premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
a man on a suit walking down a very colorful street
een man op een pak loopt door een zeer kleurrijke straat
A man walks down a tree-lined street in autumn.
Een man loopt in de herfst door een met bomen omzoomde straat.
1
man a bomb
man een bom
0.0074
0.1196
0.6645
0.1417
0.0002
0.0689
a man on a suit walking down a very colorful street
een man op een pak loopt door een zeer kleurrijke straat
There is a man is sitting in a restaurant.
Er zit een man in een restaurant.
2
A man can not be walking and sitting at the same time
Een man kan niet tegelijkertijd lopen en zitten
0.0073
0.1196
0.7076
0.1346
0.8274
0.1549
a man on a suit walking down a very colorful street
een man op een pak loopt door een zeer kleurrijke straat
A man is walking down the street.
Er loopt een man over straat.
0
Whether colorful or drab, a street is still a street.
Of het nu kleurrijk of saai is, een straat blijft een straat.
0.007
0.1196
0.4347
0.1417
0.7567
0.1331
Several construction workers are looking at an escalator
Verschillende bouwvakkers kijken naar een roltrap
Construction workers admire an escalator they just installed.
Bouwvakkers bewonderen een roltrap die ze net hebben geïnstalleerd.
1
Because the construction workers are looking at an escalator doesn't mean that they installed it.
Omdat de bouwvakkers kijken naar een roltrap betekent niet dat ze het hebben geïnstalleerd.
0.0
0.123
0.4608
0.1302
0.2808
0.1135
Several construction workers are looking at an escalator
Verschillende bouwvakkers kijken naar een roltrap
Construction workers walk down the stairs.
Bouwvakkers lopen de trap af.
2
Workers cant walk down stairs and look at an escalator. They would use the escalator instead of walking.
Werknemers kunnen niet naar beneden lopen en kijken naar een roltrap.
0.0
0.1229
0.0
0.1068
0.0015
0.1024
Several construction workers are looking at an escalator
Verschillende bouwvakkers kijken naar een roltrap
Workers look at an escalator.
Werknemers kijken naar een roltrap.
0
Workers and construction workers are the same thing.
Werknemers en bouwvakkers zijn hetzelfde.
0.0
0.123
0.1437
0.1228
0.4684
0.1318
A crew in orange vests and hard hats stands near the top of an escalator.
Een bemanning met oranje vesten en harde hoeden staat vlakbij de top van een roltrap.
Construction workers are fixing an escalator.
Bouwvakkers repareren een roltrap.
1
A crew in orange vests and hard hats doesn't mean they are construction workers and just because they are standing near an escalator doesn't mean they are fixing it.
Een bemanning met oranje vesten en harde hoeden betekent niet dat ze bouwvakkers zijn en alleen omdat ze in de buurt van een roltrap staan betekent niet dat ze het repareren.
0.4701
0.1148
0.6684
0.1332
0.2683
0.1022
A crew in orange vests and hard hats stands near the top of an escalator.
Een bemanning met oranje vesten en harde hoeden staat vlakbij de top van een roltrap.
A group of people are working.
Een groep mensen werkt.
0
People working will wear orange vests to make sure they are seen.
Mensen die werken dragen oranje vesten om te zorgen dat ze worden gezien.
0.4701
0.1148
0.7883
0.1418
0.5463
0.1282
A crew in orange vests and hard hats stands near the top of an escalator.
Een bemanning met oranje vesten en harde hoeden staat vlakbij de top van een roltrap.
Construction workers are driving a truck.
Bouwvakkers rijden in een vrachtwagen.
2
You can not stand while driving a truck.
Je kunt niet staan tijdens het rijden van een vrachtwagen.
0.4701
0.1148
0.7963
0.1186
0.8527
0.1274
Builders wearing orange vests, white hard hats, and black coats stand near the top of an escalator, viewed through an office window.
Bouwers dragen oranje vesten, witte harde hoeden en zwarte jassen staan aan de bovenkant van een roltrap, bekeken door een kantoorraam.
The workers are in the building.
De arbeiders zijn in het gebouw.
0
The escalator is inside so the workers are inside the building.
De roltrap is binnen zodat de arbeiders in het gebouw zijn.
0.5234
0.0931
0.7373
0.1254
0.4288
0.117
Builders wearing orange vests, white hard hats, and black coats stand near the top of an escalator, viewed through an office window.
Bouwers dragen oranje vesten, witte harde hoeden en zwarte jassen staan aan de bovenkant van een roltrap, bekeken door een kantoorraam.
They are ready to put in a long shift.
Ze zijn klaar voor een lange dienst.
1
Just because there are builders near an escalator doesn't indicate that they are going to work a long shift.
Het feit dat er bouwers in de buurt van een roltrap zijn geeft niet aan dat ze een lange dienst gaan draaien.
