premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A man reading a book to his son in a library.
Een man die een boek leest aan zijn zoon in een bibliotheek.
A man is singing.
Een man zingt.
2
Singing is different than reading a book.
Zingen is anders dan een boek lezen.
0.5654
0.1264
0.7798
0.1311
0.9462
0.1325
A man reading a book to his son in a library.
Een man die een boek leest aan zijn zoon in een bibliotheek.
A man is reading Moby Dick.
Een man leest Moby Dick.
1
You can not infer he is reading Moby Dick.
Hij leest Moby Dick niet.
0.5655
0.1263
0.8112
0.1293
0.1965
0.1174
A woman working in a bakery is showing the camera the bread they sell.
Een vrouw die in een bakkerij werkt toont de camera het brood dat ze verkopen.
A woman shows off a new bread they made with an experimental recipe.
Een vrouw pronkt met een nieuw brood dat ze maakten met een experimenteel recept.
1
The bread isn't necessarily an experimental recipe.
Het brood is niet noodzakelijk een experimenteel recept.
0.6031
0.1082
0.5115
0.1051
0.6153
0.1143
A woman working in a bakery is showing the camera the bread they sell.
Een vrouw die in een bakkerij werkt toont de camera het brood dat ze verkopen.
A woman displays the goods for sale in the bakery.
Een vrouw toont de koopwaar in de bakkerij.
0
Showing the camera the bread they sell is a way to show displays of goods for sale.
Het laten zien van de camera het brood dat ze verkopen is een manier om displays van goederen te koop te tonen.
0.6038
0.1082
0.837
0.1152
0.3571
0.0718
A woman working in a bakery is showing the camera the bread they sell.
Een vrouw die in een bakkerij werkt toont de camera het brood dat ze verkopen.
A man yells at a another who cut him off.
Een man schreeuwt tegen een ander die hem afsnijdt.
2
He refers to a man rather than a woman.
Hij verwijst naar een man in plaats van een vrouw.
0.6047
0.1082
0.1533
0.0972
0.6191
0.1251
Five children are sitting on a sidewalk in front of a glassed in building, with one child holding a bag of items the other children appear to be interested in.
Vijf kinderen zitten op een stoep voor een glazen gebouw, met één kind dat een zak met spullen vasthoudt waar de andere kinderen in geïnteresseerd lijken te zijn.
The criminal children are all in front of the building.
De criminele kinderen staan allemaal voor het gebouw.
1
We cannot assume the children are criminal.
We kunnen niet aannemen dat de kinderen crimineel zijn.
0.4909
0.1104
0.5786
0.1072
0.96
0.1442
Five children are sitting on a sidewalk in front of a glassed in building, with one child holding a bag of items the other children appear to be interested in.
Vijf kinderen zitten op een stoep voor een glazen gebouw, met één kind dat een zak met spullen vasthoudt waar de andere kinderen in geïnteresseerd lijken te zijn.
The children are all on the sidewalk in front of the building and one has a bag.
De kinderen staan allemaal op de stoep voor het gebouw en één heeft een tas.
0
Children sitting on a sidewalk all on the sidewalk in front of the building. One is said to have a bag.
Kinderen zitten op een stoepje op de stoep voor het gebouw. Men zegt dat ze een tas hebben.
0.4909
0.1104
0.2639
0.12
0.1462
0.0979
Five children are sitting on a sidewalk in front of a glassed in building, with one child holding a bag of items the other children appear to be interested in.
Vijf kinderen zitten op een stoep voor een glazen gebouw, met één kind dat een zak met spullen vasthoudt waar de andere kinderen in geïnteresseerd lijken te zijn.
The kids are all huddling together in the last moments before the apcolypse.
De kinderen zijn allemaal samen in de laatste momenten voor de apcolypse.
2
The children would not be sitting on a sidewalk holding a bag they are interested in if the kids were also huddling during the last moments before the apocalypse.
De kinderen zouden niet op een stoepje zitten met een tas waar ze geïnteresseerd in zijn als de kinderen ook ineenhuddelden tijdens de laatste momenten voor de apocalyps.
0.4909
0.1104
0.0001
0.1172
0.0299
0.0787
A person holding a red cup sitting next to a woman wearing a black shirt.
Een persoon met een rode beker naast een vrouw met een zwart shirt.
A woman is sitting by someone with a cup.
Een vrouw zit bij iemand met een kopje.
0
"Sitting by " implies "sitting next to"
"Zitten door " impliceert "zitten naast"
0.155
0.1142
0.0
0.1083
0.0
0.0869
A person holding a red cup sitting next to a woman wearing a black shirt.
Een persoon met een rode beker naast een vrouw met een zwart shirt.
The cup has water in it.
Er zit water in de beker.
1
Water is not the only thing a cup can hold
Water is niet het enige wat een beker kan houden
0.155
0.1142
0.8344
0.1542
0.6865
0.1373
A person holding a red cup sitting next to a woman wearing a black shirt.
