 Zaterdag 8 00:01:30 ik mi En il E 00:01:20 — ® > jn ai 1 „” A B Lijn 397 Zaterdag oo:orio B ntb. n à Lijn 347 Zondag 00:01:00 e P mi A A A Lijn 357 Zondag 00:00:50 © ‘en A Lijn 397 Zondag 00:00:40 An 00:00:30  m 00:00:20 00:00:10 00:00:00 012 3 4 5 6 7 8 9 1011121314151617/181920212223 242526272829 Aantal instappende reizigers Figuur B2.2 - Combinatie van gemiddelde haiteertijd en gemiddeld aantal instappende reizigers per rit voor de halte Leidse- plein. Elk punt toont die combinatie voor een speciftek uurblok, lijn en dagtype. Bushalte Paulus Potterstraat - 21 april 2023 2 en en = __ o En == PE a _ | MEE en ee | nn wd mmm en me E En Te aen mmm et - pn pe Ì | EK _ ee == en in Ee ed mement mn an mn a ne ä ee rn zel 5 Gis mn a Ë E Ô dennen hi . EER Ein. ì Í d " A Se ; 4 es : ek OO — 5 Bee ® En m dd Pe Pi mmtje Bd ES ' EE “ Aar temmen Es a 3 à 4 vd FE “ _ PAN OA Ml | En - ie ES - me Pa ! Bl os EENS A Á Ex AS Ne ’ Xe AS ik agt S A Nd : 3 N | h pe P ij ’ Je n Ni 8 Ns Dn RJ £ , _ $ “ir Ì - ki Dc p LJ Mt NN | N . . D Ek iN PN gi - f \ P 4 BM + 4 Í pe kN n KS EN PE 8 | Ee OS ei kN ne A Ü - enn. he N == pr 5 PN =, — _ J r kes ha ss Es 4 ar ; a kn EN A Li ° re mn : Ein Eeen rd Dn ‘ „je enn nm | P A Mo Se \ Pa a mn / pn k dl : PR! IJ de == Ee vd Pi Nd” ee …_ P_| \ N _— PN \ hl ie RV /t_ MA SM N RN } = As A Te hì k ne a ans U > ve tgeen mn RN Wi Oe an nn A ner m oe Ld # S BW we n mm me Fn ES W 5 ef # _ ne Ne 5 = == í Nn. ee n en nnee Goudappel BV werkt vanuit Amsterdam, Den Haag, Deventer, Eindhoven en Leeuwarden en via onze partners in het buitenland Snipperlingsdijk 4 Postbus 161 +31(0) 570 666 222 BTW _NL 0072 11 879 BO1 7417 B) Deventer 7400 AD Deventer [email protected] KVK 3801 7479 Nederland Nederland www.goudappel.nl IBAN NLO9 INGB 0001 2746 32
Onderzoeksrapport
27
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2019 Afdeling 1 Nummer 28 Datum indiening 20 december 2018 Datum akkoord 14 januari 2019 Publicatiedatum 15 januari 2019 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Naoum Néhmé inzake de ontwikkelingen rondom het Marineterrein. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragenstelster: Met verbazing heeft de fractie van de VVD kennisgenomen van de openlijke ruzie die ontstaan is tussen de minister van Defensie en wethouder Marineterrein na enkele media-uitlatingen van de laatste. In de Tweede Kamer reageerde de minister van Defensie op deze uitlatingen als volgt: “Als meneer Kock wat te zeggen heeft, moet hij naar mij toe komen, en niet naar Kamerleden of de krant”. Gezien het vorenstaande heeft het lid Naoum Néhmé, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Zijn de wethouder Marineterrein en de minister van Defensie met elkaar nog on speaking terms? Zo ja wat betekent dat precies? Zo nee waarom niet? Antwoord: Ja, de wethouder en de minister zijn met elkaar in gesprek. De wethouder Marineterrein en de minister van Defensie spreken elkaar over het Marineterrein in het Bestuurlijk overleg. Het eerstvolgende bestuurlijk overleg vindt 16 januari plaats. 2. Waarom zei de wethouder Marineterrein bij AT5 (Park Politiek) vorige maand: “Wij vinden dat we aan de oorspronkelijke afspraak moeten vasthouden” terwijl hij heeft ingestemd met het maken van nieuwe afspraken in juli jl. met het Rijk en hij de gemeenteraad voor de uitwerking van die nieuwe afspraken mandaat heeft gevraagd? Antwoord: De afspraken die in juli 2018 gemaakt zijn gaan over het verkennen van de mogelijkheden om zowel de belangen van Defensie (om met een groter programma dan overeengekomen op het Marineterrein te blijven) als de belangen van de gemeente (een bijzonder innovatiemilieu met meerwaarde voor de omgeving, de stad Amsterdam en daarbuiten) integraal in te kunnen passen op het Marineterrein. De afspraken om te gaan verkennen komen dus niet in de 1 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Neng Je Gemeenteblad Datum 15 januari 2019 Schriftelijke vragen, donderdag 20 december 2018 plaats van de oorspronkelijke afspraken uit de Bestuursovereenkomst van december 2013. Die overeenkomst is nog steeds geldig. 3. Welke set afspraken vormt voor de wethouder Marineterrein thans het uitgangspunt bij de onderhandelingen, de oorspronkelijke of de nieuwe afspraken van 9 juli 2018? Antwoord: Beide afspraken staan naast elkaar. Voor de afgesproken verkenning gelden de samenwerkingsafspraken van 9 juli 2018. Voor de ontwikkeling van het Marineterrein als geheel geldt nog steeds de Bestuursovereenkomst uit december 2013. De wethouder zal ten allen tijde binnen de mogelijkheden het meest optimale resultaat willen bereiken voor de stad Amsterdam. 4. Klopt het dat de wethouder zijn klachten en ongenoegen over de nieuwe samenwerkingsafspraken van 9 juli 2018 waar hij zelf mee heeft ingestemd, nooit kenbaar heeft gemaakt bij de minister of bij het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, waarom heeft hij dat niet gedaan? Zo nee, wat is zijn verklaring daarvoor? Antwoord: Over de samenwerkingsafspraken van 9 juli 2018 zijn geen klachten en daarover is ook geen ongenoegen geuit. In de gesprekken met de minister van Defensie en de staatssecretaris van BZK (verantwoordelijk voor het Rijksvastgoedbedrijf) is voorafgaand aan de samenwerkingsafspraken is meerdere malen herhaald dat een groter terrein voor Defensie op het Marineterrein de belangen van de gemeente Amsterdam schaadt. Daarom is de gemeente ook niet akkoord gegaan met dat standpunt van Defensie, maar is een afspraak gemaakt om een verkenning uit te voeren. De verkenning zal moeten uitwijzen of beide belangen voldoende tot hun recht kunnen komen. Tot dat moment is het standpunt van de gemeente dat het voor de stad beter is als het terrein wordt vrijgegeven conform de oorspronkelijke afspraken. 5. Biedt de sterk wisselende aanpak van de wethouder Marineterrein hem in dit dossier nog een goede plek aan de onderhandelingstafel waarbij hij in staat is stevig te onderhandelen voor Amsterdam maar met behoud van goede relaties bij Defensie en de andere delen van de Rijksoverheid”? Antwoord: Ja, met daarbij de opmerking dat er geen sprake is van een sterk wisselende aanpak. De gemeente is in juli 2018 niet akkoord gegaan met het standpunt van Defensie om te blijven, maar heeft een afspraak gemaakt om een verkenning uit te voeren. 6. Vindt de wethouder Marineterrein dat hij met zijn uitlatingen en kritiek consistent handelt met de door hem gekozen aanpak zoals besproken in de raadscommissie Ruimtelijke ordening van juli 2018 en waarbij hij zei gezien de ontstane situatie voor de minst kwade oplossing te hebben gekozen en de gemeente een hoop ellende, ruzie en kosten te willen besparen? 2 Jaar 2019 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Nummer Á januari 2019 Schriftelijke vragen, donderdag 20 december 2018 Antwoord: In juli 2018 is aangegeven dat de minst slechte oplossing is om samen met het Rijk te verkennen of het mogelijk is de belangen van beide partijen te verenigen op het Marineterrein, in plaats van elkaar te bestoken met lange en kostbare juridische procedures. Voor die verkenning is mandaat gevraagd en met die opdracht zijn de gemeente en het Rijk aan de slag gegaan. Het herhalen van de kritiek die de stad in juli had op het gewijzigde standpunt van Defensie ten aanzien van het blijven op het Marineterrein is niet gewijzigd en daarmee consistent. 7. Geven de recente ontwikkelingen de wethouder Marineterrein enige aanleiding zijn strategie en aanpak zoals tot nu toe gevolgd, te wijzigen”? Antwoord: Nee. 8. Kan de wethouder Marineterrein schetsen (inclusief tijdspad) hoe het proces rondom het Marineterrein de komende tijd eruit zal zien? Wanneer zal de gemeenteraad hierover worden geïnformeerd? Op 16 januari 2019 zal het eerstvolgende bestuurlijk overleg m.b.t. het Marineterrein plaatsvinden. Op de agenda staat de bespreking van de voorlopige resultaten van de verkenning. Wat het resultaat van die bespreking is, en of er overeenstemming bereikt wordt of niet, is nog niet te zeggen. Het doel is om het Amsterdamse belang zo goed mogelijk te waarborgen. Ook als dit zou betekenen dat er meer tijd nodig is om te komen tot een nieuwe, gezamenlijke ontwikkelstrategie ter vervanging van de in de periode 2015 — 2018 gezamenlijk ontwikkelde strategie. Over de resultaten van dit gesprek zal de wethouder de commissie RO informeren. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 3
Schriftelijke Vraag
3
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R Gemeenteblad % Motie Jaar 2015 Afdeling 1 Nummer 201 Publicatiedatum 20 maart 2015 Ingekomen onder Y Ingekomen op 11 maart 2015 Behandeld op 11 maart 2015 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de raadsleden de heer Boldewijn, de heer N.T. Bakker en de heer Vroege inzake het Definitief Ontwerp Ferdinand Bolstraat (overleg fietsparkeerplaatsen). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het Definitief Ontwerp Ferdinand Bolstraat (deelproject Rode Loper) en de uitvoering van dit ontwerp (Gemeenteblad afd. 1, nr. 93); Constaterende dat: — het aanbod van het aantal fietsparkeerplaatsen op en rondom de Ferdinand Bolstraat waarschijnlijk onvoldoende is om in de vraag te voorzien; — enrop dit moment eveneens geen financiële dekking is voor de fietskelder aan het Marie Heinekenplein; — het aanbod van inpandige fietsparkeerplekken in een druk gebied als de Pijp nog niet optimaal is; Overwegende dat: — de Rode Loper een stedelijk project is; — de verwachte drukte zal toenemen door grootstedelijke projecten als de Rode Loper en de Noord/Zuidlijn; — daarmee ook de centrale stad zorgt dient te dragen voor genoeg fietsparkeerplekken; — dit aansluit bij de wens van bewoners en stadsdeel om zoveel mogelijk fietsparkeerplekken in en rondom de Ferdinand Bolstraat te realiseren, Draagt het college van burgemeester en wethouders op: — in gesprek te treden met stadsdeel Zuid om de financiële knelpunten voor mogelijke inpandige fietsgarages rondom de Ferdinand Bolstraat en de fietskelder op het Marie Heinekenplein op te lossen; 1 Jaar 2015 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 201 Moti Datum _ 20 maart 2015 ome — een realistisch en toekomstbestendig fietsbeleid op te nemen in het definitief ontwerp, waarin in elk geval sprake is van: a. voldoende fietsparkeerplaatsen voor alle bewoners en de te verwachten bezoekers (in verband met het beoogde fietsparkeerverbod buiten de voorzieningen); b. een betere regulering van het stallen van scooters en brommers. De leden van de gemeenteraad, H.B. Boldewijn N.T. Bakker J.S.A. Vroege 2
Motie
2
discard
VN2022-006564 idelij issi GGD > 4 Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie TAR % Amsterdam Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Portefeuille Zorg Agendapunt DO Datum besluit Onderwerp Onderzoek naar frisdrankgebruik onder jongeren De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van de samenvatting en factsheet van het frisdrankonderzoek onder jongeren en de begeleidende brief van de wethouder Zorg bij dit onderzoek. De resultaten zijn op 9 februari jl. openbaar geworden en via de dagmail met v gedeeld. Wettelijke grondslag artikel 169 van de Gemeentewet Wet publieke gezondheid Bestuurlijke achtergrond Dit onderzoek naar frisdrankconsumptie van jongeren is uitgevoerd vanuit het Meerjarenprogramma Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht 2018-2021 omdat frisdrank een belangrijke oorzaak is voor overgewicht bij jongeren. Met dit onderzoek hebben we meer inzicht gekregen hoe we frisdrankconsumptie kunnen verlagen en gezond drinken stimuleren. We hebben ook meer inzicht gekregen hoe jongeren over dit onderwerp denken. Reden bespreking nvt. Uitkomsten extern advies nvt. Geheimhouding nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies nvt. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? nee Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.12 1 VN2022-006564 % Gemeente Tijdelijke Algemene Raadscommissie GGD % Amsterdam % Voordracht voor de Tijdelijke Algemene Raadscommissie van o7 april 2022 Ter kennisneming Factsheet Frisdrankconsumptie jongeren DEC 2021 DEF (3). pdf (pdf) AD2022-022897 Raadsbrief frisdrankonderzoek. pdf (pdf) AD2022-022898 Samenvatting Frisdrankonderzoek jongeren DEF.pdf (pdf) AD2022-022891 Tijdelijke Algemene Raadscommissie Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. | Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) GGD Amsterdam, R. Pepping, r.pepping@&amsterdam.nl, 06 — 10957004 Gegenereerd: vl.12 2
Voordracht
2
train
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2013 Afdeling 1 Nummer 805 Publicatiedatum 16 oktober 2013 Ingekomen onder AA Ingekomen op woensdag 2 oktober 2013 Behandeld op woensdag 2 oktober 2013 Status Aangenomen Onderwerp Motie van de raadsleden mevrouw Van Roemburg, de heer Jager en de heer Capel inzake de nota Varen in Amsterdam 2.0 (emissievrij goederenvervoer). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de voordracht van het college van burgemeester en wethouders van 3 september 2013 inzake de nota Varen in Amsterdam 2.0 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 745); Overwegende dat: — goederenvervoer over het water al hier en daar plaatsvindt in Amsterdam, waarbij een groot deel van dit vervoer emissievrij gebeurt; — deze vorm van schoon vervoer een goed alternatief kan zijn voor vervoer over de (drukke) weg; — het stadsdeel Centrum in 2011 een pilot is gestard met goederenvervoer over water en bedrijven zoals Mokum Mariteam al ervaring hebben met dergelijk vervoer; — de nota Varen in Amsterdam 2.0 niet erg veel aandacht besteed aan emissievrij goederenvervoer over water; — bij centrale aansturing en stimulering nieuwe bedrijven en concepten wellicht makkelijker hun weg kunnen vinden op de Amsterdamse grachten, Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — een doelstelling te formuleren voor emissievrije vracht over de gracht in 2025, waarbij in elk geval een deel van de vracht die nu over de weg wordt vervoerd verplaatst wordt naar het water; — _ ondernemers actief te ondersteunen bij het aanwijzen van laad- en losplaatsen, en hiermee samen te werken met de stadsdelen; — bij eigen bouwprojecten én bij afvalverwerking emissievrije vracht over de gracht waar mogelijk af te dwingen; 1 Jaar 2013 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 805 Moti Datum _ 16oktober2013 “Oe — te waarborgen dat vracht over de gracht direct ‘goed’ (emissievrije) gedaan wordt en daarvoor in de infrastructuur te ondersteunen waar mogelijk; — een uitgewerkt plan met doelstellingen vóór oktober 2014 aan de raad voor te leggen. De leden van de gemeenteraad, E.T.W. van Roemburg G. Jager S.T. Capel 2
Motie
2
discard
> < Gemeente Raadsinformatiebrief Amsterdam Aan: De leden van de raadscommissie Zorg, Jeugd &Sport Datum 19 november 2021 Portefeuille(s) Zorg Portefeuillehouder(s): Wethouder Kukenheim Behandeld door Onderwijs, Jeugd, Zorg & Diversiteit (bestuurszaken. [email protected]) Onderwerp Tussenevalvatie pilot Landelijke Toegankelijkheid MOBW, tevens afdoening van toezegging aan dhr. Veldhuijzen (TA2020-001035) over bereidheid opvang in andere gemeenten Geachte leden, Met deze brief wil ik u informeren over de tussenevaluatie pilot landelijke toegankelijkheid Maatschappelijke opvang en Beschermd wonen (MO/BW). De start van de pilot is op 17 september 2020 in de raadscommissie Zorg, Jeugd & Sport in het kader van landelijke toegankelijkheid met u besproken. Het is voor het college van belang dat Amsterdammers opvang kunnen krijgen als zij die nodig hebben. Tegelijkertijd zien we dat het aantal opvangplekken niet voldoende is om iedereen (meteen) van een passende plek te voorzien. Vanwege deze schaarste lobbyt het college onder meer voor meer middelen, een betere spreiding van kwetsbare groepen en voor het woonplaatsbeginsel MO, waarbij de gemeente waar iemand dakloos wordt primair verantwoordelijk is voor opvang. Daarnaast is de pilot opgestart om de overdracht naar andere gemeenten te verbeteren. Ik informeer u hierbij over de tussenevaluatie van de pilot. Met deze brief kom ik tevens tegemoet aan de heer Veldhuijzen (TA2020-001035), die ik in de commissievergadering van 17 september 2020 heb toegezegd om de raad te informeren over de bereidheid van dak- en thuisloze gezinnen om in de opvang in andere gemeentes ondergebracht te worden en de bereidheid van andere gemeenten om hen toe te laten. Stand van zaken landelijke toegankelijkheid Voor Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen geldt landelijke toegankelijkheid. lemand die dakloos is, mag zich overal in Nederland melden. De gemeente moet bij acute noodzaak eerste opvang bieden en onderzoek doen om de ondersteuningsvraag in kaart te brengen en te achterhalen in welke gemeente de cliënt het beste perspectief heeft op herstel. Het gaat dan om zaken als steunend netwerk en zorgkader die in het Convenant zijn vitgewerkt. Hier wordt verderop in de brief op ingegaan. Ook voor een plek in een Beschermde Woonomgeving geldt landelijke toegankelijkheid en moet ook in kaart worden gebracht waar het beste perspectief op herstel ligt. Ik heb v met de brief van 8 mei 2020 geïnformeerd over de stand van zaken inzake landelijke toegankelijkheid. In deze brief is ingegaan op het door de VNG opgestelde Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang dat de gemeente Amsterdam nog niet heeft ondertekend. Dit omdat de gemeente Amsterdam niet alle daklozen kan opvangen die zich bij ons Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 november 2021 Pagina 2 van 5 melden, vanwege gebrek aan mogelijkheden voor uitstroom uit de opvangketen en perspectief en een tekort aan opvangplekken. Omdat de gemeente Amsterdam het Convenant (nog) niet heeft ondertekend zijn wij onder verscherpt interbestuurlijk toezicht komen te staan. Dat betekent dat het Ministerie van VWS de gemeente Amsterdam met regelmaat vraagt hoe de gemeente denkt te gaan voldoen aan de wettelijke eis van landelijke toegankelijkheid. Zowel bestuurlijk als ambtelijk zijn we met elkaar in gesprek. Naar aanleiding van het bestuurlijk toezicht is besloten om een pilot te starten die recht doet aan de landelijke toegankelijkheid enerzijds en het verbeteren van de overdracht van cliënten naar andere gemeenten anderzijds. U bent in mei 2020 geïnformeerd over de aanstelling van 2 bindingsfunctionarissen bij de GGD en over de brief die aan de staatssecretaris die ik hierover heb verstuurd. Taak en rol van de bindingsfunctionaris De bindingsfunctionarissen hebben tot taak om op basis van gedegen onderzoek het perspectief van cliënten MO en BW op herstel goed in kaart te brengen. Ligt dat perspectief in Amsterdam, dan wordt een beschikking maatwerk Wmo afgegeven. Ligt dat perspectief niet in Amsterdam, dan dragen deze medewerkers cliënten over naar de gemeente waar dat perspectief wel ligt. Dit gebeurt altijd in overleg met en na instemming van de ontvangende gemeente conform het Convenant. Door deze overdracht goed te organiseren is de instroom in de maatschappelijke opvang in Amsterdam minder. Een tweede opdracht aan de bindingsfunctionarissen is het ontwikkelen van een werkwijze die ingebed kan worden in de Centrale Toegang die op dit moment wordt vormgegeven. Het gaat daarbij om het uitwerken van een werkproces voor het onderzoek naar waar het perspectief op herstel het beste is voor de cliënt. Daarbij zijn de criteria uit het Landelijk Convenant leidend: er wordt gekeken naar woongeschiedenis, sociaal netwerk, zorgkader, de wens van de cliënt en eventuele dagbesteding/werk. Deze criteria zijn vastgelegd in de Verordening Wmo (2021) en de Nadere Regels (2021) van de gemeente Amsterdam. Eerste resultaten a. Maatschappelijke opvang In onderstaande tabel is weergegeven wat het resultaat is van de inzet van de bindingsfunctionarissen inzake het aantal overdrachten naar andere gemeenten in de periode juni — december 2020 en mei-september 2021 in vergelijking met het jaar ervoor* zonder bindingsfunctionaris: Cliënten uit: Aantal Aantal Aantal mn ne jaarbasis 2019 juni-december mei-oktober- 2020 2021 * De aantallen zijn schattingen, de overdracht naar andere gemeenten wordt niet geregistreerd in Trajectus (het registratiesysteem van de GGD). Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 november 2021 Pagina 3 van 5 Maatschappelijke Opvang Gezinnen |____- | 4 | 2 | Maatschappelijke OpvangJeugd | sao | 4 | Beschermd Wonen | Uit het overzicht is af te leiden dat door de inzet van de bindingsfunctionarissen in de periode van juni tot en met december 2020 bijna het dubbele aantal cliënten is overgedragen dan voorheen. Met name uit de maatschappelijke opvang is de overdracht veel beter gelukt. Succesfactoren hierbij zijn het gedegen onderzoek en dossiervorming door de bindingsfunctionaris waardoor het gesprek met de gemeente waar naartoe wordt overgedragen overtuigender kan worden gevoerd. In de periode mei tot en met oktober 2021 zijn 7 cliënten overgedragen. Door personele ontwikkelingen is er niet altijd een (volledige) bezetting geweest en heeft het proces begin dit jaar een aantal maanden stil gelegen waardoor het absolute aantal lager is. Inmiddels draait het team op volle sterkte. b. Beschermd Wonen De overdracht van cliënten Beschermd Wonen loopt over het algemeen al goed. De CTBW draagt zelf ongeveer 3 cliënten per maand over naar andere gemeenten, dat is op jaarbasis tussen de 35 en 40 cliënten. Beschermd Wonen (BW)-cliënten hebben over het algemeen al een zorgkader, zodat terugverwijzen naar gemeente van herkomst makkelijker kan dan bij Maatschappelijke opvang (MO)-cliënten. Die zijn immers dakloos en hebben een acute zorgvraag. De bindingsfunctionarissen hebben 2 clienten kunnen overdragen waarbij na het bindingsonderzoek bleek dat het perspectief elders ligt. c. Stand van zaken werkwijze De ontwikkeling van de nieuwe werkwijze is dit voorjaar ter hand genomen... Het werkproces volgt de landelijke model-beleidsregels van de VNG waarbij de volgende stappen zijn te onderscheiden: -__ Melding door de cliënt -__ Screening op zelfredzaamheid. Is de cliënt niet zelfredzaam dan: -_ Bindingsonderzoek -__ Eventuele overdracht naar andere gemeente De bindingsfunctionarissen schuiven zo veel mogelijk direct aan bij het screeningsgesprek met de cliënt bij de toegangsbalie op de Jan van Galenstraat als de binding onduidelijk is. Hiermee wordt voorkomen dat een cliënt zijn verhaal twee keer hoeft te doen. Het onderzoek wordt binnen twee weken afgerond. Ligt het perspectief op herstel in een andere gemeente, dan wordt daarmee contact opgenomen voor de overdracht. Naast de beschrijving van het werkproces zijn formulieren ontwikkeld die het werkproces ondersteunen en is een escalatieroute beschreven als er geen overeenstemming is met de gemeente waarheen overdracht zou moeten plaatsvinden. d. Ambitie Door de langere aanlooptijd is nog niet het maximale niveau van overdrachten behaald. De ambitie is om jaarlijks 80 personen over te dragen naar andere gemeenten waar het perspectief op herstel het beste is voor de cliënt. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 november 2021 Pagina 4 van 5 Afdoen toezegging aan dhr. Veldhuyzen (TA2020-001035) Ik ga hierbij in op de toezegging aan lid Veldhuyzen (Bija) (TA2020-001035) die vraagt hem: “te informeren over de bereidheid van dak- en thuisloze gezinnen om in opvang in andere gemeenten ondergebracht te worden en de bereidheid van andere gemeenten om hen toe te laten”. In de noodopvang worden twee typen gezinnen opgevangen: gezinnen met een MO-indicatie die wachten op een plek in de MO, en zelfredzame gezinnen. Gezinnen met een MO-beschikking hebben vrijwel altijd perspectief op herstel in Amsterdam. De gemeente ziet dat deze gezinnen ofwel afkomstig zijn vit Amsterdam, of lange tijd in het netwerk in Amsterdam hebben verbleven waardoor het perspectief op herstel in Amsterdam ligt. De overdracht van gezinnen met een MO beschikking komt dan ook niet vaak voor. Als het perspectief op herstel wel in een andere gemeente ligt, wordt het gezin conform het Convenant overgedragen aan de betreffende gemeente. Voor de zelfredzame gezinnen geldt geen landelijke toegankelijkheid. De opvang van zelfredzame gezinnen is een lokale beleidskeuze. Lang niet alle gemeenten in Nederland hebben voorzieningen voor de opvang van zelfredzame gezinnen. Ook de regels vit het Convenant gelden hier niet. Overdracht naar andere gemeenten is daardoor via deze route niet mogelijk. Zelfredzame gezinnen zonder uitstroomperspectief in Amsterdam worden in de noodopvang begeleid bij het zoeken naar een woning buiten Amsterdam. Dat heeft vaak even tijd nodig. Pas als gezinnen er echt van doordrongen zijn dat er geen woonperspectief in Amsterdam is, ontstaat ruimte om buiten Amsterdam te zoeken. De begeleiding in de noodopvang is er bij deze gezinnen op gericht om de omslag in het denken te maken, en de gezinnen te ondersteunen bij het zoeken naar woningen buiten Amsterdam. Het project Wonen buiten Amsterdam is daarbij heel helpend. Dit project Is vanuit de directie Wonen opgestart en heeft tot doel om financiële knelpunten door middel van maatwerk snel op te lossen als een woning is gevonden. Zo kan er vanuit WPI een verhuisvergoeding worden afgegeven, reiskosten voor het bezichtigen van een woning beschikbaar worden gesteld of kan voor een aantal maanden de uitkering worden doorbetaald. Wonen buiten Amsterdam draagt zo bij aan het bevorderen van de uitstroom uit de noodopvang gezinnen (en daarnaast ook aan het huisvesten van alleenstaande economisch daklozen.) Het betreft daklozen die te weinig binding met Amsterdam hebben, of sneller een woning buiten Amsterdam kunnen vinden bijvoorbeeld omdat ze een te korte inschrijftijd hebben. Uitstroom naar krimpregio’s is echter niet eenvoudig. We zien dat in heel Nederland de wachtlijsten voor een sociale huurwoning lang zijn, ook in zogenaamde krimpgebieden. Het ontbreken van bereidheid van gezinnen om te verhuizen en de bereidheid van gemeenten om deze gezinnen op te nemen zijn niet het probleem, maar het ontbreken van voldoende betaalbare sociale huurwoningen in heel Nederland. Tot slot De tussenevaluatie van de pilot laat zien dat de overdracht naar andere gemeenten verbetert door de inzet van de bindingsfunctionarissen (goed onderzoek en specifieke expertise). Dit laat onverlet dat de overdracht naar andere gemeenten slechts een klein gedeelte van het probleem van de lange wachtlijsten voor MO en BW oplost. Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl Gemeente Amsterdam, raadsinformatiebrief Datum 19 november 2021 Pagina 5 van 5 De gemeente Amsterdam blijft zich daarom door middel van de landelijke lobby inspannen voor onder meer een betere spreiding van kwetsbare groepen en voor het invoeren van het woonplaatsbeginsel voor maatschappelijke opvang met als doel het ondertekenen van het Convenant Landelijke Toegankelijkheid. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Simone Kukenheim Wethouder Een routebeschrijving vindt v op amsterdam.nl
Brief
5
val
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R x Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2020 Afdeling 1 Nummer 1096 Datum indiening 21 augustus 2020 Datum akkoord 2 oktober 2020 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het lid Naoum Néhmé inzake het aantal studentenwoningen in de regio Amsterdam. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Amsterdam kent al jaren een groot tekort aan studentenwoningen. Volgens een laatste raming uit 2019 komt de metropoolregio Amsterdam ruim 13000 studentenwoningen te kort. Om iedere student een kans te geven om in de metropoolregio Amsterdam te kunnen wonen is het van groot belang om deze tekorten zo snel mogelijk in te lopen. Het college heeft in 2019 in samenwerking met de markt, de universiteiten en studentenorganisaties een convenant afgesloten om tot en met 2022 meer studenten- en jongerenwoningen te realiseren. De fractie van de VVD wil graag weten hoe het op dit moment gesteld is met het aantal studentenwoningen in de regio Amsterdam en de bouwplannen om meer studentenwoningen te realiseren. Daarnaast wil de fractie van de VVD graag weten welke mogelijkheden het coronavirus biedt om meer studentenwoningen te realiseren. Gezien het vorenstaande heeft het lid Naoum Néhmé, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan burgemeester en wethouders aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Hoeveel studentenwoningen telt de regio Amsterdam op 1 augustus 2020 in totaal? Graag een uitsplitsing naar gemeente en type woning (permanent, tijdelijk, studentenhotel). 2. Hoeveel studentenwoningen had de regio Amsterdam in totaal op 1 januari 2020, 1 januari 2019, 1 januari 2018 en 1 januari 2017? Graag een uitsplitsing naar gemeente en type woning (permanent, tijdelijk, studentenhotel). Antwoord vragen 1 en 2: De afgelopen jaren (van 2010 tot en met 2019) zijn in totaal circa 14.200 studenteneenheden (waarvan 4.931 tijdelijk) in aanbouw genomen. De gemeente Amsterdam stuurt op basis van het tekort aan studentenwoningen dat jaarlijks berekend wordt door Kences. Exacte cijfers over het totaal aantal woningen dat door studenten bewoond wordt kunnen niet gegeven worden. Dit is allereerst afhankelijk van de definitie van een studentenwoning en de afbakening van de regio Amsterdam. Daarnaast wonen studenten niet alleen in studentencomplexen, maar ook in 1 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Neng 1006 Gemeenteblad R Datum 2 oktober 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 21 augustus 2020 verkamerde situaties, deelwoningen, bij hun ouders, et cetera. Welk deel van deze woningen aan studenten wordt verhuurd is daarom niet in beeld te brengen. Deze woningvoorraden en de studentenpopulatie zijn dynamisch. Amsterdam Kences geeft informatie over de woonsituatie van studenten. Volgens Kences waren in het college jaar 2018-2019 circa 49.000 studenten uitwonend in Amsterdam. Deze studenten worden voor een deel gehuisvest in complexen die gebouwd zijn binnen het programma jongeren- en studentenhuisvesting. In de periode sinds 2017 gaat het om de volgende aantallen toegevoegde studentenwoningen: - 2017: 645 studenteneenheden (waarvan 543 tijdelijk) - 2018: 2482 studenteneenheden (waarvan 1251 tijdelijk) - 2019: 1193 studenteneenheden (waarvan 58 tijdelijk) Regio Amsterdam Volgens Kences waren in het collegejaar 2018-2019 circa 16.300 Amsterdamse studenten uitwonend buiten Amsterdam. Voor de regio geldt hetzelfde als voor Amsterdamse studenten: deze wonen zowel in studentencomplexen, maar ook in verkamerde woningen, et cetera. Op basis van studentencomplexen zijn in ieder geval de volgende aantallen beschikbaar: 2 (mement studentenwoningen Haarlem | 7% | 0 _Amsteveen | __ 34 | 0 Haarlemmermeer __ | _____ 54 | 0 Studentenhotels Allereerst wil het college benadrukken dat studentenhotels geen studentenwoningen zijn, maar hotels. Het huren van een hotelkamer, ook voor een langere periode, geeft geen recht op huurbescherming en de prijzen komen niet overeen met betaalbare studentenwoning. Daarnaast leert de ervaring dat het overgrote deel van deze kamers ook aan andere doelgroepen wordt verhuurd. Hierdoor zijn studentenhotels geen onderdeel van het programma Jongeren- en studentenhuisvesting van de gemeente. 3. Hoeveel studentenwoningen komt de regio Amsterdam op dit moment te kort om te kunnen voldoen aan de volledige vraag? Hoe groot was dit tekort op 1 januari 2020 en op 1 januari 2019 volgens Coalitie Kennisstad? Antwoord: De gemeente houdt de tekorten aan die jaarlijks worden gepubliceerd door Kences. De afgelopen collegejaren was het tekort als volgt: r 2 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Neng 1006 Gemeenteblad R Datum 2 oktober 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 21 augustus 2020 De Coalitie Kennisstad heeft geen eigen monitoring van het tekort aan studentenwoningen en baseert zich ook op de cijfers van Kences. In de aanloop naar het Convenant Studentenhuisvesting Amsterdam 2019-2022 heeft de gemeente in samenwerking met de Coalitie Kennisstad een schatting gemaakt van het tekort voor de periode tot en met 2022. Hierbij is het tekort van Kences als basis gebruikt en aangevuld met de verwachte ontwikkeling van de studentenpopulatie, cijfers over de studentencomplexen die op dat moment in aanbouw waren en onttrekkingen van complexen die in de periode tot 2022 plaatsvinden. Hieruit is een verwacht tekort van 9.400 studenteneenheden gekomen voor de periode tot en met 2022. 4. Hoeveel studentenwoningen zijn er in de regio Amsterdam in 2019 en 2020 verdwenen door sloop, vernieuwing of een andere reden? Graag een uitsplitsing naar gemeente en type woning (permanent, tijdelijk, studentenhotel). Antwoord: Er zijn 1.385 tijdelijke studentenwoningen onttrokken aan het woningaanbod binnen Amsterdam. Omdat een groot deel van de uitwonende studenten huurt in de particuliere sector, zijn de mutaties specifiek voor studenten in deze voorraad lastig te monitoren. In de andere gemeenten in de regio zijn zo ver bekend geen (tijdelijke) studentencomplexen onttrokken. 5. Hoeveel studentenwoningen staan er op de planning om gesloopt te worden of te verdwijnen om andere redenen in de regio Amsterdam? Graag een uitsplitsing per project, het aantal woningen dat het omvat en de bijbehorende tijdsplanning. Antwoord: Van tijdelijke complexen is de geschatte einddatum in beeld. In de praktijk komt het regelmatig voor dat projecten tijdelijk verlengd worden. Deze einddata kunnen dus nog veranderen. 0D | 60 [28 OO 3 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Amer eb er2020 _ Schriftelijke vragen, vrijdag 21 augustus 2020 Alle complexen in de bovenstaande tabel betreffen complexen die zich in de gemeente Amsterdam bevinden. Op dit moment is één tijdelijk studentencomplex in de regio bekend, namelijk in 500 eenheden in Diemen die zullen blijven staan tot eind 2022. Zoals eerder genoemd is het niet mogelijk uitspraken te doen over de studenten die huren in de particuliere voorraad en de onttrekking daarvan. 6. Hoeveel studentenwoningen zijn er op dit moment in aanbouw in de regio Amsterdam? Graag een uitsplitsing naar gemeente en naar type woning (permanent, tijdelijk, studentenhotel). Antwoord: De woningbouwproductie wordt gemonitord op basis van startbouw. Op dit moment zijn 498 studentenwoningen in aanbouw genomen. Er zijn op dit moment geen tijdelijke studentenwoningen in aanbouw. De term studentenhotel is geen afgebakende term die de gemeente Amsterdam hanteert voor hotels en zit daarom ook niet in het programma (zie ook antwoord bij vraag 2). De huidige ‘studentenhotels’ verhuren immers niet enkel aan studenten. Bij het sluiten van het convenant studentenhuisvesting met de partners is wel rekening gehouden met de hotels die op dat moment al in ontwikkeling waren of gepland stonden en waarbij nadere afspraken zijn gemaakt over de minimale verblijfsduur. Er is op dit moment één hotel (600 kamers) in aanbouw waarbij met de eigenaar van te voren afspraken gemaakt zijn over de minimale verblijfsduur en het huisvesten van studenten. Voor zover bekend zijn er op dit moment geen studentencomplexen in aanbouw in de verdere regio Amsterdam. 7. Hoeveel studentenwoningen staan er op dit moment op de planning om binnen een jaar te starten met de bouw in de regio Amsterdam? Graag een uitsplitsing naar gemeente en naar type woning (permanent, tijdelijk, studentenhotel). Antwoord: Binnen de gemeente Amsterdam worden in 2020 naar verwachting circa 1.200 studentenwoningen in aanbouw genomen. De planvoorraad voor 2021 bevat op dit moment circa 700 studentenwoningen, waarvan 60 tijdelijk. In de regio Amsterdam zijn ook plannen om studentenwoningen in aanbouw te nemen, maar het is onduidelijk of deze al binnen een jaar in aanbouw zullen gaan. De plannen betreffen circa 250 studentenwoningen in Haarlem en 1.500 studentenwoningen in Almere. Daarnaast zijn er plannen in Amstelveen (Kronenburg) om nog eens circa 2.500 studentenwoningen te realiseren. 4 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam Neng 1006 Gemeenteblad R Datum 2 oktober 2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 21 augustus 2020 8. Staan er grote projecten voor de bouw van (tijdelijke) studentencomplexen op de planning? Zo ja, waar zullen deze worden gebouwd, om hoeveel woningen gaat het per project en op welke termijn zal er gestart worden met de bouw? Zo nee, waarom niet? Antwoord: De planvoorraad in Amsterdam bestaat voornamelijk uit kleinere (<100 eenheden) en middelgrote (100-300 eenheden) projecten verspreid over de stad. Een groter jongeren- en studentencomplex van DUWO in de Sluisbuurt wordt naar verwachting in 2021 in aanbouw genomen. Dit complex zal naar verwachting 413 studenteneenheden en 361 jongereneenheden bevatten. Op dit moment zijn ook een aantal grote studentencomplexen in aanbouw. Dit zijn onder andere Our Domain South East (955 studenteneenheden), Poeldijkstraat (500 studenteneenheden) en Noorderkwartier (388 studenteneenheden). 9. Heeft het college zicht op de totale vraag naar kamers aangeboden door een studentenhotel? Zo ja, hoe groot is deze vraag? Zo nee, kan het college dit onderzoeken? Antwoord: Hier zijn geen cijfers over beschikbaar en het college ziet geen aanleiding om dit te laten onderzoeken. De vraag vanuit studenten is naar verwachting lager dan het aanbod. Er zijn namelijk geen signalen over een tekort aan kamers in studentenhotels en de bestaande studentenhotels verhuren voornamelijk aan toeristen. 10. Zijn er op dit moment plannen voor het bouwen van nieuwe studentenhotels? Zo ja, hoeveel kamers omvatten deze hotels en op welke plekken zullen deze worden gerealiseerd? Antwoord: De term studentenhotel is geen afgebakende term die de gemeente Amsterdam hanteert voor hotels. De huidige studentenhotels verhuren immers niet enkel aan studenten. Bij het sluiten van het convenant studentenhuisvesting met de partners is wel rekening gehouden met de studentenhotels die op dat moment al in ontwikkeling waren of gepland stonden waarbij specifieke afspraken gemaakt zijn over minimale verblijfsduur en doelgroepen. Op dit moment zijn er naar het ‘studentenhotel’ die al in aanbouw is nog plannen om één hotel in aanbouw te nemen waarbij nadere afspraken zijn. Dit betreft een nieuw complex in het Bajeskwartier van het concept Hotel Jansen ‘not for tourists’ met 200 kamers en maximaal 270 bedden voor de doelgroep internationale studenten, trainees en graduates en young talent & expats. De aanvraag is getoetst en voldoet aan het overnachtingen beleid, de bouw start naar verwachting begin volgend jaar. Verder ziet het college (studenten)hotels als normale hotels en niet als studentenhuisvesting omdat er geen garanties zijn voor huurrechten en betaalbaarheid. De gemeente heeft daarom in het programma Jongeren- en Studentenhuisvesting 2019-2022 ook niets opgenomen over studentenhotels. 5 Jaar 2020 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Amer eb er2020 Schriftelijke vragen, vrijdag 21 augustus 2020 11. Heeft het college contact met de hotelbranche in Amsterdam over de mogelijkheid om (deels), om te vormen tot een studentenhotel? Zo ja, wat komt er uit deze gesprekken? Zo nee, is het college voornemens dit wel te gaan doen? Antwoord: De term studentenhotel is geen afgebakende term die de gemeente Amsterdam hanteert voor hotels, zie ook antwoord 2. Het college zoekt op dit moment dus ook niet actief contact met hotels om deze om te vormen naar studentenhotel. 12. Ziet het college mogelijkheden om kantoren die vanwege het coronavirus leeg komen te staan op enige wijze te kunnen benutten om daar studenten en jongeren (tijdelijk) te huisvesten? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Het transformeren van kantoren levert een belangrijke bijdrage aan de realisatie van jongeren- en studenteneenheden en het college staat open voor deze initiatieven waar dat mogelijk is binnen de omgeving. De leegstaand van kantoren wordt door de gemeente gemonitord. Met eigenaren die serieus bereid zijn (leegstaande) kantoren om te zetten naar studentenwoningen zullen de mogelijkheden hiertoe onderzocht worden. Burgemeester en wethouders van Amsterdam Femke Halsema, burgemeester Peter Teesink, secretaris 6