0.5236
0.0931
0.0001
0.1087
0.0001
0.0949
Builders wearing orange vests, white hard hats, and black coats stand near the top of an escalator, viewed through an office window.
Bouwers dragen oranje vesten, witte harde hoeden en zwarte jassen staan aan de bovenkant van een roltrap, bekeken door een kantoorraam.
They are ready to clock out for the day.
Ze zijn klaar voor de dag.
2
time clocks aren't usually at the top of escalators
tijdklokken staan meestal niet bovenaan roltrappen
0.5236
0.0931
0.0027
0.1099
0.3896
0.121
A girl in a pink shirt and jeans standing on a chair in a restaurant.
Een meisje in een roze shirt en jeans op een stoel in een restaurant.
A girl is sitting in a chair at a restaurant.
Een meisje zit in een stoel in een restaurant.
2
She cant be standing and sitting at the same time.
Ze kan niet tegelijk staan en zitten.
0.6854
0.1243
0.7873
0.1386
0.6586
0.132
A girl in a pink shirt and jeans standing on a chair in a restaurant.
Een meisje in een roze shirt en jeans op een stoel in een restaurant.
A girl is changing a light bulb in a restaurant.
Een meisje verwisselt een lamp in een restaurant.
1
Just because a girls is standing on a chair doesn't mean she is changing a light bulb.
Dat een meisje op een stoel staat betekent niet dat ze een lamp verwisselt.
0.6854
0.1243
0.2249
0.1312
0.2388
0.1176
A girl in a pink shirt and jeans standing on a chair in a restaurant.
Een meisje in een roze shirt en jeans op een stoel in een restaurant.
A girl is standing on a chair.
Een meisje staat op een stoel.
0
The chair the girl is standing on is in a restaurant.
De stoel waarop het meisje staat is in een restaurant.
0.6854
0.1243
0.8213
0.1358
0.7641
0.1142
A woman in a pink shirt is making orange juice in a restaurant.
Een vrouw in een roze shirt maakt sinaasappelsap in een restaurant.
the woman is asleep at home
de vrouw slaapt thuis
2
She cant make orange juice while asleep.
Ze kan geen sinaasappelsap maken tijdens het slapen.
0.7366
0.1416
0.6592
0.1316
0.4186
0.1352
A woman in a pink shirt is making orange juice in a restaurant.
Een vrouw in een roze shirt maakt sinaasappelsap in een restaurant.
the woman is white
de vrouw is blank
1
Not all women making orange juice are white.
Niet alle vrouwen die sinaasappelsap maken zijn wit.
0.7367
0.1416
0.0655
0.106
0.2205
0.1193
A woman in a pink shirt is making orange juice in a restaurant.
Een vrouw in een roze shirt maakt sinaasappelsap in een restaurant.
a woman make juice
een vrouw maakt sap
0
Orange juice is a type of juice.
Sinaasappelsap is een soort sap.
0.7366
0.1417
0.1561
0.1153
0.6588
0.131
A small girl standing on a chair in a restaurant fiddles with a large machine.
Een klein meisje staat op een stoel in een restaurant viooltjes met een grote machine.
There is at least one large machine in the restaurant.
Er is ten minste één grote machine in het restaurant.
0
There has to be at least one large machine or the girl couldn't mess with it.
Er moet minstens één grote machine zijn of het meisje kan er niet mee knoeien.
0.0
0.0737
0.9683
0.123
0.2342
0.0953
A small girl standing on a chair in a restaurant fiddles with a large machine.
Een klein meisje staat op een stoel in een restaurant viooltjes met een grote machine.
A little girl is sleeping on the floor of her bedroom.
Een klein meisje slaapt op de vloer van haar slaapkamer.
2
girl can not be standing on a chair and sleeping.
Meisje kan niet op een stoel staan en slapen.
0.0
0.0737
0.9318
0.1331
0.7009
0.1369
A small girl standing on a chair in a restaurant fiddles with a large machine.
Een klein meisje staat op een stoel in een restaurant viooltjes met een grote machine.
The girl is not being supervised by an adult.
Het meisje wordt niet begeleid door een volwassene.
1
Just because the child is fiddling with a machine doesn't mean she isn't being supervised by an adult.
Dat het kind met een machine speelt, betekent niet dat ze niet onder toezicht staat van een volwassene.
0.0
0.0737
0.8921
0.1483
0.5957
0.1502
A girl in a pink shirt is standing on a chair and inspecting a drink machine.
Een meisje in een roze shirt staat op een stoel en controleert een drankmachine.
A girl is inspecting a machine.
Een meisje inspecteert een machine.
0
Drink machine is just a specific type of machine.
Drinkmachine is een specifiek type machine.
0.7085
0.1332
0.8386
0.1475
0.948
0.1267
A girl in a pink shirt is standing on a chair and inspecting a drink machine.
Een meisje in een roze shirt staat op een stoel en controleert een drankmachine.
A girl is laying on the floor.
Er ligt een meisje op de grond.