Een persoon met een rode beker naast een vrouw met een zwart shirt.
A person is holding nothing and sitting next to a woman wearing a black shirt.
Een persoon houdt niets vast en zit naast een vrouw met een zwart shirt.
2
A cup is not nothing
Een kopje is niets.
0.1554
0.1142
0.1385
0.1088
0.001
0.1012
A man and a woman sit on a picnic blanket on a field a green grass.
Een man en een vrouw zitten op een picknick deken op een veld een groen gras.
The man and woman are outside.
De man en vrouw staan buiten.
0
Sitting on a picnic blanket on a field of green grass implies that they are outside.
Zittend op een picknick deken op een veld van groen gras impliceert dat ze buiten.
0.0739
0.1034
0.7758
0.1259
0.0
0.0982
A man and a woman sit on a picnic blanket on a field a green grass.
Een man en een vrouw zitten op een picknick deken op een veld een groen gras.
The couple are eating together outdoors.
Het koppel eet samen buiten.
1
You can not infer they are outdoors.
Je kunt niet afleiden dat ze buiten zijn.
0.0699
0.1034
0.475
0.1336
0.1363
0.1084
A man and a woman sit on a picnic blanket on a field a green grass.
Een man en een vrouw zitten op een picknick deken op een veld een groen gras.
The couple are playing basketball inside the YMCA.
Het stel speelt basketbal binnen de YMCA.
2
Sit is different from playing basketball.
Zit is anders dan basketbal spelen.
0.0702
0.1035
0.5255
0.119
0.0111
0.0881
A woman with a blue sweater over a red shirt sits on a blanket with a man holding a red cup in front of his face.
Een vrouw met een blauwe trui over een rood shirt zit op een deken met een man met een rode beker voor zijn gezicht.
A woman and a man are sitting on top of a blanket.
Een vrouw en een man zitten op een deken.
0
A woman and man sitting on a blanket are on top of it.
Een vrouw en man zitten op een deken.
0.4257
0.1151
0.6754
0.1248
0.3114
0.1171
A woman with a blue sweater over a red shirt sits on a blanket with a man holding a red cup in front of his face.
Een vrouw met een blauwe trui over een rood shirt zit op een deken met een man met een rode beker voor zijn gezicht.
Two babies are playing on a rug.
Twee baby's spelen op een tapijt.
2
He refers to two babies performing an action istead of a woman and man.
Hij verwijst naar twee baby's die een actie-eiland van een vrouw en man uitvoeren.
0.4257
0.1151
0.7496
0.1365
0.0001
0.0717
A woman with a blue sweater over a red shirt sits on a blanket with a man holding a red cup in front of his face.
Een vrouw met een blauwe trui over een rood shirt zit op een deken met een man met een rode beker voor zijn gezicht.
A woman is handing a man a drink while they are on a picnic.
Een vrouw geeft een man een drankje terwijl ze aan het picknicken zijn.
1
Just because they are sitting on a blanket doesn't mean they are on a picnic.
Dat ze op een deken zitten betekent niet dat ze op een picknick zitten.
0.4257
0.1151
0.1741
0.1328
0.2613
0.1183
Two people are sitting on the ground and one is holding a red plastic cup.
Twee mensen zitten op de grond en één houdt een rode plastic beker vast.
Two people are eating dinner.
Twee mensen zijn aan het eten.
2
Two people are either sitting or eating.
Twee mensen zitten of eten.
0.6937
0.1358
0.2597
0.1299
0.0001
0.1177
Two people are sitting on the ground and one is holding a red plastic cup.
Twee mensen zitten op de grond en één houdt een rode plastic beker vast.
Two people are sitting down.
Er zitten twee mensen.
0
too sit on the ground, you must be sitting down.
Ook op de grond, je moet zitten.
0.6937
0.1358
0.555
0.1103
0.0
0.0791
Two people are sitting on the ground and one is holding a red plastic cup.
Twee mensen zitten op de grond en één houdt een rode plastic beker vast.
Two people are sitting while one of them drinks beer.
Twee mensen zitten terwijl een van hen bier drinkt.
1
Holding a cup does not imply drinking beer.
Een kopje vasthouden betekent niet dat je bier drinkt.
0.6937
0.1358
0.8899
0.1414
0.0193
0.117
Friends enjoying a beautiful day on campus.
Vrienden genieten van een mooie dag op de campus.
Friends are standing outside in the rain.
Vrienden staan buiten in de regen.
2
A beautiful day is not rainy.
Een mooie dag is niet regenachtig.
0.7486
0.1212
0.4229
0.1298
0.7293
0.1416
Friends enjoying a beautiful day on campus.
Vrienden genieten van een mooie dag op de campus.
College students are lounging in a grassy field with college buildings in the background.
College studenten loungen in een grasveld met college gebouwen op de achtergrond.
1
Just because they are on campus doesn't mean they are on a grassy field.
Dat ze op de campus zijn betekent niet dat ze op een grasveld zijn.
