premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A boy is shaving a African American's hair in a home setting he has clothing over him so he does n't get hair on himself.
Een jongen scheert het haar van een Afro-Amerikaan in een huis setting hij heeft kleding over hem zodat hij geen haar op zichzelf krijgt.
A boy gives a haircut in an open garage.
Een jongen knipt in een open garage.
1
A home setting does not imply in an open garage.
Een woonomgeving impliceert niet in een open garage.
0.0
0.0844
0.0
0.0968
0.2459
0.1072
A boy is shaving a African American's hair in a home setting he has clothing over him so he does n't get hair on himself.
Een jongen scheert het haar van een Afro-Amerikaan in een huis setting hij heeft kleding over hem zodat hij geen haar op zichzelf krijgt.
A child rides a scooter down the sidewalk.
Een kind rijdt een scooter langs de stoep.
2
One cannot be shaving hair and ride a scooter at the same time.
Men kan niet scheren haar en rijden een scooter op hetzelfde moment.
0.0
0.0844
0.6451
0.1328
0.1035
0.1152
A boy is shaving a African American's hair in a home setting he has clothing over him so he does n't get hair on himself.
Een jongen scheert het haar van een Afro-Amerikaan in een huis setting hij heeft kleding over hem zodat hij geen haar op zichzelf krijgt.
A person is getting a haircut at home.
Een persoon wordt thuis geknipt.
0
HE IS GETTING A HAIRCUT BY SHAVING HIS HEAD.
Hij krijgt een haarverf door zijn hoofd te schoppen.
0.0
0.0844
0.0
0.0831
0.0
0.0753
A boy is shaving a African American's hair in a home setting he has clothing over him so he does n't get hair on himself.
Een jongen scheert het haar van een Afro-Amerikaan in een huis setting hij heeft kleding over hem zodat hij geen haar op zichzelf krijgt.
A kid is giving his friend a haircut in his kitchen , being careful not to get hair stuck in his clothes.
Een kind geeft zijn vriend een kapsel in zijn keuken, voorzichtig zijn niet te krijgen haar vast in zijn kleren.
1
It is not implied that he is giving his friend a haircut.
Het is niet impliciet dat hij zijn vriend een knipbeurt geeft.
0.0
0.0844
0.0
0.0654
0.2607
0.1078
A boy is shaving a African American's hair in a home setting he has clothing over him so he does n't get hair on himself.
Een jongen scheert het haar van een Afro-Amerikaan in een huis setting hij heeft kleding over hem zodat hij geen haar op zichzelf krijgt.
A boy shaves someone's head at home.
Een jongen scheert iemands hoofd thuis.
0
THE HOME SETTING IS THEIR HOME.
Het huis is hun huis.
0.0
0.0844
0.1015
0.1029
0.0002
0.1115
A boy is shaving a African American's hair in a home setting he has clothing over him so he does n't get hair on himself.
Een jongen scheert het haar van een Afro-Amerikaan in een huis setting hij heeft kleding over hem zodat hij geen haar op zichzelf krijgt.
A boy shaves a man's head.
Een jongen scheert een man zijn hoofd.
1
Cutting an African American's hair does not mean shaving a man's head.
Het knippen van het haar van een Afro-Amerikaan betekent niet het scheren van het hoofd van een man.
0.0
0.0844
0.1794
0.1097
0.3806
0.1163
A black boy is cutting another black boy's hair with a razor.
Een zwarte jongen knipt het haar van een andere zwarte jongen met een scheermes.
A black boy is giving another one a hair cut.
Een zwarte jongen geeft een andere een kapsel.
0
HE IS USING A RAZOR TO GIVE A HAIR CUT.
Hij gebruikt een scheermes om haar te knippen.
0.6948
0.1232
0.0
0.0978
0.2411
0.1061
A black boy is cutting another black boy's hair with a razor.
Een zwarte jongen knipt het haar van een andere zwarte jongen met een scheermes.
The black boy is giving the other a fade.
De zwarte jongen geeft de andere een fade.
1
Cutting the other boy's hair does not imply giving him a fade.
Het knippen van het haar van de andere jongen impliceert niet dat hij vervaagt.
0.6948
0.1232
0.0001
0.07
0.0
0.0924
A black boy is cutting another black boy's hair with a razor.
Een zwarte jongen knipt het haar van een andere zwarte jongen met een scheermes.
The black boy is braiding the others hair.
De zwarte jongen vlecht de andere haren.
2
Cutting hair and braiding hair are different actions. One is tying hair the other is removing hair.
Het knippen van haar en vlechten van haar zijn verschillende acties. Een is het binden van haar de andere is het verwijderen van haar.
0.6948
0.1232
0.2418
0.0992
0.4264
0.1069
A man dressed in black is smoking a cigarette.
Een man in het zwart rookt een sigaret.
An individual is smoking.
Een individu rookt.
0
THEY ARE SMOKING A CIGARETTE.