2
Laying and standing are two different things.
Leggen en staan zijn twee verschillende dingen.
0.7089
0.1332
0.9315
0.1358
0.5931
0.1303
A girl in a pink shirt is standing on a chair and inspecting a drink machine.
Een meisje in een roze shirt staat op een stoel en controleert een drankmachine.
A girl is a health inspector.
Een meisje is een gezondheidsinspecteur.
1
You can not infer she is an inspector.
Je kunt niet afleiden dat ze inspecteur is.
0.7089
0.1332
0.9135
0.1243
0.6792
0.1152
A guy with sunglasses and a backpack pointing towards the sky.
Een man met een zonnebril en een rugzak die naar de hemel wijst.
A guy with sunglasses and a backpack pointing.
Een man met een zonnebril en een rugzak die wijst.
0
The guy needs to pointing at something and that is the sky.
Hij moet ergens op wijzen en dat is de lucht.
0.3739
0.1129
0.1913
0.0794
0.0001
0.1114
A guy with sunglasses and a backpack pointing towards the sky.
Een man met een zonnebril en een rugzak die naar de hemel wijst.
the guy is looking downwards and pointing at his backpack on the floor.
Hij kijkt naar beneden en wijst naar zijn rugzak op de vloer.
2
he cant point at the sky and the floor at the same time.
Hij kan niet tegelijkertijd naar de hemel en de vloer wijzen
0.3739
0.1129
0.4874
0.1192
0.3993
0.1309
A guy with sunglasses and a backpack pointing towards the sky.
Een man met een zonnebril en een rugzak die naar de hemel wijst.
The guy is pointed at a bird overhead
De man is op een vogel gericht.
1
Not all people pointing at the sky are pointing at a bird.
Niet alle mensen die naar de hemel wijzen wijzen naar een vogel.
0.3749
0.1128
0.0
0.0944
0.1745
0.1269
A man smiling for the camera standing in a parking lot.
Een man die lacht naar de camera op een parkeerplaats.
A man posing to the camera.
Een man die poseert voor de camera.
1
Just because a man is smiling at a camera doesn't mean he is also posing.
Omdat een man lacht naar een camera betekent niet dat hij ook poseert.
0.2561
0.1137
0.7199
0.1178
0.3579
0.1235
A man smiling for the camera standing in a parking lot.
Een man die lacht naar de camera op een parkeerplaats.
A man riding in the horse.
Een man die in het paard rijdt.
2
The man cannot be standing in a parking lot and riding a horse at the same time.
De man kan niet tegelijkertijd op een parkeerplaats staan en paardrijden.
0.2561
0.1137
0.2427
0.1021
0.4698
0.1215
A man smiling for the camera standing in a parking lot.
Een man die lacht naar de camera op een parkeerplaats.
There is a man in the outdoor.
Er is een man in de buitenlucht.
0
Parking lots are outdoors.
Parkeerplaatsen zijn buiten.
0.2561
0.1137
0.0017
0.1274
0.5191
0.1281
A man wearing a green shirt stands in a parking lot and points his finger.
Een man met een groen shirt staat op een parkeerplaats en wijst zijn vinger.
A man driving his car out of the parking lot.
Een man die zijn auto van de parkeerplaats reed.
2
A man cannot be driving his car out of the parking lot and standing in the parking lot at the same time.
Een man kan niet tegelijkertijd zijn auto van de parkeerplaats rijden en op de parkeerplaats staan.
0.7994
0.129
0.1183
0.1073
0.2985
0.1233
A man wearing a green shirt stands in a parking lot and points his finger.
Een man met een groen shirt staat op een parkeerplaats en wijst zijn vinger.
A man pointing something out.
Een man die iets aanwijst.
0
For the man point something out he does it with his finger.
Want de man wijst ergens op dat hij het met zijn vinger doet.
0.7994
0.129
0.0316
0.0979
0.0002
0.0986
A man wearing a green shirt stands in a parking lot and points his finger.
Een man met een groen shirt staat op een parkeerplaats en wijst zijn vinger.
A man pointing toward his car.
Een man die naar zijn auto wijst.
1
Just because the man is pointing doesn't mean he is necessarily pointing toward his car.
Alleen omdat de man wijst betekent niet dat hij naar zijn auto wijst.
0.7994
0.129
0.3695
0.1213
0.2612
0.1208
A male in a green jacket points an imaginary shotgun at the sky.
Een man in een groen jasje wijst een denkbeeldig geweer naar de lucht.
A human male in a green jacket pointing an imaginary gun at the sky.
Een man in een groene jas met een denkbeeldig pistool op de lucht gericht.
1
male doesn't always mean human
man betekent niet altijd menselijk
0.6856
0.13
0.2482
0.1186
0.0
0.0895
A male in a green jacket points an imaginary shotgun at the sky.
Een man in een groen jasje wijst een denkbeeldig geweer naar de lucht.