0.7481
0.1213
0.2712
0.1145
0.4338
0.1372
Friends enjoying a beautiful day on campus.
Vrienden genieten van een mooie dag op de campus.
People are outside at a university on a sunny day.
Mensen zijn buiten op een universiteit op een zonnige dag.
0
A beautiful day is said to mean sunny. A campus is outside.
Een mooie dag wordt gezegd te betekenen zonnige. Een campus is buiten.
0.7488
0.1212
0.6484
0.1465
0.0
0.089
A man sitting at his desk in front of a computer
Een man aan zijn bureau voor een computer
There is a computer in front of a sitting man.
Er staat een computer voor een zittende man.
0
A man is in front of his computer; the computer could be considered in front of him.
Een man staat voor zijn computer; de computer kan voor hem worden beschouwd.
0.0001
0.1195
0.2525
0.1251
0.2231
0.1201
A man sitting at his desk in front of a computer
Een man aan zijn bureau voor een computer
A man sits in front of a computer screen in his office.
Een man zit voor een computerscherm in zijn kantoor.
1
The man doesn't need to be in his office to be on a computer.
Hij hoeft niet in zijn kantoor te zijn om op een computer te zitten.
0.0001
0.1195
0.711
0.1479
0.2925
0.1317
A man sitting at his desk in front of a computer
Een man aan zijn bureau voor een computer
A man sits at his friend's desk in front of a computer.
Een man zit aan de balie van zijn vriend voor een computer.
2
Could be his desk or his friends desk.
Kan zijn bureau of zijn vrienden bureau zijn.
0.0001
0.1195
0.0
0.107
0.1733
0.0969
A woman is walking her bike past a group of people.
Een vrouw loopt haar fiets langs een groep mensen.
A woman is walking her bike.
Een vrouw loopt met haar fiets.
0
Regardless of who she is passing, the woman is walking her bike.
Ongeacht wie ze langskomt, de vrouw loopt met haar fiets.
0.4598
0.0974
0.978
0.138
0.383
0.1172
A woman is walking her bike past a group of people.
Een vrouw loopt haar fiets langs een groep mensen.
A woman is eating
Een vrouw eet
2
Walking is different than eating.
Wandelen is anders dan eten.
0.4618
0.0974
0.4148
0.1048
0.2322
0.1151
A woman is walking her bike past a group of people.
Een vrouw loopt haar fiets langs een groep mensen.
A woman is walking
Een vrouw loopt.
1
You can not infer she is walking.
Je kunt niet afleiden dat ze loopt.
0.4609
0.0974
0.5064
0.1301
0.0235
0.0958
A shirtless man playing tennis in an fenced-in area.
Een man zonder shirt die tennis speelt in een omheind gebied
the man has a shirt on
de man heeft een shirt aan
2
The man could be shirtless or have a shirt on.
De man kan shirtloos zijn of een hemd aan hebben.
0.4119
0.1319
0.6311
0.1186
0.5139
0.124
A shirtless man playing tennis in an fenced-in area.
Een man zonder shirt die tennis speelt in een omheind gebied
the man is in a competition
de man zit in een wedstrijd
1
Playing tennis doesn't mean it has to be a competition.
Tennis spelen betekent niet dat het een wedstrijd moet zijn.
0.4134
0.1319
0.2499
0.1215
0.6661
0.1393
A shirtless man playing tennis in an fenced-in area.
Een man zonder shirt die tennis speelt in een omheind gebied
the man has no shirt
de man heeft geen shirt
0
A shirtless man means he has no shirt
Een man zonder shirt betekent dat hij geen shirt heeft
0.4134
0.1318
0.6286
0.1253
0.4756
0.1109
A dirty man with a beard is chiseling Hebrew characters into stone.
Een vuile man met een baard beitelt Hebreeuwse personages in steen.
A man is playing with clay
Een man speelt met klei
2
Either playing with clay or chiseling into stone. Cannot do both at the same time.
Ofwel spelen met klei of beitelen in steen. Kan niet beide tegelijk.
0.2186
0.0972
0.6535
0.1399
0.0
0.0955
A dirty man with a beard is chiseling Hebrew characters into stone.
Een vuile man met een baard beitelt Hebreeuwse personages in steen.
A man is writing letters in a rock
Een man schrijft brieven in een steen.
0
Hebrew characters can be only written in a rock
Hebreeuwse personages kunnen alleen in een steen geschreven worden
0.2186
0.0972
0.4788
0.1188
0.4922
0.1056
A dirty man with a beard is chiseling Hebrew characters into stone.
Een vuile man met een baard beitelt Hebreeuwse personages in steen.
A man is carving the ten commandments
Een mens snijdt de tien geboden uit
1
Chiseling Hebrew characters does not imply carving the ten commandments.
Beitelende Hebreeuwse karakters impliceren niet het snijden van de tien geboden.
