premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
Only the hands and arms of a person painting another person's arm.
Alleen de handen en armen van iemand die de arm van een ander schildert.
A man is painting a portrait of the dean.
Een man schildert een portret van de decaan.
1
There is nothing that indicated the picture is of the dean.
Niets wijst erop dat de foto van de decaan is.
0.0003
0.0746
0.6915
0.099
0.0065
0.1151
Only the hands and arms of a person painting another person's arm.
Alleen de handen en armen van iemand die de arm van een ander schildert.
A sculptor is making a statue.
Een beeldhouwer maakt een standbeeld.
2
One cannot be painting and making a statue simultaneously.
Men kan niet tegelijkertijd schilderen en een beeld maken.
0.0002
0.0747
0.6372
0.1308
0.4272
0.1193
A woman in a black jacket reaches into her black purse at a vegetable market as a crowd walks behind her.
Een vrouw in een zwarte jas reikt in haar zwarte portemonnee op een groentemarkt terwijl een menigte achter haar loopt.
The crowd walks in fron of the woman.
De menigte loopt in het midden van de vrouw.
2
walks behind her is different from walks in fron of the woman.
Loopt achter haar is anders dan wandelingen in het midden van de vrouw.
0.4695
0.0976
0.0
0.0648
0.0
0.0826
A woman in a black jacket reaches into her black purse at a vegetable market as a crowd walks behind her.
Een vrouw in een zwarte jas reikt in haar zwarte portemonnee op een groentemarkt terwijl een menigte achter haar loopt.
The purse is black.
De tas is zwart.
0
black purse almost the same as purse is black.
zwarte portemonnee bijna hetzelfde als handtas is zwart.
0.4676
0.0976
0.9096
0.1291
0.2044
0.083
A woman in a black jacket reaches into her black purse at a vegetable market as a crowd walks behind her.
Een vrouw in een zwarte jas reikt in haar zwarte portemonnee op een groentemarkt terwijl een menigte achter haar loopt.
The market sells organic vegetables.
De markt verkoopt biologische groenten.
1
The vegetables are organic.
De groenten zijn biologisch.
0.4689
0.0976
0.9911
0.1478
0.6398
0.1491
A woman is sitting in front of a computer.
Een vrouw zit voor een computer.
A woman moved away from her computer.
Een vrouw verhuisde van haar computer.
2
The woman would most likely not be sitting if she were moving away, but she could be in front of a computer in either scenario.
De vrouw zou waarschijnlijk niet zitten als ze verhuisde, maar ze kan in beide scenario's voor een computer staan.
0.6028
0.1401
0.3112
0.0972
0.138
0.103
A woman is sitting in front of a computer.
Een vrouw zit voor een computer.
A woman is working at her job on her computer.
Een vrouw werkt aan haar werk op haar computer.
1
Sitting at a computer does not imply working at a job.
Aan een computer zitten betekent niet werken bij een baan.
0.6045
0.14
0.8277
0.1319
0.2607
0.1208
A woman is sitting in front of a computer.
Een vrouw zit voor een computer.
A woman is looking at her computer.
Een vrouw kijkt naar haar computer.
0
Sitting in front of a computer implies looking at her computer.
Voor een computer zitten betekent naar haar computer kijken.
0.6046
0.1401
0.7691
0.1444
0.23
0.1222
Two people wearing jeans huddle near a wooden door, sheilding their faces from the camera.
Twee mensen dragen een jeans in de buurt van een houten deur, die hun gezichten van de camera afschudden.
The people aren't wearing jeans
De mensen dragen geen jeans.
2
the people either are or aren't wearing jeans
de mensen zijn of dragen geen spijkerbroek
0.1246
0.0803
0.7256
0.1368
0.0
0.1055
Two people wearing jeans huddle near a wooden door, sheilding their faces from the camera.
Twee mensen dragen een jeans in de buurt van een houten deur, die hun gezichten van de camera afschudden.
There are two people
Er zijn twee mensen.
0
Answer: Shielding their faces implies that there are two people
Antwoord: Hun gezichten beschermen impliceert dat er twee mensen zijn
0.1246
0.0803
0.9821
0.1269
0.0
0.1014
Two people wearing jeans huddle near a wooden door, sheilding their faces from the camera.
Twee mensen dragen een jeans in de buurt van een houten deur, die hun gezichten van de camera afschudden.
The jeans are blue
De jeans zijn blauw.
1
Two people wearing jeans does not tell us that the jeans are blue.
Twee mensen in jeans zeggen niet dat de jeans blauw is.
0.1246
0.0803
0.7162
0.1216
0.3571
0.1071
Adult male in red hoodie lecturing a group of children outside.
Volwassen man in rode hoodie die een groep kinderen buiten lesgeeft.
the man is in a classroom
de man zit in een klaslokaal
2
classroom is not outside.