Ze roken een sigaret.
0.4701
0.1174
0.7254
0.1182
0.3521
0.1213
A man dressed in black is smoking a cigarette.
Een man in het zwart rookt een sigaret.
A man dressed in black is smoking a cigarette, which is almost completely consumed.
Een man in het zwart rookt een sigaret, die bijna volledig wordt geconsumeerd.
1
Smoking a cigarette does not imply that the cigarette is almost completely consumed.
Een sigaret roken betekent niet dat de sigaret bijna volledig wordt geconsumeerd.
0.4718
0.1173
0.4255
0.1113
0.6014
0.1282
A man dressed in black is smoking a cigarette.
Een man in het zwart rookt een sigaret.
A man dressed in yellow is drinking out of a glass bottle.
Een man in het geel drinkt uit een glazen fles.
2
Black and yellow are different colors. Smoking and drinking are different action.
Zwart en geel zijn verschillende kleuren. Roken en drinken zijn verschillende actie.
0.4718
0.1173
0.601
0.1331
0.6588
0.1252
A baby and a toddler are smiling whilst playing in a nursery.
Een baby en een peuter lachen terwijl ze in een kinderkamer spelen.
Kids are playing in the nursery.
De kinderen spelen in de kinderkamer.
0
A baby and toddler are kids.
Een baby en peuter zijn kinderen.
0.7174
0.1359
0.8225
0.1361
0.8948
0.1225
A baby and a toddler are smiling whilst playing in a nursery.
Een baby en een peuter lachen terwijl ze in een kinderkamer spelen.
Kids are working on their homework.
De kinderen werken aan hun huiswerk.
2
The children can either be playing in a nursery or working on their homework, not both
De kinderen kunnen spelen in een kinderkamer of werken aan hun huiswerk, niet beide
0.7175
0.1359
0.713
0.1501
0.3486
0.1254
A baby and a toddler are smiling whilst playing in a nursery.
Een baby en een peuter lachen terwijl ze in een kinderkamer spelen.
Kids are playing with blocks in the nursery.
Kinderen spelen met blokken in de kinderkamer.
1
Playing with blocks is not implied by saying they are smiling whilst playing in a nursery.
Spelen met blokken wordt niet geïmpliceerd door te zeggen dat ze glimlachen tijdens het spelen in een kinderkamer.
0.7175
0.1359
0.5615
0.1232
0.2462
0.1005
A young boy and his baby brother get excited about picture taking.
Een jonge jongen en zijn broertje worden opgewonden over foto's nemen.
Two children are crying about having their pictures taken.
Twee kinderen huilen dat ze foto's laten maken.
2
Typically excited people are not crying.
Typisch opgewonden mensen huilen niet.
0.552
0.0935
0.5041
0.0971
0.2525
0.1278
A young boy and his baby brother get excited about picture taking.
Een jonge jongen en zijn broertje worden opgewonden over foto's nemen.
The children are excited about picture taking in their costumes.
De kinderen zijn enthousiast over foto's nemen in hun kostuums.
1
Brothers taking a picture does not imply that they are in their costumes.
Broeders die een foto nemen betekent niet dat ze in hun kostuums zitten.
0.5513
0.0935
0.6574
0.1162
0.2852
0.0993
A young boy and his baby brother get excited about picture taking.
Een jonge jongen en zijn broertje worden opgewonden over foto's nemen.
Two children prepare to get their picture taken.
Twee kinderen bereiden zich voor op de foto.
0
THEY ARE GETTING A PICTURE TAKEN
Ze krijgen een foto genomen
0.55
0.0935
0.2558
0.1075
0.0001
0.11
A man with a beer and another man facing each other, talking.
Een man met een biertje en een andere man tegenover elkaar, pratend.
A man is talking about sports with another man.
Een man praat over sport met een andere man.
1
Two men talking to each other does not imply that they are talking about sports.
Twee mannen die met elkaar praten betekent niet dat ze het over sport hebben.
0.249
0.1058
0.704
0.1327
0.6849
0.1364
A man with a beer and another man facing each other, talking.
Een man met een biertje en een andere man tegenover elkaar, pratend.
A man is dancing with beer.
Een man danst met bier.
2
Dancing and talking are different actions.
Dansen en praten zijn verschillende acties.
0.249
0.1058
0.6303
0.1038
0.8537
0.1271
A man with a beer and another man facing each other, talking.
Een man met een biertje en een andere man tegenover elkaar, pratend.
A man is drinking beer.
Een man drinkt bier.
0
HE IS WITH A BEER AND IS DRINKING IT.
Hij heeft een biertje en drinkt het.
0.2497
0.1058
0.9278
0.1414
0.0
0.1145
Two men having a conversation in an outdoor public area.
Twee mannen die een gesprek voeren in een openbare ruimte.
The two men are doing their own things.
De twee mannen doen hun eigen dingen.