Schriftelijke Vraag
6
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2018 Afdeling 1 Nummer 538 Datum indiening 12 april Datum akkoord college van b&w van 12 juni 2018 Publicatiedatum 13 juni 2018 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het toenmalige lid Ivens inzake het aanbod van rondleidingen via Peligan. Aan de gemeenteraad Toelichting door vragensteller: Op 12 april 2018 meldde De Telegraaf dat een nieuwe app het voor particulieren mogelijk maakt om zelf toeristische diensten aan te bieden aan betalende klanten. Het initiatief oogt op het eerste gezicht sympathiek, maar de vraag rijst in hoeverre geldende wetten en regels worden nageleefd. Deze regels zijn opgesteld om toeristen kwalitatief aanbod te bieden, werkomstandigheden voor medewerkers te beschermen en overlast voor bewoners tegen te gaan. Dat gaat om landelijke wetten, zoals arbeidsrecht, maar ook om aanvullende eisen die van toepassing zijn in Amsterdam. Voor een aantal diensten dat vermeld staat op de website van Peligan zijn deze regels afgelopen jaren aangescherpt. Voor rondleidingen op de Wallen gelden sinds begin deze maand strengere regels, met eisen over gedrag, gebruik van drank en drugs en eindtijden. Als een gids een rondleiding geeft aan 5 mensen of meer heeft deze een ontheffing nodig. Groepen rondleiden van meer dan 20 personen is niet toegestaan. Ook verhuur van boten en sloepen kan niet zomaar. Daar is een exploitatievergunning voor nodig. Gezien het vorenstaande heeft het toenmalige lid lvens, namens de fractie van de SP, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders gesteld: 1. Kent het college dit platform? Heeft het college ervaring met het soort van platform? Kan het college het antwoord toelichten? Antwoord: Ja. De gemeente heeft bijvoorbeeld ervaring met platforms waarop particulieren hun boot kunnen verhuren. ledereen die een boot wil aanbieden voor verhuur, moet in het bezit zijn van een exploitatievergunning. Het college volgt de ontwikkelingen die zich voordoen in het aanbod van diensten in de openbare ruimte en welke rol de platforms daarin hebben. 1 Jaar 2018 Gemeente Amsterdam R weing Jas Gemeenteblad ummer - =: : Datum 13 juni 2018 Schriftelijke vragen, donderdag 12 april 2018 2. Voldoet het aanbod van Peligan aan alle voor hen geldende relevante wetten en regels? Antwoord: Ja. 3. Zo nee, is het college bereid, Peligan te wijzen op de wetten en regels waaraan het aanbod op hun website dient te voldoen? Graag een toelichting. Antwoord: Niet van toepassing. 4. Ziet het college, naar aanleiding van het aanbod van Peligan, tevens reden om met aanvullende regels te komen ter bescherming van de kwaliteit van het toeristisch aanbod in de stad, arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden voor medewerkers en het woongenot van omwonenden? En zo ja, op welke termijn kunnen wij deze aanvullende regels tegemoet zien? Graag een toelichting. Antwoord: Het college ziet geen reden om naar aanleiding van het aanbod van dit bedrijf met aanvullende regels te komen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester 2
Schriftelijke Vraag
2
test
2 Gemeente Gemeenteraad RAAD % Amsterdam Motie Datum raadsvergadering 23 december 2021 Ingekomen onder nummer 888 Status Verworpen Onderwerp Motie van het lid Bloemberg-Issa (Partij voor de Dieren) inzake tuinparken permanente bescherming bieden Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het vaststellen van de gezamenlijke vitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van volkstuinparken in de gemeente Amsterdam en de notitie Aanpak voor ontwikkeling van Amsterdamse volkstuinparken; Constaterende dat: — _ volkstuinparken al honderd jaar de groene parels van Amsterdam zijn; — _În 1971 een permanentverklaring is opgesteld om alle Amsterdamse volkstuinparken te behouden en beschermen; — _ Amsterdam in 2021 desondanks toch een tuinpark (volkstuinvereniging de Vrijbuiters) heeft verloren door nalatigheid van de gemeente. Overwegende dat: — _tuinparken rust bieden aan mens en dier, een rijke biodiversiteit kennen en een belangrijke sociale functie vervullen; — het hoogwaardige groen van de verschillende tuinparken binnen onze gemeente niet verloren mag gaan. Spreekt uit: de wens te hebben om permanente bescherming aan de Amsterdamse tuinparken te willen bieden. Indiener J.F. Bloemberg-Issa
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2017 Afdeling 1 Nummer 1152 Publicatiedatum 15 november 2017 Ingekomen op 17 oktober 2017 Te behandelen op 8/9 november 2017 Onderwerp Motie van het lid Torn inzake de Begroting 2018 (richtlijnen inzake elektrisch laden voor toekomstige parkeergarages). Aan de gemeenteraad Ondergetekende heeft de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2018. Constaterende dat: — Het economische bureau van ING onlangs voorspelde dat het in 2024 goedkoper is om elektrisch te rijden dan op traditionele brandstof en verwacht dat er rond 2035 alleen nog maar elektrische auto's zullen worden geproduceerd; — Het regeerakkoord 2017-2021 er naar streeft dat uiterlijk in 2030 alle nieuwe auto's emissieloos zijn; — Het college de verduurzaming van Amsterdam wil versnellen — met als ambitie Amsterdam uitstootvrij in 2015 — en in het kader daarvan elektrisch rijden stimuleert door onder andere subsidies te geven voor elektrische (bedrijfs)voertuigen en oplaadpunten in de openbare ruimte aan te leggen. Overwegende dat: — Het college het aantal inpandige parkeerplekken wil uitbreiden door meer (gemeentelijke en commerciële) parkeergarages te bouwen (onder andere met maatregelen voor 5.000 plekken in deze bestuursperiode en nog eens ruim 7.000 plekken in de periode 2020-2015); — Het achteraf aanpassen en verbouwen van garages om elektrisch opladen mogelijk te maken duurder is, tot meer werkzaamheden leidt en stuit op een moeizame besluitprocedures, bijvoorbeeld binnen VvE's die garages beheren. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: — Richtlijnen op te stellen voor projectontwikkelaars, corporaties om alle parkeerplaatsen in nieuwe te bouwen openbare of bewonersgarages uit te rusten met oplaad- en aansluitingsmogelijkheden voor elektrische auto's; — De raad hierover te informeren. Het lid van de gemeenteraad R.K. Torn 1
Motie
1
discard
Gemeente Amsterdam % Gemeenteraad R % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 323 Datum akkoord 18 maart 2014 Publicatiedatum 19 maart 2014 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid de heer M.F.G. Piek van 26 februari 2014 inzake de komst van Lelystad Airport. Aan de gemeenteraad inleiding door vragensteller: Om Schiphol te kunnen laten groeien en tegelijkertijd de overlast die de luchthaven veroorzaakt te beperken is met de omwonenden, luchtvaartsector en overheid overeengekomen dat bij Lelystad een nieuwe luchthaven wordt gebouwd. Volgens prognoses starten en landen er op Schiphol in 2020 580.000 vliegtuigen, de luchthaven kan er slechts 510.000 aan. Lelystad Airport zou een deel van de extra vluchten op moeten vangen en zodoende de Schipholregio ontlasten. Concreet betekent dit dat de potentiële geluidsoverlast en milieubelasting voor Amsterdammers en dan met name de inwoners van Buitenveldert, Nieuw-West en Zuidoost niet verder toeneemt. In het Financieele Dagblad van 17 en 19 februari 2014 lieten de heren Paul Riemens van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en Peter Hartman van Air France- Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) zich echter kritisch uit over de ontwikkeling van Lelystad Airport. Tegelijkertijd waarschuwt de heer Hans Alders (NRC Handelsblad, 8 februari) ervoor dat er haast gemaakt moet worden met de ontwikkeling van Lelystad Airport. Ook Jos Nijhuis (Schiphol Group) geeft in Het Parool van 15 februari 2014 aan dat de ontwikkeling van Lelystad Airport nodig is en dat Schiphol in maart met een plan komt. Wat de fractie van de VVD Amsterdam betreft is Schiphol een factor van groot economische belang voor Amsterdam. Niet alleen biedt de luchthaven aan bijna 65.000 mensen werkgelegenheid maar ook zorgt Schiphol voor een goede ontsluiting van de stad. Mede door Schiphol is Amsterdam een geliefde bestemming voor bezoekers en aantrekkelijke vestigingsplek voor bedrijven. Gezien het vorenstaande heeft vragensteller op 26 februari 2014, namens de fractie van de VVD, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer aart 2014 Schriftelijke vragen, woensdag 26 februari 2014 1. Erkent het college dat deze kritische uitlatingen van de KLM en de LVNL niet overeenkomen met de afspraken gemaakt in het Aldersakkoord? Antwoord: Bij het tot stand komen van het Aldersakkoord in 2008 ging men uit van een aanbod van ca. 580 000 vliegtuigbewegingen op Schiphol in 2020. Dit verwachte aanbod zou in 2020 niet binnen de wettelijke grenzen voor geluid etc. passen. Hoeksteen van het Aldersakkoord van 2008 werd daarom het verplaatsen van een deel van het vliegverkeer van Schiphol naar de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Het Alders compromis behelsde het accommoderen van maximaal 510 000 vliegtuigbewegingen op Schiphol dat zich zou moeten toeleggen op het zich verder ontwikkelen tot hub-of netwerkluchthaven. De resterende 70 000 vliegtuigbewegingen zouden naar Lelystad en Eindhoven verplaatst moeten worden. Na 2008 zijn er twee factoren geweest die de eerder geprognotiseerde groei naar 580 000 vliegtuigbewegingen in 2020 minder waarschijnlijk hebben gemaakt. Dat zijn allereerst de uitfasering van kleinere vliegtuigen zoals bv. de KLM Fokker 50. Door de introductie van grotere vliegtuigen worden meer mensen in minder vliegtuigen vervoerd waardoor de autonome groei wat afvlakt. Maar de grootste factor is natuurlijk de economische crisis en recessie die vlak na de afronding van het Aldersakkoord neerdaalde. Op dit moment wordt groei naar 580 000 (510 000 + 70 000) vliegtuigbewegingen in 2020 niet realistisch geacht, als de economische groei verder aantrekt en de luchtvaart de komende tijd blijft groeien zal dit aantal mogelijk rond 2025 bereikt worden. Omdat in aanvulling op het Aldersadvies is besloten om al bij het bereiken van circa 90% van de beschikbare capaciteit op Schiphol verkeer te verplaatsen naar alternatieve velden zou dit betekenen dat bij ca. 460 000 vliegtuigbewegingen hiermee gestart zou moeten worden. De uitspraken van de heren Riemens en Hartman moeten echter in het licht van eerder genoemde bijgestelde groeiprognose verstaan worden. Het gaat dus niet om een afwijzing van het Aldersakkoord maar om een kanttekening bij de fasering hiervan in het licht van de gewijzigde economische omstandigheden. 2. Kan het college bevestigen dat de afspraken uit het Aldersakkoord nog steeds van toepassing zijn? Antwoord: De afspraken in het Aldersakkoord zijn voor ons college nog steeds van kracht. 3. Kan het college aangeven wat de gevolgen voor Amsterdam zouden zijn wanneer Lelystad Airport niet wordt ontwikkeld’? Antwoord: Als er niet tijdig alternatieve luchtvaart capaciteit wordt ontwikkeld die de groei kan opvangen zou dit tot negatieve effecten kunnen leiden voor het vestigingsklimaat en de werkgelegenheid van de MRA. 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer aart 2014 Schriftelijke vragen, woensdag 26 februari 2014 4. Deelt het college de zorg dat wanneer Lelystad Airport niet ontwikkeld wordt en extra groei op Schiphol wordt geaccommodeerd dit tot extra overlast leidt in Amsterdam en de rest van de regio? Antwoord: Als Schiphol en Eindhoven zonder Lelystad moeten zorgen voor de opvang van de verwachte groei van de luchtvaart in Nederland zal dit leiden tot meer vliegtuigbewegingen en dus meer overlast voor deze regio's. Overigens is ons college van mening dat vastgehouden moet worden aan de afspraken uit het Aldersakkoord en dat betekent dat Schiphol gebruik moet maken van Lelystad en Eindhoven als opvang voor dat luchtverkeer dat niet bijdraagt aan de hub- of netwerkfunctie op Schiphol. 5. Welke concrete maatregelen stelt het college voor om de ontwikkeling van Lelystad Airport door te laten gaan en zo de potentiële overlast voor Amsterdam en de rest van de Schipholregio tot een minimum te beperken? Antwoord: De Tweede Kamer zal op 25 juni een hoorzitting houden over de gewenste ontwikkeling van Lelystad. De heer Alders zal daar als voorzitter van het gelijknamige overleg de kern van het compromis en het belang van de ontwikkeling van Lelystad verwoorden. Amsterdam zal als deelnemer van de Alderstafel achter deze bijdrage gaan staan. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 3
Schriftelijke Vraag
3
train
> < Gemeente Amsterdam EEP CREE EEE NEF IETS kaak Pe” „LC Ek el el h A aks Pe et at He HAER ra . dd 3 KE DE EN Be AE fe AF rk Ts NI WE NEE 4 rm EL Re ee Eet 3 Ed REEN ef or PERS WE VE LG Cel Re ag Kif ; ik el, OEE ef EP 4 3 a Re en. N … Obs rs AE An 5 i N pe B of r en 4 k Sd N RT Je zj y ef br B K Nt % \ il et k TS Az. | ME PT rik KCS tn dad EREN ER, bode 8 : kere ä kend rd nf RJ Zes n ij B Rr rr EN Ny \ pr ke 8 > De A á de h EN =| % RN 4 Ait ES jl Ja 3 6 ain ape voip > : en ke Ae k kJ : be Ee” At EUA gese ni / | ct , 1 N et A ENE i z| PS | RAS RRS den RE EPA 1 BA, 1 8 á Ig 1 b ank i al ev is’ Mt | 171 ‚k RN It \ ken = EE: A NS PE | eend A TE DI s hi ik FN ee zebra, ling Nn a k/ ME eas la Whjak MN j Rete FN els! EN ER A NE (VEN er Ziek el Le] EN 4 gn do a } RE Per: li hd Dn : BANEN KAR $ 5 ld 6 MEA MES AN gie WE Sali ON ee en LED Venne ton. | ien , NN DE a gen sds Jmdl Mi 4 RR AET A ®, te TL \ hk Ar ke 0 ee Gai Eg : . Ee pi î wen ik Aert ze pn zie EERE ans : “ ela En November 2021 Aanpak voor ontwikkeling Amsterdamse volkstuinparken Meer te doen voor meer Amsterdammers Inhoud 1. Inleiding... eeen vererven vereende ver endedeerereendneese eee venndee verende 2. _ Huidige situatie … reen veeeeneeeeredeeeeereerneeenereevendneeeererddeneer eenderde D 3. Ambitie en toekomstbeeld … … …… eve rererveeeeeeeeneeever verve rrverve eenen d 4. Samen uitgangspunten geformuleerd … … … ereen enerverende renee } 5. Uitvoering en samenwerking … … nnee veeeevenee vereende er eerveeever vereen eee 1 O Bijlage: Overzicht volkstuinparken… … neee er eeneeener vereende DÂ kiest p i ; oe PW Ó hen! ; : eat 1 an ‚N ns Ei k NN di - ,/ ike \ E er AS 5 get r (R ye, Rn k et Á Zn bk en mr ' 2 8 ed 1. Inleiding Amsterdam heeft circa veertig volkstuinparken. De waarde van deze groene oases in een drukker wordende stad is enorm. De waarde is veel groter dan alleen het groen. Ze leveren een grote bijdrage aan het welzijn van mensen, de bewegingsruimte van kinderen, het tegengaan van eenzaamheid, het tegengaan van overgewicht en het inclusief samenleven. Hoe kunnen de volkstuinparken ook in de toekomst hun belang voor de stad waarmaken? Amsterdamse volkstuinparken vormen belangrijke groene gebieden in de stad. Belangrijk voor tuinders, voor andere Amsterdammers, voor dieren en planten. Het is groen van hoog kwaliteitsniveau met een uniek en eigen karakter, en een bijzondere geschiedenis. De gemeente wil de prachtige (cultuurhistorisch en ecologisch waardevolle) volkstuinparken, die al ruim honderd jaar bij de stad horen, dan ook behouden voor de toekomst. Daarbij is het belangrijk dat steeds meer Amsterdammers hiervan kunnen genieten en dat de circa driehonderd hectare volkstuinparken nog sterker onderdeel worden van de structuur van de stad. De volkstuinparken onderschrijven deze doelstellingen. In de afgelopen jaren was op een aantal volkstuinparken in Amsterdam veel onzekerheid en onrust over de toekomst. Het gemeentebestuur maakt daarom een aantal duidelijke keuzes: bestaanszekerheid voor alle Amsterdamse volkstuinparken gekoppeld aan een verdere ontwikkeling naar meer publieke toegankelijkheid en meer activiteiten voor en medegebruik door meer Amsterdammers. Deze keuzes zijn in hoofdlijnen opgenomen in de Groenvisie Amsterdam en de Omgevingsvisie Amsterdam. Voorgeschiedenis In 2005 heeft de gemeenteraad de Nota Volkstuinen in Amsterdam vastgesteld. De nota omschrijft de gemeentelijke uitgangspunten, ambities en doelstellingen, zoals in onderstaande passage: “Wat is de gewenste rol van volkstuinparken in Amsterdam? Aan de ene kant is er een duidelijke behoefte aan volkstuinen. Hun belang voor recreatie, gezondheid en sociale samenhang wordt breed onderkend. Dat vraagt zorgvuldige ruimtelijke afwegingen om het aanbod van volkstuinen, zowel kwantitatief als kwalitatief, op peil te houden. Aan de andere kant dwingt de grote ruimtevraag in Amsterdam er toe dat volkstuinparken hun plek in de stad legitimeren. Volkstuinparken moeten daarom hun clientèle verbreden, zodat meer stedelingen er baat bij hebben. In deze nota wordt dit ‘modernisering’ genoemd. Het Amsterdamse gemeentebestuur ziet het waarborgen van het aanbod van volkstuinen en het moderniseren van de volkstuinparken daarom als belangrijke opgaven.” In oktober 2018 nam de gemeenteraad een motie aan waarin het college werd gemaand om werk te maken van de uitvoering van het volkstuinbeleid zoals dat in 2005 was vastgesteld, maar dat in de ogen van de raad onvoldoende tot uitvoering was gekomen. In 2019 en begin 2020 is gewerkt aan de Uitvoeringsstrategie Volkstuinenbeleid om uitvoering te geven aan deze motie. November 2021 De Uitvoeringstrategie liep in tijd gelijk op met de Groenvisie Amsterdam 20202-2050, die in december 2020 door de raad is vastgesteld en waarin het belang en behoud van de volkstuinparken is opgenomen. Bij de gemeenteraad en de volkstuinparken bleek echter onvoldoende draagvlak te bestaan om de Uitvoeringsstrategie vast te stellen. Daarom is de besluitvorming over die strategie gepauzeerd en een vervolgtraject gestart waarin gezamenlijk met de Bond van Volkstuinders (waarbij twee derde van de Amsterdamse volkstuinparken zijn aangesloten) en de overige, zelfstandige verenigingen is gewerkt aan een beter en meer gedragen voorstel. Vanuit de Bond en de andere verenigingen is bovendien het plan Een Beter Alternatief aangeboden aan het college. Dit plan heeft in het proces van overleg een belangrijke plek gekregen. Dat proces resulteerde in de opstelling van de ‘Gezamenlijke Uitgangspunten voor de ontwikkeling van de volkstuinparken in Amsterdam’ (hierna te noemen de Gezamenlijke Uitgangspunten) door de verenigingen en de gemeente van 6 mei 2021. De Gezamenlijke Uitgangspunten vormen de inhoudelijke kern van deze Aanpak voor ontwikkeling van de Amsterdamse volkstuinparken. De Aanpak vervangt daarmee de Uitvoeringsstrategie en geeft de door de raad gevraagde uitwerking van het in 2005 vastgestelde beleid. 8 e‚ B / ie hoje k mii | | 5 2. Huidige situatie De druk op het groen en de openbare ruimte in Amsterdam is sterk toegenomen en zal de komende jaren nog verder oplopen. Steeds meer mensen hebben behoefte aan ontspanning in het groen. De volkstuinparken kunnen hierin een grotere rol spelen door (een nog verdere) ontwikkeling van de tuinparken tot groene gebieden die voor Amsterdammers een bekende en gebruikelijke plek zijn om te ontspannen en recreëren. Parkbezoek is in de afgelopen 25 jaar verdubbeld tot in sommige stadsparken zelfs verviervoudigd. Het aantal inwoners, maar ook het aantal bezoekers en het aantal forenzen dat in Amsterdam werkt, blijft onverminderd stijgen. Tussen 2020 en 2040 komen er naar verwachting 110.000 nieuwe woningen bij, vooral buiten de Ring A10 en in Haven-Stad. We moeten het bestaande groen dus met steeds meer mensen delen. Voor de volkstuinparken betekent dit dat ze volop inzetten op behoud en op verdere ontwikkeling. Ze zijn waardevol voor tuinders, voor Amsterdammers, maar ook voor een grote diversiteit aan dieren en planten. Het is groen met een uniek karakter: ze horen al ruim honderd jaar bij de stad en zijn ecologisch, maatschappelijk en cultuurhistorisch van grote waarde en van hoog niveau. Volkstuinparken blijven daarom groen en krijgen langdurige bestaanszekerheid. Volkstuinparken gericht op de buurt Een heel aantal volkstuinparken biedt al regelmatig mooie activiteiten aan voor buurtbewoners, zoals een cursus over bijen, een bomenwandeling of een stekjesmarkt. Sommige tuinparken hebben een tuinhuisje speciaal gereserveerd voor bijzondere groepen zoals kunstenaars of hebben andere soorten tuinen toegevoegd, om ook andere typen tuinders te trekken. Nagenoeg alle parken zijn al (binnen bepaalde tijden) toegankelijk voor bezoekers; dit met uitzondering van de nutstuinen. Sommige volkstuinparken, vooral de wat meer centraal gelegen en fysiek ‘open’ parken, zoals Klein Dantzig in de Watergraafsmeer en Sloterdijkermeer/Nut & Genoegen in Westerpark, kunnen al stijgende bezoekersaantallen melden. Tegelijkertijd liggen er nog veel kansen voor de volkstuinparken om meer gericht te zijn op de buurt en organisaties in de omgeving. Een plek met natuur en gebouwen waar meer te doen is voor meer Amsterdammers en waar iedereen welkom is. Denk daarbij enerzijds aan het verbeteren van de toegankelijkheid, zoals het aanpassen van de entreegebieden en verruiming van de openingstijden. Anderzijds kunnen de volkstuinparken een meer faciliterende rol spelen in het binnenhalen van buurtactiviteiten. Op die manier worden de tuinparken meer gericht op de buurt en de omgeving, en kunnen meer Amsterdammers gebruikmaken van de prachtige volkstuinparken. Op de site van de Bond van Volkstuinders is een overzicht met naar buiten gerichte initiatieven: www.bondvanvolkstuinders.nl/volkstuinen/iedereen-welkom. Op de gemeentelijke website www.amsterdam.nl/volkstuinparken staat een overzicht van alle Amsterdamse volkstuinparken. 6 Daarop staat per tuinpark het bezoekadres, de openingstijden en wat het voor bijzonders aan bezoekers te bieden heeft. IEN TUINPARK SLOTERDIJKERMEER EELT: ZONSOP TOT IONBONDERGANG FROM SUNRISE TOSUNSEL ONTDEK DE VOLKSTUINEN DE TOEGANGSPOORTEN SLUITEN AUTOMATISCH | THE ACCESS GATES CLOSE AUTOMATICALLY zE kde ennn PS O % NS KIET TEE, \ gij en NN N Se Ak EN Je Lj he d ke DE el hs N sd ki ke) ë we } k | Er y HEN Zw vi Ne Ed d ht Ns 5 ie’ Ge: le \ E Kera Eren TI EEDE Ee en, 0 2_CLUBHUIS| CLUBHOUSE Dit is een wandelgebied, fietsen is Muziek en open vuur niet &_ VUIVERTUINEN |POND-GARDENS ke toegestaan | This is a pedestrian area, ® toegestaan | Music and open. 5 VUVERIPOND well behaving cyclists are welcome fire are not allowed &_ VLINDERTUIN! BUTTERFLY GARDEN de dt za @ an 9 VOGELBOSJES| BRD GROVES ger Dr LE) rrd De meng Pre @ uzas an Tuinpark Sloterdijkermeer | Sloterdijkerweg 20 | 1014 CB Amsterdam | sloterdijkermeer.nl | detuinenvanwesterpark.nl Feles informatiebord toegankelijkheid tuinparken Westerpark X Gemeente F hij Armenen + Enifieh ue X Amsterdam x Ondenvarpen Nieums Contact a Welkam op ons valkstuinpark! Wire u ern er ers Parbar T Öien tn oen Beerochje aan ber wolkasergeark mute deer ich vats ug Meraner Bern ePaper EN ZT Opee A seg TA et beerdnern. U kur gemndelen ge jembe ken beet orale Driegenri. Ll haatt eet enen beerta betse gacirdchen od men Leta beters gein jens rag Curt Voen Dalam tn oe een ed als ople gh eneen, Haetjetaden beet 14 haet galen ern Oe ej pen. gen Du agt, en on mal etn neve Eerrnhen rke. Bpicleten t Wiee 2D ptlgeen : AE vedan De Bongerd Dee Groe Brask De Moen | zeeen | 3 | Lecaties - Ek E > Ee baart L b ni! me! ee Agel ruken ne a + Verbeem Amiterdaras De Vijf Slager: Da Cave | Bat heeren Bijergark ere Website gemeente Amsterdam over de volkstuinparken 1 3. Ambitie en toekomstbeeld De ambitie voor de volkstuinparken is om deze te behouden voor de stad, gekoppeld aan een verdere ontwikkeling. Deze moet er de komende jaren toe leiden dat het voor de gemiddelde Amsterdammer heel normaal wordt om een volkstuinpark te bezoeken, om te wandelen, te ontspannen, of om mee te tuinieren. Over een jaar of tien bieden of faciliteren alle Amsterdamse volkstuinparken terugkerende activiteiten aan, voor buurtbewoners en/of bijzondere groepen, en zijn op alle tuinparken uitnodigende entrees, aantrekkelijke wandelroutes en meer verschillende tuinen te vinden. Deze Aanpak neemt de nota Volkstuinen van Amsterdam, die in 2005 werd vastgesteld en nog steeds geldt, als vertrekpunt. De met de volkstuinverenigingen geformuleerde Gezamenlijke Uitgangspunten vormen de uitvoering hiervan (zie hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 wordt het vervolgproces geschetst. Passend bij het volkstuinenbeleid 2005 en zoals ook te lezen is in de Gezamenlijke Uitgangspunten, rust de vernieuwing van de volkstuinparken op twee pijlers: e _ Zekerheid: zoals afgesproken in het coalitieakkoord worden de volkstuinparken niet bebouwd met woningen of andere bouwwerken (*). We geven ze bestaanszekerheid via langlopende huurcontracten en planologische bescherming als onderdeel van de hoofdgroenstructuur. (Voor de volkstuinparken in de gemeente Ouder- Amstel geldt een status aparte vanwege hun ligging en omdat ze onderdeel vormen van een grotere gebiedsontwikkeling; de volkstuinparken De Vrijbuiters en VTV Kweeklust kennen een afwijkende positie vanwege hun niet-gemeentelijke grondeigendom.) e Ontwikkeling: de volkstuinparken worden verder ontwikkeld. Ze zorgen dat meer mensen van de Amsterdamse volkstuinparken kunnen genieten. De tuinparken krijgen dan een nog grotere betekenis voor de stad: voor ontmoeting, ontspanning, sporten en bewegen, educatie, natuurbeleving, biodiversiteit en klimaatbestendigheid. Er komt meer variatie in soorten tuinen en vormen van (samen) tuinieren. Door wandelroutes en uitnodigende entrees worden tuinparken beter verbonden met de buurt. Dit alles met behoud en waar mogelijk versterking van de ecologische waarde en biodiversiteit op de tuinparken. Meer bezoekers en meer medegebruik moet uiteraard passend zijn bij het karakter van de volkstuinparken, dus met name gericht op tuinieren, natuurbeleving en rust. Verdere ontwikkeling van stadstuinieren, ook buiten de huidige volkstuinparken, past ook goed in de gemeentelijke ambities om groenbeleving en -gebruik op alle schaalniveaus mogelijk en bereikbaar te maken. De volkstuinverenigingen bieden daarbij hun kennis, expertise en ideeën aan. De gemeente ziet vanwege de vele ‘groene functies’ die een plek zoeken in de stad geen ruimte voor aanleg van nieuwe volkstuinparken, en wil daarom graag stadstuinieren buiten de huidige tuinparken stimuleren. 8 | Bet LENTES TE dr ij À rrd 2 7 ne Mn Re er É es } Pd = E e Ei n ie, pe. pe de sE md \ f ’ ) & OR Gi hd IN ig Fe tE MODERNE, wike ATS ME En Ee | E y en - “ haar j' 5 ME pn 5 tr man wed} 5 % Oe e= and mien : B} r Deal Ee mi / PE d B if nee hs [ Ja EE ak | Len pe z Enid Le ea m Li ni d n 15. 5 ie <W : Ke - \ De il | RÀ Emachines fd ATP © mes, hd pd : Raken LT | / tpi \ ag Kk amar $ ggn VDI JN! / À rx & KJ m] Tr 4 = En rl t IE 1 Ì In nz ke Fr : EV pa MT ij TEK E ness X | ae _À nF a ï | Betr Per | ras Sn ha it E Ck D ip ledi ra dl ben, AT ray tf AK ee el Tame oli à ks Ek ef ee NN Ì AA HAL 5 hs er % E, hoe Medan. TI Een in, he „l, | rz AAM PE mu NEE med en Ed pa IJ PE stere radi; 5 ti id a 7% cel 1 RE \ 1 E bkr k, ns IE 4 & E ê zr kaf : d P En 5 : zj he if ë ke 2 De A ken sin et ln ee eid B: an si ê ee ld 1 Ee 0 pees | A Í Ë Tk fi | | : Ee et ap R Ge hj In 4 5 a 4 k We RE TT NT, TAR . vl EE AN e eben No nc A Ee Mn ep Ten Te AR AE Rn ee INKOK ) l ennn rt ra DT Ind En ie TE pe EEE ee MEM dn OE etende 8 df ee or ee jn a DOL Re ME rn Heh, Pd 9 4. Samen uitgangspunten geformuleerd In de eerste helft van 2021 heeft een intensief traject van overleg plaatsgevonden tussen gemeente, Bond van Volkstuinders en vertegenwoordiging van de zelfstandige verenigingen, onder begeleiding van een onafhankelijke gespreksleider. Niet alleen het staande volkstuinenbeleid van de gemeente vormde de basis voor dit overlegtraject, maar ook de ambities en belangen van de volkstuinverenigingen zelf. Zo staat in ‘Een Beter Alternatief’ (van de Bond van Volkstuinders met aanvullingen van de zelfstandige volkstuinverenigingen): “Ons alternatief gaat uit van hetzelfde doel als dat van de gemeente: een grotere toegankelijkheid, meer variatie in tuinen en betere gebruiksmogelijkheden voor buurt en verwante organisaties. Het beheer wordt niet door de gemeente uitgevoerd, maar blijft bij de tuinparken zelf. Toegangstijden worden zo ruim mogelijk, de parken worden meer als wandel- en natuurgebieden ingericht, tuinen krijgen meer gebruiksmogelijkheden, fietsers zijn te gast. Er zijn allerhande faciliteiten voor verwante organisaties en voor buurtgroepen en omwonenden worden actief betrokken bij de ontwikkelingen.” Het overlegtraject heeft geleid tot overeenstemming over gezamenlijke uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van de Amsterdamse volkstuinparken. Ook de tuinders zelf zijn in overgrote meerderheid positief over de uitgangspunten. De overeenkomst over de uitgangspunten is aangegaan onder voorbehoud van goedkeuring van de raad van de nieuwe huurprijzen en de vorming van het beheerbudget voor het beheer en onderhoud op de tuinparken. Hieronder leest u de volledige tekst van de Gezamenlijke uitgangspunten van gemeente en volkstuinverenigingen. Naar aanleiding van de ledenconsultatie bij de tuinverenigingen zijn aan de genoemde nader uit te werken punten in de Gezamenlijke uitgangspunten twee onderwerpen toegevoegd: de opstelling van de nieuwe huurcontracten en de afstemming over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor eventueel achterstallig groot onderhoud. 