Het klaslokaal is niet buiten.
0.2498
0.1205
0.7572
0.1321
0.5735
0.1142
Adult male in red hoodie lecturing a group of children outside.
Volwassen man in rode hoodie die een groep kinderen buiten lesgeeft.
a man is talking to children
een man praat met kinderen
0
Lecturing a group of children is the same as talking to children.
Een groep kinderen leren is hetzelfde als met kinderen praten.
0.2498
0.1205
0.7875
0.1199
0.0008
0.1185
Adult male in red hoodie lecturing a group of children outside.
Volwassen man in rode hoodie die een groep kinderen buiten lesgeeft.
a man is telling children not to destroy property
een man zegt kinderen geen eigendom te vernietigen
1
The kids may have tried to destroy property.
De kinderen hebben misschien geprobeerd eigendommen te vernietigen.
0.2496
0.1205
0.0
0.1001
0.4517
0.1272
Several older people stand in front of a food booth.
Verschillende oudere mensen staan voor een eethoek.
People stand in front of a performing dog.
Mensen staan voor een podiumhond.
2
people can't be in front of a food booth and a performing dog.
Mensen kunnen niet voor een voedselhokje en een podiumhond staan.
0.1423
0.1188
0.0004
0.0991
0.2201
0.1009
Several older people stand in front of a food booth.
Verschillende oudere mensen staan voor een eethoek.
People stand in front of a food booth.
Mensen staan voor een eethok.
0
They are people because they are several older people.
Het zijn mensen omdat ze verschillende ouderen zijn.
0.1401
0.1187
0.0
0.1299
0.5779
0.0957
Several older people stand in front of a food booth.
Verschillende oudere mensen staan voor een eethoek.
People stand in front of a food booth for hot dogs.
Mensen staan voor een voedselhok voor hotdogs.
1
People could be standing in fornt of a foof booth for other food rather than hot dogs
Mensen kunnen in een foofhokje staan voor ander eten in plaats van hotdogs.
0.1412
0.1188
0.0001
0.1068
0.0204
0.0918
A woman is covering her eyes with her hands.
Een vrouw bedekt haar ogen met haar handen.
A woman is playing peek-a-boo with a baby.
Een vrouw speelt kiekeboe met een baby.
1
The game is peek-a-boo.
Het spel is gluren.
0.9896
0.1445
0.4157
0.082
0.0
0.0909
A woman is covering her eyes with her hands.
Een vrouw bedekt haar ogen met haar handen.
A woman is holding her hands over her eyes.
Een vrouw houdt haar handen over haar ogen.
0
The woman is covering her eyes by holding her hands over her eyes.
De vrouw bedekt haar ogen door haar handen over haar ogen te houden.
0.9896
0.1444
0.8869
0.133
0.6448
0.1332
A woman is covering her eyes with her hands.
Een vrouw bedekt haar ogen met haar handen.
A woman is looking through a pair of bincoculars.
Een vrouw kijkt door een verrekijker.
2
hands are not binoculars.
handen zijn geen verrekijker.
0.9895
0.1444
0.3386
0.1345
0.0575
0.0837
Some people are standing near a booth and looking at things.
Sommige mensen staan in de buurt van een stand en kijken naar dingen.
Some people wearing cowboy hats looking at things near a booth.
Sommige mensen met cowboyhoeden kijken naar dingen in de buurt van een hokje.
1
They have on cowboy hats.
Ze hebben cowboyhoeden.
0.387
0.1197
0.0001
0.1027
0.0188
0.1135
Some people are standing near a booth and looking at things.
Sommige mensen staan in de buurt van een stand en kijken naar dingen.
Some people looking at things near a booth.
Sommige mensen kijken naar dingen in de buurt van een stand.
0
Some people are near a booth looking at things is the same as some people looking at things near a booth
Sommige mensen zijn dicht bij een hokje kijken naar dingen is hetzelfde als sommige mensen kijken naar dingen in de buurt van een hokje
0.387
0.1197
0.1431
0.1192
0.0001
0.0961
Some people are standing near a booth and looking at things.
Sommige mensen staan in de buurt van een stand en kijken naar dingen.
Some people riding dirtbikes on the moon.
Sommige mensen rijden vuilnis op de maan.
2
Person riding dirtbikes can not be standing at the same time.
Persoon rijden crossbikes kan niet op hetzelfde moment staan.
0.387
0.1197
0.0
0.1019
0.0
0.0933
A group of elderly people stand around a booth at a food co-op.
Een groep oudere mensen staat rond een stand bij een voedselwinkel.
Old people are purchasing fruit
Ouderen kopen fruit.
1
Just because a groupd of elderly people stand around a booth at a food co-op does not mean they are purchasing fruits.