2
One cannot be doing their own things and having a conversion at the same time.
Men kan geen eigen dingen doen en tegelijkertijd een bekering hebben.
0.5576
0.144
0.8139
0.1462
0.1125
0.1088
Two men having a conversation in an outdoor public area.
Twee mannen die een gesprek voeren in een openbare ruimte.
The two men are talking.
De twee mannen praten.
0
A CONVERSATION IS TALKING.
Een gesprek is praten.
0.5576
0.144
0.8664
0.1375
0.2584
0.1184
Two men having a conversation in an outdoor public area.
Twee mannen die een gesprek voeren in een openbare ruimte.
The two men are having a conversation about the weather.
De twee mannen hebben een gesprek over het weer.
1
having a conversation in an outdoor public area does not mean they are having a conversation about the weather.
Een gesprek in een openbare ruimte buiten betekent niet dat ze een gesprek hebben over het weer.
0.5582
0.1439
0.7032
0.1348
0.2118
0.1351
One older man holding a beer standing with another man.
Een oudere man met een biertje bij een andere man.
Two men stand together, one is holding a beer.
Twee mannen staan bij elkaar, één houdt een biertje vast.
0
If there is an older man and another man, there are two men.
Als er een oudere man en een andere man is, zijn er twee mannen.
0.0
0.091
0.2284
0.1114
0.7093
0.1111
One older man holding a beer standing with another man.
Een oudere man met een biertje bij een andere man.
Two men play dodgeball at the gym.
Twee mannen spelen trefbal in de sportschool.
2
It is not possible to hold a beer and play dodgeball simultaneously.
Het is niet mogelijk om een biertje vast te houden en tegelijkertijd trefbal te spelen.
0.0
0.091
0.211
0.1044
0.1826
0.1073
One older man holding a beer standing with another man.
Een oudere man met een biertje bij een andere man.
One man holds a beer while standing with another man chatting.
Een man houdt een biertje vast terwijl hij staat te kletsen met een andere man.
1
Just because they are holding a beer and standing together, doesn't mean they have to be chatting.
Alleen omdat ze een biertje vasthouden en samen staan, betekent niet dat ze moeten praten.
0.0
0.091
0.235
0.1125
0.5231
0.1236
Two men, one enjoying a beer, have a discussion.
Twee mannen, één die een biertje drinkt, hebben een discussie.
Two men are riding on a boat.
Twee mannen rijden op een boot.
2
Two men either have a discussion or are riding on a boat.
Twee mannen hebben een discussie of rijden op een boot.
0.091
0.1116
0.9127
0.1248
0.1432
0.1091
Two men, one enjoying a beer, have a discussion.
Twee mannen, één die een biertje drinkt, hebben een discussie.
Two men are talking to each other.
Twee mannen praten met elkaar.
0
THEY ARE HAVING A DISCUSSION AND TALKING.
Ze hebben een gesprek en praten.
0.0915
0.1116
0.9378
0.1448
0.3189
0.1157
Two men, one enjoying a beer, have a discussion.
Twee mannen, één die een biertje drinkt, hebben een discussie.
The men are sitting at a bar.
De mannen zitten in een bar.
1
enjoying a beer, have a discussion does not mean the men are sitting at a bar.
Een biertje drinken, praten betekent niet dat de mannen in een bar zitten.
0.089
0.1116
0.8374
0.136
0.2214
0.1075
A girl is serving food and a man is staring at her.
Een meisje serveert eten en een man staart naar haar.
A man is staring at a girl.
Een man staart naar een meisje.
0
HER IS A GIRL.
Ze is een meisje.
0.48
0.1268
0.4799
0.1353
0.9843
0.131
A girl is serving food and a man is staring at her.
Een meisje serveert eten en een man staart naar haar.
A girl is serving food and notices a man is staring at her.
Een meisje serveert eten en merkt dat een man naar haar staart.
1
There is no indication the girl notices the man staring at her.
Er is geen aanwijzing dat het meisje de man ziet die naar haar staart.
0.48
0.1267
0.2609
0.1258
0.0001
0.1219
A girl is serving food and a man is staring at her.
Een meisje serveert eten en een man staart naar haar.
A girl is serving food and a man is looking the other direction.
Een meisje serveert eten en een man kijkt de andere kant op.
2
A man is either staring at a girl or looking the other direction.
Een man staart naar een meisje of kijkt de andere kant op.
0.483
0.1266
0.4827
0.1199
0.275
0.12
A young girl jumps off of a couch and high into the air.
Een jong meisje springt van een bank en hoog in de lucht.
the young lady knows how to fly in sky
de jongedame weet hoe te vliegen in de lucht
2
The person is either a girl or a lady.
De persoon is een meisje of een dame.
0.3045
0.0916
0.7133
0.1231
0.9715
0.1317
A young girl jumps off of a couch and high into the air.