A lifeform in a green jacket pointing an imaginary gun at the sky.
Een levensvorm in een groene jas met een denkbeeldig pistool op de lucht gericht.
0
Male is lifeform.
Man is levensvorm.
0.6857
0.13
0.047
0.1093
0.0001
0.1138
A male in a green jacket points an imaginary shotgun at the sky.
Een man in een groen jasje wijst een denkbeeldig geweer naar de lucht.
A woman in a green jacket pointing an imaginary gun at the sky.
Een vrouw met een groen jasje die een denkbeeldig pistool op de lucht richt.
2
A male is not the same as a woman. The shotgun is a a detail of what type of gun.
Een man is niet hetzelfde als een vrouw, het geweer is een detail van wat voor soort pistool.
0.6859
0.13
0.3692
0.1101
0.2679
0.0947
A man sitting in a chair at the library holding a little boy with a red shirt reading a book.
Een man in een stoel in de bibliotheek met een kleine jongen met een rood shirt die een boek leest.
The man sat in the chair holding his son.
De man zat in de stoel en hield zijn zoon vast.
1
You can not infer he is holding his son.
Hij houdt z'n zoon vast.
0.0912
0.1096
0.5326
0.1146
0.0073
0.1128
A man sitting in a chair at the library holding a little boy with a red shirt reading a book.
Een man in een stoel in de bibliotheek met een kleine jongen met een rood shirt die een boek leest.
The man in the chair held the boy.
De man in de stoel hield de jongen.
0
Being in a chair implies sitting.
In een stoel zitten betekent zitten.
0.0912
0.1096
0.2918
0.1038
0.0004
0.1079
A man sitting in a chair at the library holding a little boy with a red shirt reading a book.
Een man in een stoel in de bibliotheek met een kleine jongen met een rood shirt die een boek leest.
The woman stood holding her daughter.
De vrouw hield haar dochter vast.
2
A man and woman are two different genders.
Een man en vrouw zijn twee verschillende geslachten.
0.0909
0.1097
0.3142
0.1184
0.9425
0.1459
Kid holding a golf ball in the air in a parking lot.
Een jongen met een golfbal in de lucht op een parkeerplaats.
A kid holding a golf ball in the air is running.
Een kind met een golfbal in de lucht loopt.
1
Holding a golf ball in the air in a parking lot neither indicates nor necessitates running.
Het vasthouden van een golfbal in de lucht op een parkeerplaats noch aangeeft noch noodzakelijk hardlopen.
0.4084
0.1221
0.2587
0.1139
0.0002
0.089
Kid holding a golf ball in the air in a parking lot.
Een jongen met een golfbal in de lucht op een parkeerplaats.
A kid holds a golf ball.
Een kind heeft een golfbal.
0
A kid holds a golf ball is a less detailed rephrasing of 'Kid holding a golf ball in the air in a parking lot', the location has been omitted.
Een kind houdt een golfbal is een minder gedetailleerde herhaling van 'Kid met een golfbal in de lucht in een parkeerplaats', de locatie is weggelaten.
0.4084
0.1221
0.3818
0.1225
0.0
0.0818
Kid holding a golf ball in the air in a parking lot.
Een jongen met een golfbal in de lucht op een parkeerplaats.
A kid is holding a bowling ball.
Een kind heeft een bowlingbal.
2
golf ball is different from bowling ball.
Golfbal is anders dan bowlingbal.
0.4084
0.1221
0.1299
0.1211
0.6261
0.1224
One man is jumping into the water, while the other is watching.
De ene man springt in het water terwijl de andere toekijkt.
Two men are by the water
Twee mannen bij het water.
0
Two men are in the water one if jumping.
Twee mannen zijn in het water één als ze springen.
0.705
0.1398
0.0234
0.1154
0.0001
0.0922
One man is jumping into the water, while the other is watching.
De ene man springt in het water terwijl de andere toekijkt.
Two girls are jumping in the water
Twee meisjes springen in het water.
2
He refers to two men, not two girls. One man jumps in the water, not two girls jumping in the water.
Een man springt in het water, geen twee meisjes springen in het water.
0.7051
0.1398
0.8649
0.1439
0.3064
0.1153
One man is jumping into the water, while the other is watching.
De ene man springt in het water terwijl de andere toekijkt.
Brothers are by the water
Broers zijn bij het water
1
You can not infer they are by the water.
Je kunt niet afleiden dat ze bij het water zijn.
0.705
0.1397
0.0001
0.1095
0.0856
0.1007
A woman in the bathroom in her pajamas
Een vrouw in de badkamer in haar pyjama
the woman is naked
de vrouw is naakt
2
A woman cannot be naked if she is in her pajamas.
Een vrouw kan niet naakt zijn als ze in haar pyjama zit.