10 Gezamenlijke uitgangspunten verdere ontwikkeling volkstuinparken in de gemeente Amsterdam — overeenstemming 6 mei 2021 Voor de verdere ontwikkeling van de volkstuinparken hebben de bond, zelfstandige verenigingen en de gemeente relevante onderwerpen besproken en afspraken gemaakt. Hieronder de weergave van deze gezamenlijke uitgangspunten en afspraken. Algemene uitgangspunten Volkstuinparken blijven behouden voor Amsterdam. De volkstuinparken hebben een uniek karakter, zijn belangrijke onderdelen van de hoofdgroenstructuur en een toevoeging aan het publiek toegankelijke groen naast bijvoorbeeld de stadsparken. Volkstuinparken en Volkstuinverenigingen (hierna wordt alleen de term volkstuinparken gebruikt maar beide bedoeld) en gemeente werken samen aan het vergroten van de toegankelijkheid van de volkstuinparken, meer variatie in tuinen en betere en ruimere gebruiksmogelijkheden voor de buurt en aanverwante organisaties. Op deze manier kunnen meer Amsterdammers genieten van het groen in de stad. Een volkstuinpark blijft een ongedeelde eenheid, zonder kunstmatige afscheidingen tussen privé en publiek toegankelijk gebied, hetgeen de beleving van het tuinpark door iedereen, zowel tuinders als bezoekers ten goede komt. De volkstuinverenigingen blijven verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de publiek toegankelijke delen. Gemeente Amsterdam en de volkstuinverenigingen werken samen aan deze transitie, die energie, creativiteit, tijd en middelen vraagt. Samen ontwikkelen is het uitgangspunt. Verdere ontwikkeling van stadstuinieren, ook buiten de huidige volkstuinparken, is tevens een gezamenlijk doel en past goed in de gemeentelijke ambities om groenbeleving en - gebruik op alle schaalniveaus mogelijk en bereikbaar te maken (zie de Groenvisie Amsterdam 2020-20250). De gemeente is op zoek naar concrete locaties (variërend van postzegelformaat tot grotere gebieden) om nieuwe vormen van stadstuinieren te ontwikkelen en werkt hierbij ook graag samen met de volkstuinverenigingen gezien de kennis, expertise en ideeën hierover van de tuinparken. Publieke toegankelijkheid De gemeenschappelijke delen van de volkstuinparken worden nog meer publiek toegankelijk gemaakt, waarbij elk tuinpark streeft naar uitnodigende entreegebieden en tenminste één aantrekkelijke groene zone in elk volkstuinpark. Hierbij geldt: iedereen is welkom, maar niet elk gedrag is welkom. Toegangstijden worden zo ruim mogelijk. De toegangstijden van de volkstuinparken worden zo ruim mogelijk. De tuinparken zijn nu al van zonsop- tot zonsondergang open in het tuinseizoen. De duur van het tuinseizoen (zomer) varieert tussen de 7 en 9 maanden. In de resterende maanden (winter) zien we dat steeds meer tuinparken overdag zijn geopend, met name in het weekend. Voor bezoekers is het essentieel dat zij van de openingstijden op aan kunnen en niet onverwacht voor een dicht hek staan (of erger: ingesloten raken). Die tijden komen ook op de websites van de volkstuinparken en van de gemeente te staan. Afsluitsystemen die wel van buiten naar binnen in het slot vallen, maar van binnenuit altijd opengemaakt kunnen worden hebben daarom de voorkeur. Volkstuinparken kunnen 11 experimenteren met wat voor hen werkt. Het gaat zowel om (meer) uren per dag en (meer) maanden per jaar. Parken worden meer als wandel- en natuurgebieden ingericht. Uitgangspunt is dat wandelen, naast tuinieren nog meer het centrale thema van de volkstuinparken wordt. Bezoekers kunnen genieten van de natuur, van rust en van de grote verscheidenheid aan tuinen. Daarmee blijven de parken oases in de stad. Rust en veiligheid staan dan centraal. Om het wandelen te stimuleren en faciliteren gaan gemeente en volkstuinparken aan de slag met ruimere en meer toegangen op de volkstuinparken, aangeven van wandelroutes, duidelijke bewegwijzering naar de parken toe, banken en picknicktafels aanbrengen. Het uitgangspunt hier is dat aangesloten wordt bij wat al gebeurt op de volkstuinparken. Fietsers zijn te gast op de wandelpaden (als die zich daartoe lenen). Fietsers zijn welkom op de wandelpaden van volkstuinparken, als gast. Ten aanzien van de tuinparken in het Westerpark geldt de afspraak dat de mogelijkheid en de noodzaak van een doorgaand fietspad over 8-9 jaar verder wordt onderzocht in relatie tot de ontwikkeling en bereikbaarheid van Haven-Stad. Ten aanzien van het gebied in de Nieuwe Kern van de gemeente Ouder-Amstel geldt een apart proces en gesprekstafel. Waar tuinparken nu al een onderverdeling kennen met een openbaar fietspad tussen twee gedeelten van het tuinpad blijft deze situatie ongewijzigd. Voorbeelden zijn tuinpark Osdorp en Wijkergouw. Gedragsregels opgesteld door volkstuinparken Volkstuinparken stellen gedragsregels op voor huurder en bezoekers op de volkstuinparken. De gemeente kijkt waar deze eventueel in strijd zijn met de ambitie ten aanzien van publieke toegankelijkheid waarna een gesprek gericht op overeenstemming tussen de vereniging en de gemeente volgt. Publieke toegankelijkheid op de nutstuinen op afspraak Voor nutstuinparken zijn de mogelijkheden tot publieke toegankelijkheid beperkter gegeven het gebrek aan toezicht, de vaak afgelegen ligging en de vaak specifieke inrichting van die complexen. Ook hier geldt: nutstuinen geven zelf aan waar ze mee zouden willen starten. Denk daarbij aan opening op enkele vaste tijden in de week, maand of jaar en een wandeling op afspraak. Nutstuinparken zetten zich daarnaast in om meer activiteiten te organiseren samen met maatschappelijke partners en uit de buurt. Daarbij wordt nadrukkelijk de aansluiting op andere ‘groene! buurtactiviteiten gezocht. Gezamenlijke communicatie Om voor wandelaars de informatie t.a.v. openingstijden overzichtelijk te maken, kan een gezamenlijke website ondersteuning bieden. Met name de nutstuinparken geven aan hier behoefte aan te hebben (deze hebben vaak geen website). Samen met de gemeente wordt gekeken naar de communicatie over openingstijden en activiteiten op de volkstuinparken. Beter en meer divers gebruik van de volkstuinparken Tuinen krijgen meer gebruiksmogelijkheden. Volkstuinparken vormen in feite een buurt- en wijkvoorziening en hebben daarnaast vaak ook een stedelijke uitstraling en betekenis. Samen vormen de volkstuinparken een belangrijk onderdeel van 12 de stedelijke Hoofdgroenstructuur - het geheel is meer dan de optelsom van de afzonderlijke tuinparken. Volkstuinparken vormen daarbij op een aantal plekken in Amsterdam een samenhangend en aaneengesloten natuurgebied. Niet alleen wonen veel tuinders in de aangrenzende wijken, maar de parken bieden ook faciliteiten aan andere buurtbewoners en een bredere groep belangstellenden. Voor hen, en voor alle andere tuinparkbezoekers wordt meer ruimte gemaakt voor nieuwe initiatieven, die de natuurwaarden en de inrichting als tuin- en wandelomgeving versterken. Voorbeelden van mogelijkheden zijn: - Het in algemeen gebruik geven (onder nader uit te werken voorwaarden) van delen van algemeen groen aan geïnteresseerde groepen — vooral voor de tuinparken met grote oppervlak algemeen groen. - Meer betrekken van andere tuinliefhebbers. - Toevoegen kleinschalige functies (zoals plukweide, moestuintjes etc). - Samenwerking voor gemeenschappelijke activiteiten en samenwerkingsvormen die op het externe buurtwerk zijn gericht: buiten spelen voor kinderen, bescheiden horeca, aanbieden van logeerhuisjes etc. Het streven is, naast wandelen en tuinieren, per tuinpark minimaal één andere activiteit toe te voegen. Veiligheid wordt nauw gemonitord Meer publieke toegankelijkheid van volkstuinparken kan consequenties hebben voor de veiligheid. Deze eventuele consequenties moeten goed in beeld gebracht worden. Hierbij kan geleerd worden van bijvoorbeeld de pilot Tuinen van Westerpark. Eventuele consequenties voor veiligheid en de te nemen maatregelen worden gemonitord bij de concrete plannen van aanpak per park en vormen een apart onderdeel van de jaarlijkse evaluatie. De inzet van gemeente en volkstuinparken is om met politie en handhaving op stedelijk niveau afspraken te maken over hun rol en inzet. Hiertoe kunnen bestaande afspraken tussen bepaalde volkstuinparken en wijkagenten als voorbeeld dienen. Wanneer bij de monitoring blijkt dat meer inbraak en/of vandalisme heeft plaatsgevonden, wordt gezocht naar adequate oplossingen en, indien noodzakelijk, kan de toegankelijkheid tot een aanvaardbaar niveau teruggedraaid worden tot een betere oplossing is gevonden. Breder aanbod, meer gebruikers Het gezamenlijk doel is hier: tuinieren voor meer mensen toegankelijk maken. Dat doen we door vergroting van het aanbod door bijvoorbeeld het splitsen en delen van tuinen en een gevarieerd aanbod in tuinieren te bieden zoals moestuinbakken, collectieve tuinen en plukweides te stimuleren. Buurtbewoners en andere geïnteresseerden kunnen actief deelnemen aan het onderhoud van het gemeenschappelijk groen bijvoorbeeld door mensen die op de wachtlijst staan actief te betrekken, of door ‘vrienden van’ constructies. Om de tuinen aantrekkelijker te maken werken we aan een bijzondere inrichting, doorkijkjes tussen afscheidingen, lagere heggen en toegankelijke informatie over uiteenlopende vormen van natuurbeheer en over speciaal ingerichte tuinen die er op de tuinparken te bewonderen zijn. Vrijkomende tuinen en huisjes op organische wijze splitsen en delen Afbraak van huisjes is alleen dan aan de orde indien de voordelen duidelijk opwegen tegen de nadelen, bijvoorbeeld om ruimere entrees aan te leggen of publiek toegankelijke groene zones te 13 verruimen of te verbeteren. Dit kan aan de orde komen bij de concrete plannen van aanpak per park. Daarbij geldt dat ook naar betere alternatieven dan afbraak gekeken moet worden. Vrijkomende tuinen (door natuurlijk verloop) kunnen worden gesplitst en/of ingezet voor meerdere gebruikers (op organische wijze). Afhankelijk van vraag uit de buurt, het gebied in de directe omgeving van een tuinpark, is toetreding door andere partijen dan tuinders op een wachtlijst mogelijk. Dit vergt uitwerking en aanpassing in de aanbod-, wachtlijst- en administratieve systemen. Samenwerking met maatschappelijke (buurt)organisaties Volkstuinparken zijn een belangrijke voorziening voor omringende buurten en wijken. Om deze rol te versterken wordt, met ondersteuning vanuit de programmaorganisatie Vernieuwing Volkstuinparken en in ieder geval in samenspraak met het betrokken stadsdeel, samenwerking gezocht met maatschappelijke organisaties uit de omgeving. Dat kan gaan om scholen of zorginstellingen, maar ook aanbieders van yoga of andere voorzieningen. Hierbij geldt weer: aansluiten bij wat kan en wat leeft als wensen/vragen in de buurt. Om dit mogelijk te maken werken volkstuinparken nauw samen met contactpersonen uit de verschillende stadsdelen (gebiedsteams). Samen kunnen ze op zoek naar het maken van een match tussen vraag en aanbod in buurtvoorzieningen — en ook hier zal de programmaorganisatie ondersteuning bieden indien gewenst. (Commerciële) exploitatie accommodaties en ondersteunende horeca wordt onder voorwaarden mogelijk Zaalverhuur aan instellingen en experimenteren met commerciëlere exploitatie ten behoeve van de maatschappelijke functie en beleidsdoelstelling wordt mogelijk gemaakt. Hierbij dient bepaald te worden welke voorwaarden en kaders hiervoor gelden. Gemeente en volkstuinparken werken samen de voorwaarden uit. Voorstel is om een aantal pilots te starten op volkstuinparken die hier belangstelling voor hebben. De meeropbrengsten uit de exploitatie kunnen aangewend worden voor het beheer en onderhoud en activiteiten op de volkstuinparken, conform de uitgangspunten die gezamenlijk zijn opgesteld. Eisen en voorwaarden aan commerciële exploitatie dienen verder te worden uitgewerkt. Zo zal stand-alone horeca niet mogelijk en niet wenselijk zijn. Ook gelden er specifieke eisen voor bijvoorbeeld voorzieningen als kinderopvang. Biodiversiteit Meer variatie en diversiteit De biodiversiteit van de volkstuinparken en hun natuurwaarden zijn uitermate belangrijk. De volkstuinparken willen deze natuurwaarden voor de toekomst veiligstellen, versterken en voor meer bezoekers meer zichtbaar maken. Dit betekent meer variatie en diversiteit, geen uniformiteit, maar volkstuinparken met een eigen karakter. Ecologisch tuinieren als norm Ecologisch tuinieren is de norm, óók voor de volkstuinparken, waaronder nutstuinen, waar dit nu nog niet zo is. Het gebruik van gif en kunstmest wordt gaandeweg onmogelijk gemaakt. Volkstuinparken streven daarbij naar extra stippen op het lieveheersbeestje van het keurmerk Natuurlijk Tuinieren. 14 Samenwerkingsafspraken en plannen van aanpak per volkstuinpark Samenwerkingsafspraken per type park De gezamenlijke uitgangspunten vormen de basis van de samenwerkingsafspraken per type park (verblijfstuinen, dagrecreatie parken en nutstuinen). Het gaat hierbij om uitgangspunten, randvoorwaarden, ambitieniveau, keuzemenu, evaluatie en monitoring. Deze samenwerkingsafspraken worden gemaakt op hoofdlijnen tussen de gemeente en de volkstuinparken. Al het werk op de parken is vrijwilligerswerk. Jaarlijkse evaluatie op hoofdlijnen De samenwerking wordt jaarlijks op hoofdlijnen geëvalueerd. Hierbij gaat het zowel om de uitvoering van de samenwerkingsafspraken per type tuinpark, als om de samenwerking tussen de gemeente en volkstuinparken in algemene zin. Voor de volkstuinparken komt één aanspreekpunt binnen de gemeente (komende periode is dat de programmamanager vernieuwing volkstuinparken). Gezamenlijke uitgangspunten als basis voor plannen van aanpak De volkstuinverenigingen ontwikkelen op basis van de samenwerkingsafspraken voor ieder volkstuinpark een plan op maat. Daarbij komen de thema’s zoals genoemd in dit kader van uitgangspunten in ieder geval terug: - vergroten publieke toegankelijkheid; - verbreden van aanbod van functies en activiteiten; - meer divers gebruik; - samenwerking met buurtorganisaties etc. Het plan van aanpak zoals dat bestaat voor de Tuinen van Westerpark kan als referentie dienen. Plannen kunnen in een jaar gereed zijn. Daar waar een volkstuinpark langer nodig heeft kan het in twee jaar. Plannen van aanpak van onderop De ambitie de gemeente om meer te doen voor meer Amsterdammers moet passen in het verenigingsleven en haar lange geschiedenis. Draagvlak en enthousiasme bij de tuinders zijn daarbij belangrijk. De plannen van aanpak die gemaakt worden per park starten daarom van onderop, aansluitend bij initiatieven die tuinders willen en kunnen nemen, de partners die ze daarbij vinden en activiteiten die al lopen. Inspiratie en ondersteuning Om de beweging naar ‘meer te doen (in het groen) voor meer Amsterdammers’ is ondersteuning en inspiratie nodig. De vrijwilligers van de verenigingen zullen dit niet alleen kunnen trekken. De gemeente gaat ondersteuning bieden via het programmateam en met verenigingen afstemmen waar behoefte aan is. In ieder geval komen er contactpersonen per stadsdeel om o.a. de matching met buurtorganisaties te ondersteunen. Daarnaast kan bijvoorbeeld gezamenlijk een jaarlijks (wandel)evenement georganiseerd worden, waar alle volkstuinparken activiteiten organiseren en bezoekers kennis kunnen maken met de mogelijkheden. Bij de nutstuinparken is ook aangegeven dat inspiratie en uitwisselen ervaringen onderling zeer gewenst zijn. De gemeente wil kijken hoe en of het nodig is daarbij te ondersteunen. 15 Voortgang per park Samen met de gemeente wordt gekeken naar een beperkte maar passende set indicatoren die de voortgang per park inzichtelijk maken. Ook wordt samen met de gemeente en de volkstuinparken nog uitgewerkt wie en hoe de voortgang per park wordt gevolgd. Huurprijzen, beheerbudget, onderhoudskosten etc. Beheer en onderhoud blijven bij de volkstuinparken. De volkstuinparken blijven verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de publiek toegankelijke delen. Daarmee komt er geen scheiding tussen openbare en niet openbare delen op de volkstuinparken. De volkstuinparken blijven dus voor 100% verhuurd aan de vereniging. Huurprijzen voor privé tuinen gaan omhoog Omdat er (wel indexering) maar al geruime tijd geen aanpassing van de huurprijzen had plaatsgevonden (terwijl andere gemeentelijke huurtarieven wel zijn verhoogd), wil de gemeente nieuwe huurprijzen vaststellen en ook de verschillen in huurprijzen opheffen die in de loop van de tijd zijn ontstaan tussen de tuinparken. De eerder aangegeven huurprijs van 2,25 euro/m2 voor de volkstuinparken heeft tot veel zorgen geleid. De gemeente heeft hiervan goed kennis genomen en stelt, gezien de door volkstuinders opgestelde en door vele tuinders en betrokkenen ondergetekende petitie (ruim 29.000 in totaal) waarin staat vermeld ‘dat volkstuinders best wat meer willen betalen, maar dat deze huurverhoging buitenproportioneel is’ (…), ‘en verzoeken…, een redelijk en billijke huurverhoging geleidelijk door te voeren, zodat tuinders hun tuin kunnen blijven behouden’, een nieuwe een redelijke huurverhoging voor. De gemeente stelt de volgende huurprijzen voor de privétuinen (tuinen, die individuele tuinders huren): 0,30 euro/m2 bedragen voor de nutstuinparken, 0,80 euro/m2 voor de dagtuinparken 0,95 euro/m2 voor de verblijfstuinparken De gemeente gaat ervanuit dat deze huurprijzen redelijk en betaalbaar zijn. Daar waar dat niet het geval blijkt, zal er tussen de gemeente en de besturen van de verenigingen een overleg plaatsvinden om te bezien wat een mogelijke oplossing kan zijn, bijvoorbeeld het gebruik van de stadspas met een groen stip. Indien binnen de verblijfstuinen een deel wordt omgezet naar nutstuinen of gemeenschappelijke tuinen wordt opnieuw gekeken naar de totale huurprijs. De te hanteren formule hiervoor wordt in een volgende fase verder uitgewerkt. Geen huurverhoging publiektoegankelijke delen De publiek toegankelijke delen van de volkstuinparken blijven op dezelfde huurprijs. Omdat de gemeente de (huidige) kleine verschillen in huurprijzen niet in stand wil laten, zal voor deze delen dan een gemiddelde, huidige, huurprijs gaan gelden. Dit gaat er dan als volgt uitzien: 0,30 euro/m2 voor de nutstuinparken (gehele park), 0,47 euro/m2 voor de publiek toegankelijke delen van de dagtuinparken 0,47 euro/m2 voor de publiek toegankelijke delen van de verblijfstuinparken. 16 De huurverhoging voor de privé delen gaat in stappen (5 jaar) en de huurprijs voor de publiektoegankelijke delen geldt vanaf 1-1-2022! Jaarlijkse indexering van de huurprijzen vindt plaats volgens de CPI-index met prijspeil 1-1-2022. Contracttermijn De contracttermijn van de huurovereenkomst (die nu vaak slechts enkele maanden is) gaat naar 10 jaar zodat tuinparken voor lange tijd rust en zekerheid krijgen. Daarna wordt het contract steeds met 10 jaar verlengd, tenzij er dwingende redenen zijn om naar een andere contracttermijn over te gaan. In de huurovereenkomst wordt voor huurder en verhuurder een ruime opzegtermijn van 2 jaar opgenomen. Indien een van de partijen de huurovereenkomst wil beëindigen, dan moet minimaal 2 jaar voor het einde van de huurtermijn van 10 jaar schriftelijk worden opgezegd. Deze opzegging dient hierdoor uiterlijk in het zevende huurjaar te worden verzonden. Wordt dit in de eerste termijn niet opgezegd, dan wordt de huurtermijn met nogmaals 10 jaar verlengd. Na deze tweede termijn loopt de overeenkomst van rechtswege door en blijft de opzegtermijn uiteraard 2 jaar. Meeropbrengsten huur en huidige onderhoudsbijdragen terug naar de parken op eerlijke en transparante wijze De meeropbrengsten van de huurverhoging worden beschikbaar gesteld voor het beheer en onderhoud van de volkstuinparken. Daaraan worden de huidige onderhoudsbijdragen die enkele parken ontvangen vanuit gemeentelijk vastgoed aan toegevoegd. NB Over het deel de onderhoudskosten waar nog geen overeenstemming over is wordt geprobeerd cq is de inzet de komende twee weken (de termijn van de ledenraadpleging) tot een mogelijke oplossing te komen’?. De buiten de huurcontracten bestaande afspraken tussen individuele volkstuinparken en stadsdelen ten aanzien van onderhoudsbijdragen voor beheer en onderhoud vallen buiten deze middelen. De wijze van beschikbaarstelling van de meerinkomsten van de huurverhoging en de daaraan toegevoegde onderhoudsgelden wordt op zo kort mogelijke termijn verder uitgewerkt. Belangrijk is dat de meeropbrengsten en de huidige onderhoudsbijdragen gekoppeld blijven aan de volkstuinparken en terugvloeien naar de tuinparken. Deze gelden dienen op eerlijke en transparante wijze verdeeld en verantwoord te worden tussen de volkstuinparken. De volkstuinverenigingen nemen zelf de onderlinge verdeling van deze gelden ter hand, op basis van jaarlijkse beheer en onderhoudsplannen alsmede meerjarenonderhoudsplannen. De gezamenlijke uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van de volkstuinparken van gemeente en volkstuinparken vormen daarbij het kader. De bond van volkstuinders en de zelfstandige volkstuinverenigingen komen samen tot een voorstel voor een organisatievorm hierin en leggen dit voor aan de gemeente. Leidend is een verdeling naar maatregelen waar de noodzaak het hoogst is en de meerwaarde voor tuinders en bezoekers het grootst is. 1 Ingangsdatum is in overleg met de tuinverenigingen verplaatst naar 1 juli 2022. 2 Dit punt is opgenomen in de verdere procesafspraken. 17 Omdat het beheer en onderhoud bij de volkstuinverenigingen ligt, is het belangrijk dat er zekerheid is over de jaarlijkse bijdragen voor het uitvoeren van deze taken. Daarom vindt de gemeente het — bij wijze van uitzondering — verantwoord en belangrijk om de extra inkomsten vanuit de huur te oormerken voor beheer en onderhoud van de tuinparken, in plaats van deze op te nemen in de ‘grote pot’ van gemeentelijke huurinkomsten. Stedelijke groeninvesteringen voor vernieuwingsplannen Om de vernieuwing wat betreft inrichting, verhoging natuurwaarden en publieke toegankelijkheid mogelijk te kunnen maken heeft de gemeente gelden voor stedelijke groeninvesteringen (via het Strategisch Huisvestingsplan Bovenwijks Groen). Hierbij geldt dat volkstuinparken zelf plannen van aanpak opstellen en deze door de gemeente ingebracht worden voor financiering. Volkstuinparken en gemeente maken in overleg ramingen van de noodzakelijke ingrepen. Er is geen garantie vooraf dat de middelen worden toegekend aan de ingediende plannen, omdat de raad steeds een jaarlijks budget moet vaststellen en het college een keuze moet maken uit een grote lijst van aanvragen. Verbetering van de volkstuinparken is opgenomen als één van de doelstellingen waar projecten op geselecteerd worden. Mochten de plannen niet gehonoreerd worden, wordt opnieuw gekeken naar de ambities en deze eventueel bijgesteld. Bij de toekenning van de middelen wordt advies gevraagd van de tuinparken. Riolering Tuinparken die geen eigen riolering hebben en nu nog vuilwater lozen op het oppervlaktewater moeten maatregelen nemen om te voldoen aan de wettelijke eisen op dit gebied. Gemeente en tuinparken willen graag voorkomen dat er dure investeringen worden gedaan die weinig flexibel zijn en vele maanden per jaar niet gebruikt worden. Daarom is het belangrijk naar alle mogelijke oplossingen te kijken en goed uit te zoeken wat de verantwoordelijkheden van de gemeente (als verhuurder) en de verenigingen (als huurder) en de individuele tuinders (als gebruikers) zijn. Op basis van de uitkomsten wordt een meest gewenste oplossing bepaald (deze kan mogelijk per tuinpark verschillen). Ook moet dan gekeken worden naar de financiering van deze oplossingen, waarbij de mogelijkheid van het rioleringsfonds wordt betrokken. Verdere uitwerking gezamenlijke uitgangspunten Bovenstaand betreft de uitgangspunten op hoofdlijnen. De komende maanden zullen deze punten verder uitgewerkt moeten worden tussen de gemeente en de volkstuinparken. Dit betreft in ieder geval de volgende punten: - De samenwerkingsafspraken per type volkstuinpark - Het format voor de plannen van aanpak per volkstuinpark en de bijbehorende indicatoren voor de monitoring - Eisen en kaders ten behoeve van exploitatie van voorzieningen aan anderen dan de volkstuinverenigingen - Organisatie vorm beheer en onderhoudsorganisatie (Samenwerking zelfstandige tuinparken en bond van volkstuinders) - Veiligheidsmaatregelen (inbraak- en vandalismepreventie) - Gezamenlijke punten van jaarlijkse evaluatie samenwerking - Vuilwateropgave en riolering - Gezamenlijke communicatie activiteiten - Concrete ondersteuning van gemeente 18 Volkstuinverenigingen en gemeente spreken af dat zodra de gezamenlijke uitgangspunten zijn vastgesteld door de gemeenteraad, ze samen opnieuw aan tafel te gaan om de verdere fasen van concrete uitwerking samen vorm te geven. sin Ee a ar Ar ge Tkemn me ED - RE L2) 5 sr > En nt eee IN 5 IE bi. ke : 8 ï f po ie je ie # ai S \ e a | pi AE, EEN et) Ter zor Ë De, En le A MAS " „1 ú S de da SR $ ì z G : NN äl f 1 8 e. & é : p N be. 5 Pr À 3 1 8 ie E E d / e E IN À 7 Ae ee ed le En Re Ó Sj Ì N aid 0 Eee B j DE EP mmm 19 5. Uitvoering en samenwerking Het proces van samenwerking tussen gemeente en volkstuinverenigingen in de eerste helft van 2021 heeft geleid tot goede, gedragen resultaten en een verbeterde verstandhouding. Het doel van de Gezamenlijke Uitgangspunten en deze Aanpak is om op dezelfde voet het proces van uitvoering van de ambities in te gaan. Gezamenlijkheid en afstemming in de lijn van ‘Samen stadmaken’ zijn daarbij steeds de basis. Commitment van gemeente en tuinparkverenigingen om kwaliteit in de uitwerking en uitvoering van de plannen te leveren, is daarin cruciaal. De ambitie is dat alle circa dertig dag- en verblijfstuinparken (exclusief de circa tien nutstuinparken) in Amsterdam de komende tien tot vijftien jaar een verdere ontwikkeling doormaken, waarbij toegankelijkheid verder wordt vergroot en er meer te doen komt voor meer Amsterdammers. Om in dit ambitieuze proces tot goede gezamenlijke resultaten te komen ligt, zoals door de tuinders gewenst, het initiatief bij de volkstuinverenigingen en wordt gewerkt volgens de Agenda ‘Samen Stadmaken’ zoals beschreven in de Omgevingsvisie 2050 (hoofdstuk 21, vanaf pagina 248). Dit betekent dat er veel ruimte wordt geboden aan zeggenschap en eigenaarschap bij de tuinders. De gemeente heeft een duidelijke rol en verantwoordelijkheid in het realiseren van de ambitie om de toegankelijkheid van de volkstuinparken te vergroten. De gemeente zet zich in om kwaliteit te waarborgen in de uitwerking van de afspraken. Tegelijkertijd nemen gemeente en volkstuinverenigingen over en weer een open houding aan en zijn ze gericht op goede samenwerking. De uitvoering van deze Aanpak wordt onderdeel van de uitwerking van de Groenvisie en het Uitvoeringsprogramma Groen. De afgesproken uitwerkingsproducten van de Gezamenlijke Uitgangspunten zijn bedoeld om de afspraken concreter te maken, zowel kwalitatief als kwantitatief. De eerste stap is het uitwerken van de samenwerkingsafspraken per type tuinpark (nutstuinpark, dagtuinpark en verblijfstuinpark). Daaraan gekoppeld zijn het format voor het plan van aanpak en de indicatoren voor monitoring. Veel verenigingen hebben al goede ideeën voor de vernieuwing van hun volkstuinpark. De tuinparken gaan zelf aan de slag met het uitwerken van een plan van aanpak voor hun tuinpark en vullen een jaarlijkse monitor in waarin de activiteiten en ontwikkelingen worden bijgehouden. Zo wordt duidelijk hoe de vernieuwing van de volkstuinparken ervoor staat en is er mogelijkheid tot bijsturing. De periode na besluitvorming in de raad over de Gezamenlijke uitgangspunten bestaat uit drie fasen: 1. Uitwerking van afspraken 2. Plan van aanpak per tuinpark 3. Uitvoering van de plannen van aanpak 20 1. Uitwerking van de afspraken In de eerste fase na besluitvorming in de raad ligt de nadruk op de gezamenlijk uitwerking van benodigde afspraken en formats voor de uitvoering. Deze fase loopt tot 1 juli 2022, zoals afgesproken met de volkstuinverenigingen. Hiervoor wordt een gezamenlijke overleg- en werkstructuur ingericht met een coördinatiegroep en werkgroepen. Hierdoor krijgt de samenwerking tussen de gemeente en de volkstuinverenigingen vanaf het begin goed gestalte volgens de principes van ‘Samen stadmaken’. De stadsdelen zullen vroegtijdig worden betrokken in de uitwerking van de afspraken. De vijf werkgroepen richten zich op: = De opstelling van de nieuwe huurcontracten, = De regeling of methode voor opstellen van het onderhoudsfonds, n= De samenwerkingsafspraken per type tuinpark samen met een format voor de plan van aanpak en een monitor met een beperkte set van indicatoren. = De vuilwateropgave. = _De promotie van de volkstuinparken. De nieuwe huurprijs gaat per 1 juli 2022 in. Gezamenlijk streven is dan ook de nieuwe huurcontracten in te laten gaan. Onderdelen van het proces tot vernieuwing van de huurcontracten zijn: = _de afspraken over de vijfjaarstermijn voor de getrapte invoering van de huurverhoging = de koppeling van de ontwikkelambitie aan de huurcontracten door de samenwerkingsafspraken = _hetbeheerbudget = het format voor de plannen van aanpak = het format voor de monitoringsafspraken. In de werkgroep voor de vuilwateropgave ligt een belangrijke rol voor Waternet/waterschap Amstel, Gooi en Vechtstreek en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier e.a. De werkgroep wil komen tot een oplossing voor de vuilwaterproblematiek, die adequaat en financieel aantrekkelijk is voor zowel voor de gemeente als de volkstuinverenigingen. Een maatwerkoplossing met gebruik van de septic tanks behoort tot de mogelijkheden, mits deze voldoet aan de eisen die het bevoegd gezag stelt. 2. Opstellen plan van aanpak per tuinpark Na 1 juli 2022 gaat de tweede fase van start. In deze fase werken de volkstuinbesturen zelf op basis van een format een plan van aanpak uit voor hun park dat concrete invulling geeft aan de gewenste vernieuwing. Hierin wordt nauw samengewerkt met het betreffende stadsdeel. Het plan van aanpak verschilt per tuinpark, afhankelijk van onder meer het karakter van het tuinpark en de ligging in de stad. Hierin kunnen de volkstuinparken hun eigen creativiteit kwijt: welke aanpassingen en activiteiten passen bij hunzelf, bij het park en bij de buurt? Omdat het bij de verenigingen om vrijwilligers gaat, is het essentieel dat zij energie voelen voor de uitvoer van de plannen. Voor de nutstuinparken geldt een beperkter plan van plan aanpak (zie verder het onderdeel nutstuinparken). Zoals in de Gezamenlijke Uitgangspunten aangegeven, hebben de tuinparken een jaar de tijd (tot juli 2023) voor het opstellen van een plan. In uitzonderlijke gevallen is er een uitloopmogelijkheid tot uiterlijk juli 2024. Naar aanleiding van de opgestelde plannen van aanpak wordt een uitvoeringsprogramma, een beheer- en onderhoudsprogramma en een investeringsprogramma opgesteld. Vanaf begin 2023 (of eerder indien tuinparken in een 21 sneller tempo tot een plan van aanpak komen) wordt gestart met een vertaling van de plannen in een investeringsprogramma om in aanmerking te komen voor gemeentelijke investeringsbijdragen voor groen. 3. Uitvoering van de plannen van aanpak Daarna start in de derde fase de daadwerkelijke uitvoering van de plannen van aanpak. In een periode van tien tot vijftien jaar ontwikkelen de volkstuinparken zich tot groene gebieden die voor Amsterdammers een gebruikelijke plek zijn om te ontspannen en recreëren. Er zijn regelmatig activiteiten voor zowel de geïnteresseerde buurtbewoner, als voor bijzondere groepen zoals ouderen, mensen met een beperking of schoolkinderen. Er zijn uitnodigende entrees gerealiseerd met interessante wandelroutes langs de tuintjes en velden, en eventueel extra toegangen. Bijzondere elementen nodigen Amsterdammers uit om mee te genieten. Ook actieve deelname van niet-tuinders is op alle parken mogelijk: op de volkstuinparken zijn meer verschillende soorten tuinen, zoals meerdere kleine tuinen op de plek waar eerst één grote was, groepstuinen, tijdelijke tuinen, deeltuinen, pluktuinen et cetera. Uit de opgestelde monitoring moet blijken wat de impact van de vernieuwing is en of de maatregelen inderdaad tot hogere bezoekersaantallen en gezamenlijke activiteiten op de tuinparken leiden. Financiering Voor het vergroten van de toegankelijkheid van de tuinparken kan al veel in gang worden gezet, maar kan ook een beroep gedaan kunnen worden gedaan op gemeentelijke investeringen (het SHP Bovenwijks Groen). Vanaf heden kan al gewerkt worden aan een verbeterde toegankelijkheid, bijvoorbeeld door verruiming van de openingstijden en faciliteren van buurtactiviteiten. Voor de fysieke maatregelen, zoals aanpassing van de entreegebieden, zijn investeringen echter noodzakelijk. Het sluit aan bij de lijn van de Groenvisie, waarin gepleit wordt voor het structureel investeren in de groene infrastructuur, parallel aan de groei en verdichting van de stad en daarbij een extra impuls te kunnen geven aan het beter benutten van het bestaande groen, zoals de volkstuinparken. Communicatie Gemeente en verenigingen trekken sinds de zomer van 2021 samen op om de volkstuinparken en de activiteiten die er georganiseerd worden, nog beter onder de aandacht bij de Amsterdammer te brengen. Dit proces van gezamenlijke communicatie, waarbij de gemeente haar gemeentebrede kanalen inzet om de volkstuinparken te ondersteunen in hun communicatie naar Amsterdammers, en de volkstuinverenigingen actiever communiceren naar (mogelijke) bezoekers, wordt de komende jaren voortgezet en uitgebouwd. Initiatief, experimenten en ondersteuning De tuinders hebben aangegeven graag de verantwoordelijkheid te willen (blijven) dragen voor de vernieuwing op de volkstuinparken. De gemeente ondersteunt dit initiatief en maakt ruimte om te experimenteren. Volkstuinverenigingen zijn vrijwilligersorganisaties. Van de besturen is de afgelopen tijd veel gevraagd, en dat zal in de verdere uitwerking van de plannen deels zo blijven. Daarbij dient gekeken te worden hoe ondersteuning de inzet naar een voor vrijwilligers aanvaardbaar niveau kan brengen. Deze ondersteuning zal nodig zijn in alle drie de genoemde ontwikkelfasen. Belangrijk voor de volkstuinverenigingen is om een vast aanspreekpunt bij de gemeente en/of het betreffende stadsdeel te hebben. Continuïteit en partijen die actief hun relatie onderhouden, zijn hierbij essentieel. Een gemeentelijk coördinatiepunt dat in 22 samenwerking met de betrokken lijnafdelingen dit aanspreekpunt vormt, is een van de mogelijkheden en zorgt voor korte lijnen tussen de gemeente en de verenigingen. In de daadwerkelijke uitvoering van de plannen spelen behalve de bestuurders van de verenigingen, ook de overige tuinders zelf een belangrijke rol. Alle activiteiten en het beheer van collectieve delen die nu al plaatsvinden, gebeuren voornamelijk vanuit enthousiasme voor de vereniging en de gedeelde liefde voor tuinieren en de natuur. Deze intrinsieke motivatie is ook een voorwaarde bij het opstellen en uitvoeren van de plannen van aanpak. Ze moeten passen bij het karakter van het tuinpark, bij de behoefte in de omgeving maar zeker ook bij de mogelijkheden (tijd, energie, ideeën) van de leden. De gemeente zal hen hierbij ondersteunen met coördinatie, netwerkvorming en inspirerende voorbeelden. De Bond voor Volkstuinders en de zelfstandige verenigingen monitoren zelf de voortgang van de uitvoering en bespreken met de gemeente hoe het gaat en wat er eventueel nog nodig is. Gaat alles volgens planning? Zijn er extra acties of afspraken nodig? Op belangrijke momenten worden gemeentebestuurders waar nodig over de stand van zaken geïnformeerd. De gemeente helpt verder met kennis en het aanvragen van budgetten voor investeringen in de vernieuwing. Bijzondere positie nutstuinparken De ambitie ‘meer te doen voor meer Amsterdammers’ geldt voor alle tuinparken. Wel is er verschil in urgentie en de mogelijkheden die de verschillende soorten tuinparken (dagtuinparken, verblijfstuinparken en nutstuinparken) daarvoor kunnen bieden. De nutstuinparken vormen een aparte categorie. Nutstuinparken bestaan over het algemeen uit een verzameling kleine moestuinen zonder huisje, aan de rand van de stad met weinig voorzieningen en gemeenschappelijke delen in de vorm van wandelpaden, velden of een clubgebouw. Omdat er minder toezicht is door de vaak afgelegen ligging en de vaak specifieke inrichting van deze tuinparken zijn er minder mogelijkheden tot publieke toegankelijkheid. De ontwikkelopgave wordt daarom vooral gelegd bij de dag- en verblijfsparken en veel minder bij de nutstuinparken. Voor nutstuinparken geldt daarom een beperkt plan van aanpak. Maatwerk is nodig en nutstuinparken zullen daarbij zelf aangeven wat er wel mogelijk is. Denk daarbij aan opening op enkele vaste tijden in de week, maand of jaar of een wandeling op afspraak of educatieve activiteiten. Nutstuinparken zetten zich waar mogelijk in om meer activiteiten te organiseren samen met de buurt en maatschappelijke partners. Hierbij wordt gekeken naar de aansluiting op andere ‘groene’ buurtactiviteiten. Er is gevraagd om extra ondersteuning op het gebied van communicatie, dus dat wordt samen met de gemeente opgepakt. Ook hebben de nutstuinparken aangegeven dat inspiratie en uitwisselen van kennis voor de plannen van aanpak zeer gewenst is. Samen werken aan de Amsterdamse Volkstuinparken We gaan komende jaren samen aan de slag om de volkstuinparken verder te ontwikkelen. De volkstuinverenigingen en gemeente werken op basis van deze Aanpak om tot het doel ‘meer te doen voor meer Amsterdammers’ op de volkstuinparken te komen. Zo krijgen de tuinparkverenigingen zekerheid voor de toekomst en kunnen meer mensen genieten van de Amsterdamse volkstuinparken. 23 ENNE TEEN ACER VE EE ie 81 PZ 2) EEN TI "EEEN NRD 1/7 AR dn BR AN OE NW zel ke RS N 5 ARE Oe A a 3 0 ENA LN ) NA 4 KA ED et eeen EIZ hed il atd a ; REEN A EN AN EE K: AA PEEN AOBA EEN AA Ë EA \ ) EE SK RT ODD REA ea TEE 9 se KEN IN el 5 e AAE AO ELEN a de Si | ALS Ke! dak Keel jl 8 DV WT ke | ceed Ne ARL) Hi] beten Ge RL ie . AN AN BEEN Emi neede A Ae DER ONeTANG jp AAA Ral ede Alet nel df AMISS A AN df gt EE OD rent en | AREN ed Boie KE WEN GS AAR 5 ii 4 Sd RN Af 3 dn Ie Ni Re El ik IR ä f ke ne ne (D7 Af 8 Le Í f A Lj pe C fj da de Re PEN Aces apa Fee LN el SE aline MEN RE Te pe yy OEE Ng â r Dn SN Mt Se Wi. Hen d ID, $ tr, NA Ae irr he „en et PIE ene ee Ï ik mee IV! Li ä LS ì met Je hd ied LIET: on Es mate dE in À E LR ik: À En A gi ke 7 er D oe je NS wi TE Ik me He Pi Ed TT Hi En 5 | |Een. eam dt. zt 24 Bijlage: Overzicht volkstuinparken Volkstuinparken in Amsterdam, Ouder-Amstel en Weesp (situatie mei 2021) (NB) = geen grondeigendom gemeente Amsterdam Noord 29. Klein Dantzig 1. De Bongerd 30. Amstelhof 2. Buitenzorg 31. Hof van Eden 3. De Swaenen 32. Nieuwe Levenskracht 4, Buikslotermeer 33. Nieuwe Diep 5. De Molen 6. Tuinwijck Zuidoost 7. Kweeklust 34. De Vijf Slagen 8. Wijkergouw 35. Reigersbos 9. Rust en Vreugd 36. De Vrijbuiters (NB) 37. Linnaeus West 38. Frankendael 10. Zonnehoek 39. Tuindersvereniging Driemond 11. Sloterdijkermeer 12. Nut en Genoegen Ouder-Amstel (grondeigendom gemeente Amsterdam) Nieuw-West 40. Dijkzicht 13. Bretten 41. Ons Lustoord 14. De Groote Braak 42, Nieuw Vredelust 15. De Oase 43. De Federatie 16. De Ark 17. Osdorp Weesp 18. TIGENO. 44, Van Houten 19. Nieuw Bijenpark (uitgifte in erfpacht) 45, VTV Kweeklust (NB) 20. De Eendracht 21. Lutkemeer 22. VAT Sloten 23. Eigen Hof 24. Lissabon 25. Oud Bijenpark 26. Ons Buiten Zuid 27. De Groenlijn Oost 28. Amstelglorie 25 edi En SUA, ENTER F zl ETE Ee En wens j - Er an n Iv: Beed ok ge (à De es Ee Et En) 5 | Ì ; Í > p Ee Ee e Gs Gn el Hee it Je 7 $ ; en Dn ] de À Di) ij pe en J Bef ET er an ie: ee en Ee nme gs ei Ì Ee í k Ae — 5 E he 8 BR 5 zh Nr Se ANDER A SZ UD nm Westpoort maa ON AAN) Oe A Ak S 4 tn Me. A de Le Es EA ie een AND SS Noord La alen IA Ee a EN In pe DE ISN 167 18 en UE In SNE Rd ee EQ Ld Á Tg Ì j TG ee dempers B 2 D hd A CAS 18 7 OA EN Centrum Kn RS: Ì 01 a Tere LE hr er AE APEN ER . 5 20 Ak A al À De Ee Est re, : ee le AN nf Ee Oost N33 L21 gei ij : A Ii MER À Pa 2 SON (NEE EN 0 SGEE N NS 6 Ge on AN WE Aeg NE EE er Ee lg De ie DÁ ee ws À U Pes 260R TR! Zuid ken, A /___ Diemen“ EEE in TD EKL iN, Er 4 Des Te nh ee € | GR KA ee A EE en mt Te 2e ne wi Ne, HE 5 lj 40 GH ‚ Ee BONE jy Al é DN LSNA Te Bs LLN AN £ ern he Jtd iÛ ee ni 5 ie ht Vn 3 5 37 Â Rw rf Ë: ge Er NE er Ì ® A28 ed D Se de ï Ea TTeesp En Mi) — En , Pt EL NN «Ouder-Amstel / K dte dE lize EAD EAS € ERE rs zl LL In "nat, Zuidoost nd « Ft Ne Legenda: Oi ee be ii AD ORT. TE Nd —— Grens Stadsdelen rn HE Un 354: d sn 44 Erne: … B Volkstuinenparken dagrecreatief ) NE 1 / — WE Volkstuinparken verblijfsrecreatief de En en | ; — B Nutstuin Ri k Lie 345 — Se TER VLAK EK Î \ ERR A A es fe 26 | pa nd Ee ene ek B ES Ad A an aes RE iet EE DAR Pe | Le 4 ge 5 6 ed he , nn VEE GA ed KT 4 : 4 EN nn pr kj re 7 ae = meg B zi 4 ae Eh Si E En ‚a eK jan jn of LJ} VN Gn he, | Á F de e u vs eek nd ee ik den é KE en RE al Bt de Titel Aanpak voor ontwikkeling Amsterdamse volkstuinparken Meer te doen voor meer Amsterdammers Datum november 2021 Bestuurlijk opdrachtgever Marieke van Doorninck, wethouder Ruimtelijke Ordening & Duurzaamheid Ambtelijk opdrachtnemers Directie Ruimte en Duurzaamheid en Gemeentelijk Vastgoed, gemeente Amsterdam In samenwerking met Bond van Volkstuinders zelfstandige volkstuinparken Amsterdam Public Mediation Fotografie Gemeente Amsterdam Contactadres [email protected] www.amsterdam.nl/volkstuinparken 21