Een jong meisje springt van een bank en hoog in de lucht.
when the girl jumps it creates new heights everytime
wanneer het meisje springt het creëert nieuwe hoogtes elke keer
1
jumping off of a couch and high into the air does not mean that when the girl jumps it creates new heights every time
springen van een bank en hoog in de lucht betekent niet dat wanneer het meisje springt het creëert nieuwe hoogtes elke keer
0.3045
0.0916
0.0001
0.1139
0.0
0.0838
A young girl jumps off of a couch and high into the air.
Een jong meisje springt van een bank en hoog in de lucht.
there is a young girl who is trained in jumping
Er is een jong meisje dat getraind is in springen
0
High into the air would mean jumping.
Hoog in de lucht zou springen betekenen.
0.3045
0.0916
0.2788
0.1258
0.3712
0.1097
The number 13 player is about to kick a blue and white soccer ball.
De nummer 13 speler staat op het punt een blauwe en witte voetbal te schoppen.
number 13 is making a goal.
Nummer 13 maakt een doelpunt.
1
kicking a blue and white soccer ball does not mean number 13 is making a goal.
Een blauwe en witte voetbal schoppen betekent niet dat nummer 13 een doelpunt maakt.
0.0603
0.0893
0.8859
0.1276
0.0
0.0749
The number 13 player is about to kick a blue and white soccer ball.
De nummer 13 speler staat op het punt een blauwe en witte voetbal te schoppen.
number 13 is on the soccer field.
Nummer 13 is op het voetbalveld.
0
Being about to kick a blue and white soccer ball means he is on the soccer field.
Op het punt staan een blauwe en witte voetbal te schoppen betekent dat hij op het voetbalveld is.
0.0603
0.0893
0.7861
0.1176
0.0
0.0732
The number 13 player is about to kick a blue and white soccer ball.
De nummer 13 speler staat op het punt een blauwe en witte voetbal te schoppen.
number 13 was benched for the whole game.
Nummer 13 zat op de bank voor het hele spel.
2
Number 13 was either about to kick or was benched.
Nummer 13 stond op het punt te schoppen of werd op de bank gezet.
0.0609
0.0893
0.3421
0.1128
0.0001
0.0815
Men on a beach dragging a long fishing net attached to a boat.
Mannen op een strand die een lang visnet aan een boot slepen.
A man sleeping on the beach.
Een man die op het strand slaapt.
2
Men cannot be a man.
Mannen kunnen geen man zijn.
0.2769
0.0878
0.2806
0.1256
0.6812
0.1055
Men on a beach dragging a long fishing net attached to a boat.
Mannen op een strand die een lang visnet aan een boot slepen.
A man getting his boat prepared
Een man die zijn boot klaarmaakt.
0
Men are a man.
Mannen zijn een man.
0.2769
0.0878
0.2618
0.1089
0.653
0.0998
Men on a beach dragging a long fishing net attached to a boat.
Mannen op een strand die een lang visnet aan een boot slepen.
A man going out to sea to catch a whale.
Een man die naar zee gaat om een walvis te vangen.
1
dragging a long fishing net attached to a boat does not mean the man is going out to sea to catch a whale.
Het meeslepen van een lang visnet aan een boot betekent niet dat de man naar zee gaat om een walvis te vangen.
0.2769
0.0878
0.6733
0.1276
0.4208
0.1188
Five men hauling in a fishing net on the beach.
Vijf mannen op het strand.
The men use their arms to pull in the net.
De mannen gebruiken hun armen om het net in te trekken.
0
Pull is a restatement of hauling.
Pull is een restatement van het trekken.
0.0001
0.0994
0.5889
0.1114
0.0
0.0542
Five men hauling in a fishing net on the beach.
Vijf mannen op het strand.
The men are strong.
De mannen zijn sterk.
1
hauling in a fishing net on the beach does not mean the men are strong they could be using an equipment that does not require much effort.
Het binnenhalen van een visnet op het strand betekent niet dat de mannen sterk zijn dat ze gebruik kunnen maken van een apparatuur die niet veel inspanning vereist.
0.0001
0.0994
0.8961
0.1166
0.3378
0.0883
Five men hauling in a fishing net on the beach.
Vijf mannen op het strand.
The men are relaxing.
De mannen ontspannen zich.
2
Men are either hauling in or are relaxing.
Mannen komen binnen of ontspannen zich.
0.0001
0.0993
0.5194
0.1113
0.0001
0.0981
Five men on the beach are pulling a sail out of the water.
Vijf mannen op het strand trekken een zeil uit het water.
The men are capsized.
De mannen zijn gekapseisd.
1
We have no idea if they are capsized, they could be pulling a sail out of water for a number of reasons.
We weten niet of ze gekapseisd zijn, ze kunnen een zeil uit het water trekken om een aantal redenen.
0.4427
0.1143
0.0001
0.1276
0.2523
0.0969
Five men on the beach are pulling a sail out of the water.
Vijf mannen op het strand trekken een zeil uit het water.