Gewoon omdat een groep ouderen rond een stand staat bij een voedselcoop betekent niet dat ze fruit kopen.
0.717
0.1254
0.7476
0.1222
0.2828
0.127
A group of elderly people stand around a booth at a food co-op.
Een groep oudere mensen staat rond een stand bij een voedselwinkel.
Young people are picking tomatoes
Jonge mensen plukken tomaten
2
The people cannot be both young and elderly and they cannot stand and pick tomatoes concurrently
De mensen kunnen niet zowel jong als oud zijn en ze kunnen niet tegelijkertijd tomaten plukken.
0.717
0.1254
0.6493
0.1531
0.656
0.1134
A group of elderly people stand around a booth at a food co-op.
Een groep oudere mensen staat rond een stand bij een voedselwinkel.
Old people are out in a food store
Oude mensen zijn in een levensmiddelenwinkel.
0
The people are old because they are elderly.
De mensen zijn oud omdat ze oud zijn.
0.717
0.1254
0.3736
0.1141
0.0006
0.1073
A man walking down a street by a garage.
Een man loopt door een straat bij een garage.
The lady is driving by.
De dame rijdt langs.
2
A man is not a lady.
Een man is geen dame.
0.2663
0.1171
0.0002
0.1084
0.7601
0.1262
A man walking down a street by a garage.
Een man loopt door een straat bij een garage.
Someone is on the street.
Er is iemand op straat.
1
The fact that a man walking down a street by a garage does not imply that someone is on the street.
Het feit dat een man door een straat loopt bij een garage betekent niet dat er iemand op straat is.
0.2663
0.1171
0.5473
0.1369
0.2777
0.1143
A man walking down a street by a garage.
Een man loopt door een straat bij een garage.
The man is walking.
De man loopt.
0
The man walking down a street is walking.
De man die door een straat loopt loopt.
0.2663
0.1171
0.3877
0.1291
0.0
0.0923
A person walking past a brick shed.
Een persoon die langs een stenen schuur loopt.
A person is running in the Olympics.
Er loopt iemand op de Olympische Spelen.
2
walking is different from running.
lopen is anders dan rennen.
0.0
0.1012
0.0
0.1156
0.8545
0.137
A person walking past a brick shed.
Een persoon die langs een stenen schuur loopt.
A person is walking past a shed to get home.
Iemand loopt langs een schuur om thuis te komen.
1
They are going home.
Ze gaan naar huis.
0.0
0.1012
0.1501
0.1179
0.5653
0.1375
A person walking past a brick shed.
Een persoon die langs een stenen schuur loopt.
A person is walking.
Er loopt iemand.
0
The person walking past a brick shed is walking.
De persoon die langs een stenen schuur loopt loopt.
0.0
0.1012
0.0001
0.1213
0.0
0.0793
A man in a blue and purple striped shirt and hat is walking past a brick building.
Een man in een blauw en paars gestreept shirt en hoed loopt langs een stenen gebouw.
A man is wearing a shirt
Een man draagt een shirt
1
Just because the man is in a shirt does not mean he is wearing it.
Dat de man in een shirt zit betekent niet dat hij het draagt.
0.6224
0.1169
0.7197
0.1215
0.5821
0.1183
A man in a blue and purple striped shirt and hat is walking past a brick building.
Een man in een blauw en paars gestreept shirt en hoed loopt langs een stenen gebouw.
A man is sleeping.
Een man slaapt.
2
The man can be either walking or sleeping.
De man kan lopen of slapen.
0.6231
0.1168
0.6994
0.127
0.481
0.1107
A man in a blue and purple striped shirt and hat is walking past a brick building.
Een man in een blauw en paars gestreept shirt en hoed loopt langs een stenen gebouw.
A man is walking past a building
Een man loopt langs een gebouw.
0
A man in a blue and purple striped shirt is a type of man, and a brick building is a type of building.
Een man in een blauw en paars gestreept shirt is een type man, en een bakstenen gebouw is een soort gebouw.
0.6224
0.1169
0.7048
0.1155
0.2907
0.1077
Some women are looking at items on a table.
Sommige vrouwen kijken naar dingen op een tafel.
Some women are jogging in the park.
Sommige vrouwen joggen in het park.
2
One can not be jogging and looking at items on a table at the same time.
Men kan niet tegelijkertijd joggen en kijken naar items op een tafel.
0.4348
0.1214
0.6862
0.1368
0.3327
0.1205
Some women are looking at items on a table.
Sommige vrouwen kijken naar dingen op een tafel.
The women are examining clothes on the clearance table at the department store.
De vrouwen onderzoeken kleren op de tafel in het warenhuis.
1
They are looking at clothes in a department store.
Ze bekijken kleren in een warenhuis.