Onderzoeksrapport
27
val
VN2021-005372 Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water griffie andreas 2 x Gemeente M LW % Amsterdam Voordracht voor de Commissie MLW van 25 maart 2021 Ter kennisneming Portefeuille Verkeer, Vervoer en Luchtkwaliteit Agendapunt 7 Datum besluit Nvt. Onderwerp Brief rekenkamer d.d. 27 janvari 2021 inzake verzoekonderzoek Signalling & Control Metro Amsterdam De commissie wordt gevraagd kennis te nemen van de brief van de Rekenkamer d.d. 27 januari 2021 inzake verzoekonderzoek Signalling & Control Metro Amsterdam Wettelijke grondslag Art. 185 Gemeentewet Bestuurlijke achtergrond De brief heeft op 27 janvari 2021 in de dagmail gestaan. Reden bespreking Nvt. Uitkomsten extern advies Nvt. Geheimhouding Nvt. Uitgenodigde andere raadscommissies Nvt. Welke stukken treft v aan? Gegenereerd: vl.5 1 VN2021-005372 % Gemeente Raadscommissie voor Verkeer Vervoer en Luchtkwaliteit en Water griffie andreas 2 % Amsterdam % Voordracht voor de Commissie MLW van 25 maart 2021 Ter kennisneming 1. Brief d.d. 27 januari 2021 Verzoekonderzoek SCMA tav AD2021-018995 Gemeenteraad.pdf (pdf) AD2021-018990 Commissie MLW Voordracht (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) Nadere informatie bij Rekenkamer Metropool Amsterdam Gegenereerd: vl.5 2
Voordracht
2
val
emeente msterdam Commissieactualiteit voor de Commissie WV van woensdag 21 september Portefeuille Wonen Agendapunt I Onderwerp 1 op de 6 sociale huurwoningen te slecht geïsoleerd Aan de commissie Woningbouw en Volkshuisvesting Reden van spoedeisendheid De Amsterdamse federatie van woningcorporaties heeft laten weten op vragen van NH Nieuws dat op dit moment 1 op de 6 Amsterdamse sociale huurwoningen te slecht geïsoleerd is (energielabel E‚ F of G). Dit heeft deze winter grote gevolgen voor de mensen die in deze woningen wonen. Door de hoge energieprijzen rijzen de energierekeningen van deze huishoudens de pan uit. Wat de fractie van de PvdA Amsterdam betreft moeten de corporaties en andere verhuurders in Amsterdam in samenwerking met de gemeente de komende weken alles op alles zetten om de mate waarin de woningen geïsoleerd zijn zoveel mogelijk te verbeteren. Geen enkel middel mag hierin onbenut blijven. De fractie van de PvdA Amsterdam wil graag weten wat en op welke manier het college van plan is om verhuurders in Amsterdam hiertoe te bewegen. Daarnaast is de fractie van de PvdA Amsterdam benieuwd hoe het college denkt over het geven van een huurkorting - een optie die de AFWC in het betreffende artikel op tafel legt. Zie hier meer informatie: https://www.ats.nl/artikelen/216843/tienduizenden-amsterdammers-in- de-kou-1-op-de-6-sociale-huurwoningen-te-slecht-geisoleerd Gemeente Amsterdam Datun Pagina 2 van 2 Het lid van de commissie L. Heinhuis
Actualiteit
2
train
Bezoekadres Gemeente Amsterdam Anton de Komplein 150 Gp « : 1102 CW Amsterdam " Stadsdeel Zuidoost Postbus 12491 „ On : : 1100 AL Amsterdam Zuidoost Concernstaf Telefoon 020 2525 000 Sn Fax 020 691 2015 Tens Www.zuidoost.amsterdam.ni & er | Retouradres: SZO, Postbus 12491, 1100 AL Amsterdam Zuidoost | 7 Leden van de stadsdeelraad | Datum 1 maart 2011 | Ons kenmerk 2011003435 | Behandeld door : H. Verhaar Bijlage Onderwerp Raadadres Community Enterprise BD Cosmetics Lounge, d.d. 2 februari 2011 Geachte leden van de raad, | . Uw raad heeft in zijn vergadering van 15 februari 2011 besloten het raadsadres van | Ì Community Enterprise BD Cosmetics Lounge van 2 februari 2011 te bespreken in de | Raadscommissie Werk en Diversiteit met een preadvies van het dagelijks bestuur. In het raadadres stelt mevrouw Baving, namens Community Enterprise BD Cosmetics | Lounge, samengevat het volgende. | 1. Het stadsdeel maakt inbreuk op intellectuele eigendomrechten van Community | Enterprise BD Cosmetics Lounge met betrekking tot een ondernemingsplan uit 2005. | Hierbij zijn verder betrokken het Ondernemershüis | en It, Women @ Work en de oe Dienst Werk en Inkomen. Voor wat betreft het stadsdeel heeft de gestelde inbreuk | 7 betrekking op het project The Way Up, meer in het bijzonder op het onderdeel The Way Up Lifestyle Lounge. Zij heeft hierover eerder twee schadeclaims ingediend. Zij verzoekt haar bedrijfsplan te vergelijken met het project The Way Up Lifestyle Lounge | 2. Zij verzoekt een integriteitonderzoek in te stellen naar de gang van zaken. | 3. Zij vraagt vergeefs om toezending van de voorwaarden van de door het | : Ondernemershuis Il in 2005 georganiseerde wedstrijd Socia! Venture Competition | Amsterdam Zuidoost 2004/2005. 4. Bij het Europese Bureau voor Fraudezaken OLAF heeft zij een klacht ingediend | over misbruik door het stadsdeel van Europese subsidiegelden. ° Reactie dagelijks bestuur | algemeen Het stadsdeel heeft sinds 2007 herhaaidelijk in brieven aan (advocaten van) Community Enterprise BD Cosmetics Lounge gereageerd op de claims, voor het laatst in een brief van de stadsdeelsecretaris op 20 december 2010. De claims zijn steeds | afgewezen. In de brief van het dagelijks bestuur van 1 november 2010, is bericht dat . eventuefe vervolgbrieven over dit onderwerp voor kennisgeving zullen worden aangenomen. 5 Het stadsdeelkantoor is te bereiken met trein en metro (50 en 54) halte station Amsterdam Bijlmer ArenA | à en bus (41, 44, 45, 46, 47, 102, 158 en 175). | 1 maart 2011 Gemeente Amsterdam | Kenmerk 2009007264 Stadsdeel Zuidoost | Pagina 2 van 3 | Wij adviseren u bij de beantwoording van het raadsadres te verwijzen naar onze eerdere brieven en inhoudelijk hierbij aan te sluiten. | Overzicht eerder verzonden brieven van het stadsdeel | - brief stadsdeelsecretaris, d.d. 20 december 2010, naar aanleiding van een gesprek met mevrouw Baving op 6 december 2010; : - brieven dagelijks bestuur, d.d. 1 november 2010, inzake een Wob verzoek en een | reactie op de schadeclaim; 4 - brief dagelijks bestuur, d.d. 19 januari 2010, inzake een reactie op de schadeclaim; - brief projectmanager Europese subsidies stadsdeel aan advocaat van mw. Baving, | mr. R.F. de Jong, d.d. 17 juli 2009, inzake een reactie op haar schadeclaim; … | - brief projectmanager Europese subsidies stadsdeel aan advocaat van mw. Baving, mr.Hoebba, dd. 11 januari 2008, inzake een reactie op haar schadeclaim; - brief projectmanager Europese subsidies stadsdeel aan advocaat van mw. Baving , mr. R. Van Ommeren, d.d. 11 januari 2008, inzake een reactie op haar schadeclaim; - brief projectmanager Europese subsidies aan advocaat van mw. Baving, mr. Hoebba, d.d. 11 december 2007, inzake een reactie op haar schadeclaim. Inhoudelijke reactie op raadsadres 8 Hieronder volgt een inhoudelijke reactie op de punten die Community Enterprise BD Cosmetics Lounge in het raadsadres naar voren brengt. | Ad 1, vermeende inbreuk door het stadsdeel op intellectuele eigendomsrechten | met betrekking tof een ondernemingsplan van Community Enterprise BD | Cosmetics Lounge Mevrouw Baving heeft in 2005 meegedaan aan de prijsvraag ‘Social Venture Competition Amsterdam Zuidoost 2004/2005, georganiseerd door het Ondernemershuis IL. Zij won hierbij een prijs van € 25.000 met haar ondernemingsplan getiteld “BD Cosmetics Lounge, Just Breathe. The Urban Style is here to stay!” Het ondernemingsplan uit 2005 betrof, samengevat, de volgende drie onderdelen: | = opleiding tot visagist gespecialiseerd in de getinte huid; = _ praktijkstages in de Cosmetics Lounge; | ï - bemiddeling naar een werkervaringsplaats in een beautystudio of een betaalde | . baan elders, bijvoorbeeld door detachering. Het prijzengeld is uitbetaald aan mevrouw Baving. Naar aanleiding van de stelling van Community Enterprise BD Gosmetics Lounge dat | het ondernemingsplan uit 2005 door het stadsdeel zonder toestemming zou zijn |] overgenomen in het kader van The Way Up, meer in het bijzonder The Way Up | Lifestyle Lounge, is hieronder een vergelijking gemaakt tussen het ondernemingsplan en de opzet van The Way Up en The Way Up Lifestyle Lounge. The Way Up is in 2008 door het stadsdeel opgezet als een proeftuin voor aankomende jonge ondernemers, met een Europese bijdrage (D2) voor de infrastructuur en de inventaris. Het starterstraject beoogde jonge vaders en moeders te brengen tot zelfstandig ondernemerschap. Tot 1 augustus 2008 was The Way Up een project van het stadeel. Daarna is het project overgenomen door de stichting VON (vrouwen ontwikkelingsnetwerk). Onderdeel van The Way Up was het project The Way Up Lifestyle Lounge! De doelstellingen van dit project waren, kort samengevat: | - het organiseren van evenementen, voornamelijk op het terrein van “innerlijke en | uiterlijke schoonheid, spirituele wellness en gezonde levensstijl", 2 | t maart 2011 Gemeente Amsterdam | Kenmerk 2009007254 Stadsdeel Zuidoost | Pagina 3 van 3 | - maatschappelijk betrokken ondernemen; | - het opleiden van leertrajectieerlingen tot host(ess), eventplanner/organisator, | horecamedewerker. Uit de vergelijking blijkt dat het ondernemingsplan van Community Enterprise BD Cosmetics Lounge niet is overgenomen door het stadsdeel. Niet bij het opstarten van The Way Up en evenmin bij het project The Way Up Lifestyle Lounge. De doelstellingen, de E bewoordingen en de activiteiten van The Way Up, inclusief The Way Up Lifestyle Lounge wijken aanzienlijk af van het ondernemingsplan van Community Enterprise BD Cosmetics Lounge. | Women @ Work en Ondernemershuis | | De projecten Women @ Work en het Ondernemershuis | waren al afgerond voor 2005 en | kunnen dus, anders dan briefschrijver stelt, geen rol spelen in de vermeende inbreuk op | een ondernemersplan uit 2005. | Ondernemershuis 11 | Ondernemershuis ÎÌ heeft in haar projectplan (D2-aanvraag)het plan opgenomen een community enterprise op te zetten. Ondernemershuis Il heeft een prijsvraag georganiseerd om tot goede projectideeën hiervoor te komen. Mevrouw Baving heeft aan 5 deze prijsvraag meegedaan. Tot uitvoering is het project community enterprise van het Ondernemershuis Il is het echter niet gekomen. Ook het Ondernemershuis Il heeft derhalve geen inbreuk gemaakt op het ondernemingsplan van Community Enterprise BD Cosmetics Lounge Ad. 2 Integriteitsonderzoek | Voor het instellen van een integriteitsonderzoek, als gevraagd door de briefschrijver, zien wij op grond van de ons bekende feiten en omstandigheden geen aanleiding. | Ì Ad 3. Social Venture Competition Amsterdam Zuidoost 2004/2005 | Het Reglement Social Venture Competition Amsterdam Zuidoost 2004/2005 is mevrouw | Baving al toegezonden op 2 juni 2009. | Ad 4. klacht bij OLAF | Het stadsdeel is niet geïnformeerd over de inhoud van de klacht van mevrouw Baving bij | het Europese Bureau voor fraudezaken OLAF. Wij wachten de bevindingen van OLAF af. Heógachtend; Te | Het dagelijks bestuur rt „ sr Ë ach. \ = Kôse | secretaris koorzifter |
Raadsadres
3
train
Jaar 2021 Nummer 274 Behandeld op 21/22 april Status Verworpen bij schriftelijke stemming op 26 april 2021 Onderwerp Motie van de leden Khan en Veldhuyzen inzake geen gentrificatie, meer sociale huur en voorrang voor huidige bewoners Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over de intentie om ambities en doorbraken zoals beschreven in het Masterplan Zuidoost te realiseren Constaterende dat: -__In het Masterplan Zuidoost het afstappen van de 4of/4o/20-regel wordt verkend“; -__Het college reeds heeft aangegeven dat gentrificatie een serieuze optie is die overwogen wordt; -__ De beleidsaannames die ten grondslag liggen aan gentrificatie weersproken worden door verschillende studies, zoals die van stadsgeograaf Cody Hochstenbach?. Overwegende dat: -__Zuidoost niet zozeer investeringen in duurdere woningen nodig heeft, maar betaalbare woningen; - Deze betaalbare woningen ook toegankelijk gemaakt moeten worden voor de huidige bewoners bijvoorbeeld middels een voorrangsregeling. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders: De so/4of20-regel te handhaven en alleen af te wijken indien dat leidt tot méér sociale huurwoningen én een voorrangsregeling toe te passen voor de huidige bewoners van Zuidoost. Deleden van de gemeenteraad S.Y. Khan J.A. Veldhuyzen 1 https://www.amsterdam.nl/bestuur- organisatie/college/burgemeester/persberichten/masterplan -zuidoost-bewoners- ondernemers/ 2 https://www.parool.nl/nieuws/de-gentrificatie-in-amsterdam-is-een-proces-van- uitsluiting-b1a24722/
Motie
1
discard
X Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Schriftelijke vragen Jaar 2014 Afdeling 1 Nummer 883 Datum akkoord 10 oktober 2014 Publicatiedatum 15 oktober 2014 Onderwerp Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid mevrouw À. Verheul van 2 september 2014 inzake de slechte bereikbaarheid van het alarmnummer 112. Aan de gemeenteraad inleiding door vragenstelster. Op 1 september 2014 werd bekendgemaakt dat diverse delen van het land kampen met slechte bereikbaarheid van het alarmnummer 112. Het gaat hier niet om een incident maar om een structureel probleem dat niet alleen zou spelen in de grensstreken van Nederland, maar ook in dichtbevolkte gebieden als de Amsterdamse wijk de Jordaan. Dit berichtte RTHV Noord-Holland gisteren naar aanleiding van uitspraken van een woordvoerder van KPN'. Om het probleem op te lossen zouden meer zendmasten moeten worden geplaatst, maar dat is een ‘weerbarstig proces’, aldus KPN. Er zouden voorbeelden zijn van ernstige ongelukken waarbij het alarmnummer 112 niet met een mobieltje te bellen was. Het Ministerie van Economische Zaken komt later in 2014 met de resultaten van een onderzoek naar het mobiele bereik in het land. Er zijn weinig woorden nodig om uit te drukken dat het hier gaat om een zeer ernstig signaal. Áls burger moet je er altijd op kunnen vertrouwen dat je het noodnummer kunt bereiken als dat nodig is. Gezien het vorenstaande heeft vragenstelster op 2 september 2014, namens de fractie van D66, op grond van artikel 45 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam, de volgende schriftelijke vragen tot het college van burgemeester en wethouders gericht: 1. Zijn er bij het college signalen bekend dat het alarmnummer 112 in delen van de stad niet of slecht bereikbaar is? Zo ja, in welke delen van de stad is het bereik verminderd of slecht en hoe lang is dit bekend? Antwoord: Het college is het er mee eens dat het inderdaad een zeer ernstig signaal is. Er zijn bij het college echter geen recente incidenten bekend waarbij een slechte bereikbaarheid van 112 een rol heeft gespeeld. Er zijn bij het college, na navraag ' http:/lwww.rtvnh.nl/nieuws/149923/KPN%3A+1 12+ooktin+Jordaan+slecht+bereikbaar 1 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer Oes kiober 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 2 september 2014 bij de GMK, ook geen recente signalen bekend dat delen van Amsterdam een slechte mobiele dekking hebben. 2. Zijn de problemen met de slechte bereikbaarheid alleen binnenshuis, of ook op straat? Antwoord: Er zijn bij het college geen incidenten bekend waarin slechte binnenhuisdekking een rol heeft gespeeld. 3. Is bij het college bekend of dit probleem in Amsterdam heeft geleid tot vertraagde hulpverlening? Antwoord: Gelet op de eerdere 2 antwoorden is het antwoord nee. 4. Voert het college overleg met KPN om de problemen op te lossen? Antwoord: Het college is in deze niet de aangewezen gesprekspartner van KPN. De bereikbaarheid van 112 is een verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. 5. Welke maatregelen worden er genomen om het bereik te verbeteren? En op welke termijn kan dit worden opgelost? Antwoord: Naar aanleiding van eerder gestelde Kamervragen over mobiele dekking in relatie tot 112, is reeds toegezegd dat het ministerie van Economische Zaken een onderzoek zal laten doen naar de mobiele dekking in relatie tot de mobiele bereikbaarheid van 112. In december wordt hier meer duidelijkheid rond verwacht. Op basis van dit onderzoek kan er gekeken worden of er voor Amsterdam en omgeving actie ondernomen dient te worden. 6. Wordt er ook in Amsterdam overleg gevoerd over het plaatsen van extra zendmasten om het probleem te verhelpen? Zo ja, zijn daar obstakels die de oplossing van het probleem vertragen? Antwoord: Het college wacht het rapport van de Tweede Kamer af. Mocht er een probleem zijn dan zal het college nauwlettend volgen wat er aan wordt gedaan. In dit geval zal de gemeenteraad hierover worden geïnformeerd. 7. Wat wordt er in de tussentijd gedaan om bewoners te informeren over de risico's en mogelijkheden om deze te ondervangen? Antwoord: Extra informeren op dit moment niet nodig. 2 Jaar 2014 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteblad Demmer Oes kiober 2014 Schriftelijke vragen, dinsdag 2 september 2014 In juni 2014 verscheen bovendien een bericht dat het alarmnummer 112 voor dove mensen slecht bereikbaar zou zijn . De meldkamer van de Landelijke Eenheid kan, ondanks het bestaan van speciale software, niet automatisch vaststellen wat de naam en het adres van de beller is. Het alarmnummer 112 is bovendien uitsluitend te bereiken met het netwerk van de eigen internetprovider, niet via andere providers. De oproep lukt evenmin als er geen ruimte meer over is in de databundel. De meldkamer is nog analoog ingericht, terwijl veel doven en slechthorenden volledig digitaal communiceren via hun mobiele telefoon of tablet. Zij werken met speciale software van Signcall. Daarmee kunnen zij in tekst, beeld en geluid communiceren. In principe werkt een tekstoproep het snelste, maar de analoge meldkamer in Driebergen is op dit moment niet in staat om het digitale signaal via Signcall goed te verwerken. Dat kan leiden tot verminkte tekstuitwisseling, met alle gevaren van dien. 8. Is dit probleem bij het college bekend? Antwoord: Dit probleem is bekend en de bevoegde instanties zijn bezig om dit zo spoedig mogelijk op te lossen. Zie voor verder toelichting de kamervragen over het zelfde onderwerp in de bijlage. 9. Is het college bereid dit probleem aan te kaarten bij de verantwoordelijke instanties en aan te dringen op een oplossing? Antwoord: Gelet op het vorenstaande antwoorden ziet het college op dit moment dan ook geen reden om verdere actie te ondernemen. Burgemeester en wethouders van Amsterdam A.H.P. van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester 2 http://www.nu.nl/binnenland/3792194/doven-klagen-slechte-bereikbaarheid-112.html 3
Schriftelijke Vraag
3
train
> Gemeente Amsterdam Amendement Datum raadsvergadering 1juni2022 Ingekomen onder nummer 223 Status Verworpen Onderwerp Amendement van het lid Koyuncu, … inzake het coalitieakkoord 2022-2026 Onderwerp Voldoende openbare toiletten bij OV-knooppunten Aan de gemeenteraad Ondergetekende(n) hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over het coalitieakkoord 2022-2026 “Amsterdams Akkoord” Constaterende dat: -_ Inde afgelopen jaren steeds meer openbare toiletten zijn weggehaald. Overwegende dat: -_ Bij sommige OV knooppunten geen of veel te weinig toiletten beschikbaar zijn. Besluit: In hoofdstuk 3 “Verantwoorde groei” onder de paragraaf “Openbare ruimte, reiniging en leefbaar- heid” op pagina 57 de alinea “We streven naar meer openbare toiletten voor vrouwen en mensen met een beperking in parken en drukke gebieden.” Te vervangen door: “We streven naar meer openbare toiletten voor vrouwen en mensen met een beperking in parken en drukke gebieden. Daarnaast zorgen we voor voldoende toiletten bij OV knooppunten.” Indiener(s), S. Koyuncu (DENK) Gemeente Amsterdam Status Verworpen Pagina 2 van 2
Motie
2
discard
> Gemeente Amsterdam Motie Datum raadsvergadering _ 10 en 11 november 2021 Ingekomen onder nummer 760 Status Ingetrokken en vervangen door 760 accent Onderwerp Motie van de leden Kilig, De Fockert en Veldhuyzen inzake een OR-code voor ongedocumenteerden Onderwerp Bij de GGD Amsterdam erop aante dringen om een QR-code voor ongedocumenteerden mogelijk te maken. Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De Raad, Gehoord de discussie over de Begroting 2022. Constaterende dat: — Dubbel gevaccineerde ongedocumenteerden momenteel niet in aanmerking komen voor een OR-code; — __ Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze situatie “onwenselijk” acht en ver- wijst op de beslissingsbevoegdheid van de GGD om het mogelijk te maken“; — De GGD Utrecht er reeds mee gestart is. Verzoekt het college van burgemeester en wethouders Bij de GGD Amsterdam erop aante dringen om een QR-code voor ongedocumenteerden mogelijk te maken. Indieners A. Kilig T.C. de Fockert J. Veldhuyzen + https://www.oneworld.nl/lezen/{discriminatie/sociaal-onrecht/wel-gevaccineerd-niet-gedocumenteerd-dan-krijg-je-geen-gr- codef/?utm_campaign=later-linkinbio-oneworldnl&utm_content=later-22134290&utm_medium=social&utm_source=linkin.bio
Motie
1
discard
x Gemeente Amsterdam J C % Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd, Diversiteit en Integratie, Kunst en Cultuur, Lokale Media en Monumenten % Agenda, donderdag 15 juni 2017 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd, Diversiteit en Integratie, Kunst en Cultuur, Lokale Media en Monumenten Tijd 09.00 tot 12.30 uur Locatie De Rooszaal, 0239 LET OP: DE PORTEFEUILLE ONDERWIJS WORDT OP DINSDAG 20 JUNI 2017 IN DE AVOND BEHANDELD, TIJD: 19:30 TOT 22:30 UUR, LOCATIE: DE MIRANDAZAAL. Algemeen 1 Opening 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie JC d.d. 18 mei 2017 e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieJC @raadsgriffie.amsterdam.nl 5 Termijnagenda per portefeuille 6 _Tkn-lijst 7 _ Opening inhoudelijk gedeelte 8 _Inspreekhalfuur publiek Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: info @gemeenteraad.amsterdam.nl 1 Gemeente Amsterdam J C Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd, Diversiteit en Integratie, Kunst en Cultuur, Lokale Media en Monumenten Agenda, donderdag 15 juni 2017 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Kunst en Cultuur 11 Jaarverslag 2016 Amsterdams Fonds voor de Kunst Nr. BD2017-007101 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 12 Verzelfstandiging CBK Zuidoost Nr. BD2017-003516 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d.28.06.2017). Financiën 13 Het Jaarverslag 2016 Nr. BD2017-007065 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d.28.06.2017). … Het Jaarverslag 2016 is separaat naar alle (duo)leden verzonden. 14 Kennisnemen van de bestuurlijke reactie op het Generaal Verslag 2016 Nr. BD2017-007076 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d.28.06.2017). 15 Aanvullende toelichting jaarrekening 2016 en meerjarenbegroting 2017-2020, programmaonderdeel Jeugd en Jeugdzorg Nr. BD201 7-006204 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 16 De Voorjaarsnota 2017 Nr. BD2017-007094 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d.07.06.2017 Algemene Beschouwingen Voorjaarsnota). e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 19.07.2017 Vaststelling Voorjaarsnota). e De Voorjaarsnota is separaat naar alle (duo}leden verzonden. Bestuurlijk Stelsel 17 Vaststellen actualisatie gebiedsagenda's Oud-Noord en Noord-Oost in Stadsdeel Noord Nr. BD2017-007161 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 19.07.2017). 2 Gemeente Amsterdam J C Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd, Diversiteit en Integratie, Kunst en Cultuur, Lokale Media en Monumenten Agenda, donderdag 15 juni 2017 DE PORTEFEUILLE ONDERWIJS WORDT OP DINSDAG 20 JUNI 2017 IN DE AVOND BEHANDELD, TIJD: 19:30 TOT 22:30 UUR, LOCATIE: DE MIRANDAZAAL. Onderwijs 18 Intrekken van de huidige en vaststellen van de nieuwe Verordening Leerlingenvervoer Gemeente Amsterdam Nr. BD2017-007103 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d.28.06.2017). 19 Subsidievoorziening internationalisering in het primair en voortgezet onderwijs Nr. BD2017-007047 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d.28.06.2017). 20 Initiatiefvoorstel d.d. 23 februari 2017 van de raadsleden Poot en Toonk (VVD) ‘Amsterdamse prijs Van school naar Werk’. Nr. BD201 7-005576 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van de indieners. e De commissie WE is hierbij uitgenodigd. e Gevoegd behandelen met agendapunt 21, 21 Bestuurlijke reactie op het initiatiefvoorstel ‘Amsterdamse prijs Van School Naar Werk! Nr. BD201 7-007131 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Gevoegd behandelen met agendapunt 20. 22 Voortgang stedelijk toelatingsbeleid basisonderwijs voorjaar 2017 Nr. BD2017- 006770 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het duo-lid Laseur (CDA). e Was TKN 1 in de vergadering van 18.05.2017. 23 Uitvoering motie (498.16) van de raadsleden Flentge en Moorman inzake nieuwe woonwijken hand in hand met nieuwe scholen Nr. BD2017-0067 71 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van het lid Flentge (SP). e Was TKN 2 in de vergadering van 18.05.2017. 3 Gemeente Amsterdam J C Raadscommissie voor Onderwijs, Jeugd, Diversiteit en Integratie, Kunst en Cultuur, Lokale Media en Monumenten Agenda, donderdag 15 juni 2017 24 Intensivering schoolzwemmen Nr. BD2017-007062 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e De commissie ZS is hierbij uitgenodigd. 25 Thuiszittersaanpak Amsterdam Nr. BD201 7-004291 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. 4
Agenda
4
train
VN2021-034641 X Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, WI O Zo Jeugd en Amsterdam Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen, x Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering Voordracht voor de Commissie WIO van 12 januari 2022 Ter kennisneming Portefeuille Onderwijs Agendapunt 3 Datum besluit 23 november 2021 Onderwerp Kennisnemen van de raadsinformatiebrief ter afhandeling van motie 523 waarin het raadslid Yilmaz (DENK) het college verzoekt om te onderzoeken hoe moeilijk bereikbare ouders effectiever bereikt kunnen worden De commissie wordt gevraagd Kennis te nemen van bijgaande raadsinformatiebrief over de afhandeling van de motie 523 waarin het raadslid Yilmaz (DENK) het college verzoekt om te onderzoeken hoe moeilijk bereikbare ouders effectiever bereikt kunnen worden en op welke wijze OCO daarvoor kan worden ingezet. Wettelijke grondslag Artikel 169 van de Gemeentewet: actieve informatieplicht van het college. Artikelen 79 en 80 Reglement van orde gemeenteraad en raadscommissies Amsterdam: afhandeling van moties Bestuurlijke achtergrond Op 8 juli heeft de gemeenteraad bij de bespreking van de Voorjaarsnota 2021 de motie 523 inzake moeilijk bereikbare ouders effectiever bereiken aangenomen. Het raadslid Yilmaz (DENK) verzoekt het college om te onderzoeken hoe moeilijk bereikbare ouders effectiever bereikt kunnen worden en op welke wijze OCO daarvoor kan worden ingezet. Het college meent met de inzet vit bijgaande raadsbrief aan het verzoek van de raadsleden te voldoen. Reden bespreking n.v.t. Uitkomsten extern advies n.v.t. Geheimhouding n.v.t. Uitgenodigde andere raadscommissies n.v.t. Wordt hiermee een toezegging of motie afgedaan? Gegenereerd: vl.9 1 VN2021-034641 % Gemeente Raadscommissie voor Sociale Zaken, Armoede en Schuldhulpverlening, Onderwijs, Jeugden 9 Amsterdam - Zorg % Onderwijs, Voorschool Kinderopvang en Naschoolse Voorzieningen, Volwasseneneducatie Laaggeletterdheid en Inburgering Voordracht voor de Commissie WIO van 12 januari 2022 Ter kennisneming Ja, motie 523 van het raadslid Yilmaz (DENK) inzake moeilijk bereikbare ouders effectiever bereiken Welke stukken treft v aan? 523.21.Motie Yilmaz VJN 2021 moeilijk bereikbare ouders effectiever AD2021-132606 ‚ bereiken.pdf (pdf) AD2021-132594 Commissie WIO Voordracht (pdf) Raadsbrief motie 523 moeilijk bereikbare ouders effectiever bereiken.pdf AD2021-132607 (pdf) Ter Inzage Registratienr. Naam Behandelend ambtenaar of indienend raadslid (naam, telefoonnummer en e-mailadres) OJZfonderwijs, Priscilla Obeng, priscilla. obeng @amsterdam.nl, 06-14,824909 Gegenereerd: vl.9 2
Voordracht
2
train