The men are dining at a fine restaurant.
De mannen dineren in een goed restaurant.
2
One cannot eat while pulling a sail out of water.
Men kan niet eten terwijl men een zeil uit het water trekt
0.4444
0.1142
0.8684
0.126
0.364
0.1122
Five men on the beach are pulling a sail out of the water.
Vijf mannen op het strand trekken een zeil uit het water.
The men are outside.
De mannen staan buiten.
0
Five men pulling a sail out of water from outside
Vijf mannen trekken een zeil uit het water van buitenaf
0.4426
0.1143
0.7072
0.1325
0.3204
0.101
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Men sitting on a couch in the living room.
Mannen zitten op een bank in de woonkamer.
2
Men cannot be both on the beach and in the living room.
Mannen kunnen niet zowel op het strand als in de woonkamer.
0.3904
0.1037
0.7466
0.1215
0.2773
0.1034
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Fishermen attempting to catch something with their fishing nets
Vissers die iets proberen te vangen met hun visnetten
1
holding a fishing net on the beach does not mean the Fishermen are attempting to catch something with their fishing nets
het houden van een visnet op het strand betekent niet dat de vissers proberen iets te vangen met hun visnetten
0.3887
0.1038
0.7018
0.1209
0.6422
0.122
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Men holding a fishing rod
Mannen met een hengel
2
Men are either holding a fishing net or a fishing rod.
Mannen hebben ofwel een visnet of een hengel.
0.3887
0.1038
0.0002
0.0965
0.2496
0.105
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Humans in the morning
Mensen in de ochtend
1
humans does not refer only to men.
Mensen hebben het niet alleen over mannen.
0.3887
0.1038
0.0563
0.1027
0.6199
0.1306
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Men outdoors by the water
Mannen buiten bij het water
0
A beach is outdoors.
Een strand is buiten.
0.3887
0.1038
0.0001
0.1123
0.6687
0.1297
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
a man ice fishes on the frozen lake
een man ijsvissen op het bevroren meer
2
There can be either men or a man.
Er kunnen mannen of een man zijn.
0.3882
0.1038
0.1816
0.1039
0.124
0.0871
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Fishermen get ready to work.
Vissers maken zich klaar om te werken.
0
Men are fishermen.
Mannen zijn vissers.
0.3877
0.1038
0.8041
0.1442
0.8348
0.1267
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Men holding a full fishing net.
Mannen met een volledig visnet.
1
there is no indication the men are holding a full fishing net.
er is geen aanwijzing dat de mannen een volledig visnet hebben.
0.3877
0.1038
0.0001
0.083
0.4976
0.1227
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Fishers lament not getting any fish for the day.
De vissers betreuren dat ze vandaag geen vis krijgen.
1
There is no indication of how many fish was caught that day.
Er is geen indicatie van hoeveel vis er die dag is gevangen.
0.388
0.1038
0.2874
0.1202
0.958
0.1554
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
a man fishes with a net to feed his family
een man vist met een net om zijn familie te voeden
1
A man can fish for more people than his family.
Een man kan meer mensen vangen dan zijn familie.
0.388
0.1038
0.3508
0.1262
0.6617
0.1199
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Humans on the moon.
Mensen op de maan.
2
The location cannot be both the beach and the moon.
De locatie kan niet zowel het strand als de maan zijn.
0.3875
0.1038
0.0
0.1165
0.677
0.1227
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Men holding a fishing net.
Mannen met een visnet.
0
Holding a fishing net is a restatement of holding a fishing net on the beach.
Het houden van een visnet is een nieuwe vermelding van het houden van een visnet op het strand.
0.3879
0.1038
0.0003
0.093
0.1205
0.0905
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
a man fishes with a net
een man vist met een net
0
Holding a net implies he fishes.
Een net vasthouden impliceert dat hij vist.
0.3879
0.1038
0.521
0.1242
0.2183
0.1058
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Humans holding something
Mensen houden iets vast.
0
Men are humans. A net is something.
Mannen zijn mensen, een net is iets.
0.3886
0.1038
0.0155
0.1236
0.0029
0.1081
Men holding a fishing net on the beach.
Mannen met een visnet op het strand.
Hunters shoot a 10 point deer.
Hunters schieten een tienpuntig hert.
2
Men holding a fishing net are not hunters who shoot deer.
Mannen met een visnet zijn geen jagers die op herten schieten.
0.3886
0.1038
0.0
0.0771
0.5578
0.1094
Three people put up a batting cage.
Drie mensen zetten een slagkooi op.
people put up a structure
mensen plaatsen een structuur
0
A battling cage is a structure and the people put it up
Een strijdkooi is een structuur en de mensen zetten het op
0.2361
0.1088
0.2195
0.1226
0.0001
0.103
Three people put up a batting cage.
Drie mensen zetten een slagkooi op.