0.2186
0.0972
0.0
0.1025
0.0
0.0879
a boy sharing his food with his brother and sisters
een jongen die zijn eten deelt met zijn broer en zussen
Children eating at the table.
Kinderen eten aan tafel.
1
Sharing food does not imply that they are at the table.
Delen van voedsel betekent niet dat ze aan tafel zitten.
0.804
0.128
0.7304
0.122
0.2612
0.1132
a boy sharing his food with his brother and sisters
een jongen die zijn eten deelt met zijn broer en zussen
A child sharing their food with their siblings.
Een kind dat hun eten deelt met hun broers en zussen
0
Brother and sisters are siblings.
Broer en zussen zijn broers en zussen.
0.804
0.128
0.7832
0.121
0.0617
0.1124
a boy sharing his food with his brother and sisters
een jongen die zijn eten deelt met zijn broer en zussen
Woman cooking hamburgers.
Een vrouw die hamburgers kookt.
2
The subject is either a woman or a boy and his siblings.
Het onderwerp is een vrouw of een jongen en zijn broers en zussen.
0.8041
0.1281
0.8789
0.1038
0.6779
0.1136
A man sitting in a green chair in front of a large window looking out onto a cityscape.
Een man zit in een groene stoel voor een groot raam en kijkt uit op een stadsgezicht.
A man has fallen asleep in his chair.
Een man is in slaap gevallen in zijn stoel.
2
Cannot be looking out the window and fallen asleep at the same time.
Kan niet uit het raam kijken en tegelijkertijd in slaap vallen.
0.5262
0.1371
0.7896
0.1165
0.3436
0.1152
A man sitting in a green chair in front of a large window looking out onto a cityscape.
Een man zit in een groene stoel voor een groot raam en kijkt uit op een stadsgezicht.
A man is on the top floor, looking at the city below.
Er is een man op de bovenste verdieping, kijkend naar de stad beneden
1
Sitting does not imply being on the top floor.
Zitten betekent niet dat je op de bovenste verdieping zit.
0.5268
0.137
0.603
0.1449
0.3997
0.1195
A man sitting in a green chair in front of a large window looking out onto a cityscape.
Een man zit in een groene stoel voor een groot raam en kijkt uit op een stadsgezicht.
A man is looking out a large window.
Een man kijkt uit een groot raam.
0
A man can view cityscape olny through the window
Een man kan stadsgezicht door het raam bekijken
0.5268
0.137
0.7781
0.1466
0.6602
0.1354
A man with a laptop is sitting near a window with a view of a city below.
Een man met een laptop zit in de buurt van een raam met uitzicht op een stad beneden.
The man is alseep in his room.
De man is alseep in zijn kamer.
2
When youre asleep youre not sitting.
Als je slaapt zit je niet te zitten.
0.3215
0.1438
0.0
0.0871
0.1056
0.1004
A man with a laptop is sitting near a window with a view of a city below.
Een man met een laptop zit in de buurt van een raam met uitzicht op een stad beneden.
The man has his laptop with him but is looking at the view of the city from his window.
De man heeft zijn laptop bij zich maar kijkt vanuit zijn raam naar het uitzicht op de stad.
1
Sitting does not imply looking.
Zitten betekent niet kijken.
0.3215
0.1438
0.6671
0.1391
0.6032
0.12
A man with a laptop is sitting near a window with a view of a city below.
Een man met een laptop zit in de buurt van een raam met uitzicht op een stad beneden.
While looking at the city below through the window, a man has his laptop with him.
Terwijl hij door het raam naar de stad kijkt, heeft een man zijn laptop bij zich.
0
Only when the man sits near a window he can view the city
Alleen als de man bij een raam zit kan hij de stad bekijken.
0.3215
0.1438
0.6399
0.1355
0.3492
0.1365
A man uses his laptop while sitting in front of his window.
Een man gebruikt zijn laptop terwijl hij voor zijn raam zit.
The man enjoys sitting by the window when he uses his laptop.
De man zit graag bij het raam als hij zijn laptop gebruikt.
1
Sitting does not imply he enjoys it.
Zitten betekent niet dat hij ervan geniet.
0.7126
0.1407
0.5916
0.1326
0.4118
0.1191
A man uses his laptop while sitting in front of his window.
Een man gebruikt zijn laptop terwijl hij voor zijn raam zit.
A man is working on his computer outside.
Een man werkt buiten aan zijn computer.
0
A man uses his laptop implies he is working outside
Een man gebruikt zijn laptop en werkt buiten.
0.7126
0.1407
0.5738
0.1242
0.2737
0.1141
A man uses his laptop while sitting in front of his window.
Een man gebruikt zijn laptop terwijl hij voor zijn raam zit.
The man is working on his laptop at a coffee shop.
De man werkt op zijn laptop in een koffieshop.
1
Not all windows are in a coffee shop.
Niet alle ramen zijn in een koffiehuis.
0.7126
0.1407
0.611
0.1215
0.6621
0.1128
He is at work overlooking the busy streets below.