0.4364
0.1214
0.2922
0.1134
0.5569
0.1385
Some women are looking at items on a table.
Sommige vrouwen kijken naar dingen op een tafel.
Women are looking at objects grouped together.
Vrouwen kijken naar objecten gegroepeerd.
0
The objects grouped together are items.
De objecten gegroepeerd zijn items.
0.4369
0.1214
0.3649
0.1144
0.0
0.1035
A young woman in striped turtleneck blouse is sitting in an office and working on an Apple computer.
Een jonge vrouw in gestreepte coltrui blouse zit in een kantoor en werkt aan een Apple computer.
The woman is naked
De vrouw is naakt
2
woman in striped turtleneck blouse can not also be naked.
vrouw in gestreepte coltrui blouse kan niet ook naakt.
0.3845
0.1189
0.9909
0.1506
0.075
0.0791
A young woman in striped turtleneck blouse is sitting in an office and working on an Apple computer.
Een jonge vrouw in gestreepte coltrui blouse zit in een kantoor en werkt aan een Apple computer.
The woman is working on her day off
De vrouw werkt op haar vrije dag
1
It is her day off.
Het is haar vrije dag.
0.3845
0.1189
0.479
0.1299
0.5675
0.1334
A young woman in striped turtleneck blouse is sitting in an office and working on an Apple computer.
Een jonge vrouw in gestreepte coltrui blouse zit in een kantoor en werkt aan een Apple computer.
The woman is wearing clothes
De vrouw draagt kleren.
0
The striped turtleneck blouse is clothes.
De gestreepte coltrui blouse is kleding.
0.383
0.1189
0.7653
0.1128
0.0239
0.0643
Four people stare over a fence at the view of a mountain.
Vier mensen staren over een hek met uitzicht op een berg.
The people sitting in their chairs look over the fence at the mountain.
De mensen die in hun stoelen zitten kijken over het hek op de berg.
1
They are in chairs.
Ze zitten in stoelen.
0.5047
0.129
0.325
0.1047
0.5191
0.1287
Four people stare over a fence at the view of a mountain.
Vier mensen staren over een hek met uitzicht op een berg.
The people look at the mountain.
De mensen kijken naar de berg.
0
Look and stare are similar.
Kijken en staren zijn hetzelfde.
0.5049
0.129
0.6338
0.1214
0.0223
0.0989
Four people stare over a fence at the view of a mountain.
Vier mensen staren over een hek met uitzicht op een berg.
The group is sitting inside watching TV.
De groep zit binnen TV te kijken.
2
One sitting inside can not see a mountain.
Iemand die binnen zit kan geen berg zien.
0.5041
0.1291
0.0
0.1284
0.2728
0.1217
A motorcycle rider doing a wheelie.
Een motorrijder die een wheelie doet.
There is a person on a vehicle.
Er zit iemand op een voertuig.
0
A motorcycle is a vehicle.
Een motor is een voertuig.
0.0
0.0958
0.8762
0.1318
0.8873
0.1339
A motorcycle rider doing a wheelie.
Een motorrijder die een wheelie doet.
The man just fell off his motorcycle.
De man is van zijn motor gevallen.
2
sentence 1 refers to A motorcycle rider. Sentence 2 refers specifically to a man. Sentence 1 doesn't say whether it's a man or woman.
zin 1 verwijst naar een motorrijder. Zin 2 verwijst specifiek naar een man. Zin 1 zegt niet of het een man of vrouw is.
0.0
0.0958
0.4319
0.1176
0.7919
0.1174
A motorcycle rider doing a wheelie.
Een motorrijder die een wheelie doet.
The man is showing off on his motorcycle.
De man pronkt op zijn motor.
1
It is possible to have reasons other than showing off for doing a wheelie.
Het is mogelijk om andere redenen dan pronken voor het doen van een wheelie.
0.0
0.0958
0.0893
0.1052
0.0
0.0584
Two small girls dressed as fairies.
Twee meisjes verkleed als feeën.
Two small girls are dressed
Twee kleine meisjes zijn gekleed
0
The girls are dressed because they are dressed as fairies.
De meisjes zijn gekleed omdat ze verkleed zijn als feeën.
0.8266
0.1379
0.5942
0.1113
0.4246
0.1112
Two small girls dressed as fairies.
Twee meisjes verkleed als feeën.
Two small girls are happily dressed
Twee kleine meisjes zijn gelukkig gekleed
1
Two small girls dressed as fairies does not necessarily mean they are happily dressed.
Twee kleine meisjes verkleed als feeën betekent niet noodzakelijk dat ze gelukkig gekleed zijn.
0.8266
0.1379
0.0002
0.1145
0.2975
0.1068
Two small girls dressed as fairies.
Twee meisjes verkleed als feeën.