Genderscan op het Sportbeleid van de Gemeente Amsterdam Drs. Max de Blank Ir. Esther de Jong & Pr K Nx, 3 ‚ Pr Kek Ee pr E tp, rn ln, he HS Sun Pf red if k- ds N Û - A a D el] eg KN ”- { ES Ne d K hr e 4 Pe, 5 ö 4 ú ä ; LN 5 & n ew Kk i DS L JN EN Paal ï ” à dt , à Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis Amsterdam, december 2020 Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis Vijzelstraat 20, 1017 HK Amsterdam T: 020 30 31 500 E: secr @atria.nl W: atria.nl Foto omslag: onbekende fotograaf, ca. 1956-1962. Collectie lIAV-Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis Weinig mensen weten dat de eerste interlandwedstrijd van het Nederlandse vrouwenelftal al in 1956 werd gespeeld. Deze foto, van een van de vroegste wedstrijden van Nederland tegen Duitsland, komt uit het fotoalbum van Lenie van Wensveen-van der Jagt. Zij scoorde tijdens de wedstrijd van 1956 het eerste doelpunt van het Nederlandse vrouwenelftal. Haar fotoalbum en persoonlijke archief maken onderdeel uit van de Collectie lIAV-Atria. De Collectie IAV (International Archief voor de Vrouwenbeweging) is één van de oudste en grootste collecties over vrouwengeschiedenis en gender wereldwijd. 2 Inhoudsopgave Inleiding … nennen eereneerenenenvenenseerennereendneenvenenseeeenderenvenenene eeen eervenenseeeenneneenenennenvnenveerverennvnervvnee Á Hoofdstuk 1: Het Amsterdamse sportbeleid … … nnen ennen en enseenseenen ennn eenveenvenneenseernvernvvenvvereen Ó Sportvisie Amsterdam 2025: De Sportieve Stad … … … nnee nennen eeen seerenerenvenenseeevennveenveeenv eeen O Agenda Sporten en Bewegen 2019-2022 … … nennen eneen enensveeenveeeeneerenvenneeneereveneenenernveeenveeeeen Ö Hoofdstuk 2: Onderzoeken en cijfers … enen erseeense enen enen enne eenveeneenen ververs vervvervveerveenveenvveenveer 1Ì Sportdeelname … … nennen eneveneenvenennenensverenseerenvereneneeenneereneevenvenenseeeenvervendnensvernveeeenverenvveervvneren 12 Motivaties en drijfveren … … nues venneenvenseerseeene vens verversvenenvenvernveenveeneenvnennveervvenvennerveernveenen 1D Belemmeringen … nnen eeeneneenenenseerenvenennenensveeenneeevennenseeeenneeeendeerneeenveevenvevenvenenveeenveeeenvnernvene 1 Manieren om gendergelijkheid te bevorderen … … nnee enerseeeenereenenensn eeen veeeennveernenerveernenn ÙÂ Budgetanalyse … ensen nennen enen seereneeeenenenveneeeneeeenvennnenenseeeenerennenensneeenveeeenverenvenerveeeeven. LÔ Hoofdstuk 3: Analyse. nnee enerne vens vern eeen seenseenenenneeenseeneennvennvennvensversevennenvvervveerveerveenvvenneee 19 Organisatie en taakverdeling binnen de gemeente … … nnen nereenvernereenenens eere veeernverenvveerveeeen 19 Probleemanalyse … … nnee enverse eeen venennenensneneeneeeeneenenseerenveeeenveernenenvevereneeenvenenveeenvneenveernvene ZÛ Beleidsdoelen … … nnee neennernn enen seerenereeneneneeneeenveneenenensenenseeeenveerenenensneeenveeeenverenvenervveevenen ÂÀ Beleidsmaatregelen… ……..….nunneenenernenersverenseeeenenensverenseeeveneensenenseeeenverennenensnenenseveenverenvenerveeenenn ÂÀ Uitvoering van beleid … …… nere eeenenennenensneeeeneeeeneeerneenvenveeeenseerseeenseeeenverenvveerveeeenveeeenvnernvene Conclusies en aanbevelingen … … nnee nere eneeeneerenerenenenseneeenveneenenenseeevnneeeenverenveeenveeevenerrenenernveee 3Û Conclusies … nnee erennen ven enerseerensereennensverenseerenerennenenseeerennerennenenennvenseeeenverenvnenseveenvenernnvernvneeee 3Û Aanbevelingen … … nnee eerenereenenennv enen seerenerenenenenseerenterennnensveeenseeeennneerdenenseeeenveneenvnernveernennen BÀ Referenties … nennen eens eenveenvensvenseerse eend vennvernseendeendeenvenneneneensennsvendensverseeenveenvervveerveersvenvvenneeen SD 3 Inleiding Op 11 juli 2019 heeft de Amsterdamse gemeenteraad een motie aangenomen van de raadsleden T.C. De Fockert, S.R.H. Blom en D.S. De Jong inzake de Voorjaarsnota 2019, getiteld ‘Genderscan beleid sportdeelname en sportstimulering’.* In deze motie verzoekt de raad het college van burgemeester en wethouders om “het beleid voor sportdeelname, sportstimulering en sportbuurtwerk te analyseren met een genderscan”. In opdracht van de gemeente Amsterdam heeft Atria, Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis deze genderscan uitgevoerd. Deze genderscan bestaat uit de analyse vanuit een genderperspectief van de “Sportvisie Amsterdam 2025: De Sportieve Stad” (kortweg Sportvisie) en de “Agenda Sporten en Bewegen 2019-2022” (kortweg Agenda). Hierbij staat de vraag centraal in hoeverre deze tegemoet komen aan de behoeften, wensen en mogelijkheden van mannen en vrouwen en wordt vooral ingegaan op de aspecten die betrekking hebben op sportstimulering. De analyse van deze beleidsstukken is aangevuld met drie interviews om meer zicht te krijgen in hoe het beleid wordt uitgevoerd in de praktijk en om eventuele vragen naar aanleiding van de beleidsnota's beantwoorden. Deze zijn gehouden met: e De manager van de afdeling Sportstimulering e Een beleidsadviseur van de afdeling Sportbeleid en Ontwikkeling e De projectleider van het programma “Werken aan een Positieve Sportcultuur in Amsterdam” Vervolgens is er gekeken naar hoe er in de uitvoering van het sportbeleid op stadsdeelniveau met gender wordt omgegaan aan de hand van interviews met medewerkers (in totaal negen) van alle zeven de stadsdelen. Daarnaast zou een quick-scan op de sportbudgetten per stadsdeel plaatsvinden om inzicht te verkrijgen in de kwantitatieve verdeling van de budgetten over activiteiten en in hoeverre mannen en vrouwen hiervan verschillend profiteren. Tijdens het uitvoeren van de genderscan is echter gebleken dat de hiervoor benodigde gegevens maar zeer beperkt beschikbaar of leverbaar zijn. De directie Sport en Bos en stadsdelen hebben waar mogelijk alternatieve documenten aangeleverd die hier toch inzicht in zouden kunnen bieden. Deze bleken helaas ook niet voldoende bruikbaar voor een analyse van aan wie de sportbudgetten ten goede komen. Dit rapport bestaat uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt het sportbeleid van de gemeente Amsterdam inclusief de stadsdelen beschreven, op basis van de genoemde beleidsnota's en de interviews. Hoofdstuk 2 betreft bevindingen uit onderzoeken en cijfers over gender en sport. Hier wordt aan de hand van gender en andere hierop inhakende sociale dimensies (zoals leeftijd, migratieachtergrond, seksuele oriëntatie, opleidingsniveau) ingegaan op de sportdeelname van Amsterdammers. Op basis van bestaand onderzoek wordt vervolgens gekeken naar motivaties en belemmeringen die zij mogelijk ervaren bij het sporten, inclusief mogelijke oplossingen hiervoor. In hoofdstuk 3 is het beschreven beleid uit hoofdstuk 1 getoetst aan de bevindingen uit de cijfers en onderzoeken van hoofdstuk 2. Op basis van de nota's, interviews en waar mogelijk aanvullende documenten van Sport en Bos en de stadsdelen wordt hier geanalyseerd hoe het 1 De Fockert, Blom & De Jong, 2019. 4 sportstimuleringsbeleid en sportbuurtwerk omgaan met gender. Tot slot volgen in hoofdstuk 4 de conclusies van deze analyse met concrete aanbevelingen voor beleid en uitvoering. 5 Hoofdstuk 1: Het Amsterdamse sportbeleid In dit hoofdstuk wordt het sportbeleid van de gemeente Amsterdam beschreven. De nadruk ligt daarbij op het beleid omtrent sportdeelname, sportstimulering en sportbuurtwerk, zoals die in de Sportvisie en de Agenda Sporten en Bewegen naar voren komen. In het beleid wordt een onderscheid gemaakt tussen sporten en bewegen. Waar ‘sporten’ betrekking heeft op lichamelijke activiteit waarbij beweging op zichzelf centraal staat (zoals fitness, voetbal of yoga), gaat ‘bewegen’ over lichamelijke activiteit waarbij beweging in dienst staat van een ander doel (zoals lopen naar de winkel, fietsen naar werk). Hoewel sport in deze genderscan centraal staat, raakt dit in de praktijk ook aan bewegen. Sportvisie Amsterdam 2025: De Sportieve Stad De Sportvisie vormt de visie van de gemeente Amsterdam op het gebied van sport op langere termijn. Hoewel het geen expliciete probleemanalyse bevat, wordt deze wel geïmpliceerd door de verschillende genoemde redenen om Amsterdammers meer aan het sporten te krijgen. Met andere woorden: uit de genoemde oplossingen komt het veronderstelde beleidsprobleem naar voren. Op individueel niveau leidt sporten volgens de Sportvisie tot meer maatschappelijke participatie, een gezonde leefstijl, bestrijding van inactiviteit en obesitas, en een gezonde en sociale dagbesteding. Daarnaast leidt sport tot een goede balans tussen drukte, ontspanning en inspanning in de stad, en maakt het de stad aantrekkelijker voor inwoners, bezoekers en investeerders. De beleidsdoelen van de Sportvisie haken in op diverse andere beleidsterreinen. Zo leidt het tegengaan van inactiviteit door middel van sport tot minder zorgkosten en eenzaamheid, en meer sociale contacten tussen inwoners, saamhorigheid, vrijwilligers en tolerantie. De specifieke beleidsdoelen worden onderverdeeld in vier pijlers: e _Sportparticipatie: alle Amsterdamse kinderen moeten kunnen sporten en bewegen. Voor mensen met een achterstand of beperking is er passend aanbod. Met name ouderen met beperkte mobiliteit en netwerk, gezinnen met een laag inkomen, en Amsterdammers met een beperking krijgen een steuntje in de rug. Dit vereist onder andere gebiedsgericht maatwerk. e Sportieve ruimte: de sportieve ruimte en sportaccommadaties zijn toegankelijk, aantrekkelijk, en duurzaam. De wachtlijsten voor hockey, tennis en zaalsporten worden weggewerkt en er komt ruimte voor nieuwe sporten. e Sportaanbieders: er komt een rijk en divers palet van sportaanbieders, toegankelijk voor iedere Amsterdammer. Sportverenigingen blijven een belangrijke partner voor de gemeente, maar omdat veel volwassenen buiten verenigingsverband sporten wordt eveneens daarop ingezet. e Topsport: Amsterdam wordt een (inter)nationaal erkende (top)sportstad met goede faciliteiten en aansprekende evenementen. De top inspireert daarmee de breedtesport, terwijl de breedtesport andersom topsport voedt. Dit draagt ook bij aan maatschappelijke en economische ontwikkeling. 6 Met het oog op de afbakening van deze genderscan (sportdeelname, sportstimulering en sportbuurtwerk) zijn met name de eerste en derde pijler (sportparticipatie en sportaanbieders) van belang. Naast de beleidsdoelen in de vorm van de vier bovengenoemde pijlers, bevat de Sportvisie een groot aantal voorgenomen beleidsmaatregelen die zijn onderverdeeld in negen speerpunten. Deze speerpunten luiden als volgt: 1. Amsterdam grijpt de groei van de stad aan om bestaande sportaccommodaties en faciliteiten te optimaliseren en breidt het sportareaal waar nodig uit. 2. Amsterdam borgt de basiskwaliteit van gemeentelijke sportaccommodaties en ontwikkelt actief gastheerschap op haar accommodaties. Investeringen op bestaande en nieuwe gemeentelijke sportaccommodaties zijn duurzaam. 3. Amsterdam realiseert een beweeg- en sportvriendelijke openbare ruimte. 4. Amsterdam ondersteunt en faciliteert sportaanbieders en begeleidt de match tussen Amsterdammers, aanbieders, ruimte en topsport. 5. Amsterdam zorgt samen met haar partners voor een structureel sport- en beweegaanbod voor kinderen en Amsterdammers met een achterstand of beperking. 6. Amsterdam benut de kracht van sport in (achterstands)wijken voor plezier, maatschappelijke participatie, gezondheid en wijkontwikkeling. 7. Amsterdam investeert samen met haar partners structureel in de op- en uitbouw van een professioneel topsportklimaat waarin excelleren mogelijk is. 8. Amsterdam gebruikt de kracht van topsport als impuls in de sportstimulering, het betrekken van het Amsterdamse bedrijfsleven en voor de promotie van Amsterdam. 9. Amsterdam creëert een transparant speelveld door eenduidige subsidies en tarieven en de centrale verhuur van gemeentelijke accommodaties. De negen speerpunten hebben betrekking op sportaccommodaties en openbare ruimte (speerpunten 1, 2, 3 en 9), sportaanbod en sportstimulering (speerpunten 4, 5, 6 en 8) en topsport (speerpunten 7 en 8). Voor deze genderscan zijn met name de speerpunten die betrekking hebben op sportaanbod en sportstimulering van belang, en dan vooral punten 4, 5, en 6. Vanuit de uitwerking van de speerpunten kunnen een aantal uitgangspunten en maatregelen worden vastgesteld. De volgende zijn voor deze genderscan van belang: e Het versterken van de band met sportaanbieders: naast de sportverenigingen ook commerciële aanbieders en sportaanbod vanuit maatschappelijke partijen. Er komen expliciete afspraken over verantwoordelijkheden, wederzijdse verwachtingen en een veilig en inclusief sportklimaat. (speerpunt 4) e De gemeente treedt op als sportmakelaar aan de hand van het in 2016 opgerichte Sportpunt. (speerpunt 4) e Omdat niet iedereen op zelfstandige wijze sportaanbod weet te vinden, wordt ingezet op zowel stadsbrede sportstimuleringsprogramma’s als gebiedsgerichte sportstimulering. (speerpunt 5) e Er wordt qua sportstimulering extra ingezet op jeugd en op Amsterdammers met een beperking. (speerpunt 5) e Sport wordt ingezet als middel voor plezier, participatie en gezondheid. (speerpunt 6) 7 e De aanpak in de wijken en buurten is vraaggericht. (speerpunt 6) Agenda Sporten en Bewegen 2019-2022 De Agenda is de meer concrete uitwerking van het huidige coalitieakkoord en de coalitie- overstijgende Sportvisie. Centraal in de Agenda staan zowel de intrinsieke waarde van sport als de instrumentele waarde: sport zorgt voor verbondenheid, gezondheid en educatie. Ook is het belangrijk om de drie grote lijnen in de Agenda niet met elkaar te verwarren: gezondheid en bewegen, sporten, en clublidmaatschap. De Agenda gaat uit van de probleemstelling dat, hoewel de Amsterdamse sportdeelname gemiddeld hoger ligt dan in Nederland als geheel, er een groot onderscheid is tussen verschillende groepen met betrekking tot sportdeelname op basis van o.a. opleidingsniveau, inkomen en stadsdeel/gebied. Bovendien erkent de Agenda dat er minder wordt gesport bij verenigingen (behalve door 6 t/m 12- jarigen) en dat zeker Amsterdamse kinderen te weinig bewegen, mede vanwege hun fysieke omgeving. Als beleidsdoel formuleert de Agenda dat sport toegankelijker moet worden met betrekking tot bereikbaarheid en veiligheid voor groepen die achterblijven qua sportdeelname. Specifiek noemt de Agenda hier de drie groepen: mensen met een beperking, mensen met minder geld, en LHBTIQ+ personen. Bovendien worden er hierbij vijf “belangrijkste thema’s” onderscheiden: e Eeninclusief en veilig sportklimaat: hierbij is aandacht voor o.a. sociaal-culturele achtergrond, economische achtergrond, LHBTIQ+ personen, en fysieke en mentale beperking. e Het verkleinen van de verschillen in sportdeelname, met een focus op mbo'ers en op de stadsdelen Zuidoost, Nieuw-West en Noord (en daarbinnen met name de ontwikkelbuurten). e Sportaanbod: hierbij wordt ingezet op verbetering in termen van locatie en toegankelijkheid. e _Wijksport en Urban Sports: hiermee wordt aansluiting gezocht bij jongeren, met aandacht voor zowel jongens als meisjes. e Mensen in achterstandssituaties: er komt extra aandacht voor mensen die achterblijven qua sportdeelname, zoals meisjes, bepaalde groepen vrouwen en kwetsbare jongeren. Naast de probleemstelling en de beleidsdoelen, wordt uitgegaan van drie uitgangspunten waaraan de beleidsmaatregelen worden opgehangen: 1. Alle Amsterdammers kunnen sporten en bewegen. 2. De gemeente stimuleert mensen tot zelfstandig, structureel sporten en bewegen. 3. De gemeente geeft een steuntje in de rug aan wie dat nodig heeft. Het eerste uitgangspunt (“Alle Amsterdammers kunnen sporten en bewegen”) heeft vooral betrekking op maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de randvoorwaarden in orde zijn om iedereen te kunnen laten sporten. Op basis van dit uitgangspunt moet sport bereikbaar, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. Zodoende worden jongeren, ouderen en minima ondersteund middels het Jeugdfonds Sport, het Seniorensportfonds en de Stadspas. De gedachte daarachter is dat stimuleringsprojecten pas zin hebben als mensen ook na afloop in staat zijn de kosten van sport 8 structureel op te brengen. Ook wordt het voor niet-commerciële partijen goedkoper om sportaccommodaties (zoals gymzalen) ook voor sport buiten verenigingsverband te gebruiken. Daarnaast mag er geen ruimte zijn voor racisme en discriminatie, en voor te hoge prestatiedruk voor kinderen. Het programma Veilig, Inclusief en Pedagogisch moet hieraan gaan bijdragen. Dit programma (inmiddels bekend als “Werken aan een Positieve Sportcultuur in Amsterdam” of kortweg het programma Positieve Sportcultuur) is een gemeentelijke invulling van het Nationaal Sportakkoord en is gericht op sportaanbieders die een maatschappelijke functie, en plezier en ontwikkeling als doel hebben. De inzet van dit programma is om groepen die achterblijven in hun sportdeelname op meer duurzame wijze aan het sporten te krijgen. Zo blijkt dat het lastig is om mensen vast te houden wanneer er geen sprake is van een positieve sportomgeving. Zonder positieve omgeving is de inzet van de gemeente op sportstimulering dus minder efficiënt, omdat de effecten minder duurzaam zijn. Het programma kent vier sporen. Ten eerste moeten sportaanbieders voldoen aan de basiseisen voor een veilig sportklimaat, zoals het hebben van een VOG als voorwaarde voor werk met jonge sporters of het hebben van vertrouwenspersonen. Ten tweede moeten sportaanbieders de pedagogische competenties van trainers en sportleiders versterken. Ten derde komt er een kwaliteitsimpuls voor de gemeentelijke clubondersteuning, gericht op het creëren van een waarderende en verbindende verenigingscultuur. Logischerwijs zou hier ten vierde uit voort moeten komen dat uitsluiting wordt teruggedrongen. In het programma Positieve Sportcultuur worden geen specifieke doelgroepen benoemd. De gedachte daarachter is dat niet alleen specifieke groepen, maar juist iedereen erbij zou moeten horen en zich even welkom zou moeten voelen, ongeacht achtergrond. Het tweede uitganspunt (“De gemeente stimuleert mensen tot zelfstandig, structureel sporten en bewegen”) bevat vooral maatregelen met betrekking tot sportstimulering. Al vanaf jonge leeftijd wordt via het onderwijs ingezet om kinderen aan het sporten te krijgen. Zo worden kinderen door gymleraren op school in contact gebracht met verschillende sporten, wordt dit afgestemd met naschoolse activiteiten en worden kinderen vervolgens toegeleid naar sportaanbod buiten school. Daarbij wordt specifiek ingezet op sportstimulering van mbo-studenten, ouderbetrokkenheid, en sportaanbod in de directe woonomgeving van kinderen, o.a. via wijksport en Urban Sports. Ook is er aandacht voor informatievoorziening (via het Sportpunt Amsterdam), de relatie tussen topsport en breedtesport (die elkaar moeten versterken), diplomazwemmen (voor groepen die achterblijven bij het halen van een diploma), en beweging vanuit een gezondheidsperspectief door samen te werken met de GGD en andere gemeentelijke afdelingen binnen Werk, Participatie en Inkomen (WPI). Het derde uitgangspunt (“De gemeente geeft een steuntje in de rug aan wie dat nodig heeft”) bevat maatregelen die inzetten op groepen die achterblijven. Deze maatregelen zijn vooral doelgroepgericht, met name op jongeren met diverse kwetsbaarheden of problemen, ouderen, vluchtelingen, en mensen met een beperking. Vooral de instrumentele waarde van sport staat hier centraal: gezondheid en maatschappelijke participatie. Zo is er Jump-in om overgewicht onder kinderen tegen te gaan, Topscore Fit tegen overgewicht en inactiviteit onder middelbare scholieren, en zijn er de Activerende Leefstijl Interventies voor mensen met multiproblematiek. Ook de gebiedsgerichte aanpak komt hier weer terug. 9 Naast de maatregelen die onder deze uitgangspunten vallen, wordt op diverse momenten in de Agenda gesproken over een campagne om de sportdeelname van meisjes op hetzelfde niveau te krijgen als dat van jongens. Deze campagne zou door alle stimuleringsprogramma’s heen moeten lopen en ook moeten inhaken op het programma Positieve Sportcultuur. 10 Hoofdstuk 2: Onderzoeken en cijfers Er zijn diverse onderzoeken en cijfers beschikbaar die inzicht bieden in sportdeelname, motivaties om te gaat sporten, belemmeringen bij het deelnemen aan sport, en mogelijke oplossingen hierop. Wat betreft sportdeelname blijkt dat Amsterdamse mannen iets vaker sporten dan vrouwen.” Dat heeft vooral te maken met dat de terugval in sportdeelname naarmate mensen ouder worden sterker is voor meisjes en vrouwen dan voor jongens en mannen in de leeftijdscategorieën 12 t/m 17 jaar en 18 t/m 54 jaar. Deze terugval in sportdeelname geldt het sterkst voor meisjes van 12 t/m 17 jaar met een niet-westerse achtergrond. Onder senioren sporten vrouwen zonder migratieachtergrond en mannen met een niet-westerse achtergrond relatief vaker. Daarnaast blijkt dat mannen en vrouwen verschillen in de typen sport die zij beoefenen. Ook sporten mannen vaker in verenigingsverband dan vrouwen en LHBT personen, terwijl vrouwen vaker bij commerciële sportaanbieders sporten. Het onderscheid tussen jongens en meisjes van 13 t/m 18 jaar die aan verenigingssport doen, is het grootst in de stadsdelen Noord, West, Nieuw-West en Zuidoost. Ook bestaan er verschillen qua motivaties en drijfveren om te gaan sporten. Deze worden beïnvloed door genderstereotypering: jongens en mannen sporten vaker voor competitiegevoel, plezier of om met vrienden te zijn. Voor volwassen vrouwen heeft sporten eveneens (maar in mindere mate) met plezier of met vrienden te maken, en vaker dan voor mannen met hun uiterlijk. Discriminatie en uitsluiting, gebrek aan veiligheid, logistieke en financiële ontoegankelijkheid, het uitvoeren van zorgtaken, genderstereotype beeldvorming, en het feit dat sport op zich als mannelijk wordt gezien, kunnen als belemmerend worden ervaren om te gaan sporten. De effecten van deze belemmeringen verschillen voor mannen, vrouwen en LHBT personen. Als het gaat om manieren om gendergelijkheid in de sport te bevorderen, dan kan men denken aan het creëren van een positieve en inclusieve sfeer zonder genderstereotypering, het inzetten op de bestaande behoeften van groepen die achterblijven qua sportdeelname, en het versterken van randvoorwaarden. In het vervolg van dit hoofdstuk, worden de gevonden verschillen en mechanismen meer in detail besproken. 2 In de gevonden en gebruikte cijfers wordt gender enkel in de binaire categorieën ‘man’ en ‘vrouw’ ingedeeld. Hierbij ontbreekt een derde optie (zoals ‘non-binair’) en wordt geen onderscheid gemaakt tussen cisgender en transgender personen. 3 De gebruikte terminologie omtrent opleidingsniveau, racialefetnische achtergrond, seksuele diversiteit, en sekse- en genderdiversiteit is gebaseerd op de terminologie en indeling die wordt gebruikt in de bronnen. Deze wordt aangehouden, om te voorkomen dat het gebruik van verschillende definities de data niet-representatief maakt. 4 Omdat in dit rapport de terminologie uit de bronnen zo veel mogelijk wordt aangehouden, wordt afwisselend over LHBT en LHBTIQ+ gesproken. 11 Sportdeelname Om inzicht te krijgen in de sportdeelname van Amsterdammers, is gebruik gemaakt van de Sportdeelname Index gemeente Amsterdam van november 2019,° de Sportmonitor 2017 van de gemeente Amsterdam, en aanvullende cijfers van november 2019 die onderzoeksbureau Ipsos namens de gemeente Amsterdam bijhoudt en voor deze genderscan op verzoek in directe communicatie heeft aangeleverd.® Deelname-aantallen Uit de Sportdeelname Index blijkt dat mannen in Amsterdam gemiddeld iets meer sporten dan vrouwen.’ Het gaat daarbij om relatief kleine verschillen. Uit de trendlijn indicator? in deze index blijkt bijvoorbeeld dat van de Amsterdamse mannen gemiddeld 71% tenminste één keer per week heeft gesport, tegenover 68% van de vrouwen. Kijken we naar Amsterdammers die volgens de trendlijn indicator tenminste één keer per maand hebben gesport, dan betreft dit 78% van de mannen versus 76% van de vrouwen.” Dit is hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Wanneer we ook naar leeftijd kijken, valt in de trendlijnindicator op dat de wekelijkse sportdeelname in Amsterdam daalt naarmate iemand ouder wordt: van 79% in de categorie 5 t/m 12 jaar, tot 61% in de categorie 65 t/m 80 jaar.'° Deze daling is daarbij sterker voor vrouwen dan voor mannen. Ondanks dat jongens en meisjes tot 12 jaar en mannen en vrouwen vanaf 55 jaar ongeveer evenveel sporten (respectievelijk rond de 90% en 60% qua wekelijkse sportdeelname in november 2019), ligt de wekelijkse sportdeelname van meisjes tussen de 12 en 17 jaar en vrouwen tussen de 18 en 54 jaar rond de respectievelijk 5 en 10 procentpunt lager dan die van jongens en mannen.'* De grootste terugval in de wekelijkse sportdeelname van meisjes vindt vooral plaats onder meisjes met een niet-westerse achtergrond rond de middelbare schoolleeftijd. Zo daalt hun wekelijkse sportdeelname op basis van cijfers uit november 2019 van 87% onder meisjes tot 12 jaar, naar 51% onder meisjes van 12 t/m 17 jaar, om vervolgens in de volwassen leeftijd weer enkele procentpunten te stijgen. Bij jongens met een niet-westerse achtergrond is er ‘slechts’ een daling van de wekelijkse sportdeelname van 89% bij jongens tot 12 jaar naar 79% onder jongens van 12 t/m 17 jaar (wat vergelijkbaar is met jongens zonder migratieachtergrond), om daarna tijdens de volwassen > De Sportdeelname Index rapporteert zowel over mensen die tenminste één keer per week sporten, als mensen die tenminste één keer per maand sporten. Over het algemeen blijken er geen grote verschillen te zijn bij de verhoudingen tussen verschillende groepen en persoonskenmerken als het gaat om wekelijkse of maandelijkse sporters. 6 Er is gekozen om cijfers te gebruiken van november 2019, aangezien de meer recente halfjaarlijkse cijfers uit april 2020 mogelijk zijn vertroebeld door de corona-epidemie en derhalve niet representatief zijn. 7 Binnen de leeftijdscategorie 5 t/m 80 jaar oud. 8 De trendlijn indicator geeft een gewogen gemiddelde aan over de twee jaar voorafgaand aan de laatste meting. In het geval van cijfers uit de Sportdeelname Index van november 2019, betreft de trendlijn indicator metingen uit november 2017, april 2018, november 2018 en april 2019. Waar cijfers zijn gebaseerd op de trendlijn indicator, is dit aangegeven. 9 OIS Amsterdam et al., 2019, p. 15. 10 OIS Amsterdam et al, 2019, p. 13. 1 Ongepubliceerde cijfers van november 2019, op verzoek voor deze genderscan direct verkregen van Ipsos. 12 levensfase redelijk stabiel te blijven.®? Dat meisjes sterker dan jongens terugvallen qua sportdeelname rond middelbare schoolleeftijd, is in beperktere mate ook te zien onder jongeren zonder migratieachtergrond: waar deze meisjes tot 12 jaar met 95% nog vaker wekelijks sporten dan jongens met 91%, loopt dit bij meisjes terug naar 75% tegenover 78% van de jongens in de categorie 12 t/m 17 jaar. Onder volwassenen van 18 t/m 54 jaar is de lagere sportdeelname van vrouwen ten opzichte van mannen vervolgens echter alleen zichtbaar onder Amsterdammers met een niet- westerse achtergrond: 77% van de mannen tegenover 60% van de vrouwen binnen deze groep sport wekelijks. Bij degenen zonder migratieachtergrond gaat dit om 67% van de mannen en 68% van de vrouwen, en bij mensen met een westerse migratieachtergrond om 74% van de mannen en 76% van de vrouwen.“ Opvallend genoeg sporten meisjes met een westerse migratieachtergrond iets vaker dan jongens, zowel wanneer zij onder de 12 zijn (87% versus 83%) als wanneer ze 12 t/m 17 jaar zijn (80% versus 71%). Dit geldt ook voor vrouwen zonder migratieachtergrond van 55 jaar en ouder in verhouding tot hun mannelijke leeftijdsgenoten (62% onder vrouwen versus 57% onder mannen). Onder mensen van 55 jaar en ouder met een niet-westerse achtergrond zijn het daarentegen mannen die flink meer sporten dan vrouwen, met respectievelijk 77% tegenover 57%.*° Verder blijkt uit de trendlijn indicator dat mensen met een hoog opleidingsniveau (75%) gemiddeld vaker wekelijks sporten dan mensen met een middelbaar (64%) of laag (69%) opleidingsniveau! Daarnaast blijkt uit landelijke cijfers dat er geen duidelijk verschil is te zien in wekelijkse en maandelijkse sportdeelname tussen heteroseksuele, lesbische, homoseksuele en biseksuele personen. Over de sportdeelname van transgender personen is minder bekend, al gaf in landelijk onderzoek een kwart van de niet-sportende transgender personen aan dat het feit dat zij niet sporten ermee te maken heeft dat zij transgender zijn.” Wat betreft de spreiding van sportdeelname over de stadsdelen van Amsterdam, valt op dat de wekelijkse sportdeelname in de stadsdelen West, Centrum, Zuid en Oost (72% tot 74% volgens de trendlijn indicator) hoger ligt dan die in de stadsdelen Zuidoost, Noord en Nieuw-West (63% tot 65% volgens de trendlijn indicator)? Sporttype Wanneer wordt gekeken naar de sporten die het meest worden beoefend, dan is er een duidelijk verschil te zien tussen mannen en vrouwen. Hoewel volgens de trendlijn indicator van de Sportdeelname Index zowel Amsterdamse mannen als vrouwen vaak fitness beoefenen (vrouwen iets vaker in groepsverband dan mannen) en ook in min of meer vergelijkbare mate hardlopen, wandelen en zwemmen, doen mannen vaker aan voetbal en wielrennen/toerfietsen, en vrouwen vaker aan 2 Ongepubliceerde cijfers van november 2019, op verzoek voor deze genderscan direct verkregen van Ipsos. B Ongepubliceerde cijfers van november 2019, op verzoek voor deze genderscan direct verkregen van Ipsos. B Ongepubliceerde cijfers van november 2019, op verzoek voor deze genderscan direct verkregen van Ipsos. 5 Ongepubliceerde cijfers van november 2019, op verzoek voor deze genderscan direct verkregen van Ipsos. 16 OIS Amsterdam et al, 2019, p. 15. 1 Pulles & Visser, 2017. B OIS Amsterdam et al, 2019, p. 19. 13 yoga, danssport en pilates.*®° Splitsen we dit uit naar leeftijd, ?° dan blijkt uit de Sportmonitor 2017 dat jongens opvallend veel voetballen en daarnaast ook relatief vaak aan vechtsporten en fitness doen, terwijl meisjes eerder aan danssport, gymnastiek/turnen en hardlopen doen, en ook vaker hockeyen dan jongens. Onder volwassenen geldt dat mannen vaker voetballen en wielrennen, en vrouwen vaker aan yoga en wandelen doen, terwijl zij beiden veel fitnessen en hardlopen. Zwemsport wordt door jongens en meisjes, mannen en vrouwen in vergelijkbare mate beoefend, hoewel vaker door jongeren dan door volwassenen. Opvallend is dat het aantal vrouwen over de tijd heen is gestegen binnen diverse sporten, waaronder sporten die als stereotiep mannelijk werden of worden gezien (o.a. voetbal, atletiek), sporten die als neutraal te boek stonden (o.a. hockey, volleybal), en sporten die al als vrouwelijk werden gezien (met name paardensport). Er zijn daarentegen nauwelijks sporten die veel worden beoefend, waarbij het aantal vrouwen substantieel daalde (op golf na). Bovendien zijn er onder de door vrouwen gedomineerde sporten geen sporten waarbij het aantal mannen over de tijd heen is toegenomen.” Met andere woorden, waar aan de ene kant een zogeheten feminisering plaatsvindt, staat daar aan de andere kant geen masculinisering van bepaalde sporten tegenover. Deelnamevorm De deelnamevorm en het verband waarin mensen sporten blijkt te verschillen tussen mannen en vrouwen. Zo sporten jongens en mannen vaker dan vrouwen bij een sportvereniging of met vrienden, en andersom meisjes en vrouwen vaker bij een commerciële aanbieder’? onder kinderen t/m 12 jaar sport 73% van de jongens en 60% van de meisjes bij een vereniging, onder 13 t/m 17- jarigen is dit 62% versus 53%. Sporten bij commerciële aanbieders wordt onder kinderen t/m 12 jaar gedaan door 13% van de meisjes en 9% van de jongens, onder 13 t/m 17-jarigen is dat 20% van de meisjes en 12% van de jongens. Deze genderverschillen met betrekking tot het verband waarin mensen sporten gelden ook voor volwassenen, hoewel jongeren aanzienlijk vaker bij sportverenigingen sporten dan volwassenen. Ook LHBT personen mijden vaak sportverenigingen en (stereotiep mannelijke) teamsporten, omdat ze zich niet veilig voelen wegens de heersende heteronorm en negatieve houding tegenover homoseksualiteit.” Voor transgender personen speelt mee dat het lichaam vaak centraal staat bij het sporten en dat er vaak een strak binair onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt.” Sport bij sportverenigingen wordt dus vaker beoefend door jongeren, en daarbinnen vaker door jongens dan door meisjes. Wanneer we dit uitsplitsen naar stadsdeel, valt op dat de verschillen in lidmaatschap van een sportbond tussen jongens en meisjes het grootst zijn in de stadsdelen Noord, West, Nieuw-West en Zuidoost. In deze stadsdelen zijn specifiek meisjes in de leeftijd 13 t/m 18 jaar relatief weinig lid van een sportbond in vergelijking met de jongens.” B OIS Amsterdam et al, 2019, p. 37. 20 Holaind et al., 2017, p. 17. A Elling & van Ginneken, 2016. 2? Holaind et al, 2017, p. 27-28. 2 Alliantie Gelijkspelen, geen datum. 24 puylles & Visser, 2017, p. 9. 5 OIS Amsterdam et al, 2019, p. 49-50. 14 Verder doen jongens en mannen vaker mee aan competities en toernooien dan meisjes en vrouwen. Deelname hieraan van mannen en vrouwen is respectievelijk 64% versus 52% onder jongeren en 25% versus 16% onder volwassenen. Daarentegen sporten volwassen vrouwen vaker dan volwassen mannen in de vorm van lessen en trainingen: 54% van de vrouwen, 37% van de mannen. In deelname aan lessen en trainingen is geen helder genderonderscheid zichtbaar onder jongeren? Tot slot blijkt ook dat vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in besluitvormende posities binnen de sport, en dat zij veel minder vaak dan mannen coach zijn: geschat wordt dat slechts 20% tot 30% van alle coaches in Europa vrouw zijn.” Bovendien blijkt dat vrouwelijke coaches vooral actief zijn binnen sporten met veel vrouwelijke deelnemers en binnen die sporten met name werken met vrouwen en jongeren. Motivaties en drijfveren Uit Europees onderzoek blijkt dat mannen en vrouwen deels overeenkomende en deels verschillende motivaties hebben om te sporten of bewegen. Verschillen in motivaties kunnen worden verklaard door de invloed van genderstereotypen.”® Genderstereotypen zijn sociaal-cultureel bepaalde vereenvoudigingen en generaliseringen van de werkelijkheid die gaan over mannelijkheid en vrouwelijkheid, welke als tegengestelden worden opgevat. Aan mannelijkheid wordt daarbij over het algemeen meer status toegekend dan aan vrouwelijkheid. Genderstereotypen hebben ongelijkheid tot gevolg, omdat ze invloed hebben op wat mensen willen en denken te kunnen, en omdat mensen elkaar erop afrekenen wanneer zij afwijken van wat stereotypen voorschrijven.” De verschillen in motivaties zijn groter onder jongeren dan onder volwassenen. Europees onderzoek stelt dat voor jongens in de leeftijdsgroep 15 tot 24 met name competitie (17% versus 5%), maar ook plezier (48% versus 38%) en met vrienden zijn (41% versus 23%) belangrijker zijn dan voor meisjes. Ongeveer de helft van zowel de meisjes als de jongens noemt gezondheid als drijfveer om te gaan sporten. Daarnaast is voor ongeveer een derde van de jongeren ontspanning een belangrijke drijfveer, en voor eenzelfde deel uiterlijk. Gewicht is daarbij iets belangrijker voor meisjes (24% versus 20%), conditie iets belangrijker voor jongens (55% versus 48%). Uit datzelfde onderzoek blijkt dat voor volwassenen geldt dat ongeveer de helft van zowel de mannen als de vrouwen aangeeft dat gezond en fit blijven een belangrijke motivatie is. Daarnaast zijn belangrijke drijfveren voor mannen net als voor jongens plezier maken (33%), fysieke prestaties verbeteren (29%) en met vrienden zijn (22%). Vrouwen sporten en bewegen daarentegen net als meisjes vaker om hun gewicht (24%), alsook om hun uiterlijk in het algemeen (21%) en om veroudering tegen te gaan (15%).* 2 Holaind et al., 2017, p. 30. 27 EIGE, 2015. 8 Caers & Vertonghen, 2019, p. 4. 2 de Blank et al, 2020. 30 Europese Commissie, 2018, p. 57. 31 Caers & Vertonghen, 2019, p. 4. 15 Belemmeringen Naast motivaties en drijfveren, ervaren mensen ook belemmeringen om te gaan sporten. Ook hier kan genderstereotypering een rol spelen. Zo wordt sporten op zichzelf nog altijd als masculien gezien, omdat het wordt geassocieerd met fysieke kracht, uithoudingsvermogen, snelheid en competitie.” Dit kan er bij meisjes en vrouwen, bewust of onbewust, voor zorgen dat zij minder interesse hebben in sporten of hiervoor minder gemotiveerd zijn. Dat neemt uiteraard niet weg dat er naast de meer impliciete mechanismen ook sprake kan zijn van expliciete uitsluiting, discriminatie, seksisme en racisme. Onderzoek naar sport onder meisjes brengt een aantal belemmeringen aan het licht die zij ervaren bij het sporten.” Allereerst staat ook bij jeugdsport de mannelijke norm nog vaak centraal, wat bij meisjes botst met hun vrouwelijke identiteit. Die mannelijke norm komt onder andere terug in competitie-gerichtheid, wat minder aansluit bij de bestaande behoefte van meisjes. Daarnaast geven meisjes aan het gevoel te hebben constant bekeken te worden door jongens, wat ze als onprettig ervaren. Dit hangt samen met het feit dat in het algemeen jongeren in de puberteit problemen kunnen hebben met hun eigen lichaamsbeeld, zoals bijvoorbeeld schaamte en verlegenheid, mede beïnvloed door genderstereotypering.** Tot slot is er soms ook sprake van expliciete uitsluiting door jongens, omdat zij meisjes niet goed genoeg vinden in sport. Ook een gebrek aan veiligheid kan een belemmering vormen om te sporten. Onderzoek toont aan dat onder sportende jongeren (onder de 18 jaar) in Nederland en België 17% van de meisjes en 11% van de jongens te maken heeft gehad met seksueel geweld.” De plegers van seksuele intimidatie en misbruik in de sport zijn vaak (maar niet altijd) mannen, en bovendien opvallend vaak mede-sporters (veel vaker dan coaches).® Mensen die behoren tot een etnische minderheid, LHBT personen, mensen met een beperking, en topsporters zijn relatief het vaakst slachtoffer van gendergerelateerd geweld (waaronder psychologisch, fysiek of seksueel geweld). Gaat het om de ervaring van veiligheid, dan blijken lesbische en biseksuele vrouwen zich het meest onveilig te voelen rondom sportwedstrijden. Homoseksuele mannen voelen zich daarentegen gemiddeld juist veiliger bij sportwedstrijden dan heteroseksuele mannen, maar dit kan ermee te maken hebben dat homoseksuele mannen bij voorbaat al voor andere typen sport kiezen waarbij minder wangedrag voorkomt.” In Amsterdam blijken mannen vaker een agressieve sfeer te ervaren rond het sporten dan vrouwen: onder volwassenen is dit 10% versus 5%, onder jongeren zelfs 15% versus 6%. Ook volwassenen met een migratieachtergrond, volwassenen met een laag opleidingsniveau, en volwassenen in stadsdeel Noord ervaren vaker een agressieve sfeer .° 22 EIGE, 2015. 33 pels, 2016. 3 Caers & Vertonghen, 2019, p. 37. 5 Caers & Vertonghen, 2019, p. 11. 3 Caers & Vertonghen, 2019, p. 11. 37 Pulles & Visser, 2017. 38 Holaind et al, 2017, p. 34. 39 Holaind et al, 2017, p. 34. 16 Een andere belemmering is een mogelijk gebrek aan toegankelijkheid.” Logistieke toegankelijkheid kan samenhangen met onder meer veiligheid en bereikbaarheid: bijvoorbeeld of de sportvoorziening in de avond verlicht is, of er sprake is van een goede verbinding met het openbaar vervoer, en dus ook of ouders hun kinderen (vooral in het geval van meisjes) daar alleen heen laten gaan. Zo blijkt namelijk dat mannen over het algemeen vaker over eigen vervoer beschikken dan vrouwen, ook wanneer zij de auto delen met hun vrouwelijke partner.“* Andere vormen van ontoegankelijkheid zijn financiële ontoegankelijkheid van het sportaanbod, of wanneer mensen met een beperking geen gebruik kunnen maken van het sportaanbod. Een gebrek aan vrije tijd kan ook een belemmering vormen bij het sporten. In Nederland geldt dat volwassen vrouwen nog altijd ongeveer anderhalf keer zoveel tijd aan onbetaalde zorgtaken besteden als mannen.“ Hoewel mannen daarentegen meer tijd aan betaalde arbeid besteden, heeft het grotere aantal zorgtaken van vrouwen tot gevolg dat hun vrije tijd meer versnipperd is en dat vrije tijd, onbetaalde zorgtaken en de aanwezigheid van kinderen vaak door elkaar heen lopen.” Hierdoor sporten vrouwen dus vaker in dezelfde omgeving waar zij ook hun zorgtaken vervullen, dus logischerwijs minder in verenigingsverband.** Ook voor meisjes kunnen de verantwoordelijkheden die zij thuis (vaker dan jongens) krijgen toegewezen een belemmering vormen bij sportdeelname.” Tot slot kan ook genderstereotiepe beeldvorming in de maatschappij spelen als een belemmering. Zo representeren de media vrouwelijke sporters vaak op een genderstereotiepe manier, bijvoorbeeld door ze te seksualiseren of door ze in een afhankelijkheidsrelatie van bijvoorbeeld een coach neer te zetten. Daarnaast leidt het beperkte aantal vrouwelijke coaches op topsportniveau en vrouwen in bestuurlijke functies binnen de sportwereld er mogelijk toedat meisjes en vrouwen maar een beperkt aantal rolmodellen in de sport hebben waarmee ze zich kunnen identificeren.