Hij is aan het werk met uitzicht op de drukke straten beneden.
The man comtemplates jumping.
De man springt.
2
He is either overlooking or contemplating.
Hij overziet of overweegt.
0.2821
0.1276
0.0
0.0869
0.002
0.0907
He is at work overlooking the busy streets below.
Hij is aan het werk met uitzicht op de drukke straten beneden.
The sniper observes the streets.
De sluipschutter kijkt naar de straten.
1
Not everyone at work is a sniper.
Niet iedereen is een sluipschutter.
0.2821
0.1276
0.0001
0.1112
0.5126
0.1193
He is at work overlooking the busy streets below.
Hij is aan het werk met uitzicht op de drukke straten beneden.
The man overlooks the streets below.
De man kijkt uit op de straten beneden.
0
The man overlooks refers to he is overlooking the busy street
De man kijkt uit over de drukke straat.
0.2822
0.1277
0.2152
0.1293
0.0001
0.126
Two young males weaving fishing nets.
Twee jonge mannetjes weven visnetten.
The two men are cooking dinner
De twee mannen koken het eten.
2
You cannot weave fishing nets and cook dinner at the same time.
Je kunt niet tegelijkertijd visnetten weven en eten koken.
0.2007
0.1177
0.796
0.1368
0.4988
0.1065
Two young males weaving fishing nets.
Twee jonge mannetjes weven visnetten.
The two men are brothers
De twee mannen zijn broers
1
Not all men are brothers.
Niet alle mannen zijn broers.
0.2007
0.1177
0.968
0.1294
0.8779
0.1161
Two young males weaving fishing nets.
Twee jonge mannetjes weven visnetten.
Two males are making nets
Twee mannetjes maken netten.
0
The two males weaving fishing nets refers to making nets
De twee mannetjes die visnetten weven hebben betrekking op het maken van netten
0.2021
0.1176
0.0
0.0992
0.0001
0.0713
A young boy jumps into a pool with outstretched arms.
Een jongen springt in een zwembad met uitgestrekte armen.
The young boy is sitting in the cool grass, enjoying a popsicle.
De jongen zit in het koele gras te genieten van een ijslolly.
2
Cannot jump into the pool and sit in the cool grass at the same time.
Kan niet in het zwembad springen en tegelijkertijd in het koele gras zitten.
0.6817
0.1303
0.0001
0.0968
0.4206
0.1276
A young boy jumps into a pool with outstretched arms.
Een jongen springt in een zwembad met uitgestrekte armen.
There is a boy in this picture, and he is outside.
Er staat een jongen op deze foto en hij staat buiten.
0
The boy in this picture refers t the young boy jumps into the pool
De jongen op deze foto verwijst naar de jongen springt in het zwembad
0.6817
0.1303
0.6755
0.1242
0.0
0.0845
A young boy jumps into a pool with outstretched arms.
Een jongen springt in een zwembad met uitgestrekte armen.
The boy is visiting his cousins, who have their own swimming pool that he wants to enjoy.
De jongen bezoekt zijn neven, die hun eigen zwembad hebben waar hij van wil genieten.
1
A boy jumping into a pool does not imply that it is his cousins own pool, that he is visiting, or that he wants to enjoy the pool.
Een jongen die in een zwembad springt betekent niet dat het zijn neven zijn eigen zwembad is, dat hij op bezoek is, of dat hij van het zwembad wil genieten.
0.6817
0.1305
0.6553
0.1261
0.1624
0.1145
Many people are riding bicycles through a downtown area.
Veel mensen rijden fietsen door een stadscentrum.
The people are racing on their bicycles.
De mensen racen op hun fietsen.
1
Many people riding bicycles are not necessarily racing.
Veel mensen rijden fietsen niet per se racen.
0.7245
0.1374
0.2249
0.1277
0.0
0.1114
Many people are riding bicycles through a downtown area.
Veel mensen rijden fietsen door een stadscentrum.
The downtown are is crowded with people and bicycles.
Het centrum is vol met mensen en fietsen.
0
Downtown are is crowded with people and bicycles is a rephrasing of people are riding bicycles through a downtown .
Het centrum is vol met mensen en fietsen is een herhaling van mensen rijden fietsen door een centrum.
0.7255
0.1374
0.5863
0.12
0.0
0.079
Many people are riding bicycles through a downtown area.
Veel mensen rijden fietsen door een stadscentrum.
There downtown area was empty of people.
Er was niemand in de binnenstad.
2
There either are many people or it is empty of people downtown. It cannot be both.
Er zijn veel mensen of het is leeg van mensen in het centrum.
0.7255
0.1374
0.0001
0.1158
0.1973
0.1181
A group of people running a bicycle race past a red building.
Een groep mensen die een fietsrace langs een rood gebouw leidt.
Three people run past a red building
Drie mensen rennen langs een rood gebouw
1
Not all groups consist of three.
Niet alle groepen bestaan uit drie.