0.7259
0.1425
0.9913
0.1452
0.8716
0.143
A woman in the bathroom in her pajamas
Een vrouw in de badkamer in haar pyjama
a woman in a bathroom
een vrouw in een badkamer
0
Regardless of what she is wearing, the woman is in the bathroom.
Ongeacht wat ze draagt, de vrouw is in de badkamer.
0.7261
0.1424
0.8649
0.1247
0.3641
0.1325
A woman in the bathroom in her pajamas
Een vrouw in de badkamer in haar pyjama
the woman is sleepwalking
de vrouw slaapwandelt
1
A person in pajamas can be in a bathroom for any reason and not just if the person is sleepwalking.
Een persoon in pyjama kan in een badkamer om welke reden dan ook en niet alleen als de persoon slaapwandelt.
0.7262
0.1426
0.0237
0.0999
0.0025
0.1127
A man is jumping into an inflatable tube in a large body of water that also has boats, a ramp and a person in it.
Een man springt in een opblaasbare buis in een groot waterlichaam met ook boten, een helling en een persoon erin.
A man water skis while a lot of people watch him.
Een man skiet water terwijl veel mensen naar hem kijken.
2
A man cannot be jumping if he water skis.
Een man kan niet springen als hij waterski's maakt.
0.0001
0.0808
0.0001
0.1034
0.3044
0.0851
A man is jumping into an inflatable tube in a large body of water that also has boats, a ramp and a person in it.
Een man springt in een opblaasbare buis in een groot waterlichaam met ook boten, een helling en een persoon erin.
A group of people are celebrating labor day out on the lake.
Een groep mensen viert werkdag op het meer.
1
You can not infer they are celebrating.
Je kunt niet afleiden dat ze het vieren.
0.0001
0.0808
0.513
0.1269
0.0259
0.0906
A man is jumping into an inflatable tube in a large body of water that also has boats, a ramp and a person in it.
Een man springt in een opblaasbare buis in een groot waterlichaam met ook boten, een helling en een persoon erin.
A man jumps into a tube.
Een man springt in een buis.
0
Jumps into a tube is a simplification of the initial phrase of jumping into an inflatable tube.
Springen in een buis is een vereenvoudiging van de eerste zin van springen in een opblaasbare buis.
0.0001
0.0808
0.471
0.1234
0.2479
0.1026
A man jumps toward a floating device in a lake as another man watches.
Een man springt naar een drijvend apparaat in een meer als een andere man kijkt.
There is no water around.
Er is geen water.
2
If there is no water, a device cannot be floating in a lake.
Als er geen water is, kan een apparaat niet in een meer drijven.
0.1565
0.1052
0.7138
0.1473
0.6764
0.1558
A man jumps toward a floating device in a lake as another man watches.
Een man springt naar een drijvend apparaat in een meer als een andere man kijkt.
There is water.
Er is water.
0
Lakes are made out of water.
De meren bestaan uit water.
0.1572
0.1051
0.741
0.1393
0.9394
0.1623
A man jumps toward a floating device in a lake as another man watches.
Een man springt naar een drijvend apparaat in een meer als een andere man kijkt.
The lake has snakes.
Het meer heeft slangen.
1
Not all lakes have snakes.
Niet alle meren hebben slangen.
0.1568
0.1051
0.4501
0.1252
0.6381
0.1315
A lady is preparing some medicine to take.
Een dame bereidt medicijnen voor.
The lady is preparing medicine because she has a fever.
De dame maakt medicijnen omdat ze koorts heeft.
1
The woman is never said to have a fever.
Er wordt nooit gezegd dat de vrouw koorts heeft.
0.7133
0.1229
0.0
0.095
0.698
0.1222
A lady is preparing some medicine to take.
Een dame bereidt medicijnen voor.
The lady is getting the medicine ready.
De dame maakt de medicijnen klaar.
0
Getting ready is a restatement of preparing.
Klaarmaken is een restatement van de voorbereiding.
0.7141
0.1228
0.6409
0.1304
0.0
0.0926
A lady is preparing some medicine to take.
Een dame bereidt medicijnen voor.
The lady is preparing a cake.
De dame maakt een taart klaar.
2
A lady cannot be preparing medicine and baking a cake at the same time.
Een dame kan geen medicijn bereiden en een taart bakken.
0.713
0.1228
0.9425
0.1344
0.0002
0.1037
A black person in a home bathroom with a syringe.
Een zwarte persoon in een badkamer met een spuit.
The woman is getting dinner in the drive through.
De vrouw krijgt een diner in de drive.
2
A person cannot be in a home and in a drive through at the same time.
Een persoon kan niet in een huis en in een rit door op hetzelfde moment.
0.1779
0.1083
0.0
0.0774
0.0
0.107
A black person in a home bathroom with a syringe.
Een zwarte persoon in een badkamer met een spuit.
A man is inside a home.
Een man zit in een tehuis.
0
A person is a man.
Een mens is een man.
0.1782
0.1083
0.6631
0.1411
0.723
0.1219
A black person in a home bathroom with a syringe.