Two small girls are not dressed
Twee kleine meisjes zijn niet aangekleed
2
If the girls are not dressed, then they can't be dressed as fairies.
Als de meisjes niet aangekleed zijn, kunnen ze niet als feeën gekleed zijn.
0.8266
0.1379
0.5187
0.1376
0.6065
0.123
Young man surfing in the ocean.
Jongeman die surft in de oceaan.
The man is using a surf board.
De man gebruikt een surfplank.
0
The young man is surfing on the surf board in the ocean.
De jongeman surft op de surfplank in de oceaan.
0.0
0.114
0.9268
0.1337
0.8457
0.1342
Young man surfing in the ocean.
Jongeman die surft in de oceaan.
The young man is surfing at Malibu Beach.
De jongeman surft op Malibu Beach.
1
There are other beaches for surfing beyond Malibu Beach.
Er zijn andere stranden om te surfen voorbij Malibu Beach.
0.0
0.114
0.8104
0.1354
0.3327
0.1198
Young man surfing in the ocean.
Jongeman die surft in de oceaan.
A young man is walking his dog.
Een jongeman laat zijn hond uit.
2
Sentence 1 refers to a man surfing. Sentence 2 refers to a man walking his dog. You can't do both at the same time.
Zin 1 verwijst naar een man die surft. Zin 2 verwijst naar een man die zijn hond uitlaat.
0.0
0.114
0.2554
0.1248
0.0051
0.1152
Children cluster together, toting their luggage.
Kinderen clusteren zich samen, met hun bagage.
Children are carrying luggage.
Kinderen dragen bagage.
0
Children carrying their while being clustered together.
Kinderen dragen hun lichaam terwijl ze samen verzameld worden.
0.0
0.0919
0.7688
0.1289
0.0
0.0867
Children cluster together, toting their luggage.
Kinderen clusteren zich samen, met hun bagage.
Children are carrying large bags and suitcases that are red.
Kinderen dragen grote tassen en koffers die rood zijn.
1
Luggage can be any color, not just red.
Bagage kan elke kleur zijn, niet alleen rood.
0.0
0.0919
0.6656
0.1296
0.4304
0.1304
Children cluster together, toting their luggage.
Kinderen clusteren zich samen, met hun bagage.
Children are fighting a dragon.
Kinderen vechten tegen een draak.
2
In sentence 1, children are toting luggage. In sentence 2, they are fighting a dragon. These are 2 different actions.
In zin 1 staan kinderen met hun bagage. In zin 2 vechten ze tegen een draak. Dit zijn 2 verschillende acties.
0.0
0.0919
0.69
0.131
0.3194
0.1187
A surfer hangs in the air over the water.
Een surfer hangt in de lucht boven het water.
A man hangs in the air.
Een man hangt in de lucht.
0
surfer almost the same as man
surfer bijna hetzelfde als de mens
0.6892
0.1089
0.8358
0.1145
0.3758
0.1129
A surfer hangs in the air over the water.
Een surfer hangt in de lucht boven het water.
A star surfer hangs in the air.
Een ster surfer hangt in de lucht.
1
It is not known that the surfer is a star.
Het is niet bekend dat de surfer een ster is.
0.6892
0.1089
0.2429
0.0851
0.5943
0.128
A surfer hangs in the air over the water.
Een surfer hangt in de lucht boven het water.
A woman flails in the water.
Een vrouw fladdert in het water.
2
Sentence 1 is talking about a surfer hanging in the air over water. Sentence 2 specifically talks about a woman flailing in the water. These are two different actions.
Sentence 1 heeft het over een surfer die boven water hangt. Sentence 2 heeft het specifiek over een vrouw die in het water vliegt. Dit zijn twee verschillende acties.
0.69
0.1089
0.2893
0.1152
0.2122
0.0933
A boy on a surfboard in midair.
Een jongen op een surfplank in de lucht.
A boy is in the water.
Er ligt een jongen in het water.
0
A boy is in the water on his surfboard.
Een jongen ligt in het water op zijn surfplank.
0.335
0.104
0.9832
0.1437
0.9224
0.1466
A boy on a surfboard in midair.
Een jongen op een surfplank in de lucht.
The boy caught a wave.
De jongen ving een golf.
1
There are other ways for the boy to be in the air beyond him having caught a wave.
Er zijn andere manieren voor de jongen om in de lucht te zijn voorbij hem die een golf heeft gevangen.
0.3342
0.104
0.0028
0.0927
0.0
0.0854
A boy on a surfboard in midair.
Een jongen op een surfplank in de lucht.
The boy is on the beach.
De jongen is op het strand.
2
In sentence 1, the boy is on his surfboard, but in sentence 2, the boy is not on his surfboard, but on the beach.
In zin 1 zit de jongen op zijn surfplank, maar in zin 2 zit de jongen niet op zijn surfplank, maar op het strand.