Three people stand around and drink martinis
Drie mensen staan rond en drinken martini's
2
People can���t put up a cage and stand around and drink.
Mensen kunnen geen kooi ophangen en staan en drinken.
0.2361
0.1088
0.3049
0.1293
0.0004
0.1034
Three people put up a batting cage.
Drie mensen zetten een slagkooi op.
Volunteers assist a junior league by assembling their batting cage
Vrijwilligers helpen een junior competitie door het samenstellen van hun slagkooi
1
people doesn't mean volunteers
mensen betekent niet vrijwilligers
0.2368
0.1088
0.2479
0.114
0.3065
0.0975
Three women of different ages in white dresses sitting in a dusty clearing in front of trees.
Drie vrouwen van verschillende leeftijden in witte jurken zittend in een stoffige open plek voor bomen.
Three ladies are having a picnic in the forest.
Drie dames picknicken in het bos.
1
You can not infer they are having a picnic.
Je kunt niet afleiden dat ze aan het picknicken zijn.
0.1276
0.1065
0.2315
0.1358
0.0
0.1186
Three women of different ages in white dresses sitting in a dusty clearing in front of trees.
Drie vrouwen van verschillende leeftijden in witte jurken zittend in een stoffige open plek voor bomen.
The three men are eating steak.
De drie mannen eten biefstuk.
2
Women and men are different.
Vrouwen en mannen zijn anders.
0.128
0.1065
0.8259
0.1224
0.9599
0.1364
Three women of different ages in white dresses sitting in a dusty clearing in front of trees.
Drie vrouwen van verschillende leeftijden in witte jurken zittend in een stoffige open plek voor bomen.
Three ladies of different ages are sitting in front of the forest.
Drie dames van verschillende leeftijden zitten voor het bos.
0
Women are a form of ladies, while trees implies that it's a forest.
Vrouwen zijn een soort dames, terwijl bomen zeggen dat het een bos is.
0.1294
0.1064
0.0525
0.1053
0.2269
0.1082
A boy hits a ball off of a tee ball into to net.
Een jongen slaat een bal van een tee bal in het net.
A boy hits a ball off of a tee ball into to net just as his father showed him
Een jongen slaat een bal van een tee bal naar net zoals zijn vader hem liet zien.
1
More people can teach tee ball than a father.
Meer mensen kunnen lesgeven dan een vader.
0.0
0.0689
0.0
0.0565
0.0003
0.0913
A boy hits a ball off of a tee ball into to net.
Een jongen slaat een bal van een tee bal in het net.
A boy plays a game
Een jongen speelt een spel
0
Hits a ball implies plays a game.
Een bal slaat betekent een spel spelen.
0.0
0.0689
0.751
0.1357
0.0
0.0923
A boy hits a ball off of a tee ball into to net.
Een jongen slaat een bal van een tee bal in het net.
A boy hits a ball off of a tee ball and wins the big game
Een jongen slaat een bal van een tee bal en wint de grote wedstrijd
2
Just because a boy hits a ball off of a tee ball into to net it does not mean he wins the big game.
Gewoon omdat een jongen een bal van een tee bal in het net slaat betekent het niet dat hij de grote wedstrijd wint.
0.0
0.0689
0.0
0.0804
0.0006
0.0838
A bike mechanic is working on fixing his bike before the big race.
Een fietsmonteur werkt aan het repareren van zijn fiets voor de grote race.
A mechanic was fixing a bike for the race.
Een monteur repareerde een fiets voor de race.
0
The mechanic fixing his bike before the big race is actually fixing a bike for the race.
De monteur die zijn fiets repareert voor de grote race is eigenlijk het repareren van een fiets voor de race.
0.583
0.1103
0.6876
0.1092
0.133
0.0749
A bike mechanic is working on fixing his bike before the big race.
Een fietsmonteur werkt aan het repareren van zijn fiets voor de grote race.
A man was making a bike for a race.
Een man maakte een fiets voor een race.
1
A person can make a bike for more than a race.
Een persoon kan een fiets maken voor meer dan een race.
0.5824
0.1104
0.2888
0.1073
0.0736
0.0967
A bike mechanic is working on fixing his bike before the big race.
Een fietsmonteur werkt aan het repareren van zijn fiets voor de grote race.
A man was riding a bike.
Een man reed op een fiets.
2
A mechanic is either fixing his bike or riding it.
Een monteur repareert zijn fiets of rijdt ermee.
0.583
0.1103
0.9802
0.1401
0.672
0.1102
A man holds a net while a boys bats a ball into it.
Een man houdt een net vast terwijl een jongen er een bal in slaat.
The man is wearing a hat while holding a net for a boy to bat a ball into.
De man draagt een hoed terwijl hij een net vasthoudt voor een jongen om een bal in te slaan.
1
We have no idea if he is wearing a hat, he might not have anything on his head.
We hebben geen idee of hij een hoed draagt, misschien heeft hij niets op zijn hoofd.