“ Manieren om gendergelijkheid te bevorderen Onderzoek naar gender in de sport geeft verschillende inzichten om de genoemde belemmeringen weg te nemen, of om gendergelijkheid in de sport in het algemeen te bevorderen. Deze zijn grofweg in drie categorieën onder te verdelen. Ten eerste is het belangrijk om te zorgen dat al het sportaanbod een positieve, inclusieve en veilige sfeer kent, waarbij de rol van genderstereotypering wordt geminimaliseerd. Voor meisjes is het belangrijk om niet enkel te focussen op competitie en om hen het gevoel te geven dat ze net zo goed en succesvol zijn als anderen. Dat betekent overigens niet dat competitie meisjes helemaal niet aan kan spreken: het sportaanbod moet vooral divers genoeg zijn om verschillende groepen meisjes te interesseren, dus zowel competitief als recreatief, en moet ook voldoende uitdagend en vernieuwend zijn. Wanneer er een goede en veilige sfeer heerst en de mogelijkheid wordt geboden, 40 Caers & Vertonghen, 2019. 1 EIGE, 2019, p. 100. #2 SCP, 2017. #3 portegijs et al., 2016. 4 Caers & Vertonghen, 2019, p. 4. 45 Pels, 2016. 46 Caers & Vertonghen, 2019. 17 blijken meisjes ook zeker stereotiep mannelijke sporten te willen beoefenen.” Verder helpt het om coaches en trainers te trainen op het gebied van gendernormen en -stereotypen, zodat zij weten hoe dit samenhangt met het creëren van een veilige en inclusieve sfeer en daarnaar kunnen handelen. Daarnaast is het belangrijk dat er vanuit sportaanbieders altijd een goed werkend en toegankelijk klachtenprotocol en een vertrouwenspersoon beschikbaar is, om (seksueel) geweld niet enkel te voorkomen, maar ook te sanctioneren. Ten tweede is het belangrijk om ook binnen de bestaande situatie, waarbinnen gender en genderstereotypen een rol spelen bij de mogelijkheden en behoeften van mensen, naar oplossingen te zoeken. Wanneer er meer stereotiep mannelijke sporten worden aangeboden dan stereotiep vrouwelijke sporten, zullen meisjes en vrouwen zich op basis van bestaande interesses minder aangesproken voelen om te gaan sporten. Verder doen trainers en coaches er goed aan om hun activiteiten in te richten op de specifieke behoeften van meisjes, bijvoorbeeld qua omgang en sociale interactie voor of na activiteiten. Eventueel kunnen speciale meisjes- of vrouwengroepen een oplossing bieden om een veilige sfeer te creëren, ook wanneer het uiteindelijke doel is om al het aanbod inclusief voor iedereen te maken. Bij het invoeren van speciale meisjes- of vrouwengroepen is het wel van belang om meisjes en vrouwen niet geheel af te zonderen, en juist ook gemengd sporten aan te (blijven) bieden.” Ten derde is het belangrijk om in te zetten op de randvoorwaarden voor gendergelijkheid in de sport. Het wegnemen van belemmeringen met betrekking tot logistieke en financiële toegankelijkheid is daar een onderdeel van. Maar ook het aanbieden van kinderopvang of activiteiten voor kinderen tijdens activiteiten gericht op volwassenen kan ouders met zorgtaken ontlasten en hen in staat stellen meer te gaan sporten. Daarnaast helpt het om, waar mogelijk, bij te dragen aan meer inclusieve en stereotype-doorbrekende beeldvorming rondom sport. Budgetanalyse Uit onderzoek naar genderbudgetanalyses uit het verleden in verschillende Nederlandse gemeenten blijkt dat gemeentelijke investeringen in sport vooral ten goede zijn gekomen aan de sportdeelname van jongens.“ In sommige gevallen had dit ermee te maken dat er relatief veel geld ging naar verenigingssport, waar jongens meer dan meisjes aan deelnemen. Maar ook in andere gevallen bleek dat er meer jongens deelnamen aan door de gemeente gefinancierde sportstimuleringsactiviteiten. Hoewel het geld wel deels ten goede kwam aan jongeren met een niet-westerse achtergrond, ging het dus met name naar jongens met een niet-westerse achtergrond (die zoals gezegd niet ondervertegenwoordigd zijn bij de huidige sportdeelname in Amsterdam), en niet naar meisjes met een niet-westerse achtergrond, bij wie de sportdeelname zoals gezegd juist het sterkste terugvalt rond de middelbare schoolleeftijd. “7 Pels, 2016. “8 pels, 2016. 9 Elling & van Ginneken, 2016. 18 Hoofdstuk 3: Analyse In dit hoofdstuk wordt het beschreven sportbeleid van de gemeente Amsterdam geanalyseerd op basis van de bevindingen met betrekking tot gender uit de onderzoeken en cijfers in hoofdstuk 2. Allereerst zullen de organisatie en taakverdeling tussen de centrale afdeling “Sport en Bos” en de stadsdelen binnen de gemeente kort worden uiteengezet. Daarna volgt een analyse van de probleemstelling, de beleidsdoelen en de beleidsmaatregelen zoals die in de Sportvisie, de Agenda en de interviews naar voren komen. Daarbij wordt ingegaan op de vraag in hoeverre het beleid inspeelt op genderverschillen met betrekking tot behoeften, wensen en mogelijkheden. Vervolgens zal de uitvoering van het sportbeleid door de stadsdelen worden geanalyseerd vanuit een genderperspectief en zal kort worden ingegaan op de quick-scan van de sportbudgetten. Organisatie en taakverdeling binnen de gemeente Op centraal niveau is Sport en Bos verantwoordelijk voor het sportbeleid van de gemeente Amsterdam, waarbij één afdeling verantwoordelijk is voor het sportstimuleringsbeleid. Deze afdeling Sportstimulering regisseert de uitrol van de Sportvisie en de Agenda in de gehele stad, en bevindt zich op een scharnierpunt tussen Sport en Bos en de stadsdelen. Vanuit de afdeling Sportstimulering wordt de programmering gecoördineerd van interventies gericht op: 1) een positieve sportcultuur; 2) het ondersteunen van sportaanbieders; 3) het bevorderen van sportdeelname onder meiden, kwetsbare jeugd, volwassenen en ouderen; 4) het ontwikkelen van Urban Sports; 5) het mogelijk maken van sporten voor mensen met een beperking; 6) meer aandacht voor het bevorderen van bewegen; 7) het benutten van de maatschappelijke kracht van sporten en bewegen voor de samenleving. De stadsdelen zijn verantwoordelijk voor de gebiedsgerichte uitvoering van het sportbeleid door concrete activiteiten. De afdeling Sportstimulering ondersteunt de stadsdelen bij de uitvoering door onder andere centraal bepaalde sportstimuleringsactiviteiten op scholen in te kopen en experts op bepaalde deelonderwerpen aan de stadsdelen aan te bieden. Zij kunnen bijvoorbeeld ondersteuning bieden bij de vraag hoe de groep van 12 t/m 16-jarigen te bereiken of hoe om te gaan met inactieve pubers. Een ander voorbeeld van deze ondersteuning is de scan voor sportaanbieders. Deze is op centraal niveau ontwikkeld en wordt nu op stadsdeelniveau gebruikt om inzicht te krijgen in de aanwezige sportclubs. De stadsdelen vertalen het sportbeleid zoals de Sportvisie en de Agenda, naar de specifieke context van het stadsdeel en de gebieden en wijken daarbinnen.” Zij kunnen hierbij op lokaal niveau op basis van hun gebiedsopgaven zelf prioriteiten aanbrengen. In vrijwel alle stadsdelen vindt de uitvoering van het sportbeleid plaats op basis van de Gebiedsgerichte Uitvoeringsplannen Sport (GUPS). Deze 0 leder stadsdeel in Amsterdam bestaat uit meerdere gebieden, die weer zijn onderverdeeld in verschillende wijken. 19 worden samengesteld op basis van input van verschillende kanten. Ten eerste is er de input van bovenaf: de beleidsdoelstelling die bijvoorbeeld in de Agenda staan en de verankering van sport in het sociale domein zijn hierbij van belang. Ook is sport tegenwoordig onderdeel van de sociale basis. Dat wil zeggen dat er laagdrempelige en betaalbare activiteiten op het gebied van sport en gezondheid moeten zijn voor iedere Amsterdammer die dat nodig heeft. Ten tweede zijn er de Gebiedsgerichte Uitwerkingen (GGU's). Hierin staan de behoeften en de opgave per gebied geformuleerd, in bredere zin dan alleen sport. Ten derde hebben ook de uitvoerders inbreng. In sommige stadsdelen zijn dit medewerkers van de gemeente zelf, in andere stadsdelen zijn dit externe gesubsidieerde partijen. Zij zijn in feite de ogen en oren van de gemeente en weten wat er speelt. Het verschilt per stadsdeel in hoeverre deze drie verschillende kanten invloed hebben op de GUPS: sommige stadsdelen zien de GUPS vooral als een vertaling van de Sportvisie en de Agenda, terwijl andere stadsdelen aangeven in de eerste plaats vanuit de gebiedsopgaven in de GGU'’s te denken. Binnen de stadsdelen West en Oost ligt de daadwerkelijke uitvoering van het sportbeleid, zoals het organiseren van sportstimuleringsactiviteiten, voor een groot deel in handen van het stadsdeel zelf. In de andere stadsdelen is vooral sprake van uitbesteding aan externe (gespecialiseerde) partijen middels de verstrekking van subsidies. Soms gaat het daarbij om een grotere, de facto vaste partner die al jaren de uitvoering in een bepaald stadsdeel verzorgt. In andere gevallen ligt de focus juist op het subsidiëren van kleinere partijen die vanuit de wijken zelf zijn ontstaan. Waar stadsdelen werken met externe partijen in de uitvoering, blijven zij wel verantwoordelijk voor de regie over de uitvoering. Mede hierdoor verschilt de ambtelijke capaciteit op het gebied van sport van de stadsdelen sterk: van ca. 0,5 fte tot ca. 20 fte. Hierdoor heeft men in de stadsdelen niet altijd de capaciteit om alle stedelijke programma’s direct uit te voeren. Dit zal in de toekomst wel worden rechtgetrokken door toepassing van de gemeentefondssystematiek waar inzet wordt verdeeld op basis van de gebiedsopgaven. Probleemanalyse Uit interviews met medewerkers van de afdeling Sportstimulering van Sport en Bos blijkt dat deze afdeling een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de Sportvisie en de Agenda. De input op basis waarvan het beleid vorm heeft gekregen kwam grotendeels bij deze afdeling vandaan. De afdeling heeft hiervoor bij de stadsdelen gepeild waar behoefte aan was op basis van de projecten en programma’s die al draaiden. In combinatie met het coalitieakkoord is het beleid vervolgens ingevuld en vormgegeven. Er lijkt niet expliciet geïnventariseerd te zijn wat de verschillende behoeften van vrouwen, mannen, meisjes en jongens zijn, voor zover ze niet vanuit lopende projecten en programma’s voortkwamen. In het kader van dat laatste is het bovendien niet zeker of stadsdelen die zich bewust zijn van genderverschillen daadwerkelijk verschillen in behoefte op basis van gender hebben benoemd. De probleemstelling van het gevoerde beleid lijkt vooral vorm te krijgen in de Agenda. Waar de Sportvisie met name een visie neerzet van hoe de situatie met betrekking tot sport zou moeten zijn, zonder expliciet de ‘waarom-vraag’ te beantwoorden, benoemt de Agenda als probleem dat er een groot onderscheid is in sportdeelname tussen verschillende groepen Amsterdammers. Vanuit een 20 (gender)gelijkheidsperspectief is dit een goed uitgangspunt. Echter valt op dat hier wel verschillen worden benoemd op basis van de gebieden van Amsterdam, inkomen en opleidingsniveau, maar dat gender hier niet specifiek wordt benoemd. Uit de cijfers, genoemd in het vorige hoofdstuk, blijkt echter dat er juist ook op het gebied van gender ongelijkheden zijn met betrekking tot sportdeelname. Wanneer het om de terugval in sportdeelname onder jongeren van middelbare schoolleeftijd gaat, dan blijkt die terugval groter te zijn onder meisjes dan onder jongens, en specifiek onder meisjes met een niet-westerse achtergrond. De gemaakte probleemanalyse in de Agenda biedt dus wel een aanknopingspunt om ook gender mee te nemen in het beleid, maar doet dat zelf niet. Beleidsdoelen Net als in de probleemanalyse valt ook bij de gestelde beleidsdoelen op dat het verschil in sportdeelname tussen verschillende groepen een centraal element is. Om de sportdeelname van verschillende groepen gelijk te trekken, komt in de beleidsdoelen van de Agenda een focus te liggen op onder meer mbo-studenten en wordt een steuntje in de rug gegeven aan onder andere “meisjes en bepaalde groepen vrouwen”. Ook wanneer het gaat om wijksport en Urban Sports, wordt genoemd dat het belangrijk is aansluiting te zoeken bij “zowel jongens als meisjes”. Uit een interview blijkt echter dat de aandacht voor gender in het geval van Urban Sports nog niet is gerealiseerd. Op enkele punten in de beleidsdoelen is er dus specifieke aandacht voor het genderaspect, of lijkt die er te gaan komen. In de Sportvisie wordt bovendien onder meer ten doel gesteld dat sport toegankelijk, bereikbaar en veilig moet zijn en dat iedereen mee moet kunnen doen, ook als het gaat om sport buiten verenigingsverband. Vanuit een genderperspectief zijn dit belangrijke thema’s. Zo blijven vrouwen ten opzichte van mannen iets achter qua sportdeelname, onder meer omdat zij meer belemmeringen ervaren dan mannen op het gebied van toegankelijkheid en (on)veiligheid. Ook sporten zij minder dan mannen in verenigingsverband, wat betekent dat een focus op andere deelnamevormen belangrijk is om vrouwen beter te bereiken. Daar tegenover staat echter dat de thema's toegankelijkheid en veiligheid primair worden betrokken op het hebben van een beperking, sociaaleconomische status, en LHBTIQ+ personen. Hoewel de inclusie van LHBTIQ+ personen en vrouwen vaak met elkaar verbonden zijn, worden deze thema’s niet specifiek op meisjes en vrouwen betrokken. Bovendien lijken binnen de aandacht voor LHBTIQ+ personen de T van transgender en de | van intersekse (welke niet over seksuele oriëntatie, maar over gender en sekse gaan), de minste aandacht te krijgen binnen de Agenda en het minste te worden doorvertaald naar de beleidsmaatregelen. Beleidsmaatregelen In de beleidsmaatregelen met betrekking tot sportstimulering wordt geprobeerd om in te zetten op zogenaamde “schakelmomenten” in de levenscyclus: bijvoorbeeld op het moment dat iemand naar het voortgezet onderwijs doorstroomt, gaat samenwonen, of kinderen krijgt. Het blijkt namelijk dat gedragsverandering het makkelijkste is bij een schakeling van levenscyclus. Het gevolg is dat bij het stimuleren van mensen om meer te sporten en bewegen vooral gekeken wordt naar leeftijd. Voorheen richtte de gemeente zich vooral op de jeugd, maar in de Sportvisie en de Agenda wil de 21 gemeente zich ook meer op volwassenen gaan richten. Veel activiteiten en programma’s richten zich ten tijde van deze scan echter nog steeds op met name kinderen en jongeren. Daarnaast zijn er een aantal (pilot)projecten voor senioren. De beleidsmaatregelen zoals benoemd in de Sportvisie en Agenda houden op een aantal punten specifiek rekening met de behoeften, wensen en mogelijkheden van vrouwen. Zo wordt in de Sportvisie ingezet op een grotere diversiteit aan sportaanbieders dan enkel sportverenigingen, waar vrouwen minder dan mannen sporten. Vanuit een gelijkheidsperspectief is het bevorderlijk dat er een nadruk komt te liggen op de financiële toegankelijkheid van sport in de Agenda dankzij onder andere het Jeugdfonds Sport, het Seniorensportfonds en de Stadspas. Amsterdammers die bijstand ontvangen zijn namelijk vaker dan gemiddeld vrouwen met een niet-westerse achtergrond’! wat zoals benoemd in hoofdstuk 2 tevens een sterk ondervertegenwoordigde groep is als het gaat om sportdeelname. Verder wordt de focus meer gelegd op het beleven van plezier bij het sporten, dan op de norm dat sporten vooral competitief zou moeten zijn. Hoewel ook plezier iets meer door mannen dan door vrouwen wordt genoemd als motivatie om te gaan sporten, speelt dat aanzienlijk meer in op de wensen van vrouwen dan een nadruk op competitie. In het programma Positieve Sportcultuur wordt dit vormgegeven door het versterken van de pedagogische competenties van trainers en sportleiders. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan het belang van plezier in sport en dat het competitie-element niet het belangrijkste is voor veel sporters. Daarnaast speelt ook de aandacht voor een veilig en positief sportklimaat gedeeltelijk in op de genderverschillen in behoeften, wensen en mogelijkheden. De basiseisen binnen het programma Positieve Sportcultuur, zoals het hebben van een VOG voor mensen die met jongeren werken en het instellen van vertrouwenspersonen, dragen bij aan een veiligere omgeving. Ook het hebben van competente trainers draagt bij aan een gevoel van veiligheid en vertrouwen, wat voor vrouwen meer dan voor mannen een behoefte is. Toch kent het programma Positieve Sportcultuur enkele beperkingen. Zo wordt er niet ingespeeld op specifieke doelgroepen, met als gedachte dat het creëren van een positieve sportcultuur automatisch moet zorgen voor een omgeving die inclusief is voor iedereen. Deels is dat inderdaad het geval. Het risico bestaat echter dat wanneer inclusiebeleid in zulke algemene termen wordt gevat, specifieke doelgroepen over het hoofd worden gezien, en daarmee ook hun behoeften, wensen en belemmeringen niet worden meegenomen. Een andere beperking is dat het programma zich in de uitvoering voornamelijk richt op sportverenigingen en sportclubs. Volgens een medewerker van Sport en Bos is een belangrijke reden hiervoor dat zij financieel ondersteund worden door de gemeente: zowel voor hun sportfaciliteiten als doordat de gemeente financiële ondersteuning biedt bij het betalen van sportcontributies en de benodigde sportattributen voor mensen die dat nodig hebben. Om die reden is het mogelijk om ook 51 OIS Amsterdam, 2019, p. 172. 22 voorwaarden aan deze ondersteuning te bieden, terwijl dit voor onafhankelijke commerciële aanbieders een stuk lastiger is. Vanuit het oogpunt van inclusie is het belangrijk om verenigingen, waar nu nog meer jongens en mannen dan meisjes en vrouwen sporten, toegankelijker te maken voor meisjes en vrouwen. Omdat vrouwen op dit moment echter vaker dan mannen buiten verenigingsverband sporten, is het creëren van een positieve sportcultuur bij commerciële sportaanbieders ook van belang. Een andere beperking binnen het programma Positieve Sportcultuur is dat trainers en coaches bij verenigingen vaak vrijwilligers of ouders van sportende kinderen zijn, en men vaak al blij is dat zij zich überhaupt willen inzetten voor de vereniging. Dit maakt het lastig om hen te verplichten om hun pedagogische competenties aan te scherpen, en zullen zij hiertoe dus vooral verleid moeten worden (via de sportvereniging of digitaal). De gemeente voelt echter een verantwoordelijk voor de heersende cultuur van de sportclubs waar zij inwoners met financiële ondersteuning laat sporten. Om die reden zou de gemeente het volgen van bepaalde trainingen of het hebben van bepaalde competenties verplicht kunnen stellen, net zoals zij het hebben van een VOG in bepaalde situaties verplicht stelt, of laten meewegen in de subsidieverlening. Deze eisen zouden ook kunnen worden gesteld aan trainers buiten verenigingen zoals trainers van sportstimuleringsactiviteiten of buurtsport. Een beleidsmaatregel die verdere invulling behoeft is de geplande campagne gericht op meisjes. Deze is nog niet tot uitvoering gekomen vanwege de corona-epidemie. Uit de interviews komt geen eenduidig beeld naar voren over hoe deze campagne er in de praktijk uit moet komen te zien. Volgens één geïnterviewde is het de bedoeling dat de afdeling Sportstimulering van Sport en Bos handvatten ontwikkelt die de stadsdelen vervolgens kunnen gebruiken. Een andere geïnterviewde geeft echter aan dat deze campagne inmiddels vooral bedoeld is om (volwassen) vrouwen meer aan het sporten te krijgen, omdat er al veel voor meisjes apart wordt georganiseerd. Er zal volgens deze geïnterviewde worden onderzocht welke systeemfactoren een effect hebben op de aantrekkelijkheid van sport voor zowel mannen als vrouwen. Daarbij moet worden gekeken naar o.a. de uitvoer door professionals, de inzet van middelen, beleid en beleidsrealisatie. Deze campagne kan een belangrijke stap zijn richting het inspelen op de behoeften, wensen en mogelijkheden van meisjes. Belangrijk daarbij is onder meer de aandacht voor de grote groep meisjes met een niet-westerse achtergrond die achterblijven bij sportdeelname. Er zijn nog enkele punten waar meer nadruk kan worden gelegd op het meenemen van een genderperspectief. Zo spreken niet alleen de beleidsdoelen, maar ook de beleidsmaatregelen in de Agenda over het geven van steuntje in de rug aan wie dat nodig heeft. In tegenstellingen tot andere specifieke doelgroepen, worden hier geen doelgroepen op basis van gender benoemd. Daarnaast biedt het expertise-aanbod vanuit Sport en Bos aan de stadsdelen een mooi aanknopingspunt om extra expertise in te roepen en concrete handvatten mee te geven aan de stadsdelen wanneer het gaat om het inspelen op de genderverschillen in behoeften, wensen en mogelijkheden. Een stadsdeelmedewerker geeft aan dat die op dit moment nog handvatten mist van Sport en Bos om de doelgroep van LHBTIQ+ personen (die in het beleid juist telkens wordt uitgelicht) beter te kunnen bedienen. 23 Tot slot zet het sportstimuleringsbeleid van Sport en Bos nog weinig in op het veranderen van de beeldvorming rondom sporten. Genderstereotypen in de beeldvorming kunnen er echter toe leiden dat mensen en zeker jongeren minder sportmogelijkheden zien, omdat zij vasthouden aan stereotiepe ‘jongenssporten’ of ‘meisjessporten’ en de grens niet over durven richting een sport die binnen de heersende stereotypen niet aansluit bij hun genderidentiteit. Hoewel zulke beeldvorming onderhevig is aan vele maatschappelijke factoren, liggen hier wel mogelijkheden voor de gemeente om sportdeelname te stimuleren of om in te spelen op de wensen van Amsterdammers. Grenzend aan het onderwerp beeldvorming, is ook de representatie van vrouwen in leiderschapsrollen of besluitvormende posities binnen de sport. Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd als coach en trainer en in bestuursfuncties bij verenigingen. Door in te zetten op meer vrouwen als coach of trainer kan het aantrekkelijker worden voor meisjes en vrouwen om te sporten, omdat coaches en trainers als rolmodel kunnen fungeren. Daarnaast vergroot meer vrouwen op besluitvormende posities binnen verenigingen de kans dat zaken die vrouwen specifiek (of meer dan mannen) aangaan, op de agenda komen, zoals bepaalde belemmeringen of ervaringen van uitsluiting. Hierdoor kunnen vrouwen besluiten beïnvloeden die genomen worden met betrekking tot het sporten bij de vereniging en kan het aantrekkelijker worden voor andere vrouwen om bij de vereniging te sporten. In het programma Positieve Sportcultuur wordt ook een kwaliteitsimpuls aan de gemeentelijke clubondersteuning gegeven, waarbij de kwaliteit van verenigingsbestuurders een belangrijk aangrijppunt is. Dit is een goede mogelijkheid voor de gemeente om te stimuleren dat meer vrouwen besluitvormende posities gaan bekleden. Uitvoering van beleid De uitvoering van het beleid ligt zoals gezegd voor een belangrijk deel in handen van de stadsdelen. Zij zijn degenen die handen en voeten geven aan het beleid door het gebiedsgericht organiseren van concrete activiteiten. De stadsdelen verschillen hierbij op veel terreinen van elkaar in aanpak. Deels is dat een logisch gevolg van deze gebiedsgerichte benadering, die meer maatwerk moet leveren en in kan spelen op de specifieke behoeften en de gebiedsopgaven. Anderzijds betekent dit ook dat praktijken die succesvol blijken te zijn in het ene stadsdeel, niet per se worden gedeeld met andere stadsdelen, ondanks dat ze ook daar mogelijk zouden kunnen bijdragen aan meer gendergelijkheid binnen de sport. Sportstimulering specifiek voor meisjes leder stadsdeel heeft, in meerdere of mindere mate, aandacht voor de achterblijvende sportdeelname van meisjes. In vrijwel ieder stadsdeel worden er enkele of meerdere activiteiten speciaal gericht op meisjes. Uit de interviews blijkt dat het organiseren van zulke activiteiten plaatsvindt naar aanleiding van de constatering dat algemene activiteiten relatief meer jongens trokken. Dat bleek bijvoorbeeld het geval te zijn bij de sportstimuleringsactiviteiten voor de jeugd met een “instuifkarakter”, waarbij iedere jongere laagdrempelig kan aanschuiven. Het verschilt per stadsdeel wat voor aanbod er specifiek voor meisjes is opgezet. Zo organiseren sommige stadsdelen meisjesactiviteiten in een beschermde omgeving, bijvoorbeeld in een zaal, omdat meisjes zelf of soms ook ouders daaraan hechten. In enkele gevallen komt het zelfs voor dat 24 er wordt gekozen voor binnensport op aanvraag van de ouders, terwijl de meisjes zelf eigenlijk ook best buiten zouden willen sporten. Ook zijn er stadsdelen die af en toe losse “meidendagen” of “meidenuurtjes” organiseren, of die juist bij een specifieke sport iets voor meisjes apart organiseren (zoals skateboarden voor meisjes). Binnen één stadsdeel wordt echter genoemd dat er bewust geen activiteiten enkel voor meisjes of vrouwen worden georganiseerd, omdat er twijfel is over de vraag of dat wel in lijn is met het gemeentelijke beleid dat aanbod voor iedereen open zou moeten staan. Daarnaast wordt er door sommige stadsdelen een community-aanpak genomen, om een vertrouwde omgeving te creëren waarbinnen mensen samen met vrienden of bekenden kunnen sporten. Uit de interviews blijkt dit een methode te zijn die ook vooral wordt ingezet om meisjes met een niet- westerse achtergrond beter te bereiken, mede omdat zij volgens de geïnterviewde stadsdeelmedewerkers zijn opgegroeid in een omgeving waarin minder gesport wordt en dat dus niet vanuit huis hebben meegekregen. Wanneer ze samen met vrienden/vriendinnen kunnen deelnemen aan activiteiten, zijn volgens stadsdeelmedewerkers vooral meisjes eerder geneigd om te komen. Verder wordt door sommige stadsdelen de invulling van de activiteiten zelf anders ingestoken. Zo wordt door sommige geïnterviewde stadsdeelmedewerkers onder meer aangegeven dat om meisjes aan te spreken het belangrijk is dat er naast het sporten zelf, ook ruimte moet zijn voor onderling sociaal contact. Ook noemt een geïnterviewde dat meisjes zelf mee kunnen denken over de inrichting van de activiteiten. In een ander stadsdeel wordt bij gender-gemengde activiteiten soms pas aan het einde gevoetbald als een soort beloning voor de vele jongens die dat graag willen, zodat er aan het begin van de activiteit eerst ruimte is voor andere sporten die meisjes ook meer aanspreken. Soms wordt de invulling van activiteiten breder getrokken dan alleen sport. Zo wordt in sommige stadsdelen ook soms de link gelegd met bredere welzijnsthema’s of andere activiteiten die meisjes zouden moeten aanspreken, waarbij sporten slechts één onderdeel is. Een aantal geïnterviewden geeft aan dat het belangrijk is erop te letten welke trainer er voor een groep staat. De een noemt daarbij specifiek de inzet van vrouwelijke trainers, terwijl een andere geïnterviewde stelt dat het niet uitmaakt of er een man of vrouw voor de groep staat, maar dat het veel meer gaat om de stijl en toon die deze trainer aanslaat richting meisjes en jongens. Tot slot proberen enkele stadsdelen ook meisjes te betrekken of te faciliteren door hierop speciaal menskracht in te zetten. In een stadsdeel is geprobeerd meisjes te bereiken door de inzet van extra buurtsportcoaches. In een ander stadsdeel is een extra buurtsportcoach ingezet met specifieke expertise op het gebied van voetbal voor meisjes. Deze buurtsportcoach is eerst bij één voetbalvereniging aan de slag gegaan om voetballen voor meisjes beter te faciliteren, en heeft inmiddels de coördinatie tussen verschillende verenigingen in het stadsdeel omtrent voetbal voor meisjes op zich genomen. Sportstimulering specifiek voor jongens In de interviews met enkele stadsdelen komt ook specifieke aandacht voor jongens ter sprake. Hoewel hun sportdeelname in veel gevallen hoger ligt dan die van meisjes, kunnen ook zij met 25 specifieke belemmeringen te maken krijgen. Zoals genoemd in hoofdstuk 2, hebben ook zij bijvoorbeeld te maken met genderstereotypen over wat typische ‘jongenssporten! en typische ‘meisjessporten’ zouden zijn. Het lijkt er zelfs op alsof genderstereotypen met betrekking tot het type sport sterker gelden voor jongens dan voor meisjes, aangezien meisjes zoals eerder genoemd de afgelopen jaren wél meer stereotiepe jongenssporten zijn gaan doen, maar andersom jongens niet vaker stereotiepe meisjessporten zijn gaan beoefenen. De specifieke aandacht die er is voor jongens binnen enkele stadsdelen richt zich echter niet op bovengenoemd aspect, hoewel een medewerker van Sport en Bos stelt dat er wel enkele stereotiepe ‘meisjessporten’ zijn waar inmiddels een groeiend aantal jongens aan meedoet. Wel is er in één stadsdeel bewustzijn dat sommige jongens zich mogelijk erg alleen gelaten voelen, juist omdat zij veel vrijer zijn opgevoed dan meisjes. Dit kan er volgens een geïnterviewde toe leiden dat deze jongens minder snel regulier sportaanbod vinden. Het is echter niet duidelijk of er, naast het bewustzijn hiervan, binnen het sportbeleid ook met een genderperspectief op jongens wordt ingezet. Door een medewerker van een ander stadsdeel wordt wel genoemd dat jongens en mannen terecht kunnen bij een emancipatiecentrum voor mannen binnen het stadsdeel, bijvoorbeeld wanneer zij worden afgeschrikt door de machocultuur die soms rondom sporten hangt. Sportstimulering voor volwassenen Volgens de Sportvisie en de Agenda zou er meer aandacht moeten komen voor de sportstimulering voor volwassenen. Uit de interviews met de medewerkers van de stadsdelen blijkt dat deze aandacht vooral gaat naar senioren van rond 50 jaar en ouder. Activiteiten gericht op deze groep blijken naast sporten en bewegen op zichzelf ook in te zetten op gezondheid in bredere zin en het sociale contact tussen deelnemers. Hoewel er daarnaast ook aandacht uitgaat naar ‘jonge’ senioren en naar verschillende groepen kwetsbare volwassenen (o.a. met een lage sociaaleconomische status of volwassenen die moeilijk buitenshuis komen), blijkt uit de interviews met stadsdeelmedewerkers dat de groep volwassenen tussen midden 20 en 50 jaar nauwelijks wordt bereikt. Toch blijkt uit de sportdeelnamecijfers in hoofdstuk 2 dat er ook binnen deze leeftijdsgroep genderverschillen bestaan, met name wanneer het gaat om volwassenen met een niet-westerse achtergrond: mannen sporten binnen deze groep vaker dan vrouwen. De reden dat de groep volwassenen tussen de midden 20 en 50 jaar weinig wordt bereikt, is volgens de geïnterviewde stadsdeelmedewerkers onder andere dat zij druk zijn met werk of met hun gezin. Met name voor alleenstaande ouders is het gebrek aan tijd een reden. Soms komt het voor dat vrouwen geen toestemming krijgen van hun man voor activiteiten buitenshuis. Sommige andere vrouwen komen niet naar sportstimuleringsactiviteiten omdat die in een onbekende omgeving of met onbekende medesporters plaatsvinden. Hoewel er over het algemeen weinig wordt ingezet op sportstimulering voor volwassenen tussen de midden 20 en 50, vinden in een aantal stadsdelen “ouder/kind-activiteiten” plaats. Hierbij kunnen ouders en hun kinderen samen en tegelijkertijd komen sporten. Dit soort activiteiten maken het dus mogelijk voor ouders om te sporten zonder zich zorgen te hoeven maken om de zorg voor hun kinderen, omdat die op hetzelfde moment meesporten. Vooral voor ouders met veel kinderen of alleenstaande ouders (in de meeste gevallen moeders) biedt dat een uitkomst, omdat zij vanwege hun zorgtaken normaliter beperkte tijd of middelen hebben om te sporten. 26 Sportaanbieders Uit de interviews met stadsdeelmedewerkers blijkt dat de sportstimuleringsactiviteiten vanuit de stadsdelen voor de jeugd (hoewel vaak op school of naschools georganiseerd) veelal bedoeld zijn om hen toe te leiden naar regulier sportaanbod, waarbij vooral doorstroom naar sportverenigingen plaatsvindt. In sommige stadsdelen bestaat ook de mogelijkheid voor jongeren om deel te blijven nemen aan sportstimuleringsactiviteiten zonder per se door te stromen naar regulier aanbod. Maar in andere stadsdelen wordt benadrukt dat dat in principe niet de bedoeling is. Uit de cijfers in hoofdstuk 2 blijkt echter dat jongens meer dan meisjes geneigd zijn om bij een sportvereniging te (blijven) sporten. Mogelijk sluit de beoogde doorstroom naar sportverenigingen dus niet aan bij de wensen en mogelijkheden van meisjes. Het programma Positieve Sportcultuur is nog niet volledig bekend of uitgerold in alle stadsdelen. Bovendien benadrukt een medewerker van een van de stadsdelen dat de vereisten die met het programma Positieve sportcultuur worden gesteld aan trainers en coaches bij verenigingen, en de ondersteuning die zij krijgen, eigenlijk ook zouden moeten gelden voor de trainers bij sportstimuleringsactiviteiten op straat en op de pleinen, of bij buurtsport in het algemeen. Om dat te realiseren, geeft de medewerker aan dat het stadsdeel handvatten nodig heeft van Sport en Bos, waaronder ideeën en budget. Eén stadsdeel heeft een “wijksportvereniging” in het leven geroepen. Wie hiervan lid wordt, kan iedere maand opnieuw kiezen wat voor (club)sport diegene wil doen bij welke vereniging. Mensen hoeven dus niet meer te kiezen of ze lid worden van bijvoorbeeld de voetbalvereniging of de tennisvereniging, maar kunnen iedere maand opnieuw kiezen bij welke vereniging ze willen sporten. Dit biedt onder andere een uitkomst voor mensen die niet mee willen doen met de competitie, maar liever vrijblijvend zulke sporten beoefenen. Het vormt daarmee een alternatieve benadering van verenigingssporten waarbij competitie, wat met name mannen aantrekt, geen centraal element meer is. Communicatie en promotie Wat betreft de communicatie en promotie van sportaanbod, geven medewerkers van de stadsdelen aan dat ieder stadsdeel daar deels een eigen lijn in trekt. Volgens een stadsdeelmedewerker kan dat verwarrend zijn, omdat de stadsdeelgrenzen voor inwoners vaak helemaal niet zo helder of belangrijk zijn. Bovendien geven stadsdeelmedewerkers aan dat de online informatievoorziening omtrent sportaanbod en activiteiten soms erg moeilijk vindbaar is. Daar staat tegenover dat sommige stadsdelen met betrekking tot jeugdactiviteiten inzetten op communicatievormen die beter aansluiten bij de belevingswereld van jongeren, zoals sociale media en WhatsApp. Ook wordt de doelgroep benaderd via mensen uit hun eigen netwerk, bijvoorbeeld via moskeeën en kerken of op scholen. Dit sluit aan bij de inzet op het winnen van vertrouwen bij de doelgroep om o.a. meisjes en vrouwen beter te bereiken: wie via vrienden of bekenden hoort van de sportstimuleringsactiviteiten van de gemeente, zal volgens stadsdeelmedewerkers immers sneller geneigd zijn om ook te komen. Het is echter belangrijk om ook de algemene promotie van activiteiten en sportaanbod voldoende te richten op groepen die achterblijven qua sportdeelname, waaronder met name meisjes en vrouwen 27 met een niet-westerse achtergrond. Daarbij gaat het zowel om de vindbaarheid van informatie, als om de beeldvorming en boodschap. Uit de interviews blijkt dat er met betrekking tot de algemene promotie niet of nauwelijks op gender wordt gelet. Monitoring van deelname, wensen en behoeften In een aantal stadsdelen wordt actief ingespeeld op de vraag naar sportaanbod vanuit bewoners. Zo wordt in een stadsdeel bijvoorbeeld gebruik gemaakt van zowel een vast als een mobiel sportloket (welke door de wijken rijdt) waar de sportwensen en -behoeften van inwoners worden geïnventariseerd. Vervolgens wordt er ingezet op matching van de inwoners met bestaand sportaanbod door middel van informatievoorziening, of wordt in een enkel geval nieuw sportaanbod gecreëerd op basis van de vraag. Daarnaast is er een stadsdeel dat zich bewust ook richt op kleinere wijkinitiatieven bij de toekenning van subsidies aan externe uitvoerders. Een voorbeeld hiervan is een lokaal initiatief dat voetbalactiviteiten organiseert en daarmee met name meisjes aanspreekt die seksueel geweld hebben meegemaakt. Het subsidiëren van bewonersinitiatieven kan ervoor zorgen dat mensen zelf hun sportactiviteiten zodanig kunnen inrichten, dat zij minder belemmeringen ervaren. Ook is er een stadsdeel dat kwetsbare jongeren zonder startkwalificatie opleidt tot “rolmodel” om zelf sportactiviteiten te organiseren voor de wijk, wat het ook gemakkelijker maakt om in te spelen op de vraag vanuit inwoners. Van structurele monitoring van de behoeften, wensen en mogelijkheden van Amsterdammers door de gemeente is echter geen sprake. Het is dus bijvoorbeeld niet duidelijk welke groepen precies welke belemmeringen ervaren bij het sporten of welke sportwensen hebben. Op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau lukt het in sommige gevallen weliswaar wel om in te spelen op de vraagkant, maar op gemeentelijk niveau wordt die vraagkant niet altijd structureel in beeld gebracht. Toch is dat van belang voor de vraaggerichte aanpak die in de Sportvisie wordt benadrukt. Ook wordt niet structureel gemonitord wie deelneemt aan de sportstimuleringsactiviteiten van de gemeente of van externe uitvoerders. Het is daardoor niet eenvoudig te achterhalen in hoeverre verschillende doelgroepen precies worden bediend met het bestaande aanbod. Voor de gevallen waar wel deelnamegegevens bekend zijn, is het echter niet makkelijk om deze deelnamecijfers te genereren en hebben wij voor deze genderscan hier geen inzicht in kunnen krijgen. Competenties van uitvoerders Uit de interviews blijkt dat bij de subsidietoekenningen voor externe partijen rekening kan worden gehouden met gender en de aandacht voor bijvoorbeeld meisjes door deze partijen. In het geval dat een stadsdeel alleen met eigen medewerkers werkt, zou het de moeite waard zijn om uitvoerders te trainen om vanuit een genderperspectief te kijken. Het is echter onduidelijk in hoeverre medewerkers in de uitvoering (al dan niet bij externe partijen) zich op dit moment überhaupt bewust zijn van de rol die gender speelt bij het sporten, en of zij hier expliciet op getraind zijn. 28 Quick-scan sportbudgetten van de stadsdelen Om inzicht te verkrijgen in hoeverre vrouwen en mannen profiteren van de investeringen van de gemeente in sport, zou een quick-scan van de sportbudgetten van de stadsdelen plaats vinden. De investeringen op de verschillende sportactiviteiten zouden kwantitatief worden vergeleken met in hoeverre deze door vrouwen en mannen werden gebruikt. De huidige opbouw van de budgetten is echter niet geschikt om hier inzicht in te krijgen. De begrotingsposten zijn hiervoor te algemeen opgesteld, hetgeen betekent dat er per begrotingspost een detaillering plaats moet vinden van gespecificeerde uitgaven op boekhoudkundig niveau. Als alternatief is getracht om inzicht te verkrijgen via de Gebiedsgerichte Uitvoeringsplannen Sport. Deze gaven inzicht in de activiteiten die per gebied werden georganiseerd. Hieruit viel af te leiden óf en welke activiteiten specifiek op meisjes of vrouwen werden gericht, hetgeen bijna altijd het geval was. De meeste activiteiten zijn echter in principe voor alle inwoners van het gebied toegankelijk. Omdat het binnen de beperkte tijd van deze genderscan niet viel te achterhalen hoeveel vrouwen of mannen aan de activiteiten deelnemen, is er dus ook niet vast te stellen of zij meer aan mannen of aan vrouwen ten goede komen. Ook valt hierdoor niets te zeggen over de kostprijs van de activiteiten waar mannen en vrouwen van profiteren: profiteren vrouwen meer van activiteiten met een hoge kostprijs per persoon, of juist mannen? Of is hier geen verschil tussen? 