0.3334
0.104
0.9662
0.1336
0.7501
0.1269
Youth in white T-shirt on a white surfboard in the water.
Jeugd in wit T-shirt op een witte surfplank in het water.
Youth in white T-shirt on a white surfboard in the water.
Jeugd in wit T-shirt op een witte surfplank in het water.
0
Youth is in a white T-shirt in the water while he is on a white surfboard.
Jeugd zit in een wit T-shirt in het water terwijl hij op een witte surfplank zit.
0.694
0.1282
0.6942
0.1281
0.4409
0.1207
Youth in white T-shirt on a white surfboard in the water.
Jeugd in wit T-shirt op een witte surfplank in het water.
A youth in a white t-shirt was walking in the mall.
Een jongen in een wit t-shirt liep in het winkelcentrum.
2
In sentence 1, the youth is on a surfboard in the water. In sentence 2, the youth is in a mall. These are 2 different locations.
In zin 1 staat de jeugd op een surfplank in het water. In zin 2 bevindt de jeugd zich in een winkelcentrum. Dit zijn 2 verschillende locaties.
0.694
0.1282
0.8846
0.1323
0.7337
0.129
Youth in white T-shirt on a white surfboard in the water.
Jeugd in wit T-shirt op een witte surfplank in het water.
Youth in white T-shirt on a white surfboard in the water coming back to shore.
Jeugd in wit T-shirt op een witte surfplank in het water die terug naar de kust komt.
1
It is not known if the youth is coming back to shore.
Het is niet bekend of de jeugd weer aan wal komt.
0.694
0.1282
0.4061
0.11
0.7372
0.1334
A young man jumps with a surfboard over the waves.
Een jongeman springt met een surfplank over de golven.
A man swimming in the pool
Een man zwemmen in het zwembad
2
There can be either a man who either jumps with a surfboard or a man swimming in the pool.
Er kan een man zijn die springt met een surfplank of een man die zwemt in het zwembad.
0.7246
0.1236
0.6669
0.1261
0.6582
0.1042
A young man jumps with a surfboard over the waves.
Een jongeman springt met een surfplank over de golven.
A man in water on a surfboard.
Een man in water op een surfplank.
0
A young man is a man, and waves implies water.
Een jongeman is een man en golven impliceren water.
0.7246
0.1235
0.5029
0.1217
0.2758
0.1112
A young man jumps with a surfboard over the waves.
Een jongeman springt met een surfplank over de golven.
A man balancing himself on a surf board over the waves.
Een man balanceert zichzelf op een surfplank over de golven.
1
Nothing says the man is balancing on the surfboard.
Niets zegt dat de man balanceert op de surfplank.
0.7248
0.1235
0.6516
0.1118
0.4771
0.1098
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
The time in the picture is probably somewhere between 3PM and 9PM.
De tijd op de foto ligt waarschijnlijk tussen 3 en 21 uur.
0
The man is in the picture smoking at sunset
De man is op de foto roken bij zonsondergang
0.6416
0.1194
0.5014
0.1346
0.0
0.0999
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
The man is smoking a Camel Crush.
De man rookt een Camel Crush.
1
There are other cigarette brands than Camel Crush.
Er zijn andere sigarettenmerken dan Camel Crush.
0.6416
0.1194
0.4485
0.102
0.8708
0.124
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A man is smoking a cigar on his porch.
Een man rookt een sigaar op zijn veranda.
1
It is not known if the item being smoked is a cigar, or that it is taking place on a porch.
Het is niet bekend of het product wordt gerookt is een sigaar, of dat het plaatsvindt op een veranda.
0.6424
0.1194
0.9357
0.1333
0.354
0.1012
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
Nobody who is in the frame has ever smoked anything in their life.
Niemand heeft ooit iets gerookt in zijn leven.
2
Sentence 1 discusses a man who is smoking. But sentence 2 discusses an image where no one in it has ever smoked.
Wraak 1 bespreekt een man die rookt. Maar zin 2 bespreekt een beeld waar niemand ooit heeft gerookt.
0.6424
0.1194
0.3038
0.1261
0.3931
0.0935
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A man is smoking a cigarette at sunset.
Een man rookt een sigaret bij zonsondergang.
1
There are other things one may smoke beyond a cigarette.
Er zijn andere dingen die je kunt roken dan een sigaret.
0.6424
0.1194
0.8415
0.1295
0.661
0.1223
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A person is repairing a mailbox.
Iemand repareert een brievenbus.
2
Sentence 1 describes a man who is smoking. Sentence 2 describes a person, repairing a mailbox. It doesn't say whether it is a man or woman, and the 2 actions are completely different.