0.2861
0.1135
0.0014
0.0963
0.678
0.1304
A man holds a net while a boys bats a ball into it.
Een man houdt een net vast terwijl een jongen er een bal in slaat.
The man is wearing a dress while holding a net for a boy to bat a ball into.
De man draagt een jurk terwijl hij een net vasthoudt voor een jongen om een bal in te slaan.
2
One cannot hold a net while wearing a dress at the same time.
Men kan niet een net vasthouden terwijl het dragen van een jurk tegelijkertijd.
0.2872
0.1136
0.0
0.0942
0.1103
0.0955
A man holds a net while a boys bats a ball into it.
Een man houdt een net vast terwijl een jongen er een bal in slaat.
Two males play together.
Twee mannetjes spelen samen.
0
One holds a net while other bats a ball
Een houdt een net terwijl andere vleermuizen een bal
0.2872
0.1136
0.9395
0.1258
0.0
0.0779
Construction workers pose for a picture on a work site.
Bouwvakkers poseren voor een foto op een bouwplaats.
Male construction workers make funny faces in front of a camera.
Mannelijke bouwvakkers maken rare gezichten voor een camera.
1
People can pose in more ways than funny faces.
Mensen kunnen op meer manieren poseren dan rare gezichten.
0.7467
0.126
0.5337
0.1061
0.3383
0.0901
Construction workers pose for a picture on a work site.
Bouwvakkers poseren voor een foto op een bouwplaats.
Dancers pose for a picture.
Dansers poseren voor een foto.
2
Construction workers are not dancers.
Bouwlieden zijn geen dansers.
0.7467
0.126
0.7674
0.1186
0.6847
0.1156
Construction workers pose for a picture on a work site.
Bouwvakkers poseren voor een foto op een bouwplaats.
Laborers stand in front of a camera.
Arbeiders staan voor een camera.
0
Construction workers are laborers and when they pose for a picture they are definitely in front of a camera.
Bouwvakkers zijn arbeiders en als ze poseren voor een foto staan ze zeker voor een camera.
0.7467
0.126
0.2081
0.1191
0.4019
0.121
Construction workers at an construction site.
Bouwlieden op een bouwplaats.
Construction workers are working.
Bouwvakkers werken.
0
If construction workers are at a construction site, it would follow that they are working.
Als bouwvakkers zich op een bouwplaats bevinden, zou dat volgen dat ze werken.
0.707
0.1287
0.3073
0.1404
0.0941
0.1158
Construction workers at an construction site.
Bouwlieden op een bouwplaats.
Office workers at an office.
Kantoormedewerkers op kantoor.
2
Construction workers are not office workers.
Bouwvakkers zijn geen kantoorpersoneel.
0.707
0.1287
0.3442
0.1038
0.9048
0.1378
Construction workers at an construction site.
Bouwlieden op een bouwplaats.
Contruction workers are carrying long boards of wood around the construction area.
Contructiewerkers dragen lange houten planken rond het bouwterrein.
1
at an construction site doesn't always mean carrying long boards
op een bouwplaats betekent niet altijd het dragen van lange planken
0.7069
0.1288
0.4961
0.1147
0.148
0.0862
A group of construction workers wearing hard hats are standing, holding gloves and tools.
Een groep bouwvakkers die harde hoeden dragen staan, met handschoenen en gereedschap.
Workers are standing near a partially built house.
De arbeiders staan vlakbij een gedeeltelijk gebouwd huis.
1
Construction workers wear hard hats for all jobs not just building a house.
Bouwvakkers dragen harde hoeden voor alle banen, niet alleen het bouwen van een huis.
0.2036
0.0997
0.8058
0.13
0.6913
0.1294
A group of construction workers wearing hard hats are standing, holding gloves and tools.
Een groep bouwvakkers die harde hoeden dragen staan, met handschoenen en gereedschap.
People are standing.
Er staan mensen.
0
If the construction workers are standing then people are standing.
Als de bouwvakkers staan, staan er mensen.
0.2031
0.0997
0.3942
0.129
0.3635
0.1231
A group of construction workers wearing hard hats are standing, holding gloves and tools.
Een groep bouwvakkers die harde hoeden dragen staan, met handschoenen en gereedschap.
People are sitting in a park.
Mensen zitten in een park.
2
Standing means people are not sitting. People do not have to be construction workers.
Staan betekent dat mensen niet zitten. Mensen hoeven geen bouwvakkers te zijn.
0.2031
0.0997
0.6744
0.1502
0.502
0.1229
Five men wearing construction hats are at a construction site.
Vijf mannen met bouwhoeden zijn op een bouwplaats.
Five men wearing green construction hats.
Vijf mannen met groene bouwhoeden.
1
Construction hats are all colors not just green.
Bouw hoeden zijn allemaal kleuren niet alleen groen.
0.301
0.1229
0.34
0.0997
0.2188
0.0855
Five men wearing construction hats are at a construction site.