29 Conclusies en aanbevelingen Conclusies Het belangrijkste doel van het sportbeleid van de gemeente Amsterdam is ervoor zorg te dragen dat alle Amsterdammers kunnen sporten, en er daarbij geen groepen achterblijven. Het is daarvoor essentieel om tegemoet te komen aan de behoeften en wensen van alle Amsterdammers en eventuele belemmeringen weg te nemen. In deze genderscan is vooral gekeken naar de verschillen in sportdeelname tussen mannen en vrouwen van verschillende leeftijden, achtergronden en stadsdelen, en hoe de sportstimuleringsactiviteiten van de gemeente bijdragen aan het verkleinen van deze verschillen. Het valt daarbij op dat bij de formulering van de Sportvisie er wel erkend wordt dat sportdeelname verschilt tussen mensen met diverse kenmerken, maar dat gender hierbij niet expliciet wordt benoemd of meegenomen. Het beleid geeft in principe genoeg mogelijkheden hiertoe, maar deze zijn niet als zodanig benut. In de Agenda sporten en bewegen wordt erkend dat de sportparticipatie van meisjes en bepaalde groepen vrouwen achterblijft, en op een aantal plaatsen is hiervoor specifieke aandacht met aparte activiteiten voor meisjes en vrouwen. De uitvoering van het sportbeleid door de stadsdelen leidt tot grote verschillen in aanpak en activiteiten. Vanuit een genderperspectief is dit niet problematisch omdat er daardoor juist ook maatwerk geleverd kan worden. Behoeften, wensen en belemmeringen De vraaggerichte aanpak die in de Sportvisie veel nadruk krijgt, wordt vooral op stadsdeelniveau vormgegeven. Hier wordt op de wensen en behoeften van wijkbewoners ingespeeld door onder andere informatievoorziening, matching en het subsidiëren van wijkinitiatieven. Op centraal niveau vindt echter geen structurele monitoring plaats van de behoeften, wensen en mogelijkheden van Amsterdammers op het gebied van sport. Doordat niet structureel wordt bijgehouden wie deelneemt aan de activiteiten van de gemeente, is het niet inzichtelijk of alle doelgroepen daadwerkelijk worden bereikt. In het sportstimuleringsbeleid en de uitvoering daarvan ligt een grote focus op verenigingen. Enerzijds kan dit bijdragen aan het inclusiever maken van verenigingen, anderzijds mist hiermee ook juist aandacht voor de grote groep vrouwen die, meer dan mannen, op andere manieren dan in verenigingsverband sport. Ook sportstimuleringsactiviteiten voor de jeugd, die grotendeels op of na school worden georganiseerd, zijn in veel stadsdelen gericht op doorstroom naar reguliere sportverenigingen. Zolang deze verenigingen echter nog niet volledig inclusief zijn, zal de inzet op zulke doorstroom jongens gemiddeld meer aanspreken dan meisjes. Omdat de gemeente bij sportstimulering inzet op “schakelmomenten” in de levenscyclus is met name aanbod ontstaan voor kinderen, jongeren en senioren. Er wordt, afgezien van de “ouder-kind activiteiten”, nauwelijks concreet ingezet op volwassenen tussen de midden 20 en 50 jaar. Er lijkt ook 30 geen inzicht te zijn in hun wensen, behoeften en belemmeringen. Hiermee missen beleid en uitvoering een grote doelgroep als het gaat om sportstimulering. Uit onderzoek blijkt dat drie factoren van belang zijn bij het bevorderen van gendergelijkheid in de sport: het sportklimaat is veilig, inclusief en positief; het wegnemen van belemmeringen in de huidige situatie; en het creëren van randvoorwaarden voor gendergelijkheid. Veilig, inclusief en positief sportklimaat Een belangrijk speerpunt van de gemeente is een veilig en inclusief sportklimaat. Het valt daarbij op dat dit primair wordt betrokken op het hebben van een beperking, sociaaleconomische status, en LHBTIQ+ personen. De gendercomponent wordt hier niet verder uitgewerkt. Omdat er wel degelijk verschillen zijn tussen mannen en vrouwen van verschillende leeftijden en achtergronden wat betreft wensen, behoeften en belemmeringen bij het sporten, zou het voor de gemeente waardevol kunnen zijn om deze beter in kaart te brengen. De Sportvisie en de Agenda geven in principe voldoende handvatten om de verschillen te verkleinen. De uitvoering van de maatregelen door de stadsdelen geeft daarbij veel mogelijkheden om hierop maatwerk te leveren. Het programma Positieve Sportcultuur is in dit speerpunt een belangrijke maatregel om genderverschillen in sportparticipatie te verkleinen. Positief daarbij is dat hierbij harde eisen aan een veilige sportomgeving worden gesteld door bijvoorbeeld het vereisen van een VOG en aanstellen van een vertrouwenspersoon. Ook de inzet op voldoende competente trainers en coaches voor het creëren van een inclusieve sportcultuur is zeer behulpzaam. Beperkende factoren van het programma voor het bereiken van meer gendergelijkheid zijn echter de focus op verenigingen en sportclubs, het feit dat trainers en coaches vaak vrijwilligers zijn hetgeen het stellen van eisen bemoeilijkt, en het niet expliciet benoemen van de verschillende behoeften en ervaringen van mannen en vrouwen met betrekking tot een veilige sportomgeving en cultuur. Wegnemen van belemmeringen in de huidige situatie De gemeente heeft vastgesteld dat meisjes minder vaak sporten dan jongens. Vanuit de gesprekken met de stadsdelen kwam naar voren dat op één stadsdeel na, zij allemaal specifieke activiteiten voor meisjes en/of vrouwen organiseren. Dit doen zij vaak door speciale meidenactiviteiten, maar ook aan de hand van een community-aanpak die voor een vertrouwde omgeving zorgt, wat goed lijkt aan te slaan bij meisjes met een niet-westerse achtergrond. Sommige stadsdelen vullen activiteiten in op een andere (voor meisjes meer aansprekende) manier, en in één stadsdeel wordt externe expertise op het gebied van gender en sport ingeschakeld. Een ander aandachtspunt zijn de trainers die voor de groep staan, al is het daarbij onduidelijk in hoeverre trainers zich daadwerkelijk bewust zijn van de rol van gender bij het sporten, en of zij de juiste handvatten hebben om hier op een goede manier mee om te gaan. Veel minder aandacht is gericht op jongens en de specifieke belemmeringen die zij kunnen ervaren bij het sporten. Hoewel er in sommige stadsdelen enig bewustzijn van deze belemmeringen is, lijkt hier weinig concreet naar te worden gehandeld. Een aantal stadsdelen geeft aan niet de juiste expertise te hebben met betrekking tot gender en sport en daarbij graag meer ondersteuning vanuit Sport en Bos te willen ontvangen. De experts die 31 Sport en Bos op andere gebieden levert zouden kunnen worden uitgebreid met een expert op het gebied van gender en sportdeelname. De campagne om meisjes te stimuleren om te gaan sporten is door de corona-epidemie nog niet van de grond gekomen. Deze campagne zou zich specifiek kunnen richten op de minst sportende groep meisjes: die van 12-18 jaar met een niet-westerse achtergrond. Als deze campagne zich echter meer zal richten op vrouwen tussen 20 en 50 jaar, is het van belang te weten wat de specifieke belemmeringen en wensen van deze groep zijn en hier in de campagne op aan te sluiten. Randvoorwaarden voor gendergelijkheid Beeldvorming en het doorbreken van genderstereotypering zijn essentieel om de sportparticipatie van vrouwen en meisjes te vergroten. Het sportbeleid kan hieraan bijdragen door in haar campagnes stereotype doorbrekende beelden te gebruiken en het plezier gevende element te benadrukken in tegenstelling tot het competitieve element. Wat betreft communicatie en promotie van sportaanbod, wordt vanuit de stadsdelen ingezet op manieren die goed bij jongeren aansluiten en gebruik maken van het netwerk van de beoogde doelgroep. Door vertrouwen een centrale component van de communicatie te maken, worden meisjes en vrouwen beter bereikt. Anderzijds blijkt de online informatievoorziening niet altijd goed vindbaar te zijn, en wordt bij de algemene promotie van activiteiten weinig op gender en beeldvorming gelet. Vrouwen als coach, trainer of bestuurder kunnen een functie als rolmodel bekleden, en het programma Positieve Sportcultuur, geeft mogelijkheden om dit te stimuleren. Met name de kwaliteitsimpuls die de gemeente aan de verenigingsbestuurders wil geven, kan een goede mogelijkheid voor de gemeente zijn om te stimuleren dat meer vrouwen besluitvormende posities gaan bekleden of zich aanmelden als trainer of coach. Quick-scan van stadsdeelbudgetten Helaas bleek het niet mogelijk om de geplande quick-scan op de sportbudgetten uit te voeren. De daarvoor benodigde informatie bleek niet beschikbaar. Als de gemeente meer inzicht wil verkrijgen in hoeverre vrouwen en mannen profiteren van de investeringen van de gemeente in sport, zal zij eerst meer inzicht in gebruik van sportfaciliteiten en activiteiten door mannen en vrouwen moeten krijgen. Ook zal er dan per begrotingspost een detaillering plaats moeten vinden die het mogelijk maakt om vast te stellen welk deel van het budget aan welke activiteit is besteed. Aanbevelingen Op basis van bovenstaande de conclusies doen wij de volgende aanbevelingen met betrekking tot het sportbeleid en de uitvoering daarvan door de gemeente Amsterdam: 32 Met betrekking tot behoeften, wensen en belemmeringen van alle Amsterdammers e Monitor structureel wie deelneemt aan de sportstimuleringsactiviteiten die worden georganiseerd en wie gebruik maakt van sportfaciliteiten. Kijk hierbij niet alleen naar gender, maar ook naar andere kenmerken zoals leeftijd, sociaaleconomische status, etnische achtergrond, seksuele oriëntatie en wijk. Zorg dat deze informatie makkelijk opvraagbaar is, zodat snel inzicht kan worden verkregen in welke groepen worden bereikt en welke groepen achterblijven. e Monitor structureel de wensen en behoeften en belemmeringen om te sporten uitgesplitst naar de diverse doelgroepen. Zorg dat deze informatie niet alleen op stadsdeelniveau, maar ook centraal makkelijk toegankelijk is. Ook dit draagt bij tot verbetering van het inzicht in welke groepen meer aandacht behoeven. Een concrete mogelijkheid hiertoe is de Sportmonitor: splits de data uit naar doelgroep en breid de vragenlijst uit met een aantal kwalitatieve vragen over behoeften en belemmeringen. e Onderzoek wat de specifieke belemmeringen zijn om niet te sporten voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep 20-50 jaar en probeer deze te adresseren. Deze leeftijdsgroep lijkt nu buiten de boot te vallen. e Amsterdam zet in op een breed sportaanbod, hetgeen van belang is om iedereen voor sport te interesseren en motiveren. In de praktijk blijkt er echter veel aandacht naar verenigingen te gaan. Jongens en mannen sporten substantieel vaker bij verenigingen dan vrouwen. Om ook tegemoet te komen aan de wensen en behoeften van meisjes en vrouwen die in ander verband sporten, is het van belang ook voldoende andere initiatieven te ondersteunen. Veilig, inclusief en positief sportklimaat e Onderzoek de mogelijkheid om de training van coaches en trainers met betrekking tot pedagogische-didactische competenties en inclusieve sportcultuur minder vrijblijvend te maken. Beperk dit niet alleen tot verenigingen, maar breid dit uit tot trainers van sportstimuleringsactiviteiten of buurtsport, jongeren die zijn opgeleid tot rolmodel om sportactiviteiten te organiseren en zo mogelijk tot commerciële sportaanbieders. Dit zou kunnen door eisen hieromtrent onderdeel te maken van subsidieverlening en/of het instellen van een keurmerk. Wegnemen van belemmeringen in de huidige situatie e Laat stadsdelen hun ervaringen met het wel/niet bereiken van bepaalde specifieke doelgroepen (zoals meisjes met een niet-westerse achtergrond) en het wegnemen van belemmeringen voor deze groepen met elkaar uitwisselen, zodat zij van elkaar kunnen leren. De afdeling sportstimulering zou hierin een faciliterende rol kunnen spelen. e Vergroot de kennis van ambtenaren en sportuitvoerders (zoals trainers, coaches en verenigingsbestuurders) op het gebied van gender en sport, zodat zij meer oog krijgen voor de behoeften en belemmeringen van verschillende groepen Amsterdammers en hierop in kunnen spelen. Dit kan door hen hierop te trainen, of door vanuit de afdeling sportstimulering expertise aan te bieden aan stadsdelen en sportaanbieders. 33 Randvoorwaarden voor gendergelijkheid e Probeer in de beeldvorming rondom sport stereotypen te doorbreken. Door de focus op het plezier in sport in plaats van op het competitieve karakter te leggen is de gemeente al goed bezig. Let bij promotie van activiteiten op beeldvorming rondom gender en gebruik in campagnes (gender)stereotype doorbrekende beelden. e Maak van het programma Positieve Sportcultuur gebruik om meer vrouwen te stimuleren om coach, trainer of bestuurslid bij een sportvereniging te worden. Dit creëert rolmodellen voor meisjes, en geeft vrouwen de kans om deel te nemen aan besluitvorming rondom sport, hetgeen de sport weer aantrekkelijker voor hen kan maken. Genderbudgetanalyse e Verzamel data over deelname aan activiteiten uitgesplitst naar gender (en andere kenmerken) om inzicht te krijgen in wie gebruik maakt van de aangeboden voorzieningen en activiteiten. e Bereken op basis van deze deelname en gebruik hoeveel van de gemaakte kosten toevallen aan mannen en vrouwen, indien gewenst uitgesplitst naar andere kenmerken (bijvoorbeeld vrouwen tussen 20 en 50 jaar met een niet-westerse achtergrond), om inzicht te krijgen van de verdeling van de middelen over de verschillende doelgroepen. e Tel deze uitgaven bij elkaar op tot begrotingsniveau om vervolgens inzicht te krijgen welke groepen het meeste van de beschikbare middelen profiteren, en of dit een gewenste verdeling is. Denk hierbij ook aan kosten voor personeel, sportvoorzieningen en diverse subsidies. e Maak gebruik van de aangenomen motie ‘Oefenen met gender budgeting’*? om een pilot genderbudgeting uit te voeren. Hierbij kunnen bovenstaande aanbevelingen op een deel van de sportbegroting worden toegepast en onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn om dit op te schalen naar de volledige sportbegroting. Het is daarbij aan te raden de pilot te beperken tot één programma dat door Sport en Bos centraal wordt uitgevoerd (zoals bijvoorbeeld vrijwillige sportactiviteiten op scholen). Een andere mogelijkheid is de pilot te richten op sportstimuleringsactiviteiten in één stadsdeel, beperkt tot de activiteiten die gefinancierd worden vanuit de sportbegroting (waarbij dus de inkoop door afdeling Werk, Participatie en Inkomen en de begroting van het stadsdeel zelf buiten beschouwing worden gelaten). >? De Fockert & Blom, 2019. 34 Referenties Alliantie Gelijkspelen. (geen datum). Acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT's) binnen de sport: De gemeente aan zet. Caers, H., & Vertonghen, J. (2019, december). Toolkit: Hoe gendergelijkheid in de sport bevorderen — Alles wat je moet weten. Sport Vlaanderen. Geraadpleegd van https://www.kenniscentrumsportenbewegen.nl/kennisbank/publicaties/?toolkit-hoe- gendergelijkheid-in-de-sport-bevorderen&kb id=25263&kb q= de Blank, M., Holla, S., Glijn, R., & de Jong, E. (2020, juni). Genderstereotypen: Waarom we ze hebben, wat de gevolgen zijn en hoe ze kunnen worden doorbroken. Een overzichtsstudie naar de keuzevrijheid van mensen in hun lerende, werkende en zorgende leven. Amsterdam: Atria. Geraadpleegd van https://hdl.handle.net/11653/book116219 de Fockert, T. C., & Blom, S. R. H. (2019, 5 juni). Oefenen met gender budgeting [Motie]. Geraadpleegd van https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/7868569/1/682 19 de Fockert, T. C., Blom, S. R. H., & de Jong, D. S. (2019, 6 juni). Genderscan beleid sportdeelname en sportstimulering [Motie]. Geraadpleegd van https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/7868636/1/694 19 EIGE. (2015). Gender equality in sport. Geraadpleegd van https://eige.europa.eu/publications/gender-equality-sport EIGE. (2019). Gender Equality Index 2019. Work-life balance. Luxemburg: Publications Office of the European Union. Geraadpleegd van https://eige.europa.eu/publications/gender-equality- index-2019-report Elling, A., & van Ginneken, Z. (2016, augustus). Sekse{on)gelijkheid in de sport: Een inventariserende studie naar deelname en waardering. Utrecht: Mulier Instituut. Geraadpleegd van https://www.kenniscentrumsportenbewegen.nl/kennisbank/publicaties/?sekseongelijkheid- in-de-sport&kb id=21303 Europese Commissie. (2018, maart). Special Eurobarometer 472: Sport and physical activity. Geraadpleegd van https://www.loketgezondleven.nl/documenten/special-eurobarometer- 472 Holaind, N., Goedemans, N., & Bosveld, W. (2017, augustus). Sportmonitor 2017: Inzicht in het sportgedrag van Amsterdammers. Amsterdam: Gemeente Amsterdam. Geraadpleegd van https://www.amsterdam.nl/sociaaldomein/sportbeleid/onderzoeken/ 35 OIS Amsterdam. (2019). Amsterdam in cijfers, Jaarboek 2019. Gemeente Amsterdam. Geraadpleegd van https://data.amsterdam.nl/publicaties/publicatie/amsterdam-in-cijfers-2019/b27fc8e9- 2c05-40ae-8fce-5738016abbe3/ OIS Amsterdam, NOC*NSF, & Ipsos. (2019, november). Sportdeelname Index gemeente Amsterdam: Meting over november 2019 & trendlijn indicator. Pels, E. (2016). ‘Omdat jongens jongens zijn en meisjes meisjes’: Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van heersende discoursen op het sportgedrag van meisjes tussen de 10-12 jaar [Masterscriptie]. Universiteit Utrecht. Geraadpleegd van https://www.kenniscentrumsportenbewegen.nl/kennisbank/publicaties/?omdat-jongens- jengens-zijn-en-meisjes-meisjes&kb id=21464 Portegijs, W., Cloïn, M., Roodsaz, R., & Olsthoorn, M. (2016). Lekker vrij!? Vrije tijd, tijdsdruk en de relatie met de arbeidsduur van vrouwen. Den Haag: SCP. Geraadpleegd van https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2016/03/08/lekker-vrij Pulles, I., & Visser, K. (2017, maart). Beleidssignalement: Ervaringen van LHBT-personen met sport. Den Haag: SCP. Geraadpleegd van https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2017/03/09/ervaringen-van-Ihbt-personen-met- sport---beleidssignalement SCP. (2017). Een week in kaart: Editie 1. Geraadpleegd van https://digitaal.scp.nl/eenweekinkaart1/ 36
Onderzoeksrapport
36
train
2x Gemeente Amsterdam D West 2 Agenda Stadsdeelcommissie West Vergaderdatum Dinsdag 9 maart 2021 19.45- 23:20 uur Locatie MS-Teams Telefoonnummer Bestuursondersteuning 06-51250957 E-mail [email protected] Internet Wwww.amsterdam.nl/west voor actuele informatie (agenda kan gewijzigd worden). Daar staan de bij deze onderwerpen behorende stukken, evenals op het raadsinformatiesysteem: https://west.notudoc.nl Voorzitter Annette Schautt Onderwerp BIJEENKOMST STADSDEELCOMMISSIE 9 maart 2021 Bij de agendapunten wordt vermeld door wie het onderwerp is voorgedragen 1. 19,45 -20.00u Opening, agenda vaststellen, mededelingen, actualiteiten Ruimte voor inbreng van actualiteiten!, 2. 20.00 -20.30u Bewoners aan het woord = Siem Vaessen: ‘de staat van openbare ruimte inzake vuilstort’ - Mathilde Andriessen: ‘Voorbestaan Nemoland n.a.v. mail buurtmoestuin’ Ruimte voor inspraak van bewoners over niet geagendeerde onderwerpen?, OORDEELSVORMEND 3. 20.30 - 21.15u Stadsdeelcommissie: Tijdelijke ligplaatsen woonboten Dacostakade Geagendeerd door Hans Mol/D66/Oud West de Baarsjes Portefeuille: Carolien de Heer 1. Joos Lebsque: ‘over de milieu-effecten en de tijdelijkheid van de maatregel’ 2. Ilona Stokvis 3. Matthieu Berkx: ‘tijdelijke wissellocatie woonboten, locatie B3 (Bilderdijkkade Westzijde, even nummers)’ 4, Geert van den Berg: ‘Maak van de kade (B2) geen verkeershotspot door meer dan 4 tijdelijke ligplaatsen’ 5. Hanna Klomp: ‘Bewoner Bilderdijkkade' OORDEELSVORMEND 4, 21.15 -21.45u Dagelijks Bestuur: Uitvoeringsrichtlijnen Kruimelgevallen Portefeuille: Melanie van der Horst Deadline: 8 april 2021 5. 21.45 - 22.15u 1 De agendacommissie beslist voorafgaand aan de bijeenkomst of iets een actualiteit is. 2 Als u wilt inspreken dan kan dat. Graag ontvangen wij uiterlijk 24 uur voor aanvang van de bijeenkomst uw aanmelding via [email protected]. Pagina 2 van 2 Gemeente Amsterdam West Portefeuille: Carolien de Heer OORDEELSVORMEND 6. 22.15 - 22.45u Dagelijks Bestuur: Plan van Aanpak WB22 Portefeuille: Carolien de Heer BESLUITVORMEND 7. 22.45 - 23.00u Stadsdeelcommissie: Gebiedsgerichte Uitwerking, buurtbudgetten Geagendeerd door Natasja van der Geest/PvdA/Westerpark Portefeuille: Carolien de Heer BESLUITVORMEND 8. 23.00- 23.15u Dagelijks Bestuur: ontwerp-Omgevingsvisie Amsterdam 2050 Portefeuille: Melanie van der Horst Deadline: 3 maart 2021 Rondvraag 2
Agenda
2
train
x Gemeente Amsterdam EZ P % Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, x Dierenwelzijn, Waterbeheer Gewijzigde agenda, donderdag 26 september 2013 Hierbij wordt u uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Tijd 13:30 uur tot 17:00 uur en van 19.30 uur tot 22.30 uur Locatie De Rooszaal, stadhuis, 0239 MIDDAGDEEL Algemeen 1 __ Opening procedureel gedeelte (13:30 tot 13:45) 2 Mededelingen 3 Vaststellen agenda 4 Conceptverslag van de openbare vergadering van de Raadscommissie EZP d.d. 5 september 2013. e Tekstuele wijzigingen worden voor de vergadering aan de commissiegriffier doorgegeven, commissieEZP@®raadsgriffie. amsterdam.nl Degenen die bij één van de agendapunten wensen in te spreken, kunnen tot 24 uur voor de aanvang van de vergadering spreektijd aanvragen bij de raadsgriffie telefoon 020-5522062. De vermelde aanvangstijden zijn slechts richtlijnen waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Men dient derhalve tijdig aanwezig te zijn. Voor degenen die gebruik willen maken van het “inspreekhalfuur” geldt het bovenstaande ook, met dien verstande dat men het onderwerp dient aan te geven en dat het onderwerp niet als agendapunt op de agenda staat. De vergaderingen en de verslaglegging daarvan zijn openbaar. Van deze vergaderingen worden geluids- en beeldregistraties gemaakt. De agenda van de raadscommissie is ook te vinden op internet: www.gemeenteraad.amsterdam.nl. Voor algemene informatie: [email protected] 1 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Gewijzigde agenda, donderdag 26 september 2013 5 Termijnagenda, per portefeuille e Termijnagenda per portefeuille niet bijgevoegd. U ontvangt op de vrijdag voorafgaande aan de vergadering per mail bijgewerkte exemplaren. 6 _Tkn-lijst 7 Opening inhoudelijk gedeelte (vanaf 13:45) 8 _Inspreekhalfuur Publiek 9 Actualiteiten en mededelingen 10 Rondvraag Luchthaven 11 Zienswijze Gemeente Amsterdam ganzenbeheerplan Schiphol Nr. BD2013- 009553 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid Van Lammeren (PvdD). e Was TKN 8 in de Commissievergadering EZP van 5 september 2013. Dierenwelzijn 12 Bestuurlijke reactie op motie 932 van het raadslid de heer Van Lammeren inzake de begroting voor 2013 (bont). Nr. BD2013-007799 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , Geagendeerd op verzoek van duoraadslid Boomsma (CDA). 2 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Gewijzigde agenda, donderdag 26 september 2013 13 Toezegging wethouder Van der Burg landelijke kwaliteitseisen dierenwelzijn Nr. BD2013-009560 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid Van Lammeren (PvdD). e Was TKN 21 in de Commissievergadering EZP van 5 september 2013. Personeel en Organisatie 14 Aanpassing gedragscode externe inhuur Nr. BD2013-009554 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid lvens (SP). e Was TKN 9 in de Commissievergadering EZP van 5 september 2013. Bedrijfsvoering en Inkoop 15 Amsterdam Fair Trade gemeente Nr. BD2013-009558 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid De Goede (GrLí). e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 16. e _ Uitgesteld in Commissievergadering van 5 september 2013. Economische Zaken 16 Verankering Fair Trade in projecten en acties Nr. BD2013-009557 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid De Goede (GrLí). e Was TKN 3 in de Commissievergadering EZP van 28 maart 2013. e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunt 15. e _ Uitgesteld in Commissievergadering van 5 september 2013. 3 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Gewijzigde agenda, donderdag 26 september 2013 17 Uitkomsten eerste ronde van de prijsvraag voor Amsterdam Metropolitan Solutions (AMS) Nr. BD2013-009552 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. Geagendeerd op verzoek van raadslid Van der Heijden (PvdA). e Was TKN 3 in de Commissievergadering EZP van 5 september 2013. Waterbeheer 18 Efficiency Waternet ten gunste van Amsterdamse taken Nr. BD2013-009556 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid Van Drooge (CDA). e Was TKN 12 in de Commissievergadering EZP van 6 juni 2013. e _ Uitgesteld in Commissievergadering van 5 september 2013. 19 Overdracht aandelen gemeente Amsterdam in NV Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland, Het Waterlaboratorium NV, Reststoffenunie Waterleidingbedrijven BV en KWH Water BV; uitvoering motie nr. 881 d.d. 9 november 2011 Nr. BD2013-009555 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. e Geagendeerd op verzoek van raadslid De Goede (GrLí). e Was TKN 11 in de Commissievergadering EZP van 5 september 2013. 4 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Gewijzigde agenda, donderdag 26 september 2013 AVONDDEEL Waterbeheer 20 Vaststellen van de nota Varen in Amsterdam 2.0 en kennisnemen van de Regeling Passagiersvervoer te water Amsterdam (RPA) 2013 en van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van enkele aan dit onderwerp gerelateerde moties Nr. BD2013-007835 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 2 oktober 2013). , Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunten 21 toten met 23. 21 Vaststellen van een verordening tot wijziging van de Verordening op het binnenwater (Vob) 2010 Nr. BD2013-008867 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met de raadsvoordracht (gemeenteraad d.d. 2 oktober 2013). e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunten 20 en 22, 23. 22 Initiatiefvoorstel van het raadslid de heer Piek (VVD), getiteld: Maandvignet voor de Amsterdamse pleziervaart Nr. BD2013-008165 e De gemeenteraad te adviseren in te stemmen met het initiatiefvoorstel (gemeenteraad d.d. 11 september 2013). e Geagendeerd op verzoek van raadslid Piek (VVD). e Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunten 20, 21, 23. 23 Bestuurlijke reactie op het initiatiefvoorstel van het raadslid Piek (VVD) inzake de invoering van een maandvignet voor de pleziervaart Nr. BD2013-008863 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunten 20, 21, 22. 5 Gemeente Amsterdam EZ P Raadscommissie voor Economische Zaken, Bedrijfsvoering en Inkoop, Bedrijven en Deelnemingen, Personeel en Organisatie, Dienstverlening, Luchthaven, Dierenwelzijn, Waterbeheer Gewijzigde agenda, donderdag 26 september 2013 TOEGEVOEGD AGENDAPUNT Waterbeheer 24 Eindrapportage inventarisatie nieuwe ligplaatsen passagiersvervoer Nr. BD2013- 008831 e _Terbespreking en voor kennisgeving aannemen. , Voorgesteld wordt gevoegd te behandelen met agendapunten 20, 21, 22 en 23. 6
Agenda
6
discard
Bezoekadres > Gemeente Bezoeke Amste rdam 1011 PN Amsterdam Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 > < amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de commissie Zorg, Jeugdzorg en Sport Datum g april 2021 Behandeld door Annemarijn Schaap, [email protected], 06-13430249 Onderwerp Afdoening motie oog van de raadsleden Bakker, van Pijpen en la Rose inzake landelijk steunpakket voor mentale gezondheidsproblemen voortkomend uit de coronacrisis Geachte leden van de commissie, In de raadsvergadering van 20 januari 2021 is een motie aangenomen van de raadsleden Bakker, van Pijpen en la Rose inzake ‘landelijk steunpakket voor mentale gezondheidsproblemen voortkomend uit de coronacrisis’, waarin het college verzocht wordt om: 1. Aan het kabinet te verzoeken een steunpakket in te zetten voor ondersteuning bij mentale problemen voortkomend uit de coronacrisis en in dit steunpakket gemeenten en organisaties financiële ruimte te bieden voor extra inzet ten behoeve van de verbetering van de mentale gezondheid. 2. Daarbij het programma ‘Thrive' als voorbeeld te hanteren en indien er extra financiële ruimte komt dat in Amsterdam te benutten door meer bekendheid en uitbreiding daarvan te realiseren. Allereerst wil ik benadrukken hoezeer ik het waardeer dat u in vw motie aandacht vraagt voor de gevolgen van de coronacrisis op de mentale gezondheid van de Amsterdammers. Veel aandacht gaat in deze crisis vit naar steun voor economisch en fysiek herstel. Het verheugt mij dat, net als ons, het belang van de mentale gezondheid erkent. U vraagt het college om het kabinet te verzoeken om een steunpakket in te zetten voor de ondersteuning bij mentale problemen. Recent heeft de stad Amsterdam al diverse steunpakketten ontvangen vanuit het Rijk. Deze worden beiden geheel ingezet om de mentale gezondheid en leefstijl van Amsterdammers te verbeteren. Ik licht v hieronder graag toe hoe wij dit, in grote lijnen, verwachten te gaan bereiken. Om te beginnen hebben wij 1,8 miljoen van het rijk ontvangen; de zogenaamde ‘perspectiefgelden’. Deze middelen worden volledig aangewend om het welbevinden van jongeren te verbeteren. Specifiek om het aanbod van jongerenwerk, sport en coaching uit te breiden. Ook de Amsterdamse jongerenhulplijn UpTalk onder andere, wordt hier mede door gefinancierd. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl. Gemeente Amsterdam Datum g april 2021 Pagina 2 van 2 Daarnaast heeft de gemeente recent nog een bijdrage van het rijk ontvangen van 7 miljoen euro. Ook dit geld zal onder andere worden besteed aan het verbeteren van de mentale gezondheid van Amsterdammers. Momenteel wordt gewerkt aan een bestedingsplan voor deze middelen. Een deel van dit bedrag zal besteed worden aan activiteiten voor jongeren. Doel hiervan is om sociale verbondenheid te stimuleren en de mentale gezondheid te bevorderen. Een tweede deel van het bedrag zal worden besteed aan de traditioneel meer kwetsbare groepen. Zo wordt ingezet op de bestrijding van eenzaamheid onder ouderen en zijn er extra individuele contactmomenten met mensen met een licht verstandelijke beperking. Ook zal er een bedrag gaan naar initiatieven die inzetten op de zorg voor (economisch) daklozen. Er wordt samengewerkt met het fonds voor cultuurparticipatie. In het bestedingsplan wordt ook een deel gereserveerd voor een nieuwe groep kwetsbaren; de (thuis)werkenden en de zelfstandig ondernemers. Tenslotte wordt een deel van het geld besteed aan het verbeteren van de leefstijl. Hierbij valt te denken aan concrete tools voor ondernemers, inzet impuls leefstijl bewegen, leefstijl interventies, communicatie over gezondere leefstijl en het intensiveren van de inzet van JOGG en Gezonde School. Ik beschouw hiermee de motie inzake landelijk steunpakket voor mentale gezondheidsproblemen voortkomend uit de coronacrisis, als afgehandeld. Ik hoop u hiermee voor nu voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Simone Kukenheim Wethouder Zorg
Motie
2
discard