Zin 1 beschrijft een man die rookt. Zin 2 beschrijft een persoon, het repareren van een brievenbus. Er staat niet of het een man of vrouw is, en de 2 acties zijn totaal verschillend.
0.6424
0.1194
0.6173
0.1363
0.3179
0.0847
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A man is smoking.
Een man rookt.
0
in both sentences, a man is smoking.
In beide zinnen rookt een man.
0.6424
0.1194
0.8692
0.1166
0.1102
0.1039
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A man smoking a cigarette.
Een man die een sigaret rookt.
1
There are other things one may smoke beyond a cigarette.
Er zijn andere dingen die je kunt roken dan een sigaret.
0.6424
0.1194
0.1684
0.1175
0.6597
0.1223
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
the men are asleep in the motel
de mannen slapen in het motel
2
Sentence 1 describes a man smoking at sunset. Sentence 2 describes men asleep in a motel. These are 2 different actions, with different numbers of actors.
Zin 1 beschrijft een man die rookt bij zonsondergang. Zin 2 beschrijft mannen die slapen in een motel. Dit zijn 2 verschillende acties, met verschillende aantallen acteurs
0.6424
0.1194
0.7506
0.1312
0.5169
0.0955
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A man smoking.
Een man die rookt.
0
It is sunset and a man is smoking.
Het is zonsondergang en een man rookt.
0.642
0.1194
0.257
0.0988
0.5307
0.1228
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
the man is white
de man is blank
1
The man may not be wearing white as not all men wear white.
De man draagt misschien niet wit omdat niet alle mannen wit dragen.
0.6424
0.1194
0.2208
0.0829
0.7715
0.1181
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A man is smoking at sunrise.
Een man rookt bij zonsopgang.
2
Sentence 1 describes a man smoking at sunset. Sentence 2 describes a man smoking at sunrise. These are 2 different times of the day.
Zin 1 beschrijft een man roken bij zonsondergang. Zin 2 beschrijft een man roken bij zonsopgang. Dit zijn 2 verschillende tijden van de dag.
0.6424
0.1194
0.5341
0.1267
0.3678
0.1111
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A man eating.
Een man die eet.
2
If the man is smoking then he is not eating.
Als de man rookt, eet hij niet.
0.6424
0.1194
0.0001
0.0881
0.3069
0.1168
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
A guy is smoking in the evening.
Een man rookt's avonds.
0
A guy is a man who is smoking in the evening at sunset.
Een man rookt's avonds bij zonsondergang.
0.6424
0.1194
0.2223
0.108
0.3713
0.1167
A man is smoking at sunset.
Een man rookt bij zonsondergang.
a man smokes
een man rookt
0
A man who smokes is smoking at sunset.
Een man die rookt rookt bij zonsondergang.
0.6424
0.1194
0.546
0.1172
0.0
0.0915
A bearded man leans back and smokes a cigarette while the sun sets over a body of water in the background.
Een man met een baard leunt achterover en rookt een sigaret terwijl de zon onder gaat over een waterlichaam op de achtergrond.
man smokes
man rookt
0
smokes a cigarette refers to smokes.
rookt een sigaret verwijst naar sigaretten.
0.5506
0.1192
0.0001
0.1079
0.0
0.0624
A bearded man leans back and smokes a cigarette while the sun sets over a body of water in the background.
Een man met een baard leunt achterover en rookt een sigaret terwijl de zon onder gaat over een waterlichaam op de achtergrond.
man takes lunch break
man neemt lunchpauze
1
Just because he leans back and smokes a cigarette does not mean he is on lunch break.
Omdat hij achterover leunt en een sigaret rookt, betekent niet dat hij lunchpauze heeft.
0.5506
0.1192
0.5289
0.1208
0.5391
0.117
A bearded man leans back and smokes a cigarette while the sun sets over a body of water in the background.
Een man met een baard leunt achterover en rookt een sigaret terwijl de zon onder gaat over een waterlichaam op de achtergrond.
girl drinks coke
meisje drinkt coke
2
A bearded man and a girl are two different people and she is drinking a coke while he is smoking a cigarette.
Een baard man en een meisje zijn twee verschillende mensen en ze drinkt een coke terwijl hij een sigaret rookt.
0.5504
0.1192
0.9346
0.121
0.0
0.0992
A man is lying down next to a river and smoking a cigarette.
Een man ligt naast een rivier en rookt een sigaret.
a woman is lying down
een vrouw ligt
2
A man and a woman are two different people.
Een man en vrouw zijn twee verschillende mensen.
0.7455
0.1379
0.002
0.1105
0.9394
0.1427
A man is lying down next to a river and smoking a cigarette.
Een man ligt naast een rivier en rookt een sigaret.
a young man is lying down
Een jongeman ligt te slapen.
1
The man is not necessarily young.
De man is niet per se jong.