Een zwarte persoon in een badkamer met een spuit.
The man is getting ready to inject insulin as treatment for his diabetes.
De man is klaar om insuline te injecteren als behandeling voor zijn diabetes.
1
The syringe is never said to contain insulin and the man is never said to have diabetes.
Van de spuit wordt nooit gezegd dat hij insuline bevat en van de man wordt nooit gezegd dat hij diabetes heeft.
0.179
0.1083
0.684
0.1287
0.4227
0.1201
A woman in a bathroom using a syringe.
Een vrouw in de badkamer met een spuit.
A woman has a needle.
Een vrouw heeft een naald.
0
It is implied that a syringe would have a needle on it.
Het wordt gesuggereerd dat er een naald op een spuit zou zitten.
0.2815
0.1229
0.753
0.1171
0.206
0.1223
A woman in a bathroom using a syringe.
Een vrouw in de badkamer met een spuit.
A man is in the hospital.
Er ligt een man in het ziekenhuis.
2
The person is either a man or a woman.
De persoon is een man of een vrouw.
0.2837
0.1228
0.9714
0.1338
0.9823
0.1322
A woman in a bathroom using a syringe.
Een vrouw in de badkamer met een spuit.
A woman is injecting herself with insulin.
Een vrouw injecteert zichzelf met insuline.
1
The syringe is never said to contain insulin.
Er wordt nooit gezegd dat de spuit insuline bevat.
0.2837
0.1228
0.8211
0.1381
0.8139
0.1522
A nurse holding a needle in a hospital.
Een verpleegster met een naald in een ziekenhuis.
A nurse is returning home from work.
Een verpleegster komt terug van zijn werk.
2
A nurse cannot be in a hospital and returning home from work at the same time.
Een verpleegster kan niet tegelijkertijd naar huis gaan.
0.1426
0.1127
0.6815
0.1312
0.0031
0.1159
A nurse holding a needle in a hospital.
Een verpleegster met een naald in een ziekenhuis.
A nurse is getting ready to take someone's blood.
Een verpleegster maakt zich klaar om iemands bloed te nemen.
1
Needles aren't only for taking someone's blood.
Naalden zijn niet alleen voor het nemen van iemands bloed.
0.1426
0.1127
0.6018
0.1315
0.6475
0.1354
A nurse holding a needle in a hospital.
Een verpleegster met een naald in een ziekenhuis.
A nurse is indoors.
Een verpleegster is binnen.
0
A nurse is in a hospital therefore she is indoors.
Een verpleegster ligt in een ziekenhuis dus ze is binnen.
0.1426
0.1127
0.7168
0.1346
0.4984
0.1181
An older man stands over two youths at the corner of an unusual building.
Een oudere man staat boven twee jongeren op de hoek van een ongewoon gebouw.
A man standing outside near kids in the rain.
Een man die bij kinderen in de regen staat.
1
You can not infer he is in the rain.
Je kunt niet afleiden dat hij in de regen is.
0.4906
0.0989
0.0
0.0969
0.0487
0.0978
An older man stands over two youths at the corner of an unusual building.
Een oudere man staat boven twee jongeren op de hoek van een ongewoon gebouw.
A man standing outside near kids.
Een man die buiten bij kinderen staat.
0
Stands over implies near and kids can be substituted for two youth because there is more than one kid. Being at an unusual building implies that he is outside.
Stands over impliceert dichtbij en kinderen kunnen worden vervangen voor twee jongeren omdat er meer dan een kind. In een ongebruikelijk gebouw betekent dat hij buiten is.
0.4882
0.099
0.0016
0.1068
0.0
0.0457
An older man stands over two youths at the corner of an unusual building.
Een oudere man staat boven twee jongeren op de hoek van een ongewoon gebouw.
Two men sleeping outside.
Twee mannen slapen buiten.
2
Sleeping and stands are two different things.
Slapen en stands zijn twee verschillende dingen.
0.4892
0.0989
0.7007
0.1299
0.2255
0.1017
A woman with a blue suitcase waits on the curb.
Een vrouw met een blauwe koffer wacht op de stoeprand.
A woman is waiting for the bus
Een vrouw wacht op de bus.
1
The woman is said to be waiting, but she could be waiting for something besides the bus.
De vrouw zou wachten, maar ze kan op iets anders wachten dan de bus.
0.725
0.1292
0.7172
0.1271
0.2798
0.1122
A woman with a blue suitcase waits on the curb.
Een vrouw met een blauwe koffer wacht op de stoeprand.
A man is waiting with no luggage on the curb
Een man wacht zonder bagage op de stoep
2
The person is either a man or a woman. The person either has a suitcase or has no luggage.
De persoon is ofwel een man of een vrouw. De persoon heeft ofwel een koffer of geen bagage.
0.725
0.1292
0.3082
0.1178
0.5327
0.1352
A woman with a blue suitcase waits on the curb.