0.1799
0.1053
0.2132
0.1105
0.6809
0.1186
A group of people running a bicycle race past a red building.
Een groep mensen die een fietsrace langs een rood gebouw leidt.
Only one person races by a building
Slechts één persoon rent door een gebouw
2
A group of people is more than one person.
Een groep mensen is meer dan één persoon.
0.1799
0.1053
0.0002
0.1061
0.7716
0.1287
A group of people running a bicycle race past a red building.
Een groep mensen die een fietsrace langs een rood gebouw leidt.
A bunch of people run past a building
Een hoop mensen rennen langs een gebouw.
0
A bunch of people run implies the bicycle race
Een heleboel mensen rennen impliceert de fietsrace
0.1799
0.1053
0.2447
0.1099
0.0
0.0713
Dozens of bicyclists are crossing the street.
Tientallen fietsers steken de straat over.
The cyclists are outdoors.
De fietsers zijn buiten.
0
The bicyclist can only use outdoors
De fietser kan alleen buiten gebruiken
0.1065
0.1431
0.5044
0.1229
0.0019
0.1042
Dozens of bicyclists are crossing the street.
Tientallen fietsers steken de straat over.
The cyclists are on rollerskates.
De fietsers zijn op rolschaatsen.
2
The cyclists cannot being crossing street as well as rollerskate.
De fietsers kunnen niet zowel straat als rolschaatsen oversteken.
0.1103
0.1431
0.6863
0.1162
0.0667
0.107
Dozens of bicyclists are crossing the street.
Tientallen fietsers steken de straat over.
The cyclists are racing.
De fietsers racen.
1
Crossing does not imply racing.
Crossing impliceert niet racen.
0.1052
0.1432
0.1778
0.1322
0.0
0.0996
A large group of cyclists ride down a city street.
Een grote groep fietsers rijdt door een stadsstraat.
The cyclists drive their cars down the road.
De fietsers rijden hun auto's langs de weg.
2
City street is different than road.
Stadsstraat is anders dan weg.
0.6341
0.1463
0.6013
0.0995
0.0002
0.1145
A large group of cyclists ride down a city street.
Een grote groep fietsers rijdt door een stadsstraat.
The street is empty, save for the bikes.
De straat is leeg, behalve voor de fietsen.
1
You can not infer it's for the bikes.
Je kunt niet afleiden dat het voor de fietsen is.
0.6341
0.1463
0.7657
0.1306
0.0313
0.0995
A large group of cyclists ride down a city street.
Een grote groep fietsers rijdt door een stadsstraat.
People are riding bikes outside.
Mensen rijden buiten op de fiets.
0
People rising bikes are a group of cyclists.
Mensen fietsen zijn een groep van fietsers.
0.6348
0.1463
0.5666
0.1245
0.0001
0.0822
A man in a brown coat and green tie walks on a street.
Een man met een bruine jas en groene das loopt op straat.
The man is asleep.
De man slaapt.
2
A man wear coat and green tie when asleep.
Een man draagt jas en groene stropdas als hij slaapt.
0.7202
0.1278
0.5572
0.1276
0.4938
0.1225
A man in a brown coat and green tie walks on a street.
Een man met een bruine jas en groene das loopt op straat.
The man is going to a meeting.
De man gaat naar een vergadering.
1
You can not infer he is going to a meeting.
Je kunt niet afleiden dat hij naar een vergadering gaat.
0.7202
0.1278
0.7105
0.1308
0.2787
0.1086
A man in a brown coat and green tie walks on a street.
Een man met een bruine jas en groene das loopt op straat.
A man has on clothes.
Een man heeft kleren aan.
0
A man in a brown coat and green tie implies the man is on clothes.
Een man in een bruine jas en groene stropdas betekent dat de man op kleren is.
0.7199
0.1276
0.0204
0.1203
0.0294
0.07
Older man in a suit, tie, and overcoat, walks through the street.
Oudere man in een pak, stropdas en overjas, loopt door de straat.
A man walks down the street naked.
Een man loopt naakt de straat op.
2
One cannot be naked and be wearing a suit tie and overcoat.
Men kan niet naakt zijn en een stropdas en overjas dragen.
0.5152
0.1097
0.9351
0.143
0.5358
0.1233
Older man in a suit, tie, and overcoat, walks through the street.
Oudere man in een pak, stropdas en overjas, loopt door de straat.
An older man walks to the unemployment office.
Een oudere man loopt naar het werkloosheidsbureau.
1
Walking through the street does not imply he is going to the unemployment office.
Door de straat lopen betekent niet dat hij naar het werkloosheidsbureau gaat.
0.5152
0.1097
0.6125
0.1136
0.4267
0.1268
Older man in a suit, tie, and overcoat, walks through the street.
Oudere man in een pak, stropdas en overjas, loopt door de straat.
A man in a suit walks to work.
Een man in een pak loopt naar zijn werk.