0.7464
0.138
0.8411
0.1282
0.663
0.1174
A man is lying down next to a river and smoking a cigarette.
Een man ligt naast een rivier en rookt een sigaret.
a man is lying down
Een man ligt neer.
0
a man is lying down is the same statement in both situations.
Een man ligt in beide situaties op dezelfde manier.
0.7464
0.138
0.7322
0.1259
0.055
0.1116
A young man leans his head back as he smokes during sunset.
Een jongeman leunt zijn hoofd achterover als hij rookt tijdens zonsondergang.
A young man exercising in the room.
Een jongeman die sport in de kamer.
2
One cannot be smoking and exercising simultaneously.
Men kan niet tegelijkertijd roken en sporten.
0.3848
0.1115
0.0
0.0804
0.6796
0.134
A young man leans his head back as he smokes during sunset.
Een jongeman leunt zijn hoofd achterover als hij rookt tijdens zonsondergang.
A young man smoking.
Een jongeman die rookt.
0
Smokes is a paraphrase of smoking.
Rook is een parafrase van roken.
0.3859
0.1115
0.3623
0.1022
0.2616
0.0995
A young man leans his head back as he smokes during sunset.
Een jongeman leunt zijn hoofd achterover als hij rookt tijdens zonsondergang.
A young man is taking a break.
Een jongeman neemt een pauze.
1
There is no reason to believe the man is taking a break.
Er is geen reden om aan te nemen dat de man een pauze neemt.
0.3859
0.1115
0.503
0.1298
0.4166
0.1257
A man plays guitar along the side of a street.
Een man speelt gitaar langs de kant van een straat.
A man collects change in a bucket for entertaining passersby.
Een man verzamelt wisselgeld in een emmer voor het onderhouden van voorbijgangers.
1
Plays guitar along the street does not mean he collects change.
Speelt gitaar langs de straat betekent niet dat hij wisselgeld verzamelt.
0.7903
0.123
0.428
0.0896
0.3035
0.0853
A man plays guitar along the side of a street.
Een man speelt gitaar langs de kant van een straat.
A man uses an instrument to make music.
Een man gebruikt een instrument om muziek te maken.
0
plays guitar refers to uses an instrument. a guitar is an instrument.
gitaar speelt verwijst naar een instrument. een gitaar is een instrument.
0.7905
0.123
0.8679
0.1339
0.0201
0.0825
A man plays guitar along the side of a street.
Een man speelt gitaar langs de kant van een straat.
A man reads from a book and lectures an audience inside a conference room.
Een man leest uit een boek en geeft lezingen aan een publiek in een vergaderzaal.
2
If a man is playing a guitar then he is not reading a book.
Als een man gitaar speelt, leest hij geen boek.
0.7902
0.1229
0.6926
0.1357
0.6845
0.1358
Man taking off his shoes on a set of stairs.
Een man die zijn schoenen uitdoet op een trap.
Someone is changing from one pair of shoes to another.
Iemand verandert van een paar schoenen naar een ander.
1
Taking off his shoes does not mean changing from one pair of shoes to another.
Het uittrekken van zijn schoenen betekent niet veranderen van een paar schoenen naar een ander.
0.0
0.104
0.2923
0.1172
0.2142
0.1052
Man taking off his shoes on a set of stairs.
Een man die zijn schoenen uitdoet op een trap.
The man is already barefoot.
De man is al blootsvoets.
2
If the man is taking off his shoes, then he cannot already be barefoot.
Als de man zijn schoenen uitdoet, dan kan hij niet op blote voeten zijn.
0.0
0.104
0.3741
0.1303
0.296
0.1274
Man taking off his shoes on a set of stairs.
Een man die zijn schoenen uitdoet op een trap.
Someone is in the stairwell.
Iemand is in het trappenhuis.
0
a set of stairs refers to being in the stairwell.
een set van trappen verwijst naar in het trappenhuis.
0.0
0.104
0.2313
0.1278
0.1605
0.0987
A man in orange shorts sits on some steps in front of a big blue door.
Een man in oranje broek zit op een trap voor een grote blauwe deur.
A young man sits on a horse as it gallops.
Een jongeman zit op een paard terwijl het galoppert
2
Sitting on steps is different then sitting on a horse.
Op trappen zitten is anders dan op een paard zitten.
0.4897
0.1237
0.3558
0.11
0.9182
0.1265
A man in orange shorts sits on some steps in front of a big blue door.
Een man in oranje broek zit op een trap voor een grote blauwe deur.
A young man in shorts sits on some dirty steps.
Een jongeman in korte broek zit op een paar vieze stappen.
1
The man is not necessarily young and the steps are not necessarily dirty.
De man is niet noodzakelijk jong en de stappen zijn niet per se vies.
0.4916
0.1236
0.0
0.0761
0.424
0.0976