Een vrouw met een blauwe koffer wacht op de stoeprand.
A woman is waiting by the curb.
Een vrouw wacht bij de stoeprand.
0
Waiting by the curb is a restatement of waits on the curb.
Wachten op de stoeprand is een restatement van wachten op de stoeprand.
0.725
0.1292
0.5239
0.1349
0.0
0.0817
A woman with luggage is standing on the side of a street.
Een vrouw met bagage staat aan de kant van een straat.
A woman is waiting outside
Een vrouw wacht buiten.
0
A street is outside.
Er is een straat buiten.
0.6382
0.127
0.7807
0.1299
0.407
0.1288
A woman with luggage is standing on the side of a street.
Een vrouw met bagage staat aan de kant van een straat.
A woman is trying to catch a taxi
Een vrouw probeert een taxi te nemen
1
The woman isn't said to be trying to catch a taxi.
De vrouw zou niet proberen een taxi te nemen.
0.6381
0.127
0.8093
0.1347
0.2183
0.1226
A woman with luggage is standing on the side of a street.
Een vrouw met bagage staat aan de kant van een straat.
A woman is at the airport
Een vrouw is op het vliegveld.
2
The woman is either at the airport or standing on the side of a street.
De vrouw is op het vliegveld of staat aan de kant van een straat.
0.6381
0.127
0.9704
0.137
0.1952
0.1271
An older woman waiting at the bus stop with her bags.
Een oudere vrouw wacht bij de bushalte met haar tassen.
A woman is carrying bags.
Een vrouw draagt tassen.
0
Carrying bags is a restatement of with her bags.
Zakken dragen is een herhaling van haar tassen.
0.6316
0.1141
0.3574
0.1266
0.0
0.0838
An older woman waiting at the bus stop with her bags.
Een oudere vrouw wacht bij de bushalte met haar tassen.
A woman is waiting to board a bus.
Een vrouw wacht op een bus.
1
This can be inferred; people wait at bus stops to board a bus.
Dit kan worden afgeleid; mensen wachten bij bushaltes om in een bus te stappen.
0.6316
0.1141
0.5358
0.1324
0.2688
0.1204
An older woman waiting at the bus stop with her bags.
Een oudere vrouw wacht bij de bushalte met haar tassen.
A woman is driving a bus.
Een vrouw rijdt in een bus.
2
The woman cannot be waiting at a bus stop and driving a bus at the same time.
De vrouw kan niet op een bushalte wachten en tegelijkertijd met de bus rijden.
0.6316
0.1141
0.909
0.1429
0.5549
0.1251
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is waiting for a taxi with her luggage.
Een vrouw wacht op een taxi met haar bagage.
1
The woman is not said to be waiting for a taxi.
Er wordt niet gezegd dat de vrouw op een taxi wacht.
0.4546
0.116
0.6623
0.1273
0.2551
0.1145
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman has luggage above her head.
Een vrouw heeft bagage boven haar hoofd.
2
People do not typically hold luggage above their head while on a sidewalk.
Mensen hebben meestal geen bagage boven hun hoofd terwijl op een stoep.
0.4546
0.1161
0.7551
0.1248
0.0
0.1249
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is standing on the sidewalk.
Er staat een vrouw op de stoep.
0
Is standing on the sidewalk is a restatement of on a sidewalk.
Staat op de stoep is een restatement op een stoep.
0.4555
0.1161
0.5251
0.1272
0.0
0.085
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman has lost her luggage.
Een vrouw is haar bagage kwijt.
2
The woman cannot have her luggage with her if she has lost it.
De vrouw kan haar bagage niet bij zich hebben als ze hem kwijt is.
0.4555
0.1161
0.3011
0.1233
0.4064
0.122
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is lying in the middle of the street.
Een vrouw ligt midden op straat.
2
The woman cannot be on the sidewalk is she is in the middle of the street.
De vrouw kan niet op de stoep zijn, omdat ze midden op straat is.
0.4555
0.1161
0.8882
0.1381
0.5187
0.1208
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is outside with bags.
Een vrouw is buiten met tassen.
0
A sidewalk is outside. Luggage is bags.
Een trottoir is buiten, bagage is tassen.
0.4551
0.1161
0.2533
0.109
0.0517
0.1027
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is waiting for a taxi.
Een vrouw wacht op een taxi.
1
The woman isn't said to be waiting for a taxi.
Er wordt niet gezegd dat de vrouw op een taxi wacht.
0.4545
0.1161
0.7346
0.1366
0.2015
0.1141
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
The woman is eating a sandwich on the planet Venus.
Ze eet een broodje op de planeet Venus.
2
The woman cannot be on Venus and on a sidewalk.
De vrouw kan niet op Venus en op de stoep zijn.
0.4545
0.1161
0.445
0.1241
0.2634
0.1114
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is wither her luggage.