Aan de gemeenteraad van Amsterdam en het college van b. en w. T.a.v. de griffier Betreft: raadsadres Onderwerp: _ het handhavingstekort in de binnenstad en de juiste bestuurlijk-juridische randvoorwaarden voor effectievere handhaving met voldoende capaciteit. Amsterdam, 30 juli 2018 Geachte raad, geacht college, Hierbij richt ik mij tot u met een raadsadres over het handhavingstekort in de ‘urban jungle’. Het massatoerisme groeit enorm, maar de handhaving groeit niet mee. Tegen de onbedoelde negatieve bijeffecten van het massatoerisme en het drukke uitgaansleven wordt onvoldoende opgetreden. Ombudsman Arre Zuurmond vindt dat de bezem door het centrum moet. In zijn voorstellen voor een grote schoonmaak van de urban jungle maakt hij de vergelijking met een festivalterrein, waar op elke 250 bezoekers één handhaver aanwezig moet zijn. De aard van het handhavingstekort Dit handhavingstekort is in de ogen van bewoners van de Burgwallen en de Nieuwmarkt/Lastage niet alleen kwantitatief van aard. Er zijn ook bureaucratische belemmeringen. Die vragen om aanpassing van de bestuurlijk-juridische randvoorwaarden. Handhavingstekort in de praktijk Voorbeeld 1: afvalhotspot Nieuwmarkt Bijna dagelijks ontstaan er Napolitaanse vuilnisbergen rond de voor buurtbewoners bedoelde containers voor gescheiden afvalinzameling op de Nieuwmarkt. De bergen worden trouw opgeruimd door de reiniging, die onbedoeld fungeert als huissloof van de aso's. De oorzaken zijn bekend dankzij waarnemingen van bewoners en postende ambtenaren: deels horecaondernemers, winkels en toko's die hier illegaal hun bedrijfsafval dumpen, deels Airbnb-toeristen die niet weten wanneer de ophaaldagen zijn dan wel ze vertrekken ertussenin. Kennelijk nemen Airbnb-verhuurders niét de verantwoordelijkheid voor het correct inzamelen en aanbieden van het afval van hun gasten. Maar ook brave bewoners die overvolle containers aantreffen, laten het afval dan maar ernaast achter. Met als gevolg dat de hele buurt en de bezoekers van Amsterdam ongewild getuige zijn van een augiasstal, resultaat van een collusie van wangedrag en een gebrek aan overheidshandhaving. Het is om je dood te schamen én een schandvlek op het imago van de stad. De overheid is de hoeder van de openbare ruimte, maar maakt zich schuldig aan plichtsverzuim. Behalve dat deze plek officiële erkenning als afvalhotspot heeft gekregen, is er geen verbetering. Die komt pas als lieden die stelselmatig de regels aan hun laars lappen een sanctie opgelegd krijgen. Voorbeeld 2: extreme drukte en geschreeuw op de Wallen, handhaving rijdt voorbij Bron: The Voice of 1012, videoplatform van de buurt. https://www.youtube.com/watch?time_continue=74&v=XdLQKEZ1UXO 1 Voorbeeld 3: één van de vele hotspots wallekantrecreatie Op straat alcohol drinkende toeristen (overtreding APV) die na afloop van hun verblijf aan de wallekant flessen, blikjes en fastfoodafval achterlaten. Regelmatig voegen zich alcohol drinkende passanten (overtreding APV) bij de wallekantrecreanten, zodat ‘s avonds laat en ’s nachts een luidruchtige samenscholing ontstaat. Nooit zie je handhavers. Voorbeeld 4: wildplashotspot Bantammerbrug Onderdeel van dit gemeentelijk monument (nr.200872) in Amsterdamse-Schoolstijl, gebouwd door architect BN et lantaarns van bruggenontwerper BN, :s een verdeetnuisje van Liander. Daar, op de noordelijke brugvleugel, staat sinds 21 maart een ‘wormenhotel’, een buurtinitiatief op het gebied van afvalscheiding en bewonerszelfbeheer. Sinds de beheerders preventief een kettinkje hebben gespannen, is het dagelijkse wildplassen verplaatst naar de voorkant van het Lianderhuisje. We hebben het bedrijf gevraagd of het een felle lamp met bewegingssensor kan plaatsen dan wel het huisje wil behandelen met antiwildplasverf. Onverantwoordelijk gedrag vraagt om meer en strenger handhaven Lang is gezegd dat Amsterdam een stad is waar alles kan, waar de vrijheid onbegrensd is. Deze leus getuigt van een verkeerd begrepen, puberaal idee van wat vrijheid is. Wij zijn daarom erg blij met de campagne We Live Here, een initiatief van bewoners, 1012inc, de NV Zeedijk en het stadsdeel, en met de fantastische campagne van lamsterdam (YouTube). Eindelijk zien we een realistische benadering van het soort bezoekers dat alle remmen loslaat en denkt dat ‘alles mag’ in The Red Light District. Dankzij deze campagnes horen ze dat genieten van Amsterdam moet samengaan met het nemen van volwassen verantwoordelijkheid* voor correct gedrag in de openbare ruimte. Zo niet: boete. Ook wordt feestvierders verzocht rekening te houden met de bewoners en niet op het massatoerisme ingestelde ondernemers. Alleen: handhaving blijft vaak uit! Hierna ga ik in op de handhavingsketen in onze buurt en de praktische zowel als bestuurlijk-juridische knelpunten waar de huidige handhavingsketen onder gebukt gaat. Ook doe ik voorstellen voor oplossingen waar de buurt om vraagt. Eerst het ethisch kader. Een bekend citaat van de 18°°-eeuwse lerse filosoof Edmund Burke?, de grondlegger van het conservatisme (niet schrikken: ik wil topless zonnen niet verbieden) is zeer toepasselijk voor een politieke discussie over het handhavingstekort, in een tijd waarin vrijheid en verantwoordelijkheid helaas uit elkaar zijn gedreven (vert. BdW; mijn cursivering): “Mensen zijn in staat tot burgerlijke vrijheid, precies in die mate als hun geneigdheid hun eigen smaak en voorkeuren aan banden te leggen (…) en voor zover ze bereid zijn naar de goede raad van wijze mensen te luisteren, liever dan naar de vleierij van schelmen. De samenleving kan alleen bestaan als ergens een controlerende macht over de wil en de lust wordt geplaatst; hoe minder zelfbeheersing, des fe meer controle van buitenaf er moet zijn. Het is voorbestemd in de orde der dingen dat mensen met een onmatige geest niet vrij kunnen zijn. Hun hartstochten smeden hun ketenen.” 1 https://dutchreview.com/news/dutch/oh-please-behave-brits-amsterdam-launches-a-campaign-against- troublesome-tourists/ ° 1791, Letter to a Member of the National Assembly. In: The Works of the Right Honorable Edmund Burke, vol. 4, pp. 51-52 (1899). In deze brief aan een Franse volksvertegenwoordiger veegt Burke de vloer aan met Rousseau (“a man driven by vanity and lack of taste”) en hij verwijt de instigators van de Franse revolutie dat ze het kind (goede manieren) met het badwater (aristocratie) hebben weggegooid. Burke zag de rol van de overheid ten opzichte van de samenleving vooral als die van een tuinman voor zijn tuin: de tuinman doet zijn best om de tuin te onderhouden. 2 Beter dan Burke kan ik de ethische noodzaak van meer handhaving in onze extreem drukke buurten niet uitleggen. Onvoldoende bereikbaarheid Wie een delict waarneemt, kan 24/7 de politie bellen. Maar de boa-handhavers zijn 's avonds laat en 's nachts niet bereikbaar voor het melden van APV-overtredingen of het inroepen van hulp bij overlast of verloederd gedrag. In een stad die jarenlang het massatoerisme heeft gepromoot, is dat kwalijke bestuurlijke laksheid. Het geduld van bij de leefbaarheid betrokken binnenstadbewoners wordt zwaar op de proef gesteld. Overdag kunnen we 14020 bellen, wat niet altijd tot een zinvol vervolg leidt (understatement). 's Avond laat en ’s nachts is er geen direct nummer dat naar een ter zake kundige helpdeskmedewerker van de handhavingsteams leidt. De handhavingsketen Elke handhavingsketen begint bij preventie en loopt via toezicht, interventie en opsporing tot het opleggen van sancties. In de gewenste situatie zijn de schakels (teams) goed op elkaar aangesloten en zo vormen ze samen een ketting van preventie, proactief handelen en reactief optreden. Daarnaast zijn boa-handhavers specialisten in de wetten en regels waarop ze handhaven (openbaar vervoer, taxi's, prostitutie, horecaoverlast, APV, overlast te water, enz.). Op zich hoeft specialisering nog niet te betekenen dat er belemmerende schotten tussen de teams zitten. Met een goede regie en voldoende ‘ketenbewustzijn’ op de werkvloer kan de gemeente een grote schoonmaak van de urban jungle voor elkaar krijgen. Helaas hebben de boa's met belemmerende landelijke wettelijke regels te maken: ze functioneren vaak uitsluitend binnen hun eigen ‘domein! en kunnen niet integraal werken omdat dat botst met de regels over het werkgeverschap (elk domein is een andere werkgever, een boa mag maximaal voor twee werkgevers werken, en meer van dat soort ongein). Dit soort regels staan de publieke taak van het waarborgen van de leefbaarheid van de binnenstad ernstig in de weg. Een getrapt overzichtje van wat bezoekers, bewoners en ondernemers van de handhaving merken: e Preventief: informatie geven, nudging (gedragsalternatieven bieden, zachte gedragsbeïnvloeding) e _Proactief: controles (bijv. op vergunningen), acties (bijv. straatgericht horecaondernemers bezoeken), programma's (zoals nu met overlast te water) e Reactief- de zachte aanpak (de 1012-hosts spreken mensen aan op hun gedrag en passen remediëring toe, d.w.z. een waargenomen APV-overtreding wordt begeleid teruggedraaid) e Reactief - de aanmaning (boa's geven bij aanhoudend wangedrag een officiële waarschuwing en wijzen formeel op de gevolgen, een boete, als men niet meewerkt) e Reactief - de harde aanpak (bij aanhoudend of ernstig wangedrag legt de boa een sanctie op, een boete of intrekken vergunning, om orde- en rechtsherstel te bewerkstelligen). > Volgens de prognoses zal het aantal toeristen nog verdubbelen tot 2030. Hoeveel handhavers stelt de gemeente beschikbaar? Nu zijn het er veel te weinig. Op een weekendavond lopen er soms wel 35.000 mensen op het kleine stukje Wallen waar de hoeren zitten. Dan zouden er volgens de regels voor festivals 1400 handhavers aanwezig moeten zijn in het gebied! & Bestuurlijk-juridische knelpunten in de handhavingsketen Als actieve bewoners het uitblijven van concrete, aansprekende resultaten om de leefbaarheid in 1012 en 1011 op peil te houden aan de orde stellen, horen ze de bekende dooddoeners: we hebben 3 te weinig mensen, volle containers worden door een ander stadsdeel opgehaald, het legen van een volle ondergrondse container in het weekend kunnen we niet in de planning opnemen, enz. De hosts hebben mij verteld hoe het gaat als ze een boa nodig hebben, wanneer een persoon die ze aanspreken agressief gedrag vertoont. Dan stuiten ze zowel op het gebrek aan bereikbaarheid (ze kunnen de boa's niet 24/7 oproepen) als de gebrekkige aansluiting: menigmaal passeert er dan een boa-duo in plaats van de collega’s te assisteren. Zie het filmpje van thevoiceof1012.nl. We verklaren dit gebrek aan zichtbare prestaties door: e Gebrekkige bereikbaarheid e Te beperkte personeelscapaciteit schakels e Onvoldoende ketenregie van gemeente en politie e Gebrek aan ‘ketenbesef’ in de schakels e De schakels (teams) sluiten werkinhoudelijk niet op elkaar aan e De controlekans bij wangedrag is veel te klein e Ook de opsporingskans is te klein (zie Arre Zuurmond) e De sanctiekans is minimaal. Met uitzondering van het sluiten van illegale hotels, dat springt er gunstig uit e De regels voor boa’s zijn nodeloos ingewikkeld ® _ Het afdoeningstraject voor boetes is veel te ingewikkeld en daardoor te duur” e Amsterdam mag niet alle boetes zelf houden, veel geld gaat naar het rijk e Amsterdam stopt de boete-inkomsten in de algemene pot in plaats van dat het geld terugvloeit naar de handhaving. Onze oplossingen: ga lobbyen in Den Haag en doe direct wat je zelf intern doen kan Geachte wethouders, ga in Den Haag lobbyen voor specifieke Amsterdamse regels en ontheffing van regels die de grote schoonmaak van de urban jungle in de weg staan. Bij de taxiwet en de ontheffing van de helmplicht is het ook gelukt, dus waarom hier niet? Waar een bestuurlijke wil is, is een weg: -_lobby over meer allround boa's zonder belemmerende regels -_ lobby over het zelf houden van álle boetes -__ lobby gemeente samen met politie over het drastisch juridisch vereenvoudigen van de ambtelijke afdoening van een opgelegde boete - zelf doen: boete-inkomsten worden geoormerkt geld, dat mag niet naar de algemene begroting maar moet terugvloeien naar handhavingsketen - zelf doen: omvang en competenties handhavingsapparaat moeten meegroeien met de het toerisme en de daarmee samenhangende groei van overlast gevende drukte en wangedrag - zelf doen: garanderen dat in uitgaans- en toeristengebieden op elke 250 personen één handhaver aanwezig is -__en verder alles wat ombudsman Arre Zuurmond zegt. Dank voor uw aandacht. In de hoop op een vruchtbare politieke discussie waar eindelijk iets concreets uitkomt, mn 3 Boudewijn Oranje, voormalig stadsdeelvoorzitter Centrum heeft mij eens verteld dat de ambtelijke afdoening van een opgelegde boete duurder is dan de hoogte van de boete. Verkeerde prikkel! 4
Raadsadres
4
train
x Gemeente Amsterdam R Gemeenteraad % Gemeenteblad % Motie Jaar 2016 Afdeling 1 Nummer 284 Publicatiedatum 8 april 2016 Ingekomen onder D Ingekomen op 30 maart 2016 Behandeld op 30 maart 2016 Status Ingetrokken Onderwerp Motie van de leden Groen en De Heer inzake het bijgestelde strategisch plan 2014— 2017 van het Havenbedrijf Amsterdam N.V. (bloedkolen). Aan de gemeenteraad Ondergetekenden hebben de eer voor te stellen: De raad, Gehoord de discussie over het bijgestelde strategisch plan 2014-2017 van het Havenbedrijf Amsterdam N.V. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 238). Overwegende dat: — inde Amsterdamse haven kolen worden overgeslagen van bedrijven die in het verleden betrokken zijn geweest bij ernstige mensenrechtenschendingen:; — deze bedrijven vooralsnog weigeren mee te werken aan het proces van verzoening; — Nederlandse bedrijven in de Colombiaanse steenkoolketen, waaronder energie- en overslagbedrijven in de haven en de haven zelf, invulling moeten geven aan hun ketenverantwoordelijkheid volgens OESO-richtlijnen en UNGP's. Spreekt uit: dat de Nederlandse bedrijven in de Colombiaanse steenkoolketen, waaronder energie- en overslagbedrijven in de Haven en de Haven zelf, invulling moeten geven aan hun ketenverantwoordelijkheid volgens OESO richtlijnen en UNGPs, door het voeren van een dialoog, door te zorgen voor transparantie over de herkomst van goederen en door bij uitblijven van concreet resultaat, tijdelijke geen nieuwe contracten te sluiten met de mijnbouwbedrijven Drummond en Prodeco, totdat deze beslissende stappen hebben gezet in de richting van genoegdoening voor slachtoffers van de grove nnensenrechtenschendingen in het mijnbouwgebied in Cesar, Colombia. 1 Jaar 2016 Gemeente Amsterdam R Afdeling 1 Gemeenteraad Nummer 284 Motie Datum 8 april 2016 Draagt het college van burgemeester en wethouders op: het Havenbedrijf Amsterdam N.V. te verzoeken in het Strategisch Plan voor de Haven 2018-2022 op te nemen: — hoe de haven concreet invulling geeft aan de OESO-richtlijnen en UN-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, met name die met betrekking tot keten- verantwoordelijkheid en mensenrechten; — hoe de haven invulling geeft aan de inspanningsverplichting om te zorgen dat er transparantie bestaat over de herkomst van de goederen die in de Haven door de klanten van de Haven worden overgeslagen; — daarbij specifiek aandacht te besteden aan de overslag van steenkolen van mijnbouwbedrijven waarvan daders en getuigen hebben verklaard dat zij betrokken zijn geweest bij grove mensenrechtenschendingen totdat deze bedrijven beslissende stappen hebben gezet in de richting van genoegdoening voor slachtoffers van de grove mensenrechtenschendingen in het mijnbouwgebied in Cesar, Colombia; — het Havenbedrijf Amsterdam de juridische, contractuele en andere mogelijkheden die er zijn aan te grijpen om, wanneer een klant niet bereid is de dialoog aan te gaan, mee te werken aan continue verbetering, of wanneer er onvoldoende verbetering plaats heeft gevonden na een bepaalde tijd, de bilaterale relatie voor korte of langere tijd te stoppen. De leden van de gemeenteraad RJ. Groen A.C. de Heer 2
Motie
2
discard
8 X Gemeente | 5 Amsterdam | Aan de Gemeenteraad van Amsterdam Amsterdam, 24tapril 2019 | IV-B drijfsvoering | Voortgangsrapportage Ateliers Egelantiersgracht « | bin ZS us | | zi lg -D ij | Geachte Dames en Heren, WIN DY Beh AmbE se Bij deze stuurt ondergetekende, huurder van een atelier op het adres gehe . Egelantiersgracht. u een geactualiseerde rapportage van het/conflict | met de Portefeuille Ateliers Broedplaatsen Kunst en Cultuur. hen Sinds de formulering van de voorwaarden van ons huurcontract in de vergadering van de Raadscommissie in 1996 wordt ons contract elke 5 jaar na consultatie CAWA automatisch verlengd. Te beginnen in 1998, Per 1 juli 2018 werd door Gemeentelijk Vastgoed onze huurovereenkomst oog verlengd voor de periode 2018 — 2023. Twee keer ondervonden wij moeilijkheden. In 2003 ging het beheer over ons pand over naar Amsterdam Stadsdeel Centrum. De huren werden buitensporig verhoogd. Naar aanleiding van ons bezwaar greep stadsdeelwethouder E.H.M. Iping in. (bijlage 1) | In 2018 werd opnieuw geprobeerd wijzigingen aan te brengen in ons | huurcontract met Gemeentelijk Vastgoed, Het beheer over ons pand was | overgedragen aan de Portefeuille Ateliers Broedplaatsen Kunst en Cultuur. Deze organisatie weigerde voorliggende regelgeving te accepteren. Onze huidige huurovereenkomst d.d. 1 juli 2018 voor de periode 2018-2023 met Gemeentelijk Vastgoed wordt nu voortijdig door Broedplaatsen opgezegd per 30 juni 2019. Letterlijk: Ik ontving van de heer _ een brief dat hij zich beroept op zijn huidige overeenkomst. Juridisch kan hij dat doen, omdat ik deze nog niet had opgezegd. Ik had verwacht dat de oude huurovereenkomst over zou kunnen gaan in de nieuwe. Hierbij zeg ik u tevens de ontruiming van het gehuurde aan tegen | voornoemde datum. | In bijlage 2, mijn huurovereenkomst met Gemeentelijk Vastgoed, deelt mijn contractpartner mee dat de huurprijs per l juli 2018 volgens de huurovereenkomst met 1,01% wordt verhoogd. Sinds 1997 is jaarlijks | ‚ | | | | 6,5% huurharmonisatie in rekening gebracht, ook wanneer het percentage | dat jaar lager was vastgesteld. Wanneer de juiste percentages in rekening waren gebracht zou mijn maandhuur € 287,55 bedragen en niet de € 326,15 die ik maandelijks betaalde, lezen wij. Bij de € 38,60 die ik maandelijks te veel betaalde wordt 1,01% huurharmonisatie over de betaalde maandhuur van € 326,15 =€ 3,31 opgeteld. Het totaal, € 41,91 wordt als huurverhoging opgevoerd. Vanwaar deze uitzonderlijke contractverlenging? In 2018 stuurde Broedplaatsen een huurcontract waarbij de huur met 44% werd verhoogd. We belden de betreffende ambtenaar. “Nergens zijn de huren zo laag als op de Egelantiersgracht” riep hij met overslaande stem. Wanneer de betreffende amltenaar dit tegen ons roept roept hij dit natuurlijk ook tegen de ambtenaren bij Gemeentelijk Vastgoed. Waarschijnlijk stuurde mijn contractpartner mij daarom een contractverlenging in deze vorm. | Wij houden u op de hoogte. | | 5 E ACN 1 1e k ed Amstel a Heferenti. 1 | EN al ! JO 3/1 70 Ee …… DH Gatse Amer 03/1700 Fz z Lerg KA dl En Postbus 207 Webenrteld slr / men E % bss Ab amsterdam: = EO cetar AA li EK BWE/BOG Ee elan u Fan z 5 . : T Bijlagern): 5 pel wi ed 3) ù E 7 al HN) En Onderwerp; La bemerk. . ‚ e Darten! Egelantiersgre-ht uw brief d.d. 24-02-2003 56 maart 2003 | Dossiernr.: ° Geachte Dames, Heren, Maar aanleiding van uw, brief van 24 februari jongstleden, waarm u reageert op een aangezegde . fd . . Si : huurverhoging van een de huurders van een atelierruimte aan de Egelantiersgracht | ‚ bericht ik u als volgt. De strekking van het door u aangehaalde besluit van het bestuur was bij mij onvoldoende | bekend; naar ik aannam zou het voorgestelde huurverhogingspereentage uitsluitend een contractsperiode van 5 jaren betreffen. Nu ik de besluitvorming nader heb beschouwd en bij enkele raadsleden navraag heb gedaan, kan ook ik niel anders concluderen dat vastgesteld is dat, | ua een aanloopperiode, de jaarlijkse huurverhoging voor de destijds zittende huurders maximaal 6,5% zal bedragen; voor nieuwe huurders wordt een nieuwe huur overeengekomen. Vanwege de continuïteit van bestuur doe ik u deze belofte uiteraard gestand. Ik bied u dan ook mijn | verontschuldigtmgen aan voor de ontstane verwarring. | | Uw medehuurste: s hiervan reeds op de hoogte gesteld, maar heeft desondanks toch besloten de door haar gehuurde atelierruimte op te zeggen. Wel laat ik u weten dat feitelijke bewoning van de atelierruimte en/of inschrij ving in het bevolkingsregister op het atelieradres niel is loegestaau: de huurcontractsbestemiming is tenslotte atelier, Navraag bij het bevolkingsregister heeft opgeleverd dat kennelijk miet iedereen zich daarvan bewust is, Bij vernieuwing van de huurcontracten zal dat dan ook gecontroleerd worden. # | Ik hoop u sfoldoende te as geïnformeerd, | Met wf F oet, : madl | it 11! annass IJ ij E.M. Ipjug, / = 5 / : ata OE Almsterdant- Centrum | | sf / ‘ | ° (3 emeaen Ê @ Gemeente Amsterdam p ä Bezoekadres Amsterdam Amstels | rou PN Amsterdarn | | > Postbus 202 | 1000 AE Amsterdam Telefoonozo 2552912 | é S Fax | Email [email protected] | | Retouradres: Postbus 2813 1040 CV Amsterdam | | krt | : | zi ï | | Datum 13-06-2018 Onderwerp Te Egelantiersgracht De huurprijs van het door u gehuurde object, gelegen aan Egelantiersgracht e Amsterdam, wardt volgens de huurovereenkomst met 1,01 % verhoogd. Omschrijving Oud € Verhoging % __ Verhoging € Frequentie BTW Nieuw bedrag € | Huur 287,55 1,01 41,91 Maandelijks N 329,46 | Subtotaaf 320,4 | | Totaal 325,46 Per 04-07-2018 wordt het nieuws bedrag van € 329,46 periodiek in rekening gebracht. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. . Met vriendelijke groeten, Gemeentelijk Vastgoed |
Raadsadres
4
train
Gemee nte Bezoekadres A d Amstel 1 mste raam 1011 PN Amsterdam > 4 Postbus 202 1000 AE Amsterdam Telefoon 14 020 > 4 amsterdam.nl Retouradres: Postbus 202, 1000 AE Amsterdam Aan de leden van de Gemeenteraad Datum 16 januari 2018 Ons kenmerk Behandeld door Dirk Konings, o6 8355 2919, [email protected] Bijlage(n) Onderzoek naar de relatie tussen de Amsterdamse woningmarkt en het lerarentekort, Regioplan, 23 oktober 2017. Onderwerp Afhandeling van motie 739.17 van de raadsleden Van Dantzig, Timman, Moorman en Nuijens (woningtoewijzing leraren) Zeer geachte raadsleden, Bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2017 is in de gemeenteraad op 20 juli 2017 motie 739.17 inzake woningtoewijzing leraren van de raadsleden Van Dantzig (D66), Timman (D66), Moorman (PvdA) en Nuijens (GroenLinks) aangenomen. Met deze brief informeren wij v over de afhandeling van deze motie. Motie 739.17, Van Danzig, c.s. verzoekt het college van burgemeester en wethouders om: 1. Samen met woningcorporaties en huurdersverenigingen te realiseren dat een significant percentage van de starterswoningen wordt toegewezen aan startende leerkrachten; 2. De voorrangsregeling die binnen het Actieplan Middeldure Huur van toepassing zal zijn voor mensen die komen uit een sociale huurwoning (doorstromers) uit te breiden met leraren; 3. In kaartte brengen welke andere beroepsgroepen, naast leraren, in aanmerking zouden kunnen komen voor een voorrangsregeling; 4. Bijde transformatie van kantoorpanden naar woningen naast statushouders ook een deel voor leraren te reserveren; 5. De mogelijkheden te onderzoeken voor het realiseren van een campus voor studenten aan een Amsterdamse lerarenopleiding waarvan de woningen tijdelijk voor de bewoners beschikbaar blijven zolang ze in het Amsterdamse onderwijs werkzaam zijn; 6. De resultaten van het onderzoek en de maatregelen in gezamenlijkheid bij de volgende wijziging van de huisvestingsverordening aan de raad voor te leggen. Afhandeling Op 20 juli 2017 heeft vw raad de Woonagenda 2025 vastgesteld. In de Woonagenda is benoemd dat met een huisvestingsvergunning woningen met voorrang worden toegewezen aan bepaalde Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 16 janvari 2018 Kenmerk Pagina 2 van 6 groepen woningzoekenden en dat binnen dit kader een onderzoek zal worden uitgevoerd naar een voorrangsregeling voor middeldure huur voor woningzoekenden vit de zorg, het onderwijs en de politie (Actie 17). Het college vindt het van belang om bij het uitvoeren van motie 739.17 aan te sluiten bij de Woonagenda. Tevens benadrukt het college dat de arbeidsmarktproblematiek in publieke sectoren als Onderwijs, Jeugd en Zorg integraal bekeken moet worden. Alleen het geven van voorrang voor woonruimte zal het arbeidsmarkttekort niet verhelpen. Om tekorten nu en in de toekomst terug te dringen is er meer nodig dan alleen woonruimte. Daarom geeft het college onder meer uitvoering aan het Plan van Aanpak Lerarentekort, waarbij naast het creëren van de juiste randvoorwaarden voor het lesgeven in de stad ook wordt ingezet op bijvoorbeeld het verhogen van de (zij)instroom in het onderwijs, het bieden van een unieke loopbaankansen voor leraren en het verbeteren van het imago van het beroep. De betrokken sectoren staan hier zelf ook aan de lat. In opdracht van de gemeente heeft Regioplan onderzoek gedaan naar de relatie tussen de Amsterdamse woningmarkt en het lerarentekort. Dit onderzoek is 23 oktober 2017 opgeleverd. De hoofdvraag van het onderzoek was welke invloed de Amsterdamse woningmarkt heeft op het vervullen van vacatures in het onderwijs in Amsterdam. Het antwoord van de onderzoekers op deze vraag is dat de woningmarkt meespeelt bij de arbeidsmarktproblematiek, maar niet de doorslaggevende overweging lijkt te zijn bij het wel of niet solliciteren op een functie in het Amsterdamse onderwijs. Voor alle groepen geldt dat zij van mening zijn dat de Amsterdamse woningmarkt krap is en dat het vinden van een geschikte en betaalbare woning moeilijk is. Van de groep leraren die graag in Amsterdam wil blijven werken, zegt bijna de helft (48%) de woningmarkt als een belemmering te zien bij het solliciteren op een vacature in het Amsterdamse onderwijs. Vooral de betaalbaarheid van de woningen wordt hierbij als een probleem gezien. 80% vindt dat er geen betaalbare woningen in Amsterdam te vinden zijn. Voor de verschillende groepen leraren worden in het onderzoek de volgende conclusies getrokken: nm __ Studenten/startende leraren: Studenten die in Amsterdam willen (blijven) wonen, geven aan dat reisafstand een belangrijke factor is bij het wel of niet solliciteren. Voor de groep studenten die graag buiten Amsterdam woont, lijkt deze overweging minder belangrijk te zijn. 79% van de studenten geeft aan geen betaalbare woning in Amsterdam te kunnen vinden. De reisafstand en het woningaanbod zijn voor de studenten niet de belangrijkste afwegingen bij het solliciteren. Vrijwel alle studenten geven aan dat zij bij de overweging om ergens te gaan wonen en werken het krijgen van een vast contract het belangrijkst vinden. = Leraren die in Amsterdam willen (blijven) wonen: Van de leraren die in Amsterdam willen wonen, zegt minder dan een derde dat zij uitsluitend een woning willen kopen. Deze groep lijkt bereid te zijn hun woonwensen aan te passen op het woningaanbod in de stad. Van de leraren die in Amsterdam willen (blijven) wonen is 4,8% niet bereid meer dan € 7oo per maand aan huur te betalen. 41% van de leraren is bereid € 750 tot € 950 te betalen. 12% zou meer dan € 1000 betalen voor een woning. Circa 15% van de op 1 oktober 2015 in Amsterdam werkende leraren kwam in 2015 in aanmerking voor sociale huurwoning volgens de dan geldende inkomensnorm. Na zes jaar ervaring verdienen fulltime werkende leraren meer dan het maximum inkomen om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Dit terwijl bijna Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 26 januari 2018 Kenmerk Pagina 3 van 6 de helft van de leraren en bijna driekwart van de studenten niet meer willen betalen dan de sociale huurgrens van € 710,68. m__ Amsterdamse leraren die niet in Amsterdam willen (blijven) wonen: Bijna twee derde van de groep leraren die niet (of niet meer) in Amsterdam willen wonen, zegt uitsluitend een woning te willen kopen. Dit kan betekenen dat de woonwensen van deze leraren en het woningaanbod in de stad niet met elkaar overeenkomen. Het grootste gedeelte van de groep leraren die niet of niet meer in de stad wil wonen, geeft aan de reisafstand minder belangrijk te vinden dan de groep die wel in de stad wil wonen. Dit kan een indicatie zijn dat deze groep graag in Amsterdam blijft werken maar er om andere redenen de voorkeur aan geeft om niet in de stad te wonen. De groep leraren die niet (meer) in de stad wil wonen, maar er wel wil blijven werken, vormt voor de toekomst een potentieel risico. Voor deze groep is het van belang dat de bereikbaarheid van de stad wordt gewaarborgd. Goede reiskostenvergoedingen, goed openbaar vervoer, het regelen van parkeergelegenheden in de buurt van de school en het oplossen van het fileprobleem worden meerdere malen genoemd als verbeterpunt. Na oplevering van de onderzoeksresultaten zijn gesprekken gevoerd met werkgevers, ontwikkelaars en woningcorporaties en zijn de mogelijkheden verder verkend. Op basis hiervan geeft het college als volgt uitvoering aan de verzoeken vit motie 739.17: 1. Samen met woningcorporaties en huurdersverenigingen te realiseren dat een significant percentage van de starterswoningen wordt toegewezen aan startende leerkrachten: Startende leraren hebben problemen bij het vinden van betaalbare woonruimte. Voor deze groep is reisafstand een belangrijke factor bij het kiezen van een baan. Woonruimte kan het aantrekkelijker maken voor deze groep om in het Amsterdamse onderwijs te gaan werken. De eerste jaren zullen deze starters vooral aangewezen zijn op de sociale huursector, maar na gemiddeld zes jaar behoren zij vanwege het inkomen niet meer tot de doelgroep. Als mogelijkheid is daarom verkend of deze groep in aanmerking kan komen voor jongerenwoningen in de sociale huursector. Dit zijn woningen met een lage huur voor maximaal vijf jaar tot zeven jaar. Hierover zijn eind 2017 de eerste gesprekken met woningcorporaties gevoerd. De koepels van de Amsterdamse schoolbesturen gaan samen met de gemeente en de Amsterdamse woningcorporaties verder in gesprek over het beschikbaar stellen van woningen. Als kansrijke optie wordt Ingezet op woningen in de gemengde complexen. Hierbij zal nog gesproken worden over de toewijzing, de voorwaarden en de garanties voor afname van de woningen. Het college wil, in samenspraak met de woningcorporaties, op korte termijn 100 jongerenwoningen met tijdelijke contracten reserveren voor aankomende en startende leraren, in combinatie met een (vervolg) opleidingsplek of een baan in het Amsterdamse onderwijs. 2. De voorrangsregeling die binnen het Actieplan Middeldure Huur van toepassing zal zijn voor mensen die komen vit een sociale huurwoning (doorstromers) vit te breiden met leraren: 41% van de Amsterdamse leraren is bereid om voor een woning in Amsterdam een huur tussen € 750 en € 950 te betalen. Een substantieel aandeel van de leraren zou voor deze woningen in aanmerking komen voor wat betreft het huishoudinkomen. Voor deze groep Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 16 januari 2018 Kenmerk Pagina 4 van 6 kunnen middeldure huurwoningen een middel zijn om leraren te behouden voor het Amsterdamse onderwijs of aan te trekken. De woningen, die de komende jaren conform het Actieplan meer middeldure huur worden gebouwd, bieden op korte termijn geen oplossing aangezien de bouw nog niet gestart is. Wel is met een ontwikkelaar die middeldure huurwoningen conform het Actieplan gaat bouwen, overleg of zij woonconcepten voor leraren wil realiseren. Bovendien moet de Huisvestingsverordening worden aangepast, hier wordt nader op ingegaan bij punt 6. Om op korte termijn middeldure huurwoningen aan te kunnen bieden aan leraren worden gesprekken gevoerd met een aantal beleggers over woningen die op korte termijn opgeleverd worden. Hier is aan de onderwijskoepels gevraagd om aan te geven waar acuut vraag naar is om te komen tot een match. Deze gesprekken lopen nu. Deze woningen vallen buiten het beleid zoals vastgelegd in het Actieplan meer middeldure huur en buiten het werkingsgebied van de Huisvestingsverordening. Het zijn afspraken tussen scholenkoepels en ontwikkelaars/beleggers. De gemeente faciliteert dit gesprek, maar reguleert niet. 3. Inkaart te brengen welke andere beroepsgroepen, naast leraren, in aanmerking zouden kunnen komen voor een voorrangsregeling: Na de onderwijskoepels constateren ook de werkgevers in de sectoren Jeugd en Zorg arbeidsmarkttekorten. Zij hebben de gemeente gevraagd om hen bij de aanpak van deze problematiek te ondersteunen. Deze gesprekken zijn in oktober 2017 gestart. Aansluitend op dit verzoek en als vitvoering van motie 739.17 en de Woonagenda (actie 17) is aan Regioplan opdracht gegeven voor onderzoek naar de relatie tussen de woningmarkt en tekorten aan professionals in de zorg, jeugdzorg en kinderopvang in deze sectoren. Dit onderzoek is vergelijkbaar met het onderzoek naar de leraren. Dit onderzoek is naar verwachting in maart 2018 gereed. In de volgende bestuursperiode kunnen deze resultaten betrokken worden bij de afweging of er nader beleid nodig is, onder andere op het gebied van voorrang bij woonruimte. In de Woonagenda is ook de politie genoemd benoemd als doelgroep. Met de politie is nog overleg gaande of onderzoek nodig is. 4. Bijde transformatie van kantoorpanden naar woningen naast statushouders ook een deel voor leraren te reserveren: Via transformatie zijn de afgelopen jaren grote aantallen relatief kleine woningen gebouwd. Dit heeft een bescheiden bijdrage geleverd aan de huisvesting van statushouders. De komende jaren staat transformatie onder druk onder andere door de afname van de kantorenleegstand. Daarmee verwacht het college geen wezenlijke bijdrage voor het huisvesten van leraren. 5. De mogelijkheden te onderzoeken voor het realiseren van een campus voor studenten aan een Amsterdamse lerarenopleiding waarvan de woningen tijdelijk voor de bewoners beschikbaar blijven zolang ze in het Amsterdamse onderwijs werkzaam zijn: De prioriteit van het college voor het huisvesten van studenten, jongeren en statushouders ligt bij de gemengde woonprojecten zoals Startblok Riekerhaven. Bij deze tijdelijke wooncomplexen met zelfstandige studio's en onzelfstandige kamers is er de beschikking over een gemeenschappelijke ruimten, wordt geselecteerd op basis van motivatie en wordt gebouwd aan een gezamenlijke community. De helft van de eenheden is bestemd voor Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 16 janvari 2018 Kenmerk Pagina 5 van 6 statushouders. De andere helft van deze eenheden is bij uitstek interessant om aankomende en startende leraren in deze complexen te huisvesten. Het college gaat met de ontwikkelaars en verhuurders van deze gemengde complexen verder in gesprek om te onderzoeken welke mogelijkheden hier zijn voor campussen. 6. De resultaten van het onderzoek en de maatregelen in gezamenlijkheid bij de volgende wijziging van de huisvestingsverordening aan de raad voor te leggen: Behalve via de Huisvestingsverordening kan de gemeente niet vastleggen of afspraken maken dat verhuurders voorrang geven aan bepaalde groepen woningzoekenden. De tijdelijke gemengde complexen en de middeldure huurwoningen conform het Actieplan vallen onder het werkingsgebied van de Huisvestingsverordening, voor deze woningen is een huisvestingsvergunning nodig. De Huisvestingsverordening voorziet niet in een voorrangsregeling voor beroepsgroepen, maar kent wel een experimentenbepaling. Op grond van deze bepaling mag het college in overleg met verhuurders voor maximaal 2 jaar afwijken van één of meer toewijzingsregels uit de verordening om te kijken wat het effect is (artikel 2.5.1 toten met 2.5.3). Het voordeel van een experiment boven een wijziging is dat: = Erop zeer korte termijn gestart kan worden. Een wijziging van de verordening neemt daarentegen circa een half jaar in beslag. n__Erervaring opgedaan kan met het voorrang geven aan beroepsgroepen in gemengde complexen en middeldure huurwoningen en er gekeken kan worden naar de meest optimale en efficiënte werkwijze. n __Ergekeken kan worden of het experiment voldoende resultaat oplevert en of er gebruik gemaakt wordt van de voorrangsregeling. mn __Er wordt nagegaan in welke mate andere woningzoekenden beperkt worden in het vinden van woonruimte. In overleg met verhuurders gaat het college daarom één of meer gemengde complexen aanwijzen als onderdeel van een experiment waarbij met voorrang 100 eenheden mogen worden toegewezen aan leraren. De resultaten zullen daarna geëvalueerd worden. Als de evalvatie daar aanleiding toe geeft, kan het nieuwe college voor de volgende integrale wijziging van de Huisvestingsverordening op 2 janvari 2019 voorstellen om in de Huisvestingsverordening een bepaling op te nemen waarmee aangewezen beroepsgroepen voorrang kunnen krijgen voor woningen in gemengde complexen en voor de middeldure huurwoningen uit het Actieplan meer middeldure huur. Met deze bepaling in de verordening kan dan de keuze gemaakt worden om leraren en andere werkenden in de publieke sector, zoals de Jeugd- en Zorgsector, voorrang te geven. Het college gaat naast bovenstaande acties door met het inzetten op betaalbare woningen. Dit gebeurt door zowel te zorgen voor investeringen in het sociale segment als lagere huurprijzen in het geliberaliseerde segment. Hiermee wordt de woningmarkt van Amsterdam ook toegankelijker voor werkenden in de onderwijs- en de zorgsector. Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl Gemeente Amsterdam Datum 16 januari 2018 | Kenmerk | Pagina 6 van 6 Met deze brief beschouwt het college motie 739.17 als afgehandeld. | Met de meeste hoogachting, Het college van burgemeester en wetho{ders van Amsterdam, | U (0 () LZ rd J.J. van 7 AH-P-vam Gils ' | waarnernênd burge gemeentesretari | Een routebeschrijving vindt v op www.amsterdam.nl |
Motie
6
discard