0
Only the older man in a suit,tie and overcoat can walk to work
Alleen de oudere man in een pak, tie en overjas kan lopen naar het werk
0.5152
0.1097
0.6334
0.1263
0.2995
0.1146
A man in a blue jacket sweeps the ground.
Een man in een blauw jasje veegt de grond.
The broom left a trail of dust on the sidewalk.
De bezem liet een spoor van stof op de stoep.
1
Sweeping the ground does not imply a trail of dust was left on the sidewalk.
Het vegen van de grond impliceert niet dat er een spoor van stof op de stoep werd achtergelaten.
0.6925
0.112
0.0005
0.1108
0.2872
0.119
A man in a blue jacket sweeps the ground.
Een man in een blauw jasje veegt de grond.
A man with no shirt swept the ground.
Een man zonder shirt veegde de grond.
2
The man cannot be wearing a blue jacket and no shirt.
De man kan geen blauw jasje dragen en geen shirt.
0.6922
0.1119
0.2958
0.1128
0.5653
0.1234
A man in a blue jacket sweeps the ground.
Een man in een blauw jasje veegt de grond.
There is a man outside.
Er is een man buiten.
0
If a man sweeps the ground, then he is outside.
Als een man de grond veegt, dan is hij buiten.
0.6923
0.112
0.7194
0.128
0.3201
0.093
Four scuba divers with red and black fins standing on a wooden surface next to the water.
Vier duikduikers met rode en zwarte vinnen op een houten oppervlak naast het water.
The divers are all men.
De duikers zijn allemaal mannen.
1
Not all scuba divers are necessarily be men.
Niet alle duikduikers zijn per se mannen.
0.2701
0.0888
0.888
0.1382
0.7368
0.1311
Four scuba divers with red and black fins standing on a wooden surface next to the water.
Vier duikduikers met rode en zwarte vinnen op een houten oppervlak naast het water.
The divers are near the water.
De duikers zijn bij het water.
0
Next to the water is rephrased as near the water.
Naast het water wordt het water vervormd als bij het water.
0.2701
0.0888
0.3381
0.1213
0.0
0.0847
Four scuba divers with red and black fins standing on a wooden surface next to the water.
Vier duikduikers met rode en zwarte vinnen op een houten oppervlak naast het water.
The divers are sitting in a classroom.
De duikers zitten in een klaslokaal.
2
People who are sitting are not standing. A classroom would not be next to the water.
Mensen die zitten staan niet. Een klaslokaal zou niet naast het water zijn.
0.2701
0.0888
0.5263
0.117
0.2257
0.1189
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
A group of friends are going scuba diving.
Een groep vrienden gaat duiken.
1
Not all individuals are friends.
Niet alle individuen zijn vrienden.
0.0001
0.0925
0.0002
0.1208
0.9596
0.1226
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
A group of men in scuba gear are preparing to go into the water.
Een groep mannen in duikuitrusting bereidt zich voor om het water in te gaan.
0
Four people is a group. If they are at the water's edge wearing diving gear, then they are preparing to go into the water.
Vier mensen zijn een groep. Als ze aan de rand van het water met duikuitrusting zijn, dan bereiden ze zich voor om het water in te gaan.
0.0001
0.0925
0.6308
0.1514
0.3039
0.1091
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
The four individuals are all expert divers.
De vier individuen zijn allemaal duikers.
1
Although they are wearing diving gear, it does not imply they are expert divers.
Hoewel ze duikuitrusting dragen, betekent dit niet dat ze ervaren duikers zijn.
0.0001
0.0925
0.8345
0.1286
0.7968
0.1443
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
People are outside.
Er staan mensen buiten.
0
People is a shorter term to describe four individuals. If people are at the water's edge, then they are outside.
Mensen zijn een kortere term om vier individuen te beschrijven. Als mensen aan de waterkant zijn, dan zijn ze buiten.
0.0001
0.0925
0.284
0.1342
0.1717
0.0998
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
A group of 7 dogs are standing together at the waters edge.
Een groep van 7 honden staan samen aan de waterkant.
2
Refers to four individuals then refers to 7 dogs.
Verwijst naar vier individuen dan verwijst naar 7 honden.
0.0001
0.0925
0.737
0.1372
0.2695
0.0818
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
The four individuals will get wet.
De vier individuen worden nat.
0
If people are at the water's edge wearing diving gear, then they will get wet.
Als mensen aan de rand van het water duikspullen dragen, worden ze nat.
0.0001
0.0925
0.0001
0.1049
0.3144
0.1317
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
People are at home.
De mensen zijn thuis.
2
One cannot be at home and also standing at the waters edge.
Men kan niet thuis zijn en ook staan aan de waterkant.
0.0001
0.0926
0.754
0.1315
0.0256
0.1237
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
There are four people standing near the waters edge.
Er staan vier mensen aan de waterkant.
0
People is a synonym for individuals.
Mensen zijn een synoniem voor individuen.
0.0001
0.0925
0.7318
0.1484
0.7549
0.1341
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
4 individuals are digging in the sand.