Een vrouw verwelkt haar bagage.
0
With her luggage is a restatement of with luggage.
Met haar bagage is een restatement van met bagage.
0.4545
0.1161
0.0104
0.1072
0.0
0.0501
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman has just been dropped off by a car from the airport.
Een vrouw is net afgezet door een auto van het vliegveld.
1
The woman is said to be on the sidewalk. Not everyone on the sidewalk has been dropped off by a car from the airport.
Niet iedereen op de stoep is afgezet door een auto van het vliegveld.
0.4551
0.1161
0.4016
0.1184
0.0044
0.0927
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
The woman is outdoors.
De vrouw is buiten.
0
The sidewalk is outdoors.
De stoep is buiten.
0.4551
0.1161
0.4804
0.112
0.3341
0.1095
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is standing on a walkway.
Een vrouw staat op een loopbrug.
0
A sidewalk is a walkway.
Een stoep is een loopbrug.
0.4564
0.116
0.7017
0.1444
0.8504
0.135
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
The woman is smoking a cigarette.
De vrouw rookt een sigaret.
1
The woman isn't necessarily smoking a cigarette.
De vrouw rookt niet per se een sigaret.
0.4583
0.116
0.8106
0.13
0.7619
0.134
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A mid-aged female is waiting on a taxi after landing at the airport.
Een vrouw van middelbare leeftijd wacht op een taxi na de landing op het vliegveld.
1
We cannot assume she is at the airport just because she is with luggage.
We kunnen niet aannemen dat ze op het vliegveld is omdat ze bagage heeft.
0.4555
0.116
0.6152
0.1348
0.534
0.127
A woman on a sidewalk with luggage.
Een vrouw op een stoep met bagage.
A woman is seated at her dining room table drinking beer.
Een vrouw zit aan haar eettafel bier te drinken.
2
The woman cannot be on a sidewalk if she is in her dining room.
De vrouw kan niet op de stoep staan als ze in haar eetkamer is.
0.4555
0.116
0.7113
0.1401
0.6812
0.1234
Two men, one wearing glasses, with a silver mixing bowl and rice milk.
Twee mannen, één met een bril, met een zilveren kom en rijstmelk.
The man has a mixing bowl and milk.
Hij heeft een mengkom en melk.
0
A silver mixing bowl and rice milk is a mixing bowl and milk.
Een zilveren mengkom en rijstmelk is een mengkom en melk.
0.168
0.0966
0.0001
0.1104
0.0017
0.0771
Two men, one wearing glasses, with a silver mixing bowl and rice milk.
Twee mannen, één met een bril, met een zilveren kom en rijstmelk.
The man is going to make food.
De man gaat eten maken.
1
Sentence 1 is missing make food.
Zin 1 ontbreekt. Maak eten.
0.1667
0.0967
0.232
0.1351
0.0
0.0669
Two men, one wearing glasses, with a silver mixing bowl and rice milk.
Twee mannen, één met een bril, met een zilveren kom en rijstmelk.
The woman is in the shopping mall.
De vrouw is in het winkelcentrum.
2
He refers the individual woman instead of two men.
Hij verwijst naar de individuele vrouw in plaats van twee mannen.
0.1667
0.0967
0.7937
0.1307
0.5697
0.117
A boy in a cowboy outfit pets a longhorn.
Een jongen in een cowboy outfit huisdieren een langhoorn.
A little boy dressed as a cowboy for halloween rides a mechanical bull
Een kleine jongen verkleed als cowboy voor Halloween rijdt op een mechanische stier
2
A mechanical bull and a longhorn are typically two different things.
Een mechanische stier en een langhoorn zijn meestal twee verschillende dingen.
0.0
0.0644
0.5501
0.1165
0.6895
0.1058
A boy in a cowboy outfit pets a longhorn.
Een jongen in een cowboy outfit huisdieren een langhoorn.
The little cowboy strokes the texas cow.
De kleine cowboy streelt de Texas koe.
1
Wearing a cowboy outfit doesn't imply the boy is a cowboy.
Een cowboy-outfit dragen betekent niet dat de jongen een cowboy is.
0.0
0.0644
0.1052
0.0845
0.7514
0.1271
A boy in a cowboy outfit pets a longhorn.
Een jongen in een cowboy outfit huisdieren een langhoorn.
The longhorn cow gets petted by a young cowboy.
De langhoorn wordt geaaid door een jonge cowboy.
0
A longhorn is a cow. A boy is a young male.
Een langhoorn is een koe, een jonge man.
0.0
0.0644
0.3351
0.0969
0.5301
0.098
A man reading a book to his son in a library.
Een man die een boek leest aan zijn zoon in een bibliotheek.
A man is with his son.
Een man is bij zijn zoon.
0
The man is with his son regardless of the location.
De man is bij zijn zoon, ongeacht de locatie.
0.5667
0.1263
0.4796
0.1188
0.5758
0.1248