Vijf mannen met bouwhoeden zijn op een bouwplaats.
Five men are working construction.
Vijf mannen werken in de bouw.
0
If the men are wearing construction hats and are at a construction site then they are working some construction.
Als de mannen bouwhoeden dragen en op een bouwplaats zijn dan werken ze aan de bouw.
0.301
0.1229
0.7995
0.1304
0.6451
0.1324
Five men wearing construction hats are at a construction site.
Vijf mannen met bouwhoeden zijn op een bouwplaats.
Five men surfing in hats.
Vijf mannen surfen in hoeden.
2
Five men are either at a construction site or surfing.
Vijf mannen zijn op een bouwplaats of surfen.
0.2996
0.1228
0.0
0.1194
0.0
0.109
A woman in a brown top with glasses is standing in front of a chart.
Een vrouw in een bruin topje met glazen staat voor een kaart.
A person with eye wear and brown clothes is standing.
Een persoon met oog slijtage en bruine kleren staat.
0
An eye wear is same as glasses and a brown top are brown clothes.
Een oog slijtage is hetzelfde als een bril en een bruin topje zijn bruine kleren.
0.179
0.1049
0.0
0.0913
0.0
0.0752
A woman in a brown top with glasses is standing in front of a chart.
Een vrouw in een bruin topje met glazen staat voor een kaart.
A woman with contacts sits in front of a Taco Bell.
Een vrouw met contacten zit voor een Taco Bell.
2
A woman is either sits or standing.
Een vrouw zit of staat.
0.179
0.1049
0.0001
0.0936
0.2723
0.1198
A woman in a brown top with glasses is standing in front of a chart.
Een vrouw in een bruin topje met glazen staat voor een kaart.
The lady reads the information from the chart.
De dame leest de informatie van de kaart.
1
You can stand in front of a chart without reading the information on it.
Je kunt voor een grafiek staan zonder de informatie te lezen.
0.1784
0.1049
0.8386
0.1299
0.2468
0.1184
A black dog swims in water with a colorful ball in his mouth.
Een zwarte hond zwemt in water met een kleurrijke bal in zijn mond.
The dog has nothing in it's mouth.
De hond heeft niets in zijn mond.
2
A dog does not have to be black. A dog either has a ball in it's mouth or nothing. A dog does not have to be a male.
Een hond hoeft niet zwart te zijn. Een hond heeft ofwel een bal in zijn mond of niets. Een hond hoeft geen reu te zijn.
0.7153
0.1335
0.7095
0.1363
0.5223
0.1112
A black dog swims in water with a colorful ball in his mouth.
Een zwarte hond zwemt in water met een kleurrijke bal in zijn mond.
The dog is swimming.
De hond zwemt.
0
If the black dog swims then the dog is swimming.
Als de zwarte hond zwemt, zwemt de hond.
0.7154
0.1334
0.6394
0.1242
0.2652
0.0798
A black dog swims in water with a colorful ball in his mouth.
Een zwarte hond zwemt in water met een kleurrijke bal in zijn mond.
The dog is a Rotweiler.
De hond is een Rotweiler.
1
There are many black dogs not just a Rotweiler.
Er zijn veel zwarte honden, niet alleen een Rotweiler.
0.7154
0.1334
0.989
0.1332
0.8956
0.1167
Men standing at a construction site.
Mannen die op een bouwplaats staan.
Men are inspecting a construction site.
Mannen inspecteren een bouwplaats.
1
We have no idea if they are inspecting the site, they could be standing there fora number of reasons.
We hebben geen idee of ze de site inspecteren, ze kunnen daar staan voor een aantal redenen.
0.2221
0.1157
0.7499
0.1431
0.2693
0.1036
Men standing at a construction site.
Mannen die op een bouwplaats staan.
Construction team members are standing on site.
De leden van het bouwteam staan ter plaatse.
0
Construction Team members are standing at a construction site
Bouw Teamleden staan op een bouwplaats
0.2221
0.1157
0.7686
0.1335
0.4225
0.1276
Men standing at a construction site.
Mannen die op een bouwplaats staan.
Men are eating pizza together.
Mannen eten samen pizza.
2
One cannot eat pizza at a construction site.
Men kan geen pizza eten op een bouwplaats.
0.2221
0.1157
0.9822
0.1239
0.734
0.1233
A very large Oriental structure is positioned in the middle of a sidewalk and some people crowd around it while others merely walk by.
Een zeer grote Oosterse structuur is gepositioneerd in het midden van een stoep en sommige mensen druk rond het terwijl anderen alleen maar lopen langs.
The people are walking by the structure that is in the center of town.
De mensen lopen langs de structuur in het centrum van de stad.
1
Structures are found in all places not just the center of town.
Structuren worden gevonden op alle plaatsen niet alleen het centrum van de stad.
0.0437
0.0759
0.5635
0.1166
0.7225
0.1229