4 individuen graven in het zand.
2
The people cannot be standing and digging.
De mensen kunnen niet staan graven.
0.0001
0.0926
0.4803
0.1264
0.0
0.1091
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
The four individuals are ready to sacrifice themselves to Triton, the god of the sea.
De vier individuen zijn bereid zich op te offeren aan Triton, de god van de zee.
2
The four people cannot be standing and then also sacrificing themselves.
De vier mensen kunnen niet staan en zich dan ook opofferen.
0.0001
0.0926
0.9201
0.1319
0.2319
0.1019
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
People are about to go diving.
Mensen staan op het punt te gaan duiken.
1
Although they are wearing diving gear, it does not imply they are about to go diving.
Hoewel ze duikuitrusting dragen, betekent dit niet dat ze gaan duiken.
0.0001
0.0926
0.0009
0.1172
0.4646
0.1364
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
4 men are at the waters edge with fishing spears in their hands.
4 Mannen zijn aan de waterrand met vissende speren in hun handen.
1
All individuals are not men. Wearing diving gear does not imply they have fishing spears in their hands.
Het dragen van duiksperen betekent niet dat ze vissende speren in hun handen hebben.
0.0001
0.0926
0.5742
0.1058
0.2237
0.0908
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
A group of individuals are standing outdoors.
Een groep individuen staat buiten.
0
A group is a shorter term to describe four individuals. If they are at the water's edge, then they are outdoors.
Een groep is een kortere term om vier individuen te beschrijven. Als ze aan de waterkant zijn, dan zijn ze buiten.
0.0001
0.0926
0.1915
0.1334
0.3173
0.1102
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
A group of 2 men and 2 woman are standing together at the waters edge.
Een groep van 2 mannen en 2 vrouwen staan samen aan de waterrand.
1
Not all individuals are 2 women and 2 men.
Niet alle individuen zijn 2 vrouwen en 2 mannen.
0.0001
0.0926
0.8543
0.1358
0.8386
0.1253
There are four individuals standing together in a line at the waters edge wearing black diving gear with red and black flippers.
Er staan vier individuen samen in een lijn aan de waterkant met zwarte duikuitrusting met rode en zwarte flippers.
Four people are eating at a restaraunt.
Vier mensen eten bij een restaraunt.
2
One cannot be standing at the water and also eating at a restaurant.
Men kan niet staan aan het water en ook eten in een restaurant.
0.0001
0.0926
0.9442
0.1296
0.3928
0.1305
Sunglasses wearing young white boy is standing in a field of white flowers and holding a soccer ball.
Zonnebril draagt jonge witte jongen staat in een veld van witte bloemen en houdt een voetbal.
There is a boy standing in the sunshine.
Er staat een jongen in de zon.
0
If a boy is wearing sunglasses, then he is in the sunshine.
Als een jongen een zonnebril draagt, dan zit hij in de zon.
0.0
0.0657
0.006
0.1123
0.6195
0.1367
Sunglasses wearing young white boy is standing in a field of white flowers and holding a soccer ball.
Zonnebril draagt jonge witte jongen staat in een veld van witte bloemen en houdt een voetbal.
A boy is playing soccer indoors.
Een jongen speelt binnen voetbal.
2
The boy cannot stand and hold the ball and be playing soccer.
De jongen kan niet staan en de bal vasthouden en voetballen.
0.0
0.0657
0.1122
0.094
0.6448
0.128
Sunglasses wearing young white boy is standing in a field of white flowers and holding a soccer ball.
Zonnebril draagt jonge witte jongen staat in een veld van witte bloemen en houdt een voetbal.
There is a male Caucasian child among plants.
Er is een mannelijk blank kind onder de planten.
0
A white boy is another word for a male Caucasian. If he is standing in flowers, then he is among plants.
Een blanke jongen is een ander woord voor een blanke man. Als hij staat in bloemen, dan is hij onder planten.
0.0
0.0656
0.383
0.1083
0.0001
0.0937
Sunglasses wearing young white boy is standing in a field of white flowers and holding a soccer ball.
Zonnebril draagt jonge witte jongen staat in een veld van witte bloemen en houdt een voetbal.
A boy is sleeping.
Een jongen slaapt.
2
One cannot be standing and holding a ball and sleeping.
Men kan niet staan en een bal vasthouden en slapen.
0.0
0.0656
0.7689
0.1295
0.1562
0.1072
Sunglasses wearing young white boy is standing in a field of white flowers and holding a soccer ball.
Zonnebril draagt jonge witte jongen staat in een veld van witte bloemen en houdt een voetbal.
A boy is wearing sunglasses.
Een jongen draagt een zonnebril.
0
"A boy is wearing sunglasses" is a restatement of a sunglasses wearing boy.
"Een jongen draagt een zonnebril" is een restatement van een zonnebril die jongen draagt.
0.0
0.0656
0.9373
0.1472
0